Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening Gemeente Hilversum 2013

Geldend van 22-03-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Toeslagenverordening Gemeente Hilversum 2013

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Hilversum,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2013;

Gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

Overwegende dat de Toeslagenverordening Gemeente Hilversum 2010 aanpassing behoeft;

Artikel 1. Definities

1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

2 In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

  • c.

    verzorgingsbehoevende: degene die vanwege ziekte of gebrek langdurig niet in staat is een eigen huishouding te voeren, omdat hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat;

  • d.

    woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 van de wet.

Artikel 2. Algemene bepalingen

1.De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Artikel 3. Toeslagen alleenstaande of alleenstaande ouder

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm, voor een alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm, voor een alleenstaande en alleenstaande ouder op wie het eerste lid niet van toepassing is;

  • 3.

    Geen toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt verleend aan de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woningmeer daneen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 4.

    Op grond van artikel 27 van de wet wordt geen toeslag verleend aan de alleenstaande of alleenstaande ouder, die een woonruimte bewoont waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of, bij een eigen woning, geen woonkosten verbonden zijn.

  • 5.

    Op grond van artikel 27 van de wet bedraagt de toeslag 10 procent van de gehuwdennorm, voor alleenstaande en alleenstaande ouder, indien geen woning bewoond wordt;

  • 6.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als “een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft”:

    • a.

      een kind zoals bedoeld in artikel 4 van de wet;

    • b.

      verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

  • 7.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt een gezin, dat zijn hoofdverblijf in de woning van de alleenstaande of alleenstaande ouder heeft, beschouwd als een ander.

8. Geen toeslag wordt verleend indien belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij geen bestaanskosten kan delen met een ander (art 53a lid 8) .

Artikel 4. Schoolverlaters

  • 1.

    Aan de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt gedurende maximaal 6 maanden een toeslag van maximaal 10 procent van de gehuwdennorm verleend, indien belanghebbende kan worden aangemerkt als schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet;

  • 2.

    Aan de alleenstaande of alleenstaande ouder als bedoeld in het eerste lid, wordt gedurende maximaal 6 maanden geen toeslag verleend, indien belanghebbende thuisinwonend is.

Artikel 5. Alleenstaande van 21 jaar

  • 2.
    • 1.

      Op grond van artikel 29 van de wet, bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar, in afwijking van artikel 3, maximaal 10 procent van de gehuwdennorm;

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 4 van toepassing is.

Artikel 6. Verlagingen gehuwden

  • 2.
    • 1.

      De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent voor gehuwden die een woning delen met één ander;

    • 2.

      De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met twee of meer anderen;

    • 3.

      De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woonruimte bewonen waaraan voor belanghebbenden geen kosten van huur of, bij een eigen woning, geen woonlasten verbonden zijn.

    • 4.

      De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden indien geen woning bewoond wordt;

    • 5.

      Het zesde en zevende lid van artikel 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

    • 6.

      De verlaging als bedoeld in art. 53a lid 8 van de WWB bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 7. Toeslag ingeval niet rechthebbende partner

  • 2.

    Indien sprake is van gehuwden waarvan één partner geen recht op algemene bijstand heeft, wordt - behoudens bijzondere omstandigheden - geen toeslag verleend.

Artikel 8. Uitvoering.

De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 9. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

1.In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2.Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2.Artikel 10. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Gemeente Hilversum 2013.

Artikel 11. Inwerkingtreding en Overgangsregeling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na te zijn bekendgemaakt en werkt terug tot 1 januari 2012. Bij de inwerkingtreding van deze verordening komt de “Toeslagenverordening Gemeente Hilversum 2010” te vervallen en vervalt tevens "Raadsbesluit tijdelijke regels Aanscherping Wet werk en bijstand" zoals vastgesteld in de vergadering van 21 december 2011 voor zover dat betrekking heeft op de onderhavige verordening.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is deze verordening eerst vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbende op wie op grond van artikel 78w van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot uiterlijk 1 januari 2013 wordt toegepast. Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de "Toeslagenverordening Gemeente Hilversum 2010” aangevuld met de wijzigingen krachtens het "Raadsbesluit tijdelijke regels Aanscherping Wet werk en bijstand" zoals vastgesteld in de vergadering van 21 december 2011.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid geldt artikel 1 tweede lid onder d eerst vanaf 1 juli 2013.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van

13 maart 2013

de griffier, de voorzitter,

K.E. Driehuijs P.I. Broertjes

Algemene toelichting Toeslagenverordening

1. Norm, toeslag en verlaging

De wet kent een systeem van basisnormen met toeslagen en verlagingen. Voor de financiering door het Rijk maakt dit echter geen verschil.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 van de wet.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden, door middel van deze verordening geeft de gemeente invulling aan deze beleidsvrijheid.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen , te weten: gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm) alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen en verlagingen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

• alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

• alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Bij de hoogte van de toeslag is er rekening gehouden dat de toeslag of bijstandsnorm lager mag worden vastgesteld op grond van de woonsituatie (artikel 27 van de wet), het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 van de wet) en met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 van de wet). Dit is uitgewerkt in artikel 3 tot en met 5 van de Toeslagenverordening. De wet noemt de volgende verlagingen die van toepassing zijn op gehuwden:

• verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 van de wet);

• verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 van de wet); In de Toeslagenverordening zijn in artikel 6 de verlagingen van de gehuwdennorm opgenomen.

2. De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c van de wet is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de norm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30 van de wet bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

In de Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan de verlagingen die de wet mogelijk maakt. Eenvoudigheidshalve is de werking van de verordening beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de wet de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar.

Uitgangspunten bij de verordening

De verordening is in overeenstemming met de wet- en regelgeving, en jurisprudentie. De verordening is rechtvaardig en een voortzetting van al eerder door het college ingezet beleid. De bijstandsnorm moet voldoende zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De verordening moet duidelijk, eenvoudig uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Het verdient mede daarom aanbeveling het toeslagenbeleid niet te ingewikkeld te maken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de wet niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de wet ook de verordening moet worden gewijzigd. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de wet zelf wordt gegeven. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Met betrekking tot zorgbehoevenden is de definitie aangepast aan de jurisprudentie en de actualiteit: het is wenselijk dat men zo lang mogelijk thuis kan wonen. Wie langdurig (langer dan 3 maanden) of blijvend zorgbehoevend is kan als zodanig worden beschouwd.

In de praktijk blijkt een omschrijving van het begrip woning gewenst. De tekst van de wet geeft nergens een omschrijving van het begrip woning. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 van de wet dat in de wet en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de wet volgt dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de Huurtoeslag. Onder woning wordt in dat verband verstaan een zelfstandige woning, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon-en slaapruimte, was-en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen en dergelijke te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. Huurders van een woning in zogenoemde centraalwonenprojecten hebben meestal de beschikking over een geheel zelfstandige wooneenheid. Daarnaast heeft men met andere bewoners de mogelijkheid om van gemeenschappelijke voorzieningen gebruik te maken. Ondanks de aanwezigheid van die gemeenschappelijke voorzieningen is ingeval van een geheel zelfstandige wooneenheid toch sprake van een woning (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 32-33). Bij het huren van kamers kan in de systematiek van de Huurtoeslag niet van een woning worden gesproken. Wellicht komt hier in de toekomst verandering in. Er zijn plannen om ook huurtoeslag te gaan verstrekken aan kamerhuurders.

Door aan te sluiten bij de Huurtoeslag wordt het woningbegrip gewijzigd en uitgebreid. Om uitvoeringstechnische redenen treedt deze wijziging eerst op 1 juli 2013 in werking.

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 van de wet ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 van de wet zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Artikel 3 lid 1

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a van de wet.

Artikel 3 lid 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op maximaal 10 procent van de gehuwdennorm.

Door in het tweede lid uit te gaan van de omschrijving “op wie het eerste lid niet van toepassing is” geldt het tweede lid voor alle personen die een kamer verhuren, huren of inwonend zijn.

Artikel 3 lid 3

Met de omschrijving wordt beoogd dat degene die meerdere inwonenden heeft geen aanspraak heeft op een toeslag. Door de gekozen omschrijving heeft deze bepaling geen invloed op de inwonende zelf. Bijvoorbeeld: de alleenstaande (hoofd)bewoner die kamers verhuurt aan twee alleenstaanden heeft geen recht op een toeslag. De beide onderhuurders vallen onder de omschrijving van lid 2 en hebben ieder dus aanspraak op een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm

Artikel 3 lid 4 en lid 5

Artikel 27 van de wet geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Dit artikel is aanvullend bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging van de toeslag of norm te kunnen toepassen.

In de verordening wordt onder woonkosten verstaan kosten van huur of, in geval van een eigen woning,

  • 1.

    hypotheekrente,

  • 2.

    onroerend zaakbelasting eigenaardeel,

  • 3.

    opstalverzekering,

  • 4.

    onderhoudskosten vooroorlogse / naoorlogse woning,

  • 5.

    installatie voor centrale verwarming,

  • 6.

    liftinstallatie, of

  • 7.

    algemeen beheer en administratie (bij flatgebouwen en appartementen)

Hiermee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit lid te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan het begrip ‘woonkosten’ in de zin van artikel 35 lid 1 ABW. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.).

Onder woonkosten wordt door de CRvB verstaan:

1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet individuele huursubsidie; 2°. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

In artikel 3 lid 5 wordt de toeslag ingeval belanghebbende in het geheel geen woning bewoont vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt namelijk geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang. De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de uitkering verleend moet worden.

Artikel 3 lid 6

Inwonende kinderen worden, ongeacht de leeftijd, niet gezien als “een ander die tevens zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de ouder”. De eventuele toeslag van de ouder wordt dus niet teruggebracht met 10 procent. Toegevoegd is hier ook dat een verzorgingsbehoevende die zijn hoofdverblijf heeft in de woning ook niet wordt aangemerkt als een ander waarmee de kosten kunnen worden gedeeld. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat door de verzorging van de verzorgingsbehoevende door deze inwoning bij belanghebbende een opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis wordt voorkomen.

Indien de hulpbehoevende en belanghebbende een gezamenlijke huishouding voeren, zoals omschreven in artikel 3 van de wet, zijn uiteraard de wettelijke bepalingen met betrekking tot een gezamenlijke huishouding van toepassing.

Artikel 3 lid 7

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat de inwoning van een echtpaar tot een ongewenste verlaging zou leiden. Weliswaar is in die situatie sprake van twee inwonenden, maar het “schaalvoordeel” is niet groter.

Artikel 4

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 van de wet is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Om recht te doen aan het verschil in inkomenspositie tussen de uit- of thuiswonende student is ervoor gekozen om voor de uitwonende de toeslag vast te stellen op maximaal 10 procent.

Artikel 5

Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het eerste lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 van de wet- de verlaging voor een 21 jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel van de wet. In het tweede lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b van de wet om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 4 van de Toeslagenverordening.

Artikel 6

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Artikel 6 lid 1

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, indien 1 ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 6 lid 2

Evenals bij alleenstaanden wordt bij inwoning van meer als 1 ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft de norm verlaagd met 20 procent.

Artikel 6 lid 3 en 4

In het derde en vierde lid is overeenkomstig de bepalingen in artikel 3 vierde en vijfde lid de verlaging van de norm vastgesteld op respectievelijk 20 procent bij een woning bewonen waaraan voor belanghebbenden geen kosten van huur of, in geval van een eigen woning geen:

  • 1.

    hypotheekrente (de aflossing van de hypotheek wordt niet als woonlasten beschouwd)

  • 2.

    onroerend zaakbelasting eigenaardeel,

  • 3.

    opstalverzekering,

  • 4.

    onderhoudskosten vooroorlogse / naoorlogse woning,

  • 5.

    installatie voor centrale verwarming,

  • 6.

    liftinstallatie, of

  • 7.

    algemeen beheer en administratie (bij flatgebouwen en appartementen)

verbonden zijn, en 10 procent bij het niet aanhouden van een woning.

Artikel 6 lid 4

Hierin is bepaald dat het zesde en zevende lid van artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 7

Indien sprake is van een niet rechthebbende partner (bijvoorbeeld op grond van artikel 13 lid 2 onder d van de wet) moet een toeslag als ongewenst worden gezien omdat deze een onbedoelde/ongewenste inkomensaanvulling voor de niet rechthebbende partner kan vormen.

Daarom is aangegeven dat een toeslag slechts in bijzondere omstandigheden kan worden verleend.

Daarvan kan sprake zijn als de niet rechthebbende partner onvoldoende inkomen kan genereren omdat hij gelet op zijn verblijfsstatus hier niet mag werken.

Artikel 8

Evenals de uitvoering van de wet ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

De overige artikelen behoeven geen nadere toelichting.