Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 10-01-2009

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

De Raad der gemeente Hilvarenbeek

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 april 2010:

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en de artikelen 12. eerste lid, onderdeel e en 35, eerste lid van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar en ouder maar jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen:

 

besluit:

vast te stellen de volgende;

ToeslagenverordeningWet investeren in jongeren

TOESLAGENVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • c.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d van de wet;

  • d.

    toeslag: het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 tot 27 jaar tot een maximaal bedrag, als bedoeld omschreven in artikel 30 van de wet;

  • e.

    verlagen: het verlagen van het normbedrag voor gehuwden als bedoeld in artikel 31 van de wet;

  • f.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet werk en bijstand;

  • g.

    woonkosten: 1e. Indien een woning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag2e. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • h.

    woonlasten: hetgeen in geld verschuldigd is voor het (mede) gebruik van voorzieningen, aanwezig in de woonruimte, waarin feitelijk verblijf wordt gehouden;zorgbehoevende: een belanghebbende die, als niet te samen met een ander de woning zou zijn bewoond, op basis van een indicatiestelling zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden. Onder beroepsmatige hulp wordt ook begrepen een situatie waarin thuiszorg het alternatief is voor ambulante zorg of dagverpleging in een zorg-/ verpleeginstelling.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar zijn.

Artikel 3 Toeslag voor een alleenstaande

  • 1 Een alleenstaande van 21 jaar heeft geen recht op een toeslag.

  • 2 Een alleenstaande van 22 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening recht op een toeslag van 5 % in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen indien hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is;

    • b.

      onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en hij niet is een bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner;

    • c.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met uitsluitend bloedverwanten in de eerste graad en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 3 Een alleenstaande van 23 tot en met 26 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, recht op een toeslag van 20 % in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is;

    • b.

      onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en hij niet is een bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner;

    • c.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen tot 50 % van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is.

  • 4 Een alleenstaande van 23 tot en met 26 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, recht op een toeslag van 15 % in de hierna onder a en b genoemde gevallen als hij:

    • a.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning op commerciële basis hoofdverblijf geeft aan uitsluitend een of meer onderhuurders of medebewoners, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad van de hoofdbewoner, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is en

    • b.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad van wie ten minste één bloedverwant een inkomen heeft van 50 % of meer van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 5 Een alleenstaande van 23 tot en met 26 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, recht op een toeslag van 10 % in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is;

    • b.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen tot 50 % van het netto minimumloon, en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is en

    • c.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met één of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen van 50 % of meer van het minimumloon en met één of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis.

  • 6 Een alleenstaande van 23 tot en met 26 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, recht op een toeslag van 5 % als hij bij zijn ouder(s) inwoont.

Artikel 4 Toeslag voor een alleenstaande ouder

  • 1 Een alleenstaande ouder van 21 tot en met 26 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, recht op een toeslag van 20 % in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • 1.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is;

    • 2.

      onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en hij niet is een bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner;

    • 3.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning, met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen tot 50 % van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is.

  • 2 Een alleenstaande ouder van 21 tot en met 26 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, recht op een toeslag van 15 % in de hierna onder a en b genoemde gevallen als hij:

    • a.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning op commerciële basis hoofdverblijf geeft aan uitsluitend één of meer onderhuurders of medebewoners, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad van de hoofdbewoner, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is en

    • b.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad van wie ten minste één bloedverwant een inkomen heeft van 50 % of meer van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 3 Een alleenstaande ouder van 21 tot en met 26 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, recht op een toeslag van 10 % in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is;

    • b.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen tot 50 % van het netto minimumloon, en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is en

    • c.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met een of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen van 50 % of meer van het minimumloon en met één of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis.

Artikel 5 Verlaging normbedrag gehuwden

  • 1 Het normbedrag voor gehuwden waarvan beide echtgenoten 21 tot en met 26 jaar zijn wordt, behoudens het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening verlaagd met 5 % in de hierna onder a en b genoemde gevallen indien zij::

    • a.

      hoofdbewoners zijn van de woning, zij in die woning hoofdverblijf geven aan uitsluitend één of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis die geen bloedverwant zijn in de eerste graad van de hoofdbewoner of dienst partner, en zij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd zijn en

    • b.

      hoofdbewoners zijn van de woning, zij in die woning hoofdverblijf hebben met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad van wie ten minste één bloedverwant een inkomen heeft van 50 % of meer van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 2 Het normbedrag voor gehuwden waarvan beide echtgenoten 21 tot en met 26 jaar zijn, wordt, behoudens het bepaalde in artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, verlaagd met 10 % in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen indien zij::

    • a.

      alleen een woning bewonen en zij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd zijn;

    • b.

      hoofdbewoners zijn van de woning, zij in die woning hoofdverblijf hebben met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen tot 50 % van het netto minimumloon en zijn voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd zijn en

    • c.

      als hoofdbewoners hoofdverblijf hebben in de woning met één of meer bloedverwanten in de eerste graad met (elk) een inkomen heeft van 50 % of meer van het netto minimumloon, en met een of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis.

  • 3 Het normbedrag voor gehuwden waarvan beide echtgenoten 21 tot en met 26 jaar zijn wordt, behoudens het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, verlaagd met 15 % als zij samen met een bloedverwant in de eerste graad hun hoofdverblijf hebben in de woning van die bloedverwant.

  • 4 Het normbedrag voor gehuwden, waarvan beide echtgenoten 21 tot en met 26 jaar zijn, wordt, behoudens het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 9 van deze verordening, verlaagd met 20 % in de hierna onder a en b genoemde gevallen indien zij::

    • a.

      geen woning aanhouden of geen woonkosten en geen woonlasten verschuldigd zijn en

    • b.

      in hun woning hoofdverblijf hebben met een onderhuurder of medebewoner, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, op niet commerciële basis

Artikel 6 Verhogen of verlagen normbedrag bij hulpbehoevendheid

Een verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.

Artikel 7 Afstemmen toeslagenbeleid op inkomenstenkorting

Bij de keuze tussen het verhogen of verlagen van het normbedrag van het normbedrag op grond van deze verordening of het als inkomen in aanmerking nemen van de besparing op de woonlasten uit het met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers bewonen van de woning, heeft toepassing van deze verordening voorrang..

Artikel 8 Samenloop rechtsgronden verhogen of verlagen normbedrag/ Anti- cumulatiebepaling

Bij samenloop van toepasselijke rechtsgronden wordt het verhogen of verlagen van het normbedrag vastgesteld op maximaal 20 % van het normbedrag voor gehuwden in totaal. 

Artikel 9 Toeslag bij samenloop WIJ en WWB

Geen recht op toeslag heeft de gehuwde in de leeftijd van 21 tot 27 jaar, waarvan de andere partner recht heeft op een uitkering voor algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand en er geen sprake is van ten laste komende kinderen.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de dag van publicatie en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren, gemeente Hilvarenbeek. 

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 3 juni 2010
De raad voornoemd:de griffier, de voorzitter,
 
drs. G.J. de Ruiter drs. R.F.I. Palmen

1 Nieuwe Toelichting

Toelichting toeslagenverordening WIJ

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorzieningOp 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (afgekort: WIJ) in werking getreden. De doelstelling van deze wet is het realiseren van duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om die duurzame arbeidsparticipatie te bereiken is in de wet een recht op een werkleeraanbod vastgelegd. Dat werkleeraanbod berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren tot de leeftijd van 27 jaar. Om dat te bereiken moeten gemeenten jongeren in principe een werkleeraanbod doen. Een afgeleide van dat werkleeraanbod is een inkomensvoorzieningen voor jongeren vanaf de leeftijd van 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Die inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon gelegen of niet , van haar of zijn kant, verwijtbare omstandigheden geen optie is, dat werkleeraanbod onvoldoende inkomsten oplevert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. Die samenhang tussen dat werkleeraanbod aan de ene kant en de inkomensvoorziening aan de andere kant is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/ leren aan de ene kant en een uitkering is fundamenteel anders dan in de Wet werk en bijstand (WWB). In de WWB staat namelijk het recht op bijstand voorop en de plicht tot arbeidsparticipatie is daarvan een afgeleide. Met de WIJ wordt bedoeld een zogenaamde “paradigmawisseling” tot stand te brengen. Het uitgangspunt van de WWB is: een uitkering, mits. In de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangspunt: geen uitkering, tenzij.Deze uitkering, inkomensvoorziening genoemd, volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze inkomensvoorziening.

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een deel dat door het Rijk wordt geregeld (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd over verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Op grond van artikel 12 van de WIJ moet dat gemeentelijk beleid door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

Relatie met de WWB Nu de WIJ in werking is getreden is de WWB in principe afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen die jongeren geen algemene bijstand meer ontvangen. De WWB is op een aantal onderdelen aangepast. De Toeslagenverordening WWB zou dan ook navenant moeten worden gewijzigd. Op grond van de in de WIJ opgenomen overgangsrecht blijft de WWB voor jongeren van toepassing die op 30 september 2009, de dag voor inwerkingtreding van de WIJ, algemene bijstand ontvingen totdat die algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Om die reden is aanpassing van de Toeslagenverordening aan de WIJ nog niet aan de orde en zal deze pas per 1 juli 2010 zijn beslag krijgen. Het is voorbarig een wijzigingsvoorstel voor de Toeslagenverordening WWB aan te bieden omdat niet uitgesloten wordt dat er in de tussentijd ontwikkelingen zich voortdoen die nopen tot een inhoudelijke wijziging van die toeslagenverordening WWB.

Door de wetgever is bij het inrichten van de WIJ op het punt van de inkomensvoorziening er uitdrukkelijk voor gekozen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek van de WWB op onderdelen als betreffende de normen, de middelen, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Ten aanzien van het beleid dat gevoerd moet worden van toeslagen en verlagingen is het kader identiek aan dat van de WWB. De normen die speciaal bedoeld zijn voor de jong-meerderjarigen (18 tot 21 jaar) zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

De bedoeling van de WIJ is niet geweest de normen voor de inkomensvoorziening voor jongeren te verlagen, dit gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen met betrekking tot uitvoerbaarheid.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongerenEr is een onderscheid gemaakt tussen normen die gelden voor jong-meerderjarigen en voor oudere jongeren (in de leeftijd van 21 tot 27 jaar). De normen voor beide leeftijdsgroepen is gelijk aan de normen die nu gelden in de WWB voor beide groepen. Datzelfde geldt ook voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang van de WWB naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

NormenIn het hoofdstuk van de WIJ dat gaat over het recht op inkomensondersteuning (hoofdstuk 4 van de wet) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende situaties: de artikelen 26 tot en met 29 WIJ. Voor personen in de leeftijd van 21 tot 27 jaar bestaat een drietal normen, te weten:1. voor gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon2. voor alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm3. voor alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering die is afgestemd op de hoogte van de kinderbijslag. Die normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand voor zover de middelen van de ouders van die jongere niet toereikend zijn of de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Die bijzondere bijstand kent zijn wettelijke grond in artikel 12 van de WWB; dat artikel blijft voor die groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep bevindt van 18 tot 21 jaar en de ander in de groep van 21 tot 27 jaar gelden ook gelijke normen als nu in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen en verlagingenVoor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als nu in de WWB is vastgelegd. Het komt er kort gezegd op neer dat de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders moet worden verhoogd met een toeslag als deze een woning bewonen zonder dat er sprake is van een medebewoner. De toeslag bedraagt dan 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie omdat de kosten van het bestaan niet gedeeld kunnen worden met een ander. Als de bestaanskosten wel met een ander gedeeld kunnen worden dan kan de toeslag worden verlaagd. Het college is overigens niet verplicht bij de verlening van bijstand rekening te houden met lagere bestaanskosten maar kan er ook voor kiezen om (zoals dat in de memorie van toelichting staat) alle alleenstaande of alleenstaande ouders de maximale toeslag te verstrekken zonder nader onderscheid.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Verder kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van het aspect medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Als laatste kan worden opgemerkt dat het college bij een 21- of 22 jarige alleenstaande de toeslag kan verlagen om deze daarmee in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon. De verlaging wegens recente schoolverlating kan echter niet gelijktijdig met de verlaging wegens 21- of 22 jarigen worden toegepast. Binnen de gestelde voorwaarden staat het de gemeente in principe vrij eigen beleid te voeren over de hoogte van de toeslagen en verlagingen. Er bestaat, evenals bij toeslagen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders, geen wettelijke plicht om de norm en/of toeslag te verlagen.

Ook voor gehuwde jongeren waarvan één van de partners in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar en de ander in de leeftijd van 21 tot 27 jaar zit, geldt dat de norm verlaagd kan worden. De WIJ sluit dit niet uit, evenals de WWB. Dit geldt ook voor het geval beide partners in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar zitten. Ook de norm voor deze leeftijdsgroep kan verlaagd worden. Een logische keuze zou dat overigens niet zijn omdat de normen voor die categorie jongeren al lager zijn vastgesteld vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Het verder verlagen van die normen kan er snel toe leiden dat die jongeren een inkomen krijgen lager dan het bestaansminimum. Bovendien wordt een categoriale verlaging van deze groep jongeren de complex te noemen normensystematiek nog ingewikkelder.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet- rechthebbende partnerVoor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt. Personen van 27 jaar en ouder komen immers niet voor een inkomensvoorziening op grond van de WIJ in aanmerking. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (zoals detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening. De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder te verhogen met een toeslag is in de WIJ beperkt tot de jongere die feitelijk een alleenstaande of alleenstaande ouder is (de leefvorm dus). Eigenlijk bestaat naar de letter voor de gehuwde partner die geen rechthebbende is, geen recht op een toeslag. Maar gegeven de wens van de wetgever zoveel mogelijk overeenkomstig de WWB te regelen en jurisprudentie hierover, mag worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande of alleenstaande ouder, ook door het individualiseringsbeginsel dat binnen de WIJ ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen. Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen er is er geen sprake van medebewoning dan zal de toeslag, zoals in de WWB, zelfs 20 % van de gehuwdennorm moeten bedragen.Als de, voor de WIJ, niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt ook voor de partner die bijstandsgerechtigd is. Beiden kunnen immers nooit een uitkering ontvangen die samen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning niet mogelijk is omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm. In voorkomende gevallen is het in dat geval mogelijk met toepassing van het individualiseringartikel van de WWB (artikel 18, eerste lid) de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. In dat geval geldt voor de jongere partner dat hij recht heeft op de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past. Omdat expliciet over de gehuwdennorm wordt gesproken is de verlaging wegens medebewoning dan wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens op die WIJ gehuwdennorm in mindering worden gebracht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1Evenals in de WWB- toeslagenverordening is het begrip “gehuwdennorm” omschreven omdat de systematiek van uitkeringen in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21 tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. De gehuwdennorm van de WIJ is gelijk aan de gehuwdennorm als genoemd in de WWB.

Omdat een woning ook een woonwagen of een woonschip kan zijn, is verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

De begrippen “woonkosten” en “woonlasten” zijn nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van de verlaging wegens woonlasten. De twee begrippen onderscheiden zich van elkaar omdat onder “woonkosten” “huur” en “hypotheek” wordt verstaan terwijl onder “woonlasten” worden begrepen de kosten van het gebruik van voorzieningen die aanwezig zijn in de woonruimte zoals gas, water en elektriciteit.

Ten slotte is ook opgenomen het begrip “zorgbehoevende” op te nemen om hiermee te beschrijven een situatie waarbij beroepsmatige hulp geïndiceerd is en er sprake is van iemand die een woning bewoont en verzorgd wordt door de hoofd- of medebewoner.

Artikel 2De kring van belanghebbenden is in overeenstemming gebracht met de doelgroep van de WIJ. Is er dus sprake van gehuwden waarvan de een jonger dan 21 jaar of ouder dan 26 jaar is dan gelden de bepalingen van deze verordening niet.

Artikel 3 Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a WIJ is de gemeenteraad verplicht te bepalen dat de toeslag 20% bedraagt van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. Dat is overigens onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden zoals die voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar.

Indien in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden en is er dan een toeslag op zijn plaats.

Gekozen is voor een forfaitaire variant van het vaststellen van de toeslag. Hierbij wordt aangesloten bij de toeslagenverordening WWB. Forfaitair houdt in dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze feitelijk gedeeld kunnen worden bepalend is voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het mogelijk is de kosten te delen.

In het zesde lid is een bepaling opgenomen die vastlegt dat jongeren die een woning delen met een ouder een lagere toeslag toe te kennen dan een jongere die een woning met een ander deelt. Het betreft hier dus jongeren die hun hoofdverblijf hebben bij een ouder of beide ouders. In dat geval wordt aangenomen dat de mogelijkheid om bestaanskosten te delen in het algemeen groter zal zijn dan in andere gevallen.

Schematisch is het toeslagenbeleid bij alleenstaanden als volgt weer te geven:

21 jaarGeen toeslag22 jaar5 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als hij:- alleen een woning bewoont en daarvoor woonkosten of woonlasten verschuldigd is- onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en geen kind is van de hoofdbewoner- als hoofdbewoner hoofdverblijf houdt in een woning bij alleen zijn ouders en voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.23 tm 26 jaar20 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB)als hij:- alleen een woning bewoont en daarvoor woonkosten verschuldigd is;- onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en geen kind is van de hoofdbewoner;- hoofdbewoner is van een woning, daar hoofdverblijf heeft met alleen zijn ouder(s), met elk een inkomen tot 50 % van het netto minimum loon, en voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.23 tm 26 jaar15 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als hij:- hoofdbewoner is van een woning, daar op commerciële basis hoofdverblijf geeft aan uitsluitend een of meer onderhuurders of medebewoners (niet zijnde zijn ouders) en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is;- hoofdbewoner is van een woning, daar ook hoofdverblijf heeft met alleen zijn ouder(s) van wie tenminste één ouder een inkomen heeft van 50 % of meer van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is;23 tm 26 jaar10 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als hij:- alleen een woning bewoont en daarvoor alleen woonlasten verschuldigd is;- hoofdbewoner is van een woning, daar ook hoofdverblijf heeft met alleen zijn ouder(s) met elk een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en hij voor die woning alleen woonlasten verschuldigd is;- hoofdbewoner is van een woning, daar ook hoofdverblijf heeft met zijn ouder(s) met elk een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en met één of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis.23 tm 26 jaar5 % bij inwoning bij ouders, onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB

Artikel 4

Omdat artikel 34 van de WIJ in het eerste lid alleen een verlagingsmogelijkheid van de toeslag kent voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar, is er geen wettelijke grondslag voor het verlagen van 21 of 22 jarigen die ten laste komende kinderen hebben.Voor deze groep alleenstaande ouders is dus niet deze verlagingsmogelijkheid van de toeslag opgenomen.Schematisch samengevat voorziet dus deze verordening in de volgende toeslagpercentages voor alleenstaande ouders van 21 tot en met 26 jaar:

20 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als hij:- alleen een woning bewoont en daarvoor woonkosten verschuldigd is;- onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en geen kind is van de hoofdbewoner;- hoofdbewoner is van een woning, daar hoofdverblijf heeft met alleen zijn ouder(s), met elk een inkomen tot 50 % van het netto minimum loon, en voor die woning woonkosten verschuldigd is.15 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als hij:- hoofdbewoner is van een woning, daar op commerciële basis hoofdverblijf geeft aan uitsluitend een of meer onderhuurders of medebewoners (niet zijnde zijn ouders) en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is;- hoofdbewoner is van een woning, daar ook hoofdverblijf heeft met alleen zijn ouder(s) van wie tenminste één ouder een inkomen heeft van 50 % of meer van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is;10 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als hij:

- alleen een woning bewoont en daarvoor alleen woonlasten verschuldigd is;- hoofdbewoner is van een woning, daar ook hoofdverblijf heeft met alleen zijn ouder(s) met elk een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en hij voor die woning alleen woonlasten verschuldigd is;- hoofdbewoner is van een woning, daar ook hoofdverblijf heeft met zijn ouder(s) met elk een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en met één of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis.

Artikel 5

Zoals omgekeerd bij een toeslag bij alleenstaanden of alleenstaande ouders kan voor gehuwden gekozen worden voor een verlaging. Dat wil zeggen dat dezelfde omstandigheden die leiden tot een toeslag van minder dan 20% voor alleenstaande of alleenstaande ouders leiden tot een verlaging van een gelijk percentage van de gehuwdennorm bij gehuwden.

Schematisch ziet een verlaging er bij gehuwden er als volgt uit:

5 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als zij:- hoofdbewoners zijn van de woning, daar hoofdverblijf geven aan alleen één of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis, niet zijnde kinderen of ouders van één van de partners, en voor de woning woonlasten of woonkosten verschuldigd zijn;- hoofdbewoners zijn van de woning, daar hoofdverblijf hebben met alleen één of meer kinderen of ouders van wie tenminste één een inkomen heeft van 50% of meer van het wettelijk minimumloon, en voor de woning woonlasten of woonkosten verschuldigd zijn;10 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als zij:- alleen een woning bewonen en voor die woning alleen woonlasten verschuldigd zijn;- hoofdbewoners zijn van de woning, daar hoofdverblijf houden met één of meer kinderen of ouders met (elk) een inkomen tot 50% van het wettelijk minimumloon en voor die woning alleen woonlasten verschuldigd zijn;- hoofdbewoners zijn in de woning, daar hoofdverblijf houden met één of meer kinderen of ouders met (elk) een inkomen van 50% of meer van het wettelijk minimumloon en met een of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis15 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als zij:- samen met een kind of ouder hun hoofdverblijf houden in de woning van dat kind of ouder20 % (onverminderd bepaling over hulpbehoevendheid, inkomenstenkorting, anti-cumulatie en samenloop met WWB) als zij:- geen woning aanhouden en geen woonkosten of woonlasten verschuldigd zijn- in hun woning hoofdverblijf houden met een onderhuurder of medebewoner die geen kind of ouder is, op niet commerciële basis

 

Artikel 6Met deze bepaling wordt beoogd indien een belanghebbende een in dezelfde woning verblijvende hoofd- of medebewoner verzorgt die zorgbehoevend is en anders aangewezen zou zijn op beroepsmatige hulp zoals omschreven in de begripsbepaling, toch een maximale toeslag van 20 % van de gehuwdennorm te verlenen. Voor de zorgbehoevende geldt dit overigens niet. Immers het feit dat deze wordt verzorgd door de hoofd- of medebewoner maakt niet dat er geen sprake kan zijn van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Artikel 7 Deze bepaling regelt dat voor zover gekozen kan worden tussen een inkomstenkorting wegens de ontvangst van bijvoorbeeld (onder) huurgelden en het toepassen van deze verordening, deze verordening wordt toegepast.

Artikel 8 Deze bepaling regelt dat het toepassen van meerdere redenen voor een toeslag of een verlaging er niet tot kan leiden dat die toeslag hoger wordt dan 20 % van het normbedrag voor gehuwden of de verlaging groter is dan 20 % van dat normbedrag voor gehuwden.

Artikel 9 Deze bepaling heeft als bedoeling duidelijkheid te treffen in het geval er sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen een jongere van 21 tot 27 jaar met een partner die ouder is en een WWB-uitkering ontvangt. Omdat de leefvorm in dat geval die van gehuwden is en er dus geen recht op een toeslag is, ligt het niet voor de hand de WIJ-norm te verhogen met een toeslag evenals de WWB-norm.Zijn er namelijk geen ten laste komende kinderen dan is voor beiden de norm alleenstaande van toepassing. Beide normen samen garanderen het normbedrag voor een gezin zodat er dan geen ruimte is voor een toeslag.

In het geval er wel kinderen zijn dan heeft je jongere partner recht op de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (28 lid 4 van de WIJ). De bijstand die de andere partner dan ontvangt wordt op deze WIJ-norm volledig in mindering gebracht.

De gehuwde jongere met een niet rechthebbende partner zonder WWB en zonder kindreen heeft recht op de norm alleenstaande die bij zijn leeftijd past. Als er wel kinderen zijn heeft hij recht op de bij zijn leeftijd behorende norm voor een alleenstaande ouder.

De gehuwde jongere met een niet rechthebbende partner zonder WWB, die voor de normering gelijk wordt gesteld met een alleenstaande (of alleenstaande ouder) heeft recht op toeslag overeenkomstig de regels van deze verordening.

Artikel 10Gelet op de inwerkingtreding van de WIJ, per 1 oktober 2009, is voorzien in het verlenen van terugwerkende kracht aan deze verordening tot en met de datum waarop de WIJ in werking is getreden. Hiermee wordt voorkomen dat besluiten op grond van de WIJ als niet rechtmatig zijn aan te merken op grond van het niet tijdig vaststellen van de verordening.