Regeling vervallen per 01-10-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Hillegom houdende regels omtrent minimabeleid Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017

Geldend van 21-12-2017 t/m 30-09-2020

Intitulé

Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017

De raad van de gemeente Hillegom

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de ISD Bollenstreek van 31 augustus 2017

Gelet op de Gemeenschappelijke Regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek;

Gelet op de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, 8a, eerste lid, onderdeel d, 31 lid 2 sub j en 36 van de Participatiewet;

BESLUIT

vast te stellen de:

Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht,

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Participatiewet;

    • b.

      het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Bollenstreek;

    • c.

      bijstandsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Participatiewet, de IOAW of IOAZ, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd;

    • d.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • e.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

    • f.

      persoonsondersteunend budget: staat gelijk aan individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

    • g.

      referteperiode: de onafgebroken periode van 12 maanden, voorafgaande aan het verzoek persoonsondersteunend budget, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden van het recht op een persoonsondersteunend budget heeft voldaan;

    • h.

      bijstandsuitkering: uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

    • i.

      uitkering: uitkering ingevolge de werknemersverzekeringen, Wajong of een bijstandsuitkering (ingevolge de Participatiewet, IOAW of IOAZ);

    • j.

      inkomen: totaal aan inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de bijstandsuitkering , exclusief vakantietoeslag

    • k.

      bijstandsnorm de op grond van paragraaf 3.2 van de wet op belanghebbende van toepassing zijnde norm, met toepassing van de kostendelersnorm en exclusief vakantietoeslag

    • l.

      inspanningspremie: financiële beloning in het kader van het minimabeleid ter bevordering van de arbeidsinschakeling;

    • m.

      verzoek: aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • n.

      verzoekdatum: de datum waarop de aanvraag wordt ingediend;

    • o.

      PW: Participatiewet;

    • p.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • q.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Hoofdstuk 2. Persoonsondersteunend budget

Paragraaf 1 Voorwaarden persoonsondersteunend budget

Artikel 2. Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet en artikel 3 van deze verordening komt in aanmerking voor het persoonsondersteunend budget de belanghebbende die op de verzoekdatum en gedurende de referteperiode:

    • a.

      aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm,als bedoeld in artikel1 lid 2 sub k en

    • b.

      geen uitzicht heeft op inkomensverbetering

    • c.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet.

    • d.

      In Nederland zijn hoofdverblijf heeft en op wie de uitsluitingsgronden ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet niet van toepassing zijn

  • 2. Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft in ieder geval de belanghebbende die op de verzoekdatum en gedurende de referteperiode:

    • a.

      op grond van zijn uitkering volledig is ontheven van de arbeidsverplichting of

    • b.

      naar vermogen werkt met een uitkering met een gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichting of

    • c.

      geen uitkering heeft en naar vermogen werkt.

  • 3. Een belanghebbende werkt naar vermogen indien hij:

    • a.

      het aantal uren werkt overeenkomstig de aan hem opgelegde arbeidsverplichting ingevolge de uitkering of

    • b.

      voltijds werkt zoals gebruikelijk in de betrokken bedrijfstak dan wel in deeltijd maar van hem niet verlangd mag worden dat hij meer uren werkt als gevolg van zwaarwegende persoonlijke belemmeringen en omstandigheden.

Artikel 3. Geen recht

  • 1. Geen recht op het persoonsondersteunend budget heeft de belanghebbende die gedurende de referteperiode dan wel op de verzoekdatum:

    • a.

      jonger is dan 21 jaar of de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of;

    • b.

      een opleiding of studie heeft gevolgd of volgt als bedoeld in de WTOS dan wel WSF 2000;

  • 2. Gehuwden hebben geen recht op een persoonsondersteunend budget als een van de beide echtgenoten niet voldoet aan de voorwaarden van het persoonsondersteunend budget.

Artikel 4 Bijzondere situatie bij gehuwden

In afwijking van artikel 3 tweede lid geldt dat, als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op persoonsondersteunend budget ingevolgde de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, de rechthebbende echtgenoot in aanmerking komt voor het persoonsondersteunend budget naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 5. Geen samenloop

Een belanghebbende kan geen recht hebben op zowel het persoonsondersteunend budget als op inspanningspremie, als bedoeld in hoofdstuk 3.

Paragraaf 2 Hoogte van het persoonsondersteunend budget

Artikel 6. Hoogte van het persoonsondersteunend budget

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 4 bedraagt het persoonsgebonden budget

    • a.

      voor gehuwden € 800 per 12 maanden;

    • b.

      voor een alleenstaande (ouder) € 500 per 12 maanden.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt het budget voor personen die in een inrichting verblijven steeds 50% van de in het voorgaande lid genoemde budget.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan het in de leden 1 en 2 genoemde budget bij nadere regels herzien

Hoofdstuk 3. Inspanningspremie

Paragraaf 1 Bevoegdheid dagelijks bestuur en soorten premies

Artikel 7. Bevoegdheid dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur is bevoegd om aan een bijstandsgerechtigde een activeringspremie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder j, van de wet te verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum, indien deze, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 8. Soorten premies

De premie als bedoeld in artikel 6 kan bestaan uit een inspanningspremie.

Paragraaf 2 Voorwaarden inspanningspremie

Artikel 9. Voorwaarden inspanningspremie

  • 1. Onverlet het bepaalde in de wet en artikel 10 en 11 van deze verordening zijn voorwaarden tot het op aanvraag toekennen van de inspanningspremie dat de bijstandsgerechtigde op het moment van aanvraag: en gedurende een aangesloten periode van tenminste12 maanden

    • a.

      is aangewezen op een bijstandsuitkering; en

    • b.

      uitzicht heeft op inkomensverbetering

    • c.

      geen in aanmerking vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 ;lid 3 van de wet

  • 2. Uitzicht op inkomensverbetering heeft in ieder geval de bijstandsgerechtigde die op de aanvraagdatum en gedurende de 12 maanden daaraan voorafgaand:

    • a.

      op grond van zijn bijstandsuitkering een (al dan niet een gedeeltelijke) arbeidsverplichting heeft;

    • b.

      naast zijn bijstandsuitkering niet geheel naar vermogen werkt.

  • 3. Een bijstandsgerechtigde werkt niet geheel naar vermogen indien hij minder uren werkt dan de aan hem opgelegde arbeidsverplichting ingevolge de bijstandsuitkering.

Artikel 10 Geen recht

  • 1. Geen recht op de inspanningspremie heeft de bijstandsgerechtigde, die

    • a.

      jonger is dan 27 jaar dan wel

    • b.

      de daaraan voorafgaande 12 maanden een verlaging heeft ontvangen die gerelateerd is aan zijn arbeidsinspanningen

  • 2. Indien de bijstandsgerechtigde gehuwd is sluit de verlaging op zijn uitkering als bedoeld in lid 1 sub b zijn echtgenoot uit van de inspanningspremie

Artikel 11. Bijzondere situatie bij gehuwden

Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op inspanningspremie ingevolgde de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor de inspanningspremie naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 12. Geen samenloop

Het recht op inspanningspremie sluit het recht op het persoonsondersteunend budget, als bedoeld in hoofdstuk 2 uit.

Paragraaf 3 Hoogte van de premies

Artikel 13. Hoogte van de inspanningspremie

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 11 bedraagt de hoogte van de inspanningspremie voor:

    • a.

      Gehuwden € 800 per 12 maanden;

    • b.

      Alleenstaande (ouder) € 500 per 12 maanden.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de premie voor personen die in een inrichting verblijven steeds 50% van de in het voorgaande lid genoemde premie..

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels de in lid 1 genoemde bedragen herzien.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 14. Uitvoering

Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 15. Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 16. Situaties waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur of maakt het nadere regels.

Artikel 17. Intrekken oude verordening

De Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW, IOAZ ISD Bollenstreek 2015 wordt ingetrokken per inwerkingtreding van de Verordening Participatiewet IOAW, IOAZ ISD Bollenstreek 2017.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag volgend op publicatie .

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 december 2017
Drs. P.M. Hulspas-Jordaan
Griffier
A. van Erk
Voorzitter

Toelichting op de Verordening minimabeleid en activering 2017

Algemeen

In de notitie “kanteling minimabeleid” 2013, nadien uitgewerkt in de beleidsregels minimabeleid ISD Bollenstreek, is destijds een nieuw minimabeleid beschreven waarin ook vanuit het door de ISD Bollenstreek uitgevoerde  minimabeleid enerzijds klanten worden gestimuleerd om aan het werk te gaan en anderzijds klanten die dat niet kunnen (extra) financieel worden ondersteund. Tezamen met de inwerkingtreding van de Participatiewet heeft dit geleid tot de vaststelling van de Verordening “minimabeleid en activering Participatiewet, Ioaw, Ioaz, ISD Bollenstreek 2015”, waarin opgenomen (ter uitwerking van de voorgeschreven individuele inkomenstoeslag) het zogenaamde persoonsondersteunend budget en (als activeringspremie en ondersteuningsinstrument) de zogenaamde inspanningspremie.

Onder de Participatiewet kent het minimabeleid aldus de volgende voorzieningen

1 de individuele inkomenstoeslag (het persoonsondersteunend budget,POB) en de inspanningspremie (IP)

2.de collectieve aanvullende zorgverzekering en

3.de individuele bijzondere bijstand.

Inn 2016 is in het kader van artikel 42 GR ISD Bollenstreek het minimabeleid geëvalueerd en in het bijzonder de hier bedoelde verordening.

Vastgesteld en besloten is om de verordening zo min mogelijk inhoudelijk te wijzigen als wel vooral de verordening op een aantal punten juridisch-technisch te verduidelijken (wijzigen).

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Participatiewet, de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de Participatiewet verwezen.”

Wat betreft het begrip “inkomen” (sub j.)is opgenomen dat hiermee hetzelfde wordt bedoeld als het inkomen van artikel 32 van de Participatiewet, en de bijstandsuitkering maar exclusief vakantietoeslag.

Dit houdt tevens in dat de eventueel vrijlatingsbepalingen van artikel 31 van de wet van toepassing zijn

Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien het POB een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte POB buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.

Evenmin kan rekening worden gehouden met een eventueel gelegd beslag op het inkomen. Bijstand (POB) voor gemaakte schulden is immers niet mogelijk.

Wat betreft het begrip bijstandsnorm (sub k): in navolging van het begrip  inkomen is bepaald dat ook deze (logischerwijs) exclusief vakantietoeslag is. De kostendelersnorm maakt onderdeel uit van de toepasselijke bijstandsnorm, zoals de wetgever dit bedoeld heeft.

In plaats van de aanvraagdatum Is het begrip “verzoekdatum” opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 Participatiewet (=POB) spreekt over “verzoek” in plaats van over “aanvraag”.

Een verzoek is vormvrij, een aanvraag moet voldoen aan de eisen van de Awb.

Door verder het begrip “verzoek”’ gelijk te stellen aan een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en door de verzoekdatum in deze verordening gelijk te stellen aan de aanvraagdatum wordt bereikt dat verzoeken om een POB gedaan moeten worden via de gebruikelijke aanvraagprocedure.

Hoofdstuk 2 Persoonsondersteunend budget

Artikel 2. Voorwaarden

In artikel 2 zijn de voorwaarden voor het recht op persoonsondersteunend budget nader uitgewerkt. Aan deze voorwaarden moet zijn voldaan op de verzoekdatum (aanvraagdatum) en gedurende de referteperiode.

Net zoals bij de langdurigheidstoeslag (oud) het geval was, is ook hier het inkomen gemaximeerd op 110% van de bijstandsnorm, (inclusief de  kostendelersnorm maar exclusief vakantietoeslag).

Het criterium “geen uitzicht op inkomensverbetering” krijgt vorm door het persoonsondersteunend budget toe te kennen aan bijstandsgerechtigden die ontheven zijn van de arbeidsverplichting of aan hen met een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering of zij die naar vermogen werken. De zinsnede “in ieder geval” in lid 2 en aanhef geeft de uitvoering ruimte om het bedoelde criterium ook in bijzondere situaties toe te passen. Een voorbeeld hiervan kan zijn de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Hoe bepaal je of deze persoon al dan niet uitzicht heeft op inkomensverbetering? De verordening geeft hier geen rechtstreeks antwoord op. De oplossing daarvoor zal in de praktijk gevonden moeten worden; eventueel aan de hand van een werkinstructie en of uitvoerende beleidsregels.

De onderdelen c en d (geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitsluitingsgronden van toepassing) vloeien voort uit de wet, maar zijn vanwege de overzichtelijkheid opgenomen in de verordening

Het “naar vermogen werken” is uitgewerkt in lid 3. Het hebben van kinderen is in principe geen zwaarwegende omstandigheid of belemmering om meer uren te gaan werken. Er zijn immers in de regel) kinderopvangmogelijkheden. Dit ligt mogelijk anders indien er sprake is van een gehandicapt kind dat thuis verzorging behoeft. Dit zal maatwerk zijn.

Op deze wijze wordt recht gedaan aan artikel 36 van de wet waarbij bij het toekennen van de individuele inkomenstoeslag (= het POB) rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van de persoon (nader uitgewerkt in artikel 36 lid 2 van de wet).

Artikel 3. Geen recht

In lid 1, onderdelen a en b, is in overeenstemming met de wet en voor de duidelijkheid opgenomen dat bedoelde groepen geen recht hebben op POB.

Meer in het algemeen is het zo dat als men geen recht heeft op bijstand (bijvoorbeeld gedetineerden), of daarvan is uitgesloten (bijvoorbeeld personen die uit ’s rijkskas bekostigd onderwijs hadden kunnen volgen), men ook geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag / POB.

Het recht op POB komt de gehuwden gezamenlijk toe. Worden personen op de verzoekdatum (aanvraagdatum) als gehuwden aangemerkt, dan moeten dus beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de wet en deze verordening. Voldoet één van de gehuwden of beiden niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden in principe geen recht op POB. Dit is geregeld in het tweede lid.

Artikel 4 Bijzondere situatie bij gehuwden

Is echter één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op POB (en van bijstand in het algemeen) op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor POB (wanneer deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 36 van de wet en deze verordening). De rechthebbende echtgenoot komt dan in aanmerking voor het POB naar de hoogte die voor hem als alleenstaande (ouder) zou gelden. Het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende echtgenoot tellen wel mee voor de beoordeling van het recht op POB.

Artikel 5. Geen samenloop

Hoewel een en ander al uit de systematiek van de verordening voortvloeit, is hier voor de duidelijkheid opgenomen dat wanneer men recht heeft op het POB (geen uitzicht op inkomensverbetering) men geen recht kan hebben op een inspanningspremie (wel uitzicht op inkomensverbetering).

Artikel 6. Hoogte van het persoonsondersteunend budget

Onverlet het bepaalde in artikel 4 van de verordening is de hoogte van het persoonsondersteunend budget afhankelijk van de gezinssituatie op het moment van indiening van het verzoek (aanvraag): is sprake van een alleenstaande of is er sprake van gehuwden (gezamenlijke huishouding).

De toeslag voor een alleenstaande is gelijk aan die van een alleenstaande ouder. Voor het persoonsondersteunend budget is het niet relevant of tot het huishouden kinderen behoren.

Indien tot het huishouden wel kinderen behoren, gelden de zogenaamde kindregelingen.

Voor belanghebbenden in een inrichting/instelling geldt een lager budget daar zij lagere bestaanskosten hebben.

Hoofdstuk 3 Inspanningspremie

Artikel 7. Bevoegdheid dagelijks bestuur

In de Participatiewet is geregeld dat een premie tot een aangegeven bedrag jaarlijks kan worden vrijgelaten voor zover dit naar het oordeel van het college (lees: dagelijks bestuur) bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Van deze bepaling is gebruik gemaakt om in het minimabeleid te bepalen dat  bijstandsgerechtigde klanten die uitzicht hebben op inkomensverbetering (en derhalve de arbeidsverplichting hebben) geen recht hebben op een persoonsondersteunend budget maar onder voorwaarden wel op een inspanningspremie. De inspanningspremie heeft daarnaast het effect dat het de bijstandsgerechtigde klant aanspoort om op zoek te gaan naar reguliere arbeid en aldus bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 8. Soorten premies

De premie bestaat uit een inspanningspremie. De hoogte van de premie is aangegeven in artikel 10.

Om in aanmerking te kunnen komen, moet de bijstandsgerechtigde in ieder geval gedurende een aangesloten periode van 12 maanden uitkering ontvangen dan wel hebben ontvangen.

Artikel 9. Voorwaarden inspanningspremie

In lid 1 zijn de voorwaarden genoemd voor het ontvangen van de inspanningspremie. Het gaat daarbij dus om bijstandsgerechtigden (dus geen gerechtigden op andere uitkeringen zoals WW en WAO/WIA) met een arbeidsverplichting met uitzicht op inkomensverbetering

Het bepaalde onder c komt dan ook overeen met hetgeen in deze geldt voor het POB (art 1 sub c.) Hiermee wordt voorkomen dat Ioaw-ers met veel vermogen in aanmerking komen voor een inspanningspremie. Deze premie maakt immers ook deel uit van het ondersteunend minimabeleid.

Lid 2 geeft een nadere uitwerking van het criterium uitzicht op inkomensverbetering.

En komt daarmee (grotendeels en in spiegelbeeld) overeen met artikel 2 lid 2, zij het dat het alleen betrekking heeft op bijstandsgerechtigden.

Lid 3 komt (in spiegelbeeld) overeen artikel met 2 lid 3 voor wat betreft het niet naar vermogen werken

Artikel 10 Geen recht

Lid 1

De inspanningspremie is bestemd voor de bijstandsgerechtigde die 27 jaar of ouder is maar jonger dan de pensioengerechtigde en die zich in een periode van 12 maanden heeft ingespannen om werk te vinden.

Om vast te stellen dat hij zich heeft ingespannen geldt dat hij in de die 12 maanden geen verlaging heeft ontvangen op grond van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2015 die gerelateerd is aan zijn arbeidsverplichting.

Heeft de bijstandsgerechtigde met een arbeidsverplichting in het afgelopen 12 maanden geen verlaging opgelegd gekregen gerelateerd aan zijn arbeidsinspanningen, dan bestaat er recht op inspanningspremie. Indien hij wel een zodanige verlaging heeft opgelegd gekregen, dan is er geen recht.

Gelet op het bepaalde in artikel 31 lid 7 van de wet bestaat er geen inspanningspremie voor jongeren tot 27 jaar. De bepaling die de vrijlating regelt van bedoelde premie is immers op hen niet

van toepassing.

Dit alles brengt tevens met zich mee dat het dagelijks bestuur in het kader van zijn handhavingsbeleid er op moet toezien dat klanten met de arbeidsverplichting zich daadwerkelijk inspannen richting de arbeidsmarkt. Het minimabeleid en de handhaving zijn daarmee ondersteunend aan de re-integratie.

Lid 2

Een maatregel in het kader van de afstemmingsverordening treft beide echtgenoten, ook al zou de andere echtgenoot  zich wel voldoende hebben ingespannen richting arbeidsmarkt. Dit brengt automatisch met zich mee dat dan ook die andere echtgenoot geen recht heeft op de inspanningspremie.

Artikel 11. Bijzondere situatie bij gehuwden

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op IP op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid, van de wet, dan  komt de rechthebbende partner in aanmerking voor IP (wanneer deze voldoet aan de voorwaarden van het IP ingevolge deze verordening). De rechthebbende partner komt dan in aanmerking voor het IP naar de hoogte die voor hem als alleenstaande (ouder) zou gelden. Het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende partner tellen wel mee voor de beoordeling van het recht op IP.

Artikel 12. Geen samenloop

Hoewel een en ander al uit de wet en systematiek van de verordening voortvloeit, is voor de duidelijkheid opgenomen dat wanneer men recht heeft op de inspanningspremie (uitzicht op inkomensverbetering) men géén recht kan hebben op het POB (geen uitzicht op inkomensverbetering).

Dit betekent voor gehuwden dat wanneer de ene echtgenoot voldoet aan de voorwaarden voor het IP en de ander aan de voorwaarden voor POB er voor hen alleen recht kan zijn op IP.

Indien de bijstandsgerechtigde is uitgesloten van de IP vanwege onvoldoende solliciteren (resulterend in een verlaging op zijn uitkering) dan spreekt het dat hij daarvoor plaatsvervangend geen recht heeft op POB (want de bijstandsgerechtigde heeft immers uitzicht op inkomensverbetering.)

Artikel 13. Hoogte van de inspanningspremie

De hoogte van de inspanningspremie komt overeen met de hoogte van het POB en is dus ook afhankelijk van de gezinssituatie. Voor de hoogte van de inspanningspremie is het niet relevant of tot het huishouden kinderen behoren. Indien tot het huishouden kinderen behoren, gelden de zogenaamde kindregelingen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 14  Uitvoering

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15.  Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 16.  Situaties waarin deze verordening niet voorziet

Het betreft hier een delegatiebepaling aan het dagelijks bestuur in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Het spreekt dat het dagelijks bestuur daarbij de kaders van de wet en deze verordening in acht moet nemen.

Artikel 17. Intrekken oude verordening

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.