Regeling vervallen per 22-11-2013

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013

Geldend van 23-11-2012 t/m 21-11-2013

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Hilversum,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 mei 2012;

BESLUIT:

Vast te stellen:

  • 1.

    De navolgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 vast te stellen

  • 2.

    de Voorzieningenverordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2006 in te trekken met ingang van de dag waarop de onder 1 genoemde verordening in werking treedt.

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: de persoon voor wie de voorziening is bedoeld;

  • b.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • c.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • d.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • e.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum: de door het college vast te stellen regels ter uitwerking van het in deze verordening gestelde;

  • f.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • g.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

  • h.

    Compensatieplicht: de algemene verplichting van het college om personen met beperkingen door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • i.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt;

  • j.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura en/of een persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt;

  • k.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

  • l.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken dan wel waarvan de aanvrager anderszins gebruik kan maken;

  • m.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de aanvrager met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan.

  • n.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • o.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt of niet aanwezig is;

  • p.

    Inkomen: het netto inkomen van de aanvrager indien de aanvrager geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, tweede tot en met zevende lid van de wet, het gezamenlijk netto inkomen van de ouders of pleegouders van de aanvrager indien de aanvrager jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, tweede tot en met zevende lid van de wet, het gezamenlijk netto-inkomen van de aanvrager en zijn echtgenoot indien de belanghebbende een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, tweede tot en met zevende lid van de wet;

  • q.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • r.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de wet;

  • s.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • t.

    Netto inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

  • u.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

  • v.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • w.

    Sociaal minimum: de van toepassing zijnde normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een aanvrager 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

  • x.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • y.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • z.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk of geestelijk vermogen van personen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.

Artikel 2. Toekennings- en weigeringsgronden

  • 1.

    Een individuele voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of zoveel mogelijk te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Hilversum;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum ” is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • f.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan een oplossing voor het zich voordoende probleem.

  • 3.

    Geen woonvoorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      indien de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      indien deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen;

    • d.

      indien de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • e.

      indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar of woont in een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

    • f.

      indien er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning;

    • g.

      indien de beperkingen niet in de woning zelf, waaronder ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen, worden ondervonden;

    • h.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • 4.

    Geen vervoersvoorziening wordt toegekend voor vervoer van en naar de arbeidsplaats, vervoer van en naar een onderwijsinstelling of vervoer van medische aard indien recht op een tegemoetkoming in de kosten bestaat of indien anderszins een tegemoetkoming in de kosten wordt verstrekt

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3. Keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget.

  • 2. De bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget wordt niet geboden indien:

    • a.

      er een ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met het persoonsgebonden budget;

    • b.

      de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening;

    • c.

      er sprake is van bezwaren van overwegende aard.

Artikel 4. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Hilversum van toepassing.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum in de beschikking opgenomen.

  • 2. Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een voorziening vast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een bedrag voor instandhoudingskosten, zoals is bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld. Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 3. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager, diens wettelijk vertegenwoordiger of, indien hiervoor door een van beiden een machtiging is afgegeven, op de rekening van een derde.

  • 4. Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van een deel van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt over de besteding hiervan aan het college, volgens de voorschriften zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum, verantwoording afgelegd.

  • 5. Na ontvangst van de bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7. Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen.

  • 2.

    De omvang van de verschuldigde eigen bijdrage als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de maximale inkomensafhankelijke eigen bijdrage binnen de kaders van artikel 4.1, eerste lid en artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, zoals gepubliceerd in het Staatsblad.

  • 3.

    De omvang van de verschuldigde eigen bijdrage voor voorzieningen als bedoel in artikel 8 onder c. en e. van deze verordening wordt gelijk gesteld aan de omvang van de eigen bijdrage voor voorzieningen als bedoeld in artikel 8 onder b. en d. van deze verordening.

  • 4.

    De omvang van het eigen aandeel in de kosten bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op het maximale inkomensafhankelijke eigen aandeel binnen de kaders van artikel 4.1, eerste lid en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, zoals gepubliceerd in het Staatsblad.

  • 5.

    Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in lid 3 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid is geen eigen aandeel verschuldigd voor voorzieningen als bedoeld in artikel 15 onder a., b. en f., artikel 21 onder e en artikel 26 van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Het voeren van een huishouden

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorzieningen waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    persoonlijke assistentie regie in natura;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden;

  • e.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan persoonlijke assistentie regie.

Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg met zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke activiteiten onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8, onder b en d vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien

  • a.

    de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b.

    niet beschikbaar is.

    3.Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8, onder c en e vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien

  • a.

    de in het eerste lid en het tweede lid genoemde voorzieningen onvoldoende oplossing bieden of

  • b.

    niet beschikbaar zijn.

    4.In afwijking van het gestelde in artikel 2, eerste lid, onder a is voor de verlening van hulp bij het huishouden in verband met revalidatie geen langdurige noodzaak vereist.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor de in artikel 8 vermelde voorzieningen als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer meerderjarige huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 10A. Uitsluitingen

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op hulp bij het huishouden in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, hobbyruimten, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten,en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft hulp bij het huishouden in gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 11. Omvang hulp bij het huishouden

De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

KLASSE

UREN HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Klasse 1

0 tot en met 1,9 uur per week

Klasse 2

2 tot en met 3,9 uur per week

Klasse 3

4 tot en met 6,9 uur per week

Klasse 4

7 tot en met 9,9 uur per week

Klasse 5

10 tot en met 12,9 uur per week

Klasse 6

13 tot en met 15,9 uur per week

Artikel 11A. Omvang persoonlijke assistentie regie

De omvang van de voorziening persoonlijke assistentie regie wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

KLASSE

UREN PERSOONLIJKE ASSISTENTIE REGIE

Klasse 1

0 tot en met 1,9 uur per week

Klasse 2

2 tot en met 3,9 uur per week

Klasse 3

4 tot en met 6,9 uur per week

Klasse 4

7 tot en met 9,9 uur per week

Klasse 5

10 tot en met 12,9 uur per week

Klasse 6

13 tot en met 15,9 uur per week

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13. Vormen van individuele woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen bij het normale gebruik van een woning, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14. Primaat van algemene woonvoorziening en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b, c en d genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen een aanpassing noodzakelijk maken en de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 13 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten;

  • c.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • e.

    een uitraasruimte;

  • f.

    inspectie/keuring, onderhoud en reparatie van een woonvoorziening.

Artikel 16. Primaat van de verhuizing

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als genoemd in artikel 15, onder a en b in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als genoemd in artikel 15, onder c en d in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als genoemd in artikel 15, onder e in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen en wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 17. Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18. Uitsluitingen

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, hobbyruimten, recreatiewoningen, kamerverhuur en wooncomplexen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meergenomen kunnen worden.

Artikel 19. Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan of waarin de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in eenAWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor de in het tweede lid bedoelde woonvoorziening dient te worden ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte tot een maximum bedrag vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 20 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Artikel 20A. Tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten

  • 1. Het college verleent een financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 15, onder b voor de periode dat de huidige woonruimte als gevolg van een bouwkundige of woontechnische aanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan dan wel de nog te betrekken woning als gevolg van de woningaanpassing nog niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid verleent, bedraagt vier maanden.

  • 3. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, indien de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet kan vóórkomen dat hij deze kosten heeft.

  • 4. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt betaald aan de hoofdbewoner of de eigenaar van de huisvesting.

Artikel 20B. Verplichtingen en voorwaarden

  • 1. De aanvrager is verplicht de door het college aangewezen personen toegang te verstrekken tot de woonruimte waar de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening moet worden of wordt verricht, waar de uitraasruimte moet worden of wordt gerealiseerd dan wel waar vanuit wordt verhuisd.

  • 2. De aanvrager is verplicht de door het college aangewezen personen toegang te verstrekken tot de woonruimte als bedoeld in het eerste lid om te controleren of de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of de uitraasruimte is uitgevoerd conform het besluit dan wel is verhuisd naar een adequate woning.

  • 3. De aanvrager is verplicht aan het college inzicht te bieden in bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en de uitraasruimte.

  • 4. De aanvrager is verplicht de getroffen woonvoorzieningen die niet in bruikleen of in huur zijn verstrekt toereikend te verzekeren.

  • 5. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald is gedurende een periode van 5 jaar verplicht alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 20C. Verwerven van grond

Voor zover het treffen voor voorzieningen als bedoeld in artikel 15 c of e van de verordening, tot gevolg heeft dat extra grond moet worden verworven, verleent het college hiervoor een bijdrage die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage 1.

Artikel 20D. Keuring/inspectie, onderhoud en reparatie

Het college kan voor een woonvoorziening die is verstrekt in het kader van de Wet, de Wet voorzieningen gehandicapten of Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten.

Een aanvullende woonvoorziening verlenen voor de kosten van inspectie/keuring, onderhoud en reparatie als genoemd in artikel 15, onder f en deze betrekking hebben op:

  • a.

    trapliften, woonhuisliften en hefplateauliften;

  • b.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • c.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21. Vormen en soorten van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • e.

    onderhoud en reparatie van een voorziening vervoersvoorziening.

Artikel 22. Het recht op een algemene vervoersvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 23. Het primaat van de collectieve vervoersvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het gebruik van een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 21, onder a., onmogelijk maken, dan wel,

  • b.

    het gebruik van een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 21, onder a., zonder aanvullende voorziening niet adequaat is, dan wel,

  • c.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 21, onder a., niet aanwezig is.

Artikel 24. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Het bezit van een personenauto wordt algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare individuele voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 26. Diverse typen rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen, ten gevolge van ziekte of gebrek bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een andere aangepaste sportvoorziening;

  • f.

    onderhoud en reparatie van een rolstoelvoorziening.

Artikel 27. Primaat van algemene voorziening bij incidenteel rolstoelgebruik of sportrolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 4. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder e. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen sportbeoefening zonder de aangepaste andere sportvoorziening niet mogelijk is.

Artikel 28. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 27, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten

Artikel 29. Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 30. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het loket Wegwijs in Welzijn en Zorg van de gemeente Hilversum in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 31. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de aanvrager:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en vragen te stellen;

    • b.

      door een of meer daartoe aangewezen adviesinstantie(s) of deskundige(n) op te laten roepen in persoon te verschijnen op een door de betreffende adviesinstantie of deskundige te bepalen plaats en tijdstip om de aanvrager te ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een daartoe aangewezen adviesinstantie of deskundige om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      het college dat voor het overige gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager of diens wettelijk vertegenwoordiger is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Een aanvrager is verplicht zich op verzoek van het college te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs op grond van de Wet op de identificatieplicht niet zijnde een rijbewijs.

  • 5. Bij de advisering als genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF.

  • 6. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 32. Samenhangende afstemming

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager, waaronder de financiële omstandigheden, het sociaal netwerk en de mantelzorg.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 33. Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 34. Heronderzoek

Het college kan periodiek een heronderzoek instellen naar het recht of het voortduren van het recht op toegekende voorzieningen.

Artikel 35. Intrekking/herziening van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of herzien indien:

  • a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c. naderhand met betrekking tot de periode waarover een voorziening is verstrekt een vergoeding of een andere vorm van compensatie voor de beperkingen is ontvangen.

    • 2.

      Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget anders dan voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan worden ingetrokken of herzien indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    • 3.

      Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan worden ingetrokken of herzien indien blijkt dat de werkzaamheden niet binnen vijftien maanden na het besluit zijn voltooid.

Artikel 36. Terugvordering en verrekening

  • 1. In het geval dat een voorziening is ingetrokken of herzien kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In het geval dat het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken of herzien kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3. Een vordering kan worden verrekend met een (nog) te verstrekken financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget, tenzij de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget niet vatbaar is voor beslag of verrekening zou inhouden dat er in feite geen zorg meer kan worden verleend.

Artikel 37. Beslistermijn

  • 1.

    Indien het een aanvraag betreft voor een complexe woningaanpassing, stelt het college binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag vast of recht op de gevraagde voorziening bestaat.

  • 2.

    Het college kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen met ten hoogste dertien weken indien het college niet in staat is tijdig een besluit te nemen.

  • 3.

    Voor de overige voorzieningen geldt een beslistermijn van 8 weken.

    Indien een beschikking niet binnen de in het eerste, tweede lid of derde lid genoemde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit binnen de geldende termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 38. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39. Indexering

Het college kan periodiek de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 40. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks voor 1 oktober geëvalueerd.

Artikel 41. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

De Voorzieningenverordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2006 wordt ingetrokken per 1 januari 2013.

Artikel 42. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013.

bijlage 1 verwerven van grond

1a.

Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

soort vertrek

aantal waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

aantal waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt

verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

woonkamer

30

6

Keuken

10

4

eenpersoonsslaapkamer

10

4

tweepersoonsslaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

-wastafelruimte

-doucheruimte

2

3

1

2

entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

1b.

Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m².

Aldus besloten in de openbare vergadering

van 4 juli 2012

De griffier, De voorzitter,

K.E. Driehuijs P.I. Broertjes

toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013

Hoofdstuk 0 algemene toelichting

1.De verordening

De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum geeft invulling aan de Wet maatschappelijke ondersteuning gegeven opdracht regels te stellen bij verordening.

In de verordening is met name uitwerking gegeven aan de artikelen 5, 6, 15, 19 en 26 Wmo. Andere voorzieningen uit de Wmo worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en worden daarom niet in deze verordening opgenomen. De in deze verordening opgenomen algemene voorzieningen zijn in principe ook als voorliggende voorzieningen te beschouwen, maar omdat de meeste algemene voorzieningen voor het eerst een plaats vinden in deze verordening, zijn zij nog wel benoemd en van een primaat voorzien en hebben dus voorrang op individuele voorzieningen. Het is niet ondenkbaar dat deze algemene voorzieningen op termijn terug te vinden zullen zijn bij de onbenoemde voorliggende voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en personenalarmering.

Alle bedragen en bijbehorende regelgeving worden opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum. Beleidsregels worden opgenomen in de Beleidregels behorende bij de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2011.

2.Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel is opgenomen in artikel 4 van de wet. Dit begrip is ‘vertaald’ bij amendement 65 en in de wet opgenomen. Het is met name de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatiebeginsel.

De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

3. Werkingsbereik compensatiebeginsel

Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de verordening een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1 aanhef en onder b. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de wet aan, voor de onderdelen:

  • a.

    een huishouden te voeren,

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wet voorzieningen gehandicapten-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

  • a.

    onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening hulp bij het huishouden genoemd;

  • b.

    zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief de sportrolstoel;

  • c.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wet voorzieningen gehandicapten;

  • d.

    het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in deze verordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.

4.Compensatie ook door collectieve of algemene voorziening

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. Dit type voorziening komt in de Wet voorzieningen gehandicapten voor onder de noemer “collectief vervoer”. In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in de regel gaan om regionale of lokale steunpunten, zoals depots of pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden.

De verordening spreekt over algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, scootermobielpools en rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools). De verordening is in de definiëring van deze algemene voorzieningen niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

Om te voorzien in een snelle en gedereguleerde verstrekking van eenvoudige voorziening is in deze verordening het begrip algemene voorziening breder ingevuld dan alleen met collectief vervoer, zoals dat in de Wet voorzieningen gehandicapten bekend was. De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

artikelsgewijze toelichting

  • 5.

    Hoofdsstuk 1 Algemene Bepalingen

    6.Artikel 1. Begripsbepalingen

    Ad a.

    De aanvrager is de persoon voor wie de voorziening is bedoeld. De aanvrager is niet altijd de persoon die ook een aanvraag indient bij het college. De persoon voor wie de voorziening is bedoeld kan zich namelijk bij het indienen van een aanvraag laten bijstaan door een derde of zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, bijvoorbeeld zijn zaakwaarnemer (artikel 2:1, lid 1 Algemene wet bestuursrecht). De belanghebbende moet daarvoor wel een machtiging geven. Soms is vertegenwoordiging wettelijk verplicht. Het gaat dan om personen die "handelingsonbekwaam" zijn: minderjarigen en onder curatele gestelden. Minderjarigen worden wettelijk vertegenwoordigd door een ouder of een voogd. Onder curatele gestelden worden wettelijk vertegenwoordigd door een curator.

    Ad b.

    Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

    • ·

      die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

    • ·

      die niet speciaal voor personen met beperkingen bedoeld zijn;

    • ·

      die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

    Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder p.

    Ad c.

    Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, rolstoelpools, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen zoals vrijwilligers- en klussendiensten, voorzieningendepots. Er kan ook gedacht worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. Op verzoek zal er aan de aanvrager een beschikking kunnen worden afgegeven voor een algemene voorziening, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

    Ad d.

    De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

    Ad e.

    Het college kan het genoemde besluit periodiek bijstellen, bijvoorbeeld omdat uitvoeringstechnische redenen hiertoe nopen. Daarbij wordt rekening gehouden met vigerende wet- en regelgeving waaronder ook de gemeentelijke verordening en jurisprudentie. Zo nodig biedt het college eveneens een voorstel tot wijziging van de verordening ter besluitvorming aan de gemeenteraad aan.

    Ad f.

    De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

    Ad g.

    Deze bepaling spreekt voor zich.

    Ad h.

    De compensatieplicht is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatieplicht ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van de compensatieplicht in de verordening.

    Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van de compensatieplicht c.q. het compensatiebeginsel.

    Ad i.

    De bevoegdheid voor het vragen van een eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 19, lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 19, lid 2 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is door de minister gebruik gemaakt door middel van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

    Ad j.

    De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15, lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15, lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is door de minister gebruik gemaakt door middel van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

    Ad k.

    Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een (vast) bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

    Ad l.

    Deze bepaling spreekt voor zich.

    Ad m.

    Krachtens de Wmo heeft het college een plicht tot het treffen van voorzieningen op het gebied

    van maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van beperkingen, de zogenaamde compensatieplicht.

    In artikel 1 Wmo wordt het begrip hoofdverblijf gebruikt in de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over het hoofdverblijf van de aanvrager. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

    Ad n.

    Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in de Beleidsregel gebruikelijke zorg gemeente G&V. Het protocol gebruikelijke zorg is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

    Ad o.

    Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Dit wordt ook wel het primaat van de algemene voorziening genoemd. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden/benut, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

    Ad p.

    Hier wordt geregeld van welke personen het inkomen in aanmerking wordt genomen.

    Ad q.

    Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatieplicht aan de wet heeft toegevoegd.

    Ad r.

    De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

    Ad s.

    Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

    Ad t.

    Voor de definitie van het netto inkomen wordt aangesloten bij het inkomensbegrip in de Wet werk en bijstand.

    Ad u.

    De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen”. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen” ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronische psychische en psychosociale problemen toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

    Ad v.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Hilversum.

    Ad w.

    Voor het begrip sociaal minimum wordt aangesloten bij de van toepassing zijnde bijstandsnormen verhoogd de maximale toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 2 van de Wet werk en bijstand. Voor personen die in een inrichting verblijven wordt de van toepassing zijnde bijstandsnorm verhoogd met de bedragen als bedoeld in artikel 23, lid 2 van de Wet werk en bijstand.

    Ad x.

    Natura voorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

    Ad y.

    Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

    Ad z.

    Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder q genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s. (zie onder b hiervoor).

    Overige begrippen

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 7.

      Artikel 2. Toekennings- en weigeringsgronden

    • 8.

      Toekenningsgronden

    Lid 1.

    Ad a.

    Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

    De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

    Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

    Ad b.

    Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten.

    Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

    Ad c.

    De beperkingen van het individu dienen op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

    9.Algemene weigeringsgronden

    Lid 2.

    Ad a.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet Rea, Wet voorzieningen gehandicapten) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals opgenomen in artikel 1, onder o van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële – situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken.

    Ad b.

    In de wet is een specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Deze bepaling moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.

    Ad c.

    In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder c genoemde bepaling bedoeld.

    Ad d.

    Hier wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Ook wordt gedoeld op de situatie dat een aanvang wordt gemaakt met de werkzaamheden voordat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen of dat een voorziening wordt aangekocht voordat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen. Pas op dat moment heeft het college alle op een aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden of een voorziening worden aangekocht. Door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening, waar vroegtijdig mee is begonnen of is gekocht, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

    Bij een verhuizing is dit van belang. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen.

    In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

    Ad e.

    Hier wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

    Ad f.

    Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

    Ad g.

    Bij het beoordelen of de aanvrager aanspraak heeft op een voorziening kan, in beperkende zin rekening worden gehouden met de van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving, zoals echtgenoot, familieleden of huisgenoten, redelijkerwijs te vergen (medewerking aan) oplossingen voor de zich voordoende problematiek. Daarbij wordt aangesloten bij de Wvg-jurisprudentie en voor de hulp bij het huishouden is het protocol gebruikelijke zorg nader uitgewerkt in de beleidsregels behorende bij deze verordening.

    10.Specifieke weigeringsgronden

    Lid 3.

    Ad a.

    Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.

    Ad b.

    Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

    Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

    Ad c.

    Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak op het individu zijn gericht, worden in beginsel geen woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt.

    Ad d.

    Hier wordt bijvoorbeeld gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan een verhuizing van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte of een verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

    Een verhuizing naar een andere woning vanwege zich langzaam ontwikkelende ouderdomsklachten wordt ook als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voor de kosten die hiermee samenhangen is geen financiële tegemoetkoming op grond van de Wmo mogelijk.

    Ad e.

    Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

    Ad f.

    Om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening moet de belanghebbende onder andere beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Er is alleen sprake van beperkingen bij het normale gebruik van de woning indien er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (naar objectief medische maatstaf aanwezige) beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, terwijl voorts de beperkingen in de woning zelf (waaronder ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) moeten worden ondervonden. Indien hier niet aan wordt voldaan bestaat er geen recht op woonvoorzieningen.

    Ad g.

    Zie toelichting bij onderdeel f.

    Ad h.

    Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

    Lid 4.

    Hier worden zogenaamde voorliggende vervoersvoorzieningen bedoeld en/of indien anderszins recht op een tegemoetkoming in de kosten bestaat c.q. verstrekt wordt. Hiervan is in ieder geval sprake in de volgende situaties:

    1. Bij medisch vervoer.

    Volgens de Wet voorzieningen gehandicapten-jurisprudentie behoort medisch vervoer binnen het zorgplichtgebied naar zijn aard tot de verplaatsingen die een persoon met beperkingen in staat stellen om deel te nemen aan het leven van alledag. Medisch vervoer valt derhalve onder de compensatieplicht van het college, tenzij er aanspraak bestaat op een wettelijk vergoedingsregeling voor medisch vervoer (bijvoorbeeld Zorgverzekeringswet, AWBZ).

    2. Vervoer naar arbeidsplaats of vervoer naar scholing of opleiding.

    In het kader van de WIA of het Besluit bijzondere militaire pensioenen en het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen kan een voorziening worden toegekend voor vervoer naar arbeidsplaats, scholing en opleiding. Bij samenloop van het recht op een vervoersvoorziening voor het werk, scholing of opleiding in het kader van de WIA en het recht op een vervoersvoorziening in de leefsfeer' is de toekenning voor het vervoer 'in de leefsfeer' (sociale contacten) een verantwoordelijkheid voor de WIA. Vervoer van en naar het WSW-bedrijf is geregeld in de CAO.

    3. Vervoer naar onderwijs.

    Vervoer van en naar het primaire onderwijs (basis onderwijs of speciale school voor basisonderwijs), het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs valt met ingang van schooljaar 2002/2003, behoudens overgangssituaties en enkele uitzonderingen, onder het leerlingenvervoer. Vervoer naar MBO, HBO en universiteit valt onder de WIA.

  • 11.

    Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

12.Artikel 3. Keuzevrijheid

Lid 2.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een verstrekking in natura is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Hier is uitgewerkt wanneer iemand niet voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen.

Als tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, zal dit als contra-indicatie worden opgevat. Denk bijvoorbeeld aan personen met ernstige schuldenproblematiek. Indien de aanvrager echter de beschikking heeft over een goed netwerk dat de zorg draagt voor het beheer kan wel een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Een andere afwijzingsgrond is de situatie waarbij de voorziening weliswaar langdurig noodzakelijkis maar waarbij op basis van de indicatie gesteld kan worden dat de periode waarin de noodzaakvan de voorziening bestaat ter opheffing van beperkingen korter zal zijn dan de normaleafschrijvingsperiode van de gewenste voorziening. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een voorziening voor kinderen of bij een voorziening voor personen die een korte levensverwachting hebben. Uiteraard dient dit laatste wel zorgvuldig beoordeeld te worden. In een dergelijke situatie zou verstrekking van een persoonsgebonden budget kapitaalvernietiging betekenen en wordt een voorziening in natura verstrekt. Deze voorziening kan immers, zodra de noodzaak tot verstrekking niet meer aanwezig is, herverstrekt worden. Een voorziening in de vorm van dienstverlening zoals hulp bij het huishouden valt hier niet onder.

Dat de opsomming van de afwijzingsgronden in dit artikellid niet limitatief is wordt tot uitdrukkinggebracht onder c. Te denken valt hierbij aan de situatie dat een collectieve vervoersvoorziening isgeïndiceerd. In die gevallen kunnen efficiencyoverwegingen onder overwegende bezwaren vallen.

Het is namelijk niet de bedoeling dat het collectief vervoer gevaar loopt door de keuzevrijheid die isopgenomen in artikel 6 van de Wmo, zo heeft de Tweede Kamer in het AO van 29 maart 2006uitgesproken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura voor hulp bij het huishouden te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het gemeentelijke inkoopbeleid en/of beleidsplan Wmo uitgewerkt.

Onder een persoonsgebonden budget wordt mede verstaan de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964.

13.Artikel 4. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

14.Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

De hoogte van een financiële tegemoetkoming wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Hilversum.

15.Artikel 6. Persoonsgebonden budget

Lid 1.

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepalingen in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een toereikend en (met een naturavoorziening) vergelijkbaar persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde van de te verstrekken naturavoorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten (onderhoud en reparatie) van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum, dat door het college moet worden vastgesteld.

Met de voorgenomen wijziging van artikel 6 Wmo is in dit artikel expliciet opgenomen dat een persoonsgebonden budget niet alleen vergelijkbaar moet zijn met een voorziening in natura, maar dat een persoonsgebonden budget toereikend moet zijn.

Lid 2.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

Lid 3.

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 van artikel 6 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

Lid 5.

Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om in de verordening en de beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt.

Afhankelijk van de vraag waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, worden bepaalde bewijsstukken opgevraagd bij de budgethouder.

Dat kan zijn:

  • a.

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • b.

    een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

  • c.

    een overzicht van de salarisadministratie.

De onder a. bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel. Onder b. is een betalingsbewijs genoemd, dat kan van belang kan zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweedehands aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend. Onder c. is genoemd een salarisadministratie; die kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van hulp bij het huishouden.

16.Artikel 7. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19, lid 1 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15, lid 1 en 19, lid 1 van de wet.

Hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (de AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. De systematiek van de berekening van de eigen bijdrage voor, in eerste instantie, hulp bij het huishouden is overgenomen uit de AWBZ.

De omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt in dit artikel vastgesteld op de maximale eigen bijdrage of het maximale eigen aandeel binnen de grenzen van artikel 4.1, lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (de AMvB). Artikel 4.2, lid 1 en 2 Besluit maatschappelijke ondersteuning regelen welk inkomen relevant is voor het bepalen welk maximum aan eigen bijdrage en eigen aandeel tezamen geldt.

De omvang van de eigen bijdrage voor de voorziening persoonlijke assistentie regie is gelijkgesteld aan de omvang van de eigen bijdrage voor de voorziening hulp bij het huishouden. Dit betekent dat de maximale eigen bijdrage voor persoonlijke assistentie regie nooit hoger mag zijn dan de maximale eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden.

De eigen bijdrage is niet van toepassing voor rolstoelen en voor personen jonger dan 18 jaar of de ouders van deze personen. In de verordening is tevens opgenomen dat er geen eigen bijdrage wordt opgelegd bij de toekenning van algemene voorzieningen. Bij alle overige individuele voorzieningen met uitzondering van 1) de sportrolstoel, de overige aangepaste sportvoorzieningen, vergoedingen voor verhuis- en inrichtingskosten en dubbele woonlasten of tijdelijke huisvesting, wordt wel een eigen bijdrage of eigen aandeel geheven.

17. Hoofdstuk 3 Het voeren van een huishouden

18.Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in vier vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan een gemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij het huishouden in hun verstrekkingenpakket wil opnemen.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Hulp bij het huishouden in natura gaat om het uitvoeren van huishoudelijke taken. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c. wordt genoemd de persoonlijke assistentie regie (PAR). Het gaat om het verrichten van huishoudelijke hulp binnen een huishouden, waarbij begeleiding (advies/instructie/voorlichting) en het zoveel mogelijk gezamenlijk uitvoeren centraal staan, ofschoon ook taken overgenomen en uitgevoerd kunnen worden. Persoonlijke assistentie regie is een andere vorm van dienstverlening (begeleiding en zoveel mogelijk samen doen) dan de hulp bij het huishouden, waarbij uitvoering van huishoudelijke taken centraal staat.

Onder d. en e. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie. Met dit budget kan de aanvrager zelf hulp inhuren.

19.Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

Lid 1.

In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een beperking ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale beperkingen. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde respijtzorg. Mantelzorg kan immers niet worden afgedwongen. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Lid 2.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer 0iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

Lid 3.

Als de in lid 1 en lid 2 genoemde voorzieningen onvoldoende adequaat zijn of niet aanwezig zijn, komt de individuele voorziening persoonlijke assistentie regie aan de orde. Lid 3 moet dus in samenhang met lid 1 en lid 2 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

Lid 4.

Artikel spreekt voor zich. Dit artikel is nader uitgewerkt in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

20.Artikel 10. Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie.

21.Artikel 10A. Uitsluitingen

Een voorziening bij het voeren van een huishouden wordt alleen verstrekt voor huishoudelijke activiteiten in woonruimten die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor. Verder wordt geen hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie verstrekt voor gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen.

22.Artikel 11. Omvang hulp bij het huishouden

In de AWBZ werd tot de invoering van de wet geïndiceerd in klassen. Klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Elke klasse is gekoppeld aan een minimaal en een maximaal aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. Indien men bijvoorbeeld een indicatie heeft voor 1,5 uur hulp, wordt men ingedeeld in klasse 1. Mocht de behoefte aan hulp van de aanvrager enigszins stijgen of dalen binnen de bandbreedte van de toegekende klasse, dan hoeft daarvoor niet opnieuw geïndiceerd en beschikt te worden. Voor de gemeente is dat een administratief voordeel, voor aanvragers ook. De kosten worden wel altijd vergoed op basis van het werkelijk aantal geleverde uren.

Voor zover hulp bij de huishouding nodig is die klasse 6 overstijgt, is het mogelijk additionele uren aan deze hoogste klasse toe te voegen. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum wordt door het college jaarlijks het daarbij passende uurbedrag vastgelegd.

23.Artikel 11A. Omvang persoonlijke assistentie regie

Zie artikel 11.

24.Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 11. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 38.

25. Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

26.Artikel 13. Vormen van individuele woonvoorzieningenDe woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a.

de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b.

een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget, op individuele basis, verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c.

het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een geldbedrag waarmee de aanvrager zelf een douchestoel kan aanschaffen;

Ad d.

de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn of een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting van de aanvrager.

27.Artikel 14. Primaat van algemene woonvoorziening en recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Dit wordt ook wel het primaat van de algemene woonvoorziening genoemd.

28.Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en herinrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen (zelfstandige) woning dan de reeds bewoonde (zelfstandige) woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is, volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast et cetera zijn dus in principe niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b.

Indien door het college voorrang wordt gegeven aan verhuizen in plaats van het aanpassen van een woning (het primaat van de verhuizing), kan naast een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten worden verstrekt. Tijdelijke huisvesting kan noodzakelijk zijn in verband met de aanpassing van de huidige woonruimte. Mogelijk moeten dubbele woonlasten worden gemaakt in verband met het realiseren van de woningaanpassing van de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum.

Ad c.

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Denk hier in termen van ‘onroerend’ en ‘nagelvast’ bij de betreffende woonvoorziening.

Ad d.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouwkundige- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een voorziening voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijt verstaan worden. Ook hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen, die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften, worden hieronder verstaan. Roerende woonvoorzieningen kunnen ook in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad e.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte waarin een persoon, die ten gevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad f.

Om redenen van veiligheid en instandhouden van voorzieningen is besloten de kosten van onderhoud, keuring en reparatie te vergoeden. Het gaat hierbij alleen om de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud en reparatie van bijvoorbeeld traplift, plateaulift of een mechanisch in hoogte verstelbare keuken.

29.Artikel 16. Primaat van de verhuizing

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is in jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van verhuizing kunnen ook andere aspecten een rol spelen, afhankelijk van de situatie in een concreet geval.

30.Artikel 17. Primaat van de losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wmo is deze mogelijkheid vervallen en komen de kosten voor rekening van de gemeenten. Als het gaat om grote aanpassingen, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. Dit betekent dat voorrang wordt gegeven aan het plaatsen van een losse woonunit boven een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning.

In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt dan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven. Uiteraard geldt de goedkoopst adequate oplossing ook hier.

31.Artikel 18. Uitsluitingen

Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen. Hetzelfde geldt indien voorzieningen in dergelijke gebouwen (ook in de wooneenheden) bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

32.Artikel 19. Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen van de gemeente”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie (Gba) uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 20, onder b.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van één woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Bij de beoordeling hiervan worden verstrekkingen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten meegerekend. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 19. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4.

33.Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop

De Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, welke het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum al vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is.

34.Artikel 20A. Tijdelijke huisvesting en dubbele woonlasten

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot een financiële tegemoetkoming in de extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten worden overgegaan.

Bij toewijzing van andere woonruimte is het algemeen gebruikelijk dat een korte periode van dubbele woonlasten optreedt. De tegemoetkoming is dan ook slechts aan de orde indien de (toegewezen) te betrekken woonruimte nog moet worden aangepast.

35.Artikel 20B. Verplichtingen en voorwaarden

Lid 4.

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure woningvoorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering te worden gedekt. Indien bij een brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op de verordening te worden gedaan. Dit betekent dat alleen dan een voorziening wordt verstrekt wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat de woning voldoende is verzekerd.

36.Artikel 20C. Verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft, kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut.

Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage 1).

37.Artikel 20D. Keuring/inspectie, onderhoud en reparatie

Deze bepaling spreekt voor zich.

38. Hoofdstuk 5 het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

39.Artikel 21. Vormen en soorten van vervoersvoorzieningen

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten gebeurde.

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, zoals ook al onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was. In beleidsregels wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden een persoon voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Ad c.

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum uitgewerkt.

Ad d.

Een voorziening kan net als onder de Wet voorzieningen gehandicapten ook de vorm hebben van een financiële tegemoetkoming, bijvoorbeeld voor een autoaanpassing.

40.Artikel 22. Het recht op een algemene vervoersvoorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens).

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

41.Artikel 23. Het primaat van de collectieve vervoersvoorziening

Artikel 23 geeft het primaat van de algemene vervoersvoorzieningen boven de individuele voorzieningen zoals genoemd onder b., c. en d. van artikel 21. Dit betekent dat voorrang wordt gegeven aan het collectief vervoer boven individuele voorzieningen.

Men kan voor de andere individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

  • a.

    indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening of;

  • b.

    in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem;

  • c.

    indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt.

Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

42.Artikel 24. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

In de oude verordening was bepaald dat individuele vervoersvoorzieningen worden geacht algemeen gebruikelijk te zijn als het inkomen van een ongehuwde of het gezamenlijk inkomen van een gehuwde meer dan 130% van het sociaal minimum bedraagt. Iemand met een dergelijk inkomen werd geacht de kosten van vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Dit percentage sloot aan bij het regionale en lokale bijzondere bijstands- en re-integratiebeleid. Op deze manier bleef het beleid ten aanzien van het bezit van een eigen auto consistent. Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald, dat gemeenten bij het toekennen van een individuele vervoersvoorziening geen inkomensgrenzen mogen hanteren.

43.Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4, lid 1, onder c over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de lokale verplaatsingen, letterlijk, onder de wet zullen vallen. Vandaar dat hier, conform jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die in jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd.

44. Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

45.Artikel 26. Diverse typen rolstoelvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum is uitgewerkt wat de criteria zijn voor het verkrijgen van een sportrolstoel en hoe hoog de financiële tegemoetkoming is.

Bij artikel 27 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze mogelijkheid geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden echter wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

46.Artikel 27. Primaat van algemene voorziening bij incidenteel rolstoelgebruik of sportrolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Dit volgt uit artikel 2 van de wet. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingcriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Indien de rolstoel niet langdurig noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.

Een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een andere aangepaste sportvoorziening zal alleen verstrekt worden als zonder de voorziening sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Hulpmiddelen aan een sportrolstoel of bij het sporten worden niet verstrekt.

47.Artikel 28. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling” als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

48. Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten

49.Artikel 29. Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

50.Artikel 30. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54) is in artikel 5, lid 2, onder a van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moet worden.

51.Artikel 31. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1.

Lid 1, onder a en b van dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en vragen te stellen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5, lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Lid 2.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder a, kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Lid 3.

Deze bepaling spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 29 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4.

Om de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en verifiëren kan de gemeente het wenselijk vinden dat personen die een aanvraag indienen voor voorzieningen zich legitimeren. Dat kan door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag indienen is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechtelijke status. De volgende documenten worden door de gemeente in ieder geval als geldig identiteitsbewijs aanmerken:

Belanghebbenden met de Nederlandse nationaliteit:

  • §

    Paspoort;

  • §

    Europese identiteitskaart.

Belanghebbenden zonder de Nederlandse nationaliteit:

  • §

    Vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER. Dit zijn de (nieuwe) documenten die zijn uitgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000, welke op 1 april 2001 in werking is getreden;

  • §

    Verblijfskaart ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);

  • §

    Buitenlands paspoort (geeft geen recht op Wmo-voorziening);

  • §

    Vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers);

Een rijbewijs wordt niet als een geldig identiteitsbewijs aangemerkt, omdat het rijbewijs geen nationaliteit vermeldt.

Lid 5.

Lid 5 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Lid 6.

Lid 6 vertaalt de opdracht van artikel 26, lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

52.Artikel 32. Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

53.Artikel 33. Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

54.Artikel 34. Heronderzoek

Deze bepaling spreekt voor zich.

55.Artikel 35. Intrekking van een voorziening

Lid 1.

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidsvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Lid 2.

Wanneer blijkt dat het bedrag binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om de situatie dat de uitbetaling voorafgaat aan de aanschaf van de voorziening. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 35, lid 2 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

56.Artikel 36. Terugvordering en verrekening

Lid 1.

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen. Dit is reden om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening. Anders is er geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening of intrekking van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6, artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Lid 2.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Lid 3.

Deze bepaling is opgenomen in verband met de invoering van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4.4.1.9 Awb).

Artikel 9 Wet voorzieningen gehandicapten blijft na de intrekking van de Wet voorzieningen gehandicapten van toepassing (artikel 40, lid 1, onder b Wmo). Hierdoor geldt voor roerende zaken, waarvoor met toepassing van of krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten een financiële tegemoetkoming is verleend in de aanschaf, dan wel die met toepassing van of krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten in eigendom of bruikleen zijn verleend, dat die niet vatbaar zijn voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, zolang die roerende zaken geschikt zijn om de beperkingen op het gebied van wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen. Verrekening is dan niet mogelijk.

57. Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

58.Artikel 37. Beslistermijn

De AWB spreekt van een redelijke beslistermijn van maximaal 8 weken.

Alleen indien sprake van een complexe woningaanpassing waarbij een langdurig traject, met name het aanvragen van een bouwvergunning en minimaal twee offertes wordt hier ingevolge van artikel 4:14 van de AWB van afgeweken.  

Bij complexe woningaanpassingen wordt een ruimere beslistermijn (13 weken plus verlenging van 13 weken) gehanteerd.

59.Artikel 38. Hardheidsclausule

Artikel 37 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, maar dat geldt dus niet voor de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie, kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk vermeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

60.Artikel 39. Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.5, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdrage en het eigen aandeel periodiek aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Artikel 40. Evaluatie

Deze bepaling spreekt voor zich.

61.Artikel 41. Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.

62.Artikel 42. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van 4 juli 2012,

de griffier, de voorzitter,

K.E. Driehuijs P.I. Broertjes