Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Hilversum 2013

Geldend van 02-08-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Hilversum 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Gemeenteblad III

GB13.64

Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Hilversum 2013

vastgesteld door de raad bij besluit van 3 juli 2013

bekend gemaakt d.d. 25 juli 2013

in werking getreden d.d. 2 augustus 2013

VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HILVERSUM 2013

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Algemen bepalingen..........................................2

Artikel 1. Begripsbepalingen………………………………………………………………… 2

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie……………………….…. 4

Artikel 2. De te bereiken resultaten…… ……………………………………………… 4

Artikel 3. Aanspraak op compensatie……………………………………………….… 4

Hoofdstuk 3. De te bereiken resultaten……………………………………………. 4

Artikel 4. Het wonen in een schoon en leefbaar huis……………………………4

Artikel 5. Het wonen in een geschikt huis………………………………………….… 4

Artikel 6. Boodschappen doen en maaltijden aanreiken……………………. 5

Artikel 7.

Het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding………..5

Artikel 8.

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren………5

Artikel 9. Het zich in en om de woning verplaatsen……………………………..5

Artikel 10. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel………………… 5

Artikel 11. Het ontmoeten van medemensen en het

aangaan/onderhouden van sociale verbanden ……………………………………5

Hoofdstuk 4. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten……5

Artikel 12. Aanmelding voor een gesprek………………….………………………5

Artikel 13. Het gesprek………………………………………………………………………….5

Artikel 14. Het verslag…………………………………………………………………………..6

Artikel 15. De aanvraag………………………………………………………………………. 6

Artikel 16. Het maken van een afweging……………………………………………6

Artikel 17. Advisering……………..……………………………………………………………. 6

Artikel 18. De inhoud van de beschikking…………………………………………… 6

Hoofdstuk 5.Bepalingen ten aanzien van de te treffen

compenserende maatregelen...........................................…….7

Artikel 19. Vorm van de compensatie……………………………………………..... 7

Artikel 20. Eigen bijdrage en eigen aandeel………………………………………. 7

Hoofdstuk 6. Procedurele bepalingen…..………………………….. 7

Artikel 21. Wijziging situatie……………………………………………………………….… 7

Artikel 22. Heronderzoek…………………………………………………………….………… 7

Artikel 23. Intrekking…………………………………………………………………….………. 7

Artikel 24. Terugvordering…………………………………………………………………….. 8

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen…………………….……………………… 8

Artikel 25. Hardheidsclausule…………………………………………………………….…. 8

Artikel 26. Nadere regels en indexering…………………………………………...… 8

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen………………………. 8

Artikel 28. Citeertitel……………………………………………………………………...….…. 8

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • 1.

    Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

  • 2.

    Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

  • 4.

    Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

  • 5.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

  • 6.

    Compenserende maatregel: Een voorziening die het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de Wmo treft.

  • 7.

    Chronisch psychisch probleem: aanhoudende storende of bedreigende gevoelens, gedachten, gedragingen en/of lijden.

  • 8.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer

  • 9.

    College: College van burgemeester en wethouders.

10 Compensatieplicht:

De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen met als doel de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te vergroten en hen staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

  • 11.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de belanghebbende komt.

  • 12.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget voor rekening van de belanghebbende komt.

  • 13.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

  • 14.

    Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar beschouwd wordt.

  • 15.

    Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de eigen oplossingen, oplossingen via het (sociale) netwerk en eventuele compenserende maatregelen vanuit de gemeente en/of voorliggende oplossingen.

  • 16.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan.

  • 17.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de belanghebbende een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voert..

  • 18.

    Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

  • 19.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

  • 20.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

  • 21.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving .

  • 22.

    Sociale Netwerk: een verzamelnaam voor het netwerk van mensen om een persoon heen dat kan functioneren als ondersteuningsbron en kan bijdragen aan het eigen welzijn en welbehagen.

  • 23.

    Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen, in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

  • 24.

    Voorliggende voorziening: een voorziening die voorgaat op een individuele voorziening op grond van de Wmo en waar belanghebbende gebruik van kan maken en die leidt tot het beoogd resultaat.

  • 25.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 26.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling dan de Wet maatschappelijke ondersteuning en die voor gaat op deze wet, waar belanghebbende gebruik van kan maken en die leidt tot het beoogd resultaat.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet te bereiken resultaten zijn:

  • -

    Het wonen in een schoon en leefbaar huis.

  • -

    Het wonen in een geschikt huis

  • -

    Boodschappen doen en maaltijden aanreiken

  • -

    Het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • -

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • -

    Het zich in en om de woning verplaatsen.

  • -

    Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

  • -

    Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden.

Artikel 3. Aanspraak op compensatie

  • 1. Een compenserende maatregel wordt getroffen indien:

    • a.

      er sprake is van een compensatienoodzaak,

    • b.

      belanghebbende niet of niet volledig in staat is om zelf en/of via het sociale netwerk eigen oplossingen te realiseren

    • c.

      de compenserende maatregel voldoende compensatie biedt en hierbij leidt tot het te bereiken resultaat

    • d.

      de compenserende maatregel als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

  • 2. Het college treft op grond van deze verordening geen compenserende maatregel indien:

    • a.

      er geen sprake is van een compensatienoodzaak;

    • b.

      belanghebbende in staat is om eigen compenserende maatregelen te treffen;

    • c.

      er sprake is van gebruikelijke zorg;

    • d.

      de compenserende maatregel, gelet op de persoonlijke situatie van belanghebbende, als algemeen gebruikelijk aan te merken is;

    • e.

      er sprake is van een voorliggende en/of algemene voorziening die voldoende compensatie biedt en leidt tot het te bereiken resultaat.

    • f.

      indien belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Hilversum en hier geen hoofdverblijf heeft.

    • g.

      belanghebbende reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is gecompenseerd met een voorziening en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    • h.

      indien het college niet in staat wordt gesteld om op basis van onderzoek de compensatienoodzaak vast te stellen.

Hoofdstuk 3. De te bereiken resultaten

Artikel 4. Het wonen in een schoon en leefbaar huis

Als het gaat om een schoon en leefbaar huis kan ten aanzien van het hoofdverblijf een compenserende maatregel getroffen worden voor het huishoudelijke werk. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, in gebruik zijnde slaapvertrekken, in gebruik zijnde berging, keuken en sanitaire ruimten.

Artikel 5. Het wonen in een geschikt huis

  • 1. Als het gaat om het wonen in een geschikt huis kan ten aanzien van het hoofdverblijf een compenserende maatregel worden getroffen omtrent de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2. Indien de compensatienoodzaak het gevolg van een verhuizing is en belanghebbende om die reden niet normaal gebruik kan maken van de woning, kan het college besluiten geen compenserende maatregelen te treffen.

Artikel 6. Boodschappen doen en maaltijden aanreiken

Als het gaat om boodschappen doen en maaltijden aanreiken kan het college een compenserende maatregel treffen ten aanzien van het inkopen van levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en toiletartikelen en het bereiden en aanreiken van maaltijden.

Artikel 7. Het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Als het gaat om het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een compenserende maatregel worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

Artikel 8. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Als het gaat om het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een compenserende maatregel worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

Artikel 9. Het zich in en om de woning verplaatsen

  • 1. Als het gaat om het zich in en om de woning verplaatsen kan belanghebbende via een door het college te treffen maatregel gecompenseerd worden. Het zich in de woning verplaatsen betreft het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

    • 2.

      Het zich om de woning verplaatsen kan bestaan uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het bezoeken van personen in de directe leefomgeving en het doen van overige gewenste activiteiten binnen de directe leefomgeving.

Artikel 10. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een compenserende maatregel, al dan niet collectief afgenomen, worden getroffen ten aanzien van verplaatsingen over de korte afstand rond de woning en verplaatsingen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

Artikel 11. Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden

Als het gaat om de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een compenserende maatregel worden getroffen.

Hoofdstuk 4. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 12. Aanmelding voor een gesprek

  • 1. Aan een aanvraag voor een compenserende maatregel ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een gesprek vooraf.

  • 2. Aan een gesprek gaat een aanmelding vooraf.

  • 3. Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, mondeling of digitaal worden gedaan bij het Wmo loket van de gemeente Hilversum.

  • 4. Uiterlijk binnen 10 werkdagen na de aanmelding zal er een afspraak voor het gesprek zijn gemaakt.

  • 5. Nadat er een afspraak is gemaakt voor het voeren van een gesprek, ontvangt belanghebbende hier een schriftelijke bevestiging van.

Artikel 13. Het gesprek

  • 1. Aan een aanvraag voor een compenserende maatregel gaat een gesprek vooraf.

    • a.

      Het gesprek wordt afgestemd op de wensen en behoeften van belanghebbende.

    • b.

      Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst met te bespreken punten, op basis van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments.

    • c.

      Voorafgaand aan het gesprek ontvangt de belanghebbende de lijst met de te bespreken punten.

Artikel 14. Het verslag.

  • 1. Het gesprek wordt vastgelegd in een verslag. Het verslag bevat in ieder geval:

    • a.

      Een omschrijving van de beperking, het chronisch psychisch probleem en/of het psychosociaal probleem zoals ervaren door belanghebbende;

    • b.

      De mogelijkheden die belanghebbende heeft ondanks dit probleem;

    • c.

      De problemen die belanghebbende ondervindt op basis van dit probleem;

    • d.

      De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de in artikel 4 lid 1 Wmo omschreven terreinen;

    • e.

      Wat belanghebbende zelf, eventueel met hulp van anderen/het netwerk kan doen om oplossingen te bewerkstelligen.

    • f.

      Wat belanghebbende zelf kan betekenen voor anderen.

    • g.

      Welke ondersteuning er van instanties/gemeente/hulpverleners nodig is.

  • 2. Nadat het gesprek heeft plaatsgevonden ontvangt belanghebbende hier een verslag van.

Artikel 15. De aanvraag.

  • 1. De aanvraag voor een compenserende maatregel moet schriftelijk plaatsvinden.

  • 2. Een aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de compensatienoodzaak en de beoordeling van de aanvraag.

  • 3. Op de aanvraag wordt binnen 8 weken beslist.

  • 4. In afwijking van lid 3 geldt een beslistermijn van 16 weken met betrekking tot voorzieningen ten behoeve van de in artikel 5 en 9 genoemde resultaten

Artikel 16. Het maken van een afweging.

  • 1. Bij het beoordelen van de te treffen compensatie neemt het college de bevindingen uit het gesprek als uitgangspunt.

  • 2. Het college gaat uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Hierbij onderzoekt het college de compensatienoodzaak ten behoeve van het te bereiken resultaat en de mate waarin belanghebbende zelf in oplossingen kan voorzien. .

  • 3. In de afweging van de te treffen compenserende maatregel is het te bereiken resultaat leidend.

Artikel 17. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de vaststelling van de compensatienoodzaak en de beoordeling van de aanvraag, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen, rekening houdend met de in de persoon gelegen mogelijkheden en/of beperkingen.

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

Artikel 18. De inhoud van de beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een compenserende maatregel worden de volgende onderdelen in ieder geval bij beschikking vastgelegd:

    • a.

      De belangrijkste conclusies uit het gesprek

    • b.

      Het te bereiken resultaat.

    • c.

      De eigen oplossingen van belanghebbende om het resultaat te bereiken.

    • d.

      Welke compenserende maatregelen het college treft om het resultaat te bereiken en de omvang daarvan.

    • e.

      In welke vorm de compensatie plaatsvindt: in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

    • f.

      Per wanneer de compensatie ingaat en de duur daarvan.

    • g.

      Bij ondersteuning in natura: welke organisatie de ondersteuning levert.

    • h.

      De voorwaarden waaronder de compensatie plaatsvindt

    • i.

      De regels die gelden ten aanzien van de verantwoording van het pgb/de financiële tegemoetkoming,

Hoofdstuk 5. Bepalingen ten aanzien van de te treffen compenserende maatregelen

Artikel 19. Vorm van de compensatie

  • 1. De compenserende maatregelen kunnen in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget worden verstrekt.

  • 2. Indien tegen het compenseren via een persoonsgebonden budget overwegende bezwaren bestaan zal het college geen persoonsgebonden budget verstrekken. Het college kan hierover nadere regels stellen.

  • 3. Het college kan steekproefsgewijs een controle uitvoeren naar een rechtmatige besteding van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming.

  • 4. Belanghebbende is verplicht gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de compensatie beschikbaar te houden.

Artikel 20. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het treffen van een compenserende maatregel als individuele voorziening op grond van de wet, is de aanvrager een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

  • 2. De omvang van de verschuldigde eigen bijdrage wordt vastgesteld op de maximale eigen bijdrage binnen de kaders van artikel 4.1 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. De omvang van het eigen aandeel in de kosten bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op het maximale eigen aandeel binnen de kaders van artikel 4.1 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 6. Procedurele bepalingen

Artikel 21. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een compenserende maatregel is verstrekt, is verplicht direct aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn de op de compensatienoodzaak en/of de aanspraak op ondersteuning.

Artikel 22. Heronderzoek

Het college kan een heronderzoek instellen naar de aanwezigheid van een compensatienoodzaak en de mate waarin belanghebbende in eigen oplossingen kan voorzien.

Artikel 23. Intrekking.

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening,

    • b.

      Indien de compenserende maatregel niet binnen een termijn van maximaal zes maanden is aangeschaft en/of in gebruik is genomen.

    • c.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Artikel 24. Terugvordering.

  • 1.

    Indien het recht op een compenserende maatregel is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    Ingeval het recht op een compenserende maatregel is ingetrokken kan deze worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste gegevens

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 25. Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26. Nadere regels en indexering.

  • 1. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijk besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek en de NEA-index (gemiddelde kostenstijging in het taxivervoer).

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013.

    • 3.

      Een besluit, genomen op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013, blijft na inwerkingtreding van deze verordening, voor de duur van dat besluit van kracht.

    • 4.

      Op aanvragen en bezwaarschriften, ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, waarop nog geen besluit is genomen, is deze verordening direct van toepassing.

Artikel 28. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013”.

TOELICHTING OP DE VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HILVERSUM 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Lid 1. Aanmelding: Het proces van vraag naar ondersteuning begint met een gesprek tussen belanghebbende en een Wmo consulent. Belanghebbende moet zich voor dit gesprek aanmelden. Dit gebeurt bij voorkeur via een contactformulier. Dit contactformulier is ook digitaal (als e-formulier) beschikbaar op de website van de gemeente Hilversum. Aanmelding voor het gesprek kan ook mondeling of per e-mail.

Lid 2. Aanvraag: Na het gesprek met een Wmo consulent kan belanghebbende schriftelijk een aanvraag voor ondersteuning doen. De aanvraag moet schriftelijk ingediend worden. Er is geen gesprek nodig als de situatie van belanghebbende volstrekt helder is en belanghebbende goed bekend is bij de gemeente. Bijvoorbeeld als gaat om vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

Lid 3. Algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap. Een algemeen gebruikelijke voorziening wordt ook op grote schaal door niet-gehandicapten gebruikt, is in een normale winkel te koop (niet in speciaalzaken of soortgelijke winkels) en is niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten. Dit blijkt uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven dat er een uitzondering moet worden gemaakt als belanghebbende een inkomen heeft dat door de totale onvermijdbare kosten die hij maakt vanwege zijn handicap onder de bijstandsnorm komt.

Lid 4. Algemene voorzieningen: Dit zijn voorzieningen die niet voor iedereen bedoeld zijn, maar door degene voor wie ze wél bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken zijn. Bij algemene voorzieningen gaat het om ondersteuning die in ieder geval:

  • ·

    betrekking heeft op lichte, niet complexe ondersteuning;

  • ·

    ingezet wordt voor een incidentele ondersteuningsbehoefte.

Voorbeelden zijn:

- De dagrecreatie voor ouderen.

- De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp.

- De maaltijdservice en het eetcafé.

- Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice.

- De (ramen)wasservice.

Een algemene voorziening is geen individuele voorziening en de Wmo regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet. Ook aan ondersteuning via algemene voorzieningen kan een gesprek voorafgaan.

Lid 5. Belanghebbende: Het begrip ‘belanghebbende’ kan ruimer zijn dan alleen degene met de beperking zelf. Binnen de Wmo vormen mantelzorgers en vrijwilligers een bijzondere groep doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroepen die onder de compensatieplicht vallen. De werking van prestatieveld 6 is op mantelzorgers en vrijwilligers van toepassing. Artikel 4 van de Wmo maakt duidelijk dat de mantelzorger geen zelfstandig recht op individuele Wmo voorzieningen heeft, maar dat de voorzieningen die worden toegekend aan degene met de beperking, ook tot doel hebben de taak van de mantelzorger te ondersteunen. In de uitvoering betekent dit dat mantelzorgers zo veel mogelijk moeten worden betrokken bij het gesprek en bij het inzetten van compenserende maatregelen bij degene aan wie zij mantelzorg verlenen. De behoeften van de verzorgde en die van de mantelzorger worden integraal aan de orde gebracht en bij het uiteindelijke besluit meegenomen. In de in hoofdstuk 4 omschreven afwegingskaders komt dit uitgangspunt per resultaat tot uiting. Per resultaat wordt er rekening gehouden met de belangen van de mantelzorger en het eventuele geval van dreigende overbelasting.

Lid 6: Compenserende maatregel: Een individuele voorziening is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel

Lid 7: Chronisch psychisch probleem: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 8. Collectieve voorziening: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 9. College: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 10. Compensatieplicht: De omschrijving van het cruciale begrip ’compensatieplicht’ is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C , p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).” Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:“Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te vergroten ten aanzien van het voeren van een huishouden, het zich te in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

1.De compensatieplicht houdt een plicht voor het college in. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem. Hieronder kunnen ook ouderen vallen. De persoon moet beperkingen ondervinden op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Het doel van een compenserende maatregel is dan ook om belanghebbende in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

1.Het college is verplicht om maatwerk te bieden, op basis van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Algemene maatregelen/primaten zijn toegestaan maar alleen als ze leiden tot maatwerk. De Centrale Raad van Beroep heeft hierover gezegd: ”Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Lid 11. Eigen aandeel: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 12. Eigen bijdrage: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 13. Financiële tegemoetkoming: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 14. Gebruikelijke zorg: Als in een huishouden meerdere meerderjarige personen wonen, dragen zij gezamenlijk de verantwoordelijkheid om het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn verplicht om het huishoudelijke werk onderling te verdelen.

Lid 15. Gesprek: Onder ’het gesprek’ wordt de situatie verstaan waarbij degene die beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie, een gesprek voert met een vertegenwoordiger van het college. Tijdens het gesprek wordt samen (eventueel met aanwezige mantelzorger(s)) geïnventariseerd waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) beperkingen ondervinden in de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie. Om vanuit een integrale benadering met de hulpvraag van belanghebbende om te gaan en optimaal maatwerk te kunnen leveren, gaat dit gesprek in op meerdere levensdomeinen. Bekeken wordt wat belanghebbende zonder gemeentelijke ondersteuning kan doen om het resultaat/de resultaten te bereiken. Ook wordt bekeken wat het sociale netwerk voor belanghebbende kan betekenen om het resultaat/de resultaten te bereiken.

Lid 16. Hoofdverblijf: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 17. Huisgenoot: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 18. Individuele voorziening: Een individuele voorziening is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Lid 19. Mantelzorger: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 20. Persoonsgebonden budget: Deze bepaling spreekt voor zich. In deze toelichting wordt verder de afkorting pgb gebruikt.

Lid 21. Psychosociaal probleem: Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de Awbz in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als ’grondslag’ uit de Awbz geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de Awbz financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft - volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Lid 22. Sociale netwerk: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 23. Voorziening in natura: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 24. Voorliggende voorziening: Eén soort voorliggende voorziening is de wettelijk voorliggende voorzieningen (zie lid 25). Andere voorliggende voorzieningen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen. Als voorliggende voorzieningen voldoende compensatie bieden en leiden tot het beoogde resultaat, dan gaan deze voorzieningen voor op individuele voorzieningen en vindt er geen compensatie via individuele voorzieningen plaats.

Lid 25. Wet: Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 26. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen/voldoende compensatie biedt, is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Hoofdstuk 2.Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Artikel 2 beschrijft de acht te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de Wmo genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

  • a.

    Het wonen in een schoon en leefbaar huis.

  • b.

    Het wonen in een geschikt huis.

  • c.

    Boodschappen doen en maaltijden aanreiken.

  • d.

    Het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

  • e.

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • f.

    Het zich in en om de woning verplaatsen.

  • g.

    Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

  • h.

    Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden.

Op deze terreinen heeft het college een resultaatverplichting. Wanneer belanghebbende niet of niet volledig in staat is om eigen oplossingen te realiseren, treft het college compenserende maatregelen om het beoogde resultaat te bereiken.

Artikel 3. Aanspraak op compensatie

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat er sprake is van een compensatienoodzaak op basis waarvan het college compenserende maatregelen treft. Alleen de aanwezigheid van een compensatienoodzaak vormt voor het college een grondslag om compenserende maatregelen te treffen.

Lid 1 onder b bepaalt dat het college alleen compenserende maatregelen treft wanneer belanghebbende niet of niet volledig in staat is om, eventueel samen met het sociale netwerk, in eigen oplossingen te voorzien. Daar waar belanghebbende ondersteuning nodig heeft bij het zelf organiseren van oplossingen, ondersteunt het college hierbij.

Lid 1 onder c bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening leidt tot het te bereiken resultaat en hierbij de nodige compensatie biedt.

Lid 1 onder d bepaalt dat de voorziening de goedkoopst-compenserende voorziening moet zijn. Het gaat hierbij in de eerste plaats om een voorziening die de effecten van de beperkingen op de zelfredzaamheid/maatschappelijke participatie wegneemt. De te treffen voorziening moet leiden tot het vastgestelde resultaat. Wanneer er meerdere voorzieningen compenserend zijn, mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 2 onder a bepaalt dat het college geen compenserende maatregelen treft wanneer er geen compensatienoodzaak is.

Lid 2 onder b bepaalt dat het college geen compenserende maatregelen treft als belanghebbende zelf (eventueel met hulp van het sociale netwerk) in eigen oplossingen kan voorzien. De compensatienoodzaak is dan niet aanwezig, omdat belanghebbende de problemen zelf op kan lossen of opgelost heeft.

Lid 2 onder c bepaalt dat het college geen voorziening treft wanneer er sprake is van gebruikelijke zorg. Dit is het geval als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar kunnen ook inwonende ouders zijn. Of iemand inwonend is wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, met een eigen huisnummer, eigen nutsvoorzieningen, een eigen voordeur e.d. Alle huisgenoten die ouder zijn dan 18 jaar zijn verplicht om huishoudelijke zorg te bieden. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om taken die kunnen worden uitgesteld. Alleen als schoonmaken niet kan worden uitgesteld moet dat direct gebeuren. Voor die situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, de gemeente compenserende maatregelen treft om het resultaat te bereiken.

Lid 2 onder d bepaalt dat er geen voorziening wordt toegekend als de benodigde voorziening als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden. Wanneer het gaat om algemeen gebruikelijke voorzieningen, wordt de leefsituatie van belanghebbende goed onderzocht voordat bepaald kan worden dat een benodigde voorziening algemeen gebruikelijk is voor belanghebbende.

Lid 2 onder e bepaalt dat het college geen compenserende maatregelen treft als algemene en/of voorliggende voorzieningen voldoende compensatie bieden en leiden tot het te bereiken resultaat. De aanspraak op individuele voorzieningen vervalt bij de aanwezigheid van compenserende algemene/voorliggende voorzieningen.

Lid 2 onder f bepaalt dat er alleen voorzieningen worden verstrekt aan personen die in de gemeente Hilversum wonen en hier ook een hoofdverblijf hebben. Dit is nodig omdat in de wet geen specifieke bepaling is opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen.

Lid 2 onder g geeft aan dat er geen compensatie geboden wordt wanneer er al op grond van de Wmo of een andere wettelijke regeling compensatie heeft plaatsgevonden en het belanghebbende verwijtbaar is dat de ondersteuning (het middel) verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Dit geldt niet wanneer de aanvrager geen schuld treft.

Lid 2 onder h bepaalt dat het college, voordat het treffen van compenserende maatregelen, goed onderzoek moet kunnen verrichten naar de persoonlijke situatie van belanghebbende. Dit is onder andere nodig om de compensatienoodzaak vast te stellen. Het college heeft bij wet de plicht om volgens het principe van maatwerk met de hulpvraag van belanghebbende om te gaan. Hiervoor is het nodig om de persoonskenmerken van belanghebbende te kennen.

Hoofdstuk 3. De te bereiken resultaten

Artikel 4. Het wonen in een schoon en leefbaar huis

In dit artikel wordt geschetst wat het te bereiken resultaat inhoudt. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de aanvaarde maatschappelijke normen. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Wanneer het noodzakelijk is dat het college compenseert, zet het college ondersteuning in om het huis schoon en leefbaar te krijgen/houden. Bij dit compenseren worden de huishoudelijke taken in minuten berekend, met als richtlijn hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij de beleidsregels). Deze richtlijnen gelden slechts als afwegingskader voor het bepalen van het volume. De ondersteuning wordt op basis van de persoonlijke situatie van belanghebbende ingezet.

Ten aanzien van de omvang van de woning bestaan er beperkingen, zoals het aantal kamers en de oppervlakte van de kamers. De omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw is het uitgangspunt. Dit niveau is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Dit uitgangspunt is niet star: om maatwerk te kunnen leveren wordt, als dit nodig is, van dit standpunt afgeweken. De ruimten die onder dit principe vallen zijn: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, wordt meegenomen. In de beleidsregels staat nader omschreven welke taken en activiteiten er onder dit resultaat vallen.

In artikel 4 wordt geschetst welke compenserende maatregelen getroffen kunnen worden om het resultaat te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Het reinigen van de ramen aan de buitenkant valt in de regel niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. De tijd die nodig is om de nodige activiteiten uit te voeren wordt berekend aan de hand van hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)'. De hier genoemde hoofdstukken zijn als bijlage 3 bij de beleidsregels opgenomen. Dit document is in samenwerking met verschillende aanbieders van hulp bij het huishouden opgesteld. Het is in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de ondersteuning. Als er in de toekomst nieuwe richtlijnen ontwikkeld worden, moeten deze ertoe leiden dat het resultaat bereikt wordt en maatschappelijk aanvaardbaar zijn.

Artikel 5. Het wonen in een geschikt huis

Uitgangspunt is dat belanghebbende zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. De woning zelf wordt niet door het college verzorgd, dat is de verantwoordelijkheid van belanghebbende. Het college kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Heeft iemand een woning, dan houdt de compensatieplicht in dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

De compensatieplicht van het college betreft het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw, zoals vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Ook ten aanzien van de te hanteren afschrijftermijnen wordt aangesloten bij het niveau van de sociale woningbouw. Woonvoorzieningen op het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw zijn van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Tenzij er in de situatie van belanghebbende sprake is van een compensatienoodzaak en de Wmo consulent van deze regel moet afwijken om belanghebbende voldoende te kunnen compenseren. De compensatieplicht geldt voor de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

Als het gaat om een geschikte woning zijn er verschillende manieren van compensatie mogelijk. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die makkelijker geschikt te maken is. Er moet een afweging worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de persoonlijke behoeften en mogelijkheden van belanghebbende. Aan de andere kant wordt hierbij goed rekening gehouden met de noodzaak om tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden te komen en het principe van de goedkoopst-compenserende oplossing.

Of de woning aangepast moet worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, hangt af van hoe lang de voorziening kan worden gebruikt en of de voorziening later hergebruikt kan worden. Een aanbouw wordt alleen dan gerealiseerd als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd van de aanbouw beschikbaar kan blijven voor belanghebbende. In andere situaties wordt zo mogelijk gekozen voor het plaatsen van een losse woonunit.

Verhuizing naar een geschikte woning of een makkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien komt het voor dat woningen zich niet lenen voor aanpassing. Om tot het te bereiken resultaat te komen wordt er goed onderzoek verricht naar mogelijkheden en alternatieven. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en mogelijkheden van belanghebbende. In de afweging wordt meegenomen hoe de behoeften van belanghebbende zich verhouden tot de (financiële) belangen van het college. Wanneer er voorliggende oplossingen/voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, wordt er eerst beoordeeld in hoeverre deze oplossingen leiden tot het te bereiken resultaat.

In Lid 2 van artikel 5 is bepaald dat het college kan besluiten geen compenserende maatregelen te treffen wanneer de compensatienoodzaak het gevolg van een verhuizing is en belanghebbende niet in staat is om de nieuwe woning normaal te gebruiken. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling geldt voornamelijk als belanghebbende zonder specifieke reden verhuist.

Artikel 6. Boodschappen doen en maaltijden aanreiken

Lid 1 van artikel 6 beschrijft wat verstaan wordt onder het resultaat ‘boodschappen doen en maaltijden aanreiken’. Bij boodschappen doen gaat het om het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Dit betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie op grond van de Wmo houdt in dat het belanghebbende mogelijk wordt gemaakt om boodschappen in huis te halen. De compensatieplicht van het college gaat niet over het financieel in staat stellen van belanghebbende om boodschappen te doen. Ook hoeft belanghebbende niet per se zelf boodschappen te doen. Er wordt altijd gezocht naar een passende en compenserende oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van belanghebbende. Daar waar het college compenserende maatregelen treft, wordt ten aanzien van dit resultaat bij de berekening van de omvang van de ondersteuning zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het normenkader zoals omschreven is in hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij de beleidsregels).

Het omschreven resultaat gaat niet alleen om het aanschaffen van ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Het college kan compenserende maatregelen treffen om te realiseren dat belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Hierbij moet rekening worden gehouden met medische geïndiceerde diëten. Ook kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het - met behulp van een vrijwilliger of anderszins - zelf bereiden van maaltijden. Als de persoonlijke situatie van belanghebbende dit vereist, kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen. Hierbij is het principe van goedkoopst-compenserend leidraad. Ook hierbij geldt dat het te bereiken resultaat het belangrijkste is. De manier waarop daaraan voldaan wordt, is van ondergeschikt belang.

Artikel 7.

Het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1 van artikel 7 bepaalt dat wanneer het gaat om het beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding dat beperkt is tot het verzorgen van kleding, of begeleiding bij het aanschaffen van kleding. Het gaat dus niet om het bieden van financiële ondersteuning voor het aanschaffen van kleding. Wat doelmatige kleding is verschilt van situatie tot situatie. Het gaat in ieder geval om dagelijkse kleding.

Eén manier om het resultaat te bereiken, is begeleiding bieden bij het kopen van kleding, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. Het resultaat kan ook worden bereikt door met behulp van anderen (bijvoorbeeld personen uit het sociale netwerk) de kleding aan te schaffen. Het is niet een vereiste dat belanghebbende zelf, of samen met anderen, de kleding aanschaft. Wanneer belanghebbende mobiliteitsbeperkingen heeft, kan het resultaat worden bereikt door te compenseren via een vervoersvoorziening.

Als belanghebbende moet beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, voor zover belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Het drogen van de was vindt zo mogelijk plaats met een wasdroger. Het college kan voor het wassen, drogen, strijken en eventueel repareren van kleding compenserende maatregelen treffen. Hierbij geldt dat er goed onderzoek wordt verricht naar de eigen mogelijkheden van belanghebbende en dat er wordt gekeken naar wat maatschappelijk gangbaar is. Met maatwerk als uitgangspunt wordt onderzocht in hoeverre er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden. Wanneer dergelijke voorzieningen aanwezig zijn en voldoende compensatie bieden, wordt er niet via een individuele voorziening gecompenseerd. Daar waar het college compenserende maatregelen treft, wordt bij de berekening van de omvang van de ondersteuning zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het normenkader dat omschreven is in hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij de beleidsregels).

Artikel 8. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 8 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan, is compensatie bedoeld als ondersteuning. Er is nooit sprake van een volledige overname. Vanuit de Wmo worden de acute problemen opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. Het college compenseert alleen wanneer een van de/beide ouders/verzorgers zich met een hulpvraag bij het college meldt/melden.

Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren is veelal van kortere duur. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen wordt bij een langere duur opgelost via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms is tijdelijke compensatie van belang om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders en grootouders. Voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er wordt dus altijd eerst beoordeeld of er dit soort oplossingen mogelijk zijn. Daar waar het college compenserende maatregelen treft, wordt bij de berekening van de omvang van de ondersteuning zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het normenkader dat omschreven is in hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij de beleidsregels).

Artikel 9. Het zich in en om de woning verplaatsen

Lid 1. Belanghebbende moet zich in en om de woning kunnen verplaatsen. Korte verplaatsingen om de woning (zoals het posten van een brief, op bezoek bij de buren, het maken van een ommetje) vallen onder lid 2, maar kunnen ook onder artikel 10 vallen: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Dit is afhankelijk van de vervoersbehoefte en de mobiliteit van belanghebbende. 

Bij verplaatsingen in de woning horen ook de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het bereiken van een balkon of tuin. Belanghebbende moet de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken. Belanghebbende moet zich daar zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Om dit resultaat te bereiken kunnen (nieuwe of gebruikte) voorzieningen worden ingezet. Het kan zijn dat één voorziening niet alleen tot dit resultaat leidt, maar ook leidt tot het resultaat: `het wonen in een geschikt huis´.

Lid 2. Wanneer belanghebbende ondersteuning nodig heeft bij verplaatsingen om de woning, bijvoorbeeld voor het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van personen in de directe leefomgeving en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe leefomgeving, kan er via een hulpmiddel/rolstoel (voor dagelijks zittend gebruik) gecompenseerd worden.

Artikel 10. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening, al dan niet collectief afgenomen, worden getroffen.

Belanghebbende moet zich met een vervoermiddel kunnen verplaatsen over een afstand binnen een straal van 5 vervoerszones vanaf het woonadres. Hieronder valt het vervoer naar bestemmingen met een sociaal recreatief karakter. Het gaat hierbij om vervoer in de vrije tijd, dus niet naar werk, school of dagbesteding. Reizen in de vrije tijd is bijvoorbeeld een rit naar de supermarkt, naar de sportclub of naar familie. Compensatie binnen dit resultaat behartigt niet enkel een mobiliteitsvraagstuk, maar dient ook een sociale behoefte. Voor reizen naar het werk, een opleiding of naar dagbesteding bestaan aparte regelingen. Het vervoer voor verplaatsingen van meer dan 5 vervoerszones (bovenregionaal vervoer) wordt uitgevoerd door Valys in opdracht van het ministerie van VWS.

Belanghebbende krijgt over het algemeen maximaal 2500 kilometer (500 vervoerszones) gecompenseerd. Het aantal toe te kennen vervoerszones wordt aangepast aan de vervoersbehoefte van belanghebbende en de mate waarin belanghebbende in eigen oplossingen kan voorzien. Dit betekent dat het maximale aantal toe te kennen vervoerszones, afhankelijk van de persoonlijke situatie van belanghebbende, naar boven/beneden kan worden bijgesteld.

Artikel 11. Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden

Lid 1. Belanghebbende moet gewenste bezoeken kunnen afleggen en kunnen deelnemen aan gewenste recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Het kan gaan om familiebezoek, het bezoeken van bijeenkomsten of kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen.

Hoofdstuk 4. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 12. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 12 bepaalt in lid 1 dat er aan een aanvraag een gesprek voorafgaat (zie voor een nadere omschrijving van het gesprek de toelichting op artikel 13).

In lid 2 wordt bepaald dat aan het gesprek een aanmelding voorafgaat.

Lid 3 van artikel 12 omschrijft de wijzen waarop de aanmelding kan plaatsvinden. De aanmelding kan schriftelijk plaatsvinden via een contactformulier. Dit formulier is digitaal (als e-formulier) op de website van de gemeente Hilversum beschikbaar. Ook is een mondelinge aanmelding of een aanmelding per e-mail mogelijk.

Lid 4 stelt vast dat de afspraak voor het gesprek binnen 10 dagen na de aanmelding wordt gemaakt, in noodsituaties eerder. Hierdoor hebben beide partijen de gelegenheid zich op het gesprek voor te bereiden. Belanghebbende ontvangt nadat de afspraak gemaakt is een (vragen)lijst waarin de te bespreken onderwerpen/vragen staan. Het gesprek zelf volgt zo spoedig mogelijk.

In lid 5 wordt bepaald dat belanghebbende, nadat de afspraak is gemaakt, hier een schriftelijke bevestiging van ontvangt.

Artikel 13. Het gesprek

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. Wanneer belanghebbende zich tot het college wendt met een hulpvraag, wordt in eerste instantie een gesprek gevoerd met een Wmo consulent. De Wmo consulent is werkzaam bij het Wmo loket en is door het college aangewezen om invulling te geven aan het proces van vraag naar ondersteuning. Het doel van het gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte. Gekeken wordt naar een of meer te bereiken resultaten en de oplossingen die daarbij passen, inclusief de eigen mogelijkheden. Dit alles binnen het kader van de compensatieplicht. Het gesprek gaat in op de knelpunten die belanghebbende ondervindt bij zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Hierbij staan de mogelijkheden die belanghebbende heeft ondanks zijn beperkingen centraal. De eigen oplossingen die belanghebbende, eventueel samen met het sociale netwerk kan organiseren, nemen een sterke positie in tijdens het gesprek.

Onderdeel a van artikel 13 geeft aan dat het gesprek volledig wordt afgestemd op de wensen en behoeften van belanghebbende. Hoe breed het gesprek over de ondersteuningsbehoefte is verschilt van situatie tot situatie. Het algemene uitgangspunt is dat het gesprek met de Wmo consulent bij belanghebbende thuis wordt gevoerd. Als belanghebbende dit wenst kan het gesprek ook bij het WWZ-loket plaatsvinden. Het staat belanghebbende vrij om voor hem/haar relevante personen bij het gesprek aanwezig te laten zijn.

Onderdeel b van artikel 13 gaat in op de lijst met te bespreken levensdomeinen. Deze lijst is gebaseerd op de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF). De ICF biedt voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk een uniform begrippenkader dat als grondslag dient om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. De te bespreken levensdomeinen zijn in ieder geval:

  • -

    daginvulling (de tijd tussen opstaan en naar bed gaan)

  • -

    wonen (verblijf en onderdak)

  • -

    huishouding (wassen, koken, schoonmaken, boodschappen doen)

  • -

    vrijetijdsbesteding (plezier van een hobby, liefhebberij of bezigheid)

  • -

    inkomsten en uitgaven (over geld dat binnenkomt en weer uit gaat)

  • -

    sociale contacten (de omgang met familie, vrienden, kennissen)

  • -

    (verder) leren (een opleiding of cursus nodig hebben of erbij willen doen)

  • -

    vervoer en mobiliteit (verplaatsingen van A naar B)

  • -

    zelfverzorging (de dagelijkse verzorging)

  • -

    zorg voor een ander (dagelijkse verzorging van anderen)

  • -

    administratie (persoonlijke boekhouding bijhouden en papieren bewaren)

Tijdens het gesprek is belanghebbende altijd vrij om andere onderwerpen te bespreken. Het gesprek gaat per levensdomein in op in ieder geval de volgende vragen:

  • -

    Of belanghebbende belemmeringen ondervindt op het betreffende levensdomein en zo ja, welke.

  • -

    Of belanghebbende wenst dat er iets aan de belemmeringen wordt gedaan.

  • -

    Welke oplossingen volgens belanghebbende de belemmeringen weg zouden kunnen nemen.

  • -

    Wat belanghebbende zelf, eventueel in samenwerking met het sociale netwerk, kan doen om de belemmeringen weg te nemen.

  • -

    Waar belanghebbende hulp van anderen, bijvoorbeeld de gemeente, hulpverleners, instanties, nodig heeft.

Belanghebbende kan zelf ook kwaliteiten hebben die hij graag voor anderen inzet. In het gesprek wordt daarom stilgestaan bij de vraag wat belanghebbende zelf voor anderen kan betekenen (wederkerigheid). Ook de inzet van ervaringsdeskundigheid en kennis wordt benut, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van beleid en de kwaliteit van de Wmo uitvoering.

Onderdeel c van artikel 13 bepaalt dat de hierboven genoemde levensdomeinen en de daaraan gekoppelde vragen voorafgaand aan het gesprek schriftelijk naar belanghebbende worden toegezonden.

Op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht hebben belanghebbenden altijd het recht om een aanvraag in te dienen bij een bestuursorgaan. In strikt formele zin is een aanvraag het verzoek om een besluit te nemen. Zoals in artikel 3.2 onder h van de verordening vermeld staat, moet het college voordat er compenserende maatregelen getroffen kunnen worden, gedegen onderzoek kunnen verrichten naar de persoonlijke situatie van belanghebbende. Dit om de compensatienoodzaak vast te kunnen stellen en omdat het college de plicht heeft om volgens het principe van maatwerk met de hulpvraag van belanghebbende om te gaan. Alleen een aanvraag voor een Wmo voorziening is daarom onvoldoende om een besluit te nemen.

Artikel 14. Het verslag

Artikel 14 bepaalt in lid 1 dat het gesprek wordt vastgelegd in een verslag. In het verslag wordt het zwaartepunt gelegd op de formulering van het te bereiken resultaat, de daarbij horende oplossing en de manier waarop de oplossing gerealiseerd wordt. Wanneer belanghebbende na een gesprek een aanvraag voor een individuele voorziening indient, speelt het verslag een rol in de eventuele verdere procedure. Het verslag bevat in ieder geval:

  • h.

    Een omschrijving van de beperking, het chronisch psychisch probleem en/of het psychosociaal probleem zoals ervaren door belanghebbende.

  • i.

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft ondanks dit probleem.

  • j.

    De problemen die belanghebbende ondervindt op basis van dit probleem.

  • k.

    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de in artikel 4 lid 1 Wmo omschreven terreinen.

  • l.

    Wat belanghebbende zelf, eventueel met hulp van anderen/het sociale netwerk, kan doen om oplossingen te bewerkstelligen.

  • m.

    Wat belanghebbende zelf kan betekenen voor anderen.

  • n.

    Welke ondersteuning er van instanties/gemeente/hulpverleners nodig is.

Lid 2 geeft aan dat belanghebbende na het gesprek hier een verslag van ontvangt. Hoe uitgebreid het verslag is kan met belanghebbende worden afgestemd. Vaak voldoet een (beknopte) terugkoppeling van de belangrijkste conclusies uit het gesprek.

Artikel 15. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij digitaal een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is bepaald dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 2 bepaalt dat belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger verplicht is aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (laten) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Mocht voor de vaststelling van de compensatienoodzaak en/of de compensatiebehoefte medisch onderzoek moeten worden verricht, dan wint het college zo nodig medisch advies in om tot een weloverwogen en juist besluit te komen. Uit de jurisprudentie blijkt dat als een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden omdat het dan niet mogelijk is om voldoende onderzoek te doen. Dit geldt uiteraard alleen als zonder het medisch onderzoek de compensatienoodzaak niet is vast te stellen. De Wmo consulent beoordeelt altijd of de compensatienoodzaak en -behoefte op een andere wijze (dan via het medisch onderzoek) vast te stellen is.

In navolging van de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht wordt in lid 3 bepaald dat het college, nadat er een aanvraag is ingediend, binnen 8 weken een besluit neemt. Mocht dit door omstandigheden niet haalbaar zijn, dan wordt belanghebbende hiervan op de hoogte gebracht. De Algemene wet bestuursrecht voorziet in dit zogenoemde verdagings(verlenings)recht.

Omdat het proces van vraag naar ondersteuning bij een aantal voorzieningen (procedureel) meer tijd kost, wordt in lid 4 een afwijkend beslistermijn van 16 weken opgenomen. Deze afwijking geldt vooral voor woonvoorzieningen waarbij voorafgaand aan het besluit offertes opgevraagd moeten worden en/of een vergunning nodig is.

Artikel 16. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 16 is vastgelegd dat het college de bevindingen uit het gesprek als uitgangspunt neemt bij de beoordeling van de aanvraag. Dit omdat het gesprek ingaat op de persoonlijke situatie van belanghebbende, maatwerk mogelijk maakt en in het verslag wordt vastgesteld. In artikel 14 wordt bepaald wat minimaal in het verslag opgenomen wordt.

In lid 2 is vastgesteld dat het college bij het maken van een afweging uitgaat van de persoonskenmerken en behoeften van belanghebbende, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. ‘Uitgaan van’ betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek wordt het gesprek als vertrekpunt genomen. Er wordt gekeken naar welk resultaat belanghebbende wenst te bereiken en in hoeverre er sprake is van een compensatienoodzaak. Ook wordt er uitvoerig stilgestaan bij de mogelijkheden die belanghebbende heeft om zelf oplossingen te realiseren.

Lid 3 bepaalt dat bij het treffen van compenserende maatregelen alles in het teken van het te bereiken resultaat staat. De wijze waarop het resultaat bereikt wordt (= via welke voorzieningen) is ondergeschikt aan het resultaat zelf.

Artikel 17. Advisering

Artikel 17 bepaalt dat om de compensatienoodzaak te kunnen beoordelen het mogelijk is om een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Het college heeft twee mogelijkheden. Ten eerste kan het college belanghebbende oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen om daar vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de in de persoon gelegen mogelijkheden en/of beperkingen. De tweede mogelijkheid is uitgebreider: het inwinnen van een (extern) medisch advies. Wanneer het college op medische gronden een besluit neemt ten aanzien van het wel/niet treffen van een voorziening, ligt hier een medisch advies/medische onderbouwing aan ten grondslag. Hier is vaak een medisch advies voor nodig. Het opvragen van medische gegevens gebeurt uitsluitend met toestemming van belanghebbende.

Als er medisch onderzoek wordt verricht, geeft de Wmo consulent eerst aan om welke stoornissen het gaat. Hierbij wordt uitgegaan van de ICF die is gericht op functiestoornissen. Het gaat daarbij met name om de zogenoemde classificatie op het tweede niveau en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Het medisch advies binnen de kaders van de Wmo richt zicht op problemen met functies die leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. De compensatieplicht van het college heeft vooral betrekking op functies op dit niveau. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ’activiteiten en participatie’ wordt bij het medisch onderzoek gebruikgemaakt van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Als belanghebbende geen medewerking verleent kan de aanvraag buiten behandeling worden geplaatst, omdat het college zo niet in staat wordt gesteld om (op basis van gedegen onderzoek) een besluit te nemen. Dit principe staat tevens verwoord in artikel 3 van de verordening. Als dit aan de orde is, wordt altijd onderzocht of de compensatienoodzaak op andere manieren vast te stellen is.

Artikel 18. De inhoud van de beschikking

Dit artikel bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening minimaal in de beschikking vastgelegd moeten worden:

  • a.

    De belangrijkste conclusies uit het gesprek.

  • b.

    Het te bereiken resultaat.

  • c.

    De eigen oplossingen van belanghebbende om het resultaat te bereiken.

  • d.

    Welke compenserende maatregelen het college treft om het resultaat te bereiken en de omvang daarvan.

  • e.

    In welke vorm de compensatie plaatsvindt: in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming.

  • f.

    Per wanneer de compensatie ingaat en de duur daarvan.

  • g.

    Bij ondersteuning in natura: welke organisatie de ondersteuning levert.

  • h.

    De voorwaarden waaronder de compensatie plaatsvindt.

  • i.

    De regels die gelden ten aanzien van de verantwoording van het pgb/de financiële tegemoetkoming

Andere relevante aspecten die te maken hebben met het te bereiken resultaat en de compenserende en/of eigen maatregelen hierbinnen worden ook in de beschikking opgenomen.

Hoofdstuk 5.Bepalingen ten aanzien van de te treffen compenserende maatregelen

Artikel 19. Vorm van de resultaatgerichte compensatie

In dit artikel wordt eerst behandeld in welke vormen compensatie plaats kan vinden. Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van compensatie mogelijk om het resultaat te bereiken. De eerste vorm is compensatie in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college een voorziening toekent, die belanghebbende kant-en-klaar ontvangt. De tweede mogelijkheid is een te ontvangen geldbedrag, het pgb. Belanghebbende kan een programma van eisen ontvangen op basis waarvan hij de ondersteuning aanschaft/inkoopt. De derde vorm van compensatie is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo: ‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’. Een financiële tegemoetkoming en een pgb voor een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning. Hier betaalt belanghebbende een eigen aandeel/eigen bijdrage voor.

Lid 2 van artikel 19 bepaalt dat in bepaalde situaties, wanneer er sprake is van zogenoemde ´overwegende bezwaren´ er geen compensatie via een pgb plaatsvindt. Dit is vooral het geval wanneer personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld om kunnen gaan een pgb aanvragen. Als dit het geval is, is het verstrekken van een pgb niet het meest effectief om het vastgestelde resultaat te bereiken. Uiteraard geldt hierbij dat er sprake moet zijn van zorgvuldig onderzoek en een goede onderbouwing. Hoewel het niet zelfstandig kunnen beheren van het budget een hoofdgrond vormt voor het bestaan van ‘overwegende bezwaren’, kan het college, eventueel in specifieke gevallen, hierover nadere regels stellen.

Lid 3 van dit artikel bepaalt dat het college steekproefsgewijs een controle kan uitvoeren naar een rechtmatige besteding van het pgb. Hierbij wordt willekeurig een aantal belanghebbenden geselecteerd die een aantal voor het onderzoek relevante documenten moeten aanleveren (zie hieronder). Als een belanghebbende geselecteerd wordt, dan moet hij de administratie binnen zes weken nadat het college hierom gevraagd heeft overleggen. Belanghebbenden aan wie een pgb is verstrekt moeten in ieder geval de volgende stukken bewaren:

Pgb voor de inkoop van diensten

  • -

    een overzicht van de loonadministratie met bewijsmiddelen (declaraties van de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt en bewijsstukken van betalingen aan de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt);

  • -

    de overeenkomst met de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt.

Pgb voor de inkoop van goederen

  • -

    de originele nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    het betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening.

Ook ten aanzien van een financiële tegemoetkoming kan het college steekproefsgewijs een controle uitvoeren naar de rechtmatige besteding. Hierbij gelden dezelfde regels als voor een controle van een rechtmatige besteding van het pgb, Belanghebbende moet dezelfde stukken binnen dezelfde termijn kunnen overleggen.

Lid 4 regelt dat het college, tot vijf jaar nadat het pgb/financiële tegemoetkoming is toegekend, de gegevens kan opvragen en controleren. Belanghebbende moet daarom de administratie voor een looptijd van minimaal vijf jaar bewaren. Is het pgb/de financiële tegemoetkoming anders besteed dan bedoeld, of kan belanghebbende de benodigde stukken niet overleggen, dan kan het college overwegen het pgb/de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij is leidend of er sprake was van opzet of onwetendheid. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Artikel 20. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat belanghebbende voor een voorziening in natura of als pgb een eigen bijdrage moet betalen. Wanneer belanghebbende met een financiële tegemoetkoming ondersteund wordt is er een eigen aandeel verschuldigd. De Wmo heeft bepaald dat wanneer belanghebbende een rolstoel krijgt, hier geen eigen bijdrage voor geldt. Er is ook geen eigen bijdrage voor alle individuele voorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar.

Wanneer belanghebbende via het collectief vraagafhankelijk vervoer gecompenseerd wordt voor mobiliteitsbeperkingen dan is er geen sprake van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage, maar van een reizigersbijdrage (per zone) dat gelijk staat aan de geldende tarieven van het reguliere OV. Belanghebbende betaalt deze eigen bijdrage direct na het reizen aan de chauffeur, of laat de kosten door de vervoerder automatisch afschrijven.

Lid 2 stelt vast dat de omvang van de eigen bijdrage wordt vastgesteld op de maximale eigen bijdrage binnen de kaders van artikel 4.1 en artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en eventuele vermogen. De maximale periodebijdrage wordt berekend met het verzamelinkomen van twee jaar geleden. In 2013 doet men aangifte over 2012, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2011 in 2013 gebruikt wordt. Wanneer belanghebbende belastingaangifte doet en vermogen heeft in box 3 telt 8% van de “grondslag sparen en beleggen” mee bij de berekening van de eigen bijdrage. De “grondslag sparen en beleggen” is het deel van het vermogen boven het heffingvrije vermogen.

Een eigen bijdrage mag elke 4 weken gevraagd worden, maar nooit hoger zijn dan de grens die in het besluit is vastgelegd. Ook mag de eigen bijdrage niet hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening. Wordt een pgb verstrekt voor een voorziening in eigendom van belanghebbende, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt (in bruikleen), dan mag de eigen bijdrage, met inachtneming van de kostprijs, worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

Lid 3 bepaalt dat de omvang van het eigen aandeel in de kosten bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het maximale eigen aandeel binnen de kaders van artikel 4.1 en artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Het eigen aandeel wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Dit vindt volgens dezelfde systematiek als die van de eigen bijdrage (zie toelichting op lid 2) plaats. Het eigen aandeel wordt in mindering gebracht op de door het college te verstrekken tegemoetkoming in de kosten.

Hoofdstuk 6. Procedurele bepalingen

Artikel 21. Wijziging situatie

.Belanghebbende is verplicht om het college direct op de hoogte te stellen van een wijziging in zijn situatie waarvan hij vermoedt dat deze invloed kan hebben op het bereiken van het vastgesteld resultaat en/of de ingezette compenserende maatregel(en).

Artikel 22. Heronderzoek

Het college kan een heronderzoek instellen naar de aanwezigheid van een compensatienoodzaak en de mate waarin belanghebbende in eigen oplossingen kan voorzien. Tijdens het heronderzoek wordt gekeken naar in hoeverre het vastgesteld resultaat bereikt is en in hoeverre het noodzakelijk is om aanvullende afspraken te maken om tot het te bereiken resultaat te komen. Hierbij wordt de individuele situatie van belanghebbende als uitgangspunt genomen en staat het principe van maatwerk centraal.

Artikel 23. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit gebeurt wanneer de compensatie niet leidt tot het te bereiken resultaat of wanneer de compensatie niet gebruikt wordt om het resultaat te bereiken. Wanneer er bij het inzetten van de compenserende maatregel voorwaarden zijn gesteld en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan, kan dit reden zijn om de compensatie in te trekken. Hierbij is terugvordering mogelijk. Belanghebbende is verplicht gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de compensatie beschikbaar te houden.

Wanneer het college op basis van onjuist verstrekte gegevens een compenserende maatregel heeft ingezet, kan het college besluiten een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie is terugvordering mogelijk.

Compenserende maatregelen hebben als doel één of meerdere resultaat/resultaten te bereiken. Daar waar het college een pgb of een financiële tegemoetkoming beschikbaar stelt om ondersteuning in te kopen en belanghebbende zich onvoldoende inzet om dit binnen 6 maanden te doen, dan kan dit voor het college aanleiding zijn om de compensatie deels of volledig in te trekken.

Artikel 24. Terugvordering

Lid 1: Als een besluit voor compensatie in natura, als pgb of financiële tegemoetkoming is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat de compensatienoodzaak niet aanwezig is. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Lid 2 bepaalt dat het verstrekken van onjuiste gegevens een grond tot het intrekken van het besluit en het terugvorderen van de voorziening kan zijn.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 25. Hardheidsclausule

Besluiten van het college mogen niet leiden tot onbillijkheden. Die komen weinig voor omdat bij de afwegingen er altijd sprake is van een individueel maatwerk, een zeer persoonlijke beoordeling. Mocht er toch nog sprake zijn van een niet billijke situatie, dan is de hardheidsclausule een vangnet. Belanghebbende kan ook een beroep doen op deze clausule.

Artikel 26. Nadere regels enindexering

Lid 1 bepaalt dat het college bevoegd is om nadere regels te stellen ten aanzien van de kaders die de verordening geschetst heeft. Deze nadere regels zijn algemeen verbindende voorschriften en kunnen leiden tot burgerbindende bepalingen.

Lid 2: Bepaalde bedragen worden jaarlijks aangepast. Bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport jaarlijks aangepast. Op basis van artikel 26 is het college bevoegd om de bedragen voor de compenserende maatregelen, voor zover deze bekend zijn, aan te passen. Hierbij wordt uitgegaan van de ontwikkelingen conform de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek en de NEA-index (gemiddelde kostenstijging in het taxivervoer).

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen.

Lid 1: Dit lid regelt de inwerkingtreding van deze verordening. Nadat de gemeenteraad van de gemeente Hilversum de verordening heeft vastgesteld, wordt de verordening, ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet gepubliceerd. Op de achtste dag na bekendmaking treedt de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 in werking.

Lid 2 bepaalt dat met ingang van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 wordt ingetrokken.

In lid 3 staat dat elk besluit dat op grond van de voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013, van kracht blijft tot de verloopdatum van de aan belanghebbende afgegeven beschikking. Dit betekent dat belanghebbenden ook na ingang van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 rechten kunnen ontlenen aan besluiten die op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 genomen zijn.

Lid 4: Regelt de grondslag voor besluiten die per de inwerkingtreding van deze verordening nog niet genomen zijn. Wanneer er aanvragen en/of bezwaarschriften zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluit genomen is, geldt dat de besluiten op grond van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 genomen worden.

Artikel 28. Citeertitel

In artikel 28 is bepaald dat deze verordening kan worden aangehaald als: ’Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013’.

Bijlage 1: De ICF: FUNCTIES (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibulaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

Algemene metabole functies

Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

Thermoregulatoire functies

Functies van endocriene klieren

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

Bijlage 2: De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatie-apparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort

Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdhedenVerwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.

BELEIDSREGELS BEHORENDE BIJ DE VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HILVERSUM 2013

Hoofdstuk 1. Inleiding

Voor u liggen de beleidsregels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013. De beleidsregels zijn een uitwerking van de verordening zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld. In de beleidsregels staat hoe in de praktijk vorm wordt gegeven aan de in de verordening gestelde regels. Er is ook een Toelichting op de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013. In de toelichting worden de bepalingen uit de verordening nader uitgelegd. De nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 vormen de financiële vertaling van de verordening.

Doel van de Wmo is dat iedere burger, ook met een beperking, zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren. Het ‘mee kunnen doen aan de samenleving’ staat centraal en wanneer dit niet mogelijk is, biedt het college ondersteuning. In artikel 4 van de Wmo staat de compensatieplicht van het college verankerd. Daar waar burgers beperkingen ondervinden bij:

  • -

    het voeren van een huishouden;

  • -

    het zich in en om het huis verplaatsen;

  • -

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden;

en hierbij niet of niet volledig in staat zijn om zelf oplossingen te organiseren, heeft het college de plicht om compenserende maatregelen te treffen. Deze maatregelen moeten de effecten van de beperkingen op de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie wegnemen. De compensatieplicht geeft belanghebbenden geen recht op een voorziening. Wel heeft het college de plicht om belanghebbende te compenseren. Dit houdt in dat burgers die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie mogen verwachten dat het college hen ondersteunt bij het bereiken van resultaten op bovengenoemde terreinen.

Kernbegrippen van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013Verordening 2013 zijn:

  • -

    maatwerk

  • -

    te bereiken resultaten

  • -

    zelforganiserend vermogen/eigen kracht (mogelijkheden)

In het proces van vraag naar ondersteuning staan de te bereiken resultaten centraal. De voorzieningen die nodig zijn om het resultaat te bereiken zijn ondergeschikt aan het betreffende resultaat. Hierbij geldt: eigen oplossingen gaan voor op compenserende voorzieningen vanuit het college. Bij het vaststellen van het te bereiken resultaat is een gesprek met de Wmo consulent essentieel. Dit gesprek gaat in op verschillende levensdomeinen om zo vanuit een integrale aanpak met de vraag van belanghebbende om te gaan. Hierbij wordt ingegaan op de knelpunten die belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, welke mogelijkheden hij ondanks de beperkingen heeft, welke resultaten hij wenst te bereiken en in hoeverre belanghebbende eigen oplossingen kan realiseren. Daar waar belanghebbende niet (volledig) in staat is om eigen oplossingen te realiseren, ondersteunt het college door voorzieningen te treffen die leiden tot het te bereiken resultaat.

In de beleidsregels wordt omschreven hoe het proces van vraag naar ondersteuning ingericht is en hoe de afweging voor de inzet van gemeentelijke ondersteuning wordt gemaakt. Hierbij geldt dat in de afweging het principe van gemotiveerd maatwerk centraal staat. Problemen van burgers hangen veelal met elkaar samen. Zo kan gezondheid invloed hebben op het werk, de woonsituatie of op relaties met vrienden en familie. De oplossingen zijn echter vaak georganiseerd rond stukjes van de vraag van mensen. Om personen met een hulpvraag adequaat te ondersteunen is het van belang dat er één toegankelijke plek is waar breed wordt gekeken naar de vraag en waar samen met belanghebbende prioriteiten worden gesteld: het Wmo loket. Bij het integraal benaderen van de hulpvraag van belanghebbende vervult een gesprek met de Wmo consulent een sleutelrol.

Bij het Wmo loket en door de Wmo consulent wordt gewerkt vanuit de gedachte dat personen met dezelfde beperkingen/hulpvraag niet altijd met dezelfde oplossingen geholpen zijn. Elke vraag wordt individueel behandeld en per individu wordt naar passende oplossingen gezocht. De invulling van het proces van vraag naar ondersteuning is wel voor iedereen gelijk, om zo voor iedereen een gelijke aanpak te waarborgen.

In hoofdstuk 2 leest u de uitgangspunten van gemeente Hilversum in de uitvoering van de Wmo. Hoofdstuk 3 gaat over de aanspraak op compensatie. In hoofdstuk 4 wordt per te bereiken resultaat het afwegingskader gegeven. In hoofdstuk 5 wordt besproken hoe het college komt tot de te bereiken resultaten. Hoofdstuk 6 gaat over de bepalingen ten aanzien van de te verstrekken resultaatgerichte voorzieningen. In hoofdstuk 7 ten slotte vindt u de procedurele bepalingen.

Hoofdstuk 2: Uitgangspunten gemeente Hilversum in de uitvoeringvan het Wmo beleid

2.1 Inleiding

Uitgangspunten van de gemeente Hilversum bij de uitvoering van het Wmo beleid zijn:

  • a.

    Iedereen moet volwaardig aan de samenleving kunnen deelnemen.

  • b.

    Zelfredzaamheid en eigen kracht en verantwoordelijkheid zijn uitgangspunt. Pas als mensen het zelf niet meer kunnen regelen en ook geen beroep kunnen doen op hun eigen sociale netwerk, moet de overheid ondersteuning bieden.

  • c.

    De Wmo stelt de vraag (en dus niet het aanbod) centraal. Mensen moeten zelf de regie houden en kunnen kiezen voor die vorm van ondersteuning, die het beste bij hen past

    • 2.2

      Zelfredzaamheid

De Wmo verlangt dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid nemen bij het oplossen van hun belemmeringen, zo mogelijk samen met het (sociale) netwerk. Wanneer belanghebbende zich tot het Wmo loket wendt met een hulpvraag wordt eerst onderzocht in hoeverre belanghebbende, eventueel samen met zijn (sociale) netwerk, eigen oplossingen kan realiseren. Eigen oplossingen gaan dan ook voor op gemeentelijke ondersteuning. De eigen oplossingen en oplossingen via het netwerk worden tijdens het gesprek met de Wmo consulent besproken. De belanghebbende kan de eigen verantwoordelijkheid bijvoorbeeld invullen door:

1. Het aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening:

1.Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die overal te verkrijgen is, laagdrempelig in de aanschaf en ook wordt aangeschaft door mensen zonder beperking.

2. Het zelf dragen van de kosten voor de (aanschaf van) de voorziening: Uitgangspunt is dat men zo veel mogelijk op basis van het zelforganiserend vermogen (eigen kracht) in oplossingen voorziet. Hier valt ook financiële eigen kracht onder. Belanghebbende wordt gestimuleerd om de noodzakelijke voorziening(en) zelf aan te schaffen.

3. Het organiseren van oplossingen via het netwerk:

Mensen helpen elkaar en zorgen voor elkaar, zoals buren die voor elkaar boodschappen doen, mantelzorgers, bedrijven die vrijwilligersorganisaties steunen en mensen die het initiatief nemen tot activiteiten voor de buurt. Mensen zetten zich voor elkaar in, vaak zonder dat het college zich hiermee bemoeit. Vaak is er in het netwerk veel bereidheid om te helpen.

Ook bij het vermogen om eigen oplossingen te realiseren staat het principe van maatwerk altijd centraal. Wanneer de eigen mogelijkheden niet leiden tot het te bereiken resultaat, ondersteunt het college door compenserende maatregelen te treffen.

Enkele voorbeelden van de eigen verantwoordelijkheid:

1.Als belanghebbende altijd al iemand inhuurde voor het schoonhouden van het huis, hoeft daar niets aan te veranderen als hij op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dit kan een aanleiding zijn om compenserende maatregelen te treffen om belanghebbende in staat te stellen te wonen in een schoon huis. Het kan ook zijn dat (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dit kan ertoe leiden dat het college ter compensatie ondersteuning biedt.

Belanghebbende kan zo veel mogelijk strijkvrije kleding aanschaffen en gebruiken om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden.

2.Veel mensen zijn gewend gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er voor hun verplaatsingen niets te veranderen als zij in staat blijven om zich met diezelfde auto te verplaatsen. Er is dan geen sprake van noodzaak tot compensatie. Wanneer mensen door hun beperking veel meer verplaatsingen zouden moeten maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden, kan er sprake zijn van een ondersteuningsbehoefte/compensatienoodzaak.

Belanghebbende kan het netwerk inzetten (meerijden) en/of zelf de kosten dragen voor ritten met aangepast vervoer. Ook kan belanghebbende eventueel (een deel van) de kosten van een eventuele autoaanpassing zelf dragen.

3.Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag het college veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee (zoals: Is er plaats voor? Wat is de rol van het bad voor therapie ?).

2.3 Mantelzorgers

Binnen de Wmo vormen mantelzorgers en vrijwilligers een bijzondere groep. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6 van de Wmo. Artikel 4 van de Wmo maakt duidelijk dat de mantelzorger geen zelfstandig recht op individuele Wmo voorzieningen heeft, maar dat de voorzieningen die worden toegekend aan degene met de beperking, ook tot doel hebben de taak van de mantelzorger te ondersteunen. In de uitvoering betekent dit dat mantelzorgers zo veel mogelijk moeten worden betrokken bij het gesprek en bij het inzetten van compenserende maatregelen bij degene aan wie zij mantelzorg verlenen. De behoeften van de verzorgde en die van de mantelzorger worden integraal aan de orde gebracht en bij het uiteindelijke besluit meegenomen. In de in hoofdstuk 4 omschreven afwegingskaders komt dit uitgangspunt per resultaat tot uiting. Per resultaat wordt er rekening gehouden met de belangen van de mantelzorger en het eventuele geval van dreigende overbelasting.

Hoofdstuk 3. Aanspraak op compensatie

3.1 Inleiding

De in het vorige hoofdstuk omschreven eigen verantwoordelijkheid wordt vertaald in een aantal algemene bepalingen rondom aanspraak op compensatie. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze algemene bepalingen. De afwegingscriteria die worden genoemd moeten niet worden gezien als vaststaande voorwaarden. Deze criteria worden meegenomen in de aanspraak. De rol en positie van de criteria kan van persoon tot persoon verschillen. Niet het criterium op zich, maar de unieke situatie van de klant staat in het proces van vraag naar ondersteuning centraal.

3.2 De aanwezigheid van een compensatienoodzaak

Het college heeft alleen een compensatieplicht wanneer er sprake is van een compensatienoodzaak. Zonder de aanwezigheid van een compensatienoodzaak, bijvoorbeeld doordat belanghebbende zelf in oplossingen kan voorzien, bestaat er geen grondslag voor het college om compenserende maatregelen te treffen. De aanwezigheid en mate van de compensatienoodzaak wordt aan de hand van zorgvuldig onderzoek vastgesteld. Hierbij staat de persoonlijke situatie van belanghebbende centraal en wordt van belanghebbende verwacht dat hij zo veel mogelijk via eigen oplossingen (zie 3.3) de effecten van de beperkingen op de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie wegneemt.

3.3. Het zelforganiserend vermogen

Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning als redelijkerwijs van belanghebbende zelf of van anderen in de omgeving van belanghebbende (zoals huisgenoten, familieleden en overige leden uit het sociale netwerk van de belanghebbende) kan worden verwacht dat zij meewerken aan het bereiken van het resultaat. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij in de eerste plaats zo veel mogelijk een beroep doet op zichzelf en zijn/haar omgeving, voordat hij het college om compenserende maatregelen vraagt (zie 2.2).

Onder het eigen netwerk worden uitdrukkelijk ook de mantelzorger(s) verstaan. Met ingang van de Wmo zijn gemeenten verplicht mantelzorgers te ondersteunen. Het kan zijn dat in de ondersteuningsbehoefte van degene met een hulpvraag (voor een deel) kan worden voorzien door de aanwezige mantelzorger steun te bieden. Dit moet goed onderzocht worden. Het is daarom van groot belang dat de mantelzorger ook bij het gesprek met de Wmo consulent aanwezig is of daar in ieder geval bij wordt betrokken. De mantelzorger is immers een belangrijke informatiebron als ervaringsdeskundige. Hij kan ook verhelderen welke taken hij wel/niet kan uitvoeren en in hoeverre compensatie vanuit het college nodig is.

3.4. Goedkoopst- compenserend

Het criterium goedkoopst-compenserend betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst compenserend moet zijn en moet leiden tot het resultaat. Een voorziening is compenserend wanneer de effecten van een beperking op de (maatschappelijke) participatie en de zelfredzaamheid weggenomen worden. Zijn meerdere voorzieningen/oplossingen compenserend, leiden meerdere voorzieningen naar het te bereiken resultaat en passen meerdere voorzieningen bij de hulpvraag van de klant, dan wordt uit die voorzieningen/oplossingen voor de goedkoopste maatregel gekozen. Het gaat dan om de voorziening die voor het college het goedkoopst is. Er wordt altijd rekening gehouden met de (sociale) factoren die bij de belanghebbende spelen en de resultaatgerichtheid van de voorziening blijft centraal staan.

Er kan ook rekening worden gehouden worden met zogenoemde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Een voorbeeld hiervan is het compenseren via het collectief vervoer. Het collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een andere voorziening dan het collectief vervoer wellicht goedkoper, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

3.5. Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking (zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder beperking wordt gebruikt), die in een reguliere winkel te koop zijn en die niet (aanzienlijk) duurder zijn dan vergelijkbare producten.

Het aanschaffen van algemeen gebruikelijke voorzieningen ligt in lijn met het zelfoplossend vermogen van belanghebbende. Ook bij algemeen gebruikelijke voorzieningen moet goed worden gekeken naar de leefsituatie van belanghebbende en of de betreffende voorziening in de persoonlijke situatie van belanghebbende ook als algemeen gebruikelijk aan te merken is. Want: wat voor de een gebruikelijk is – een thuisbezorgde maaltijd van 10 euro – is voor de ander zeer begrotelijk, zeker als dat een paar maal per week moet gebeuren. Omdat de financiële draagkracht per persoon verschilt, is het van wezenlijk belang om maatwerk te leveren.

3.6. Compensatie via algemene voorzieningen

Het kan zijn dat de effecten van de beperking(en) op de maatschappelijke participatie van belanghebbende via algemene voorzieningen weggenomen kunnen worden. Wanneer een algemene voorziening de goedkoopst-compenserende oplossing is en/of een gelijke of grotere compensatie biedt dan een individuele voorziening, vervalt de compensatie via een individuele voorziening. Dit omdat de algemene voorziening de hulpvraag van belanghebbende dan al beantwoord heeft.

Bij algemene voorzieningen gaat het om ondersteuning die in ieder geval:

  • ·

    betrekking heeft op lichte, niet complexe ondersteuning;

  • ·

    ingezet wordt voor een incidentele behoefte.

3.7. Voorliggende oplossingen (artikel 2 Wmo)

Voorliggende oplossingen zijn oplossingen op grond van andere wettelijke regelingen, waar belanghebbende gebruik van kan maken. Het gaat daarbij om voorzieningen die belanghebbende kan aanvragen en gebruiken en die (deels) de beperkingen kunnen compenseren. Bekende voorbeelden zijn de kinderopvang, de financiële steun op grond van de Wwb, de hulpmiddelen van de Zvw, de zorg uit de AWBZ, huur- en zorgtoeslag. De Wmo consulent heeft kennis van de bestaande voorliggende voorzieningen en zorgt voor het verstrekken van advies en informatie, een eventuele doorverwijzing, en zo veel mogelijk rechtstreeks voor een directe toeleiding (bijvoorbeeld naar de zorgverzekeraar).

In de onderstaande, niet-limitatieve, opsomming staan enkele wetten die voorrang hebben op de Wmo:

  • -

    AWBZ;

  • -

    Zorgverzekeringswet;

  • -

    TOG 2000;

  • -

    Leerlingenvervoer;

  • -

    WIA.

Als het gaat om participatievraagstukken en/of gemeentelijke ondersteuning wordt uitgegaan van het dienstverleningsconcept één klant – één plan – één contactpersoon. Mensen met vragen over participatie moeten op één centrale plek terecht kunnen (één contactpersoon). Om vragen integraal te kunnen benaderen en tot een meer efficiënte organisatie van de informatie- en adviesfunctie te komen, beleggen we deze functie in het Wmo loket. Bij het Wmo loket wordt breed gekeken naar de vraag van belanghebbende (één plan). Belanghebbenden moeten zo veel mogelijk zelf de regie nemen over de oplossing van hun vragen. Als bij complexe vraagstukken (veel) verschillende partijen zijn betrokken, kan een Wmo consulent de procesregie nemen.

3.8. Eerdere compensatie in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling

Als er al in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is gecompenseerd en de normale afschrijftermijn van de voorziening nog niet is verstreken, wordt niet nogmaals gecompenseerd als belanghebbende aantoonbaar onzorgvuldig met de voorziening is omgegaan (bijvoorbeeld om het huis geschikt te maken, of een voorziening om zich te verplaatsen)Voordat er uitgegaan wordt van een onzorgvuldige behandeling van de voorziening door belanghebbende, doet de Wmo consulent zorgvuldig onderzoek.

Wanneer door onzorgvuldig gebruik - of zelfs misbruik - regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een vervoersvoorziening rijdend te houden, overlegt een Wmo consulent eerst met belanghebbende om duidelijk te maken dat dit niet de bedoeling is. Wanneer belanghebbende onzorgvuldig omgaat met de voorziening wordt het resultaat niet bereikt en kan men zich afvragen of de compensatie wel noodzakelijk is. Wanneer na het gesprek met de Wmo consulent - en eventuele waarschuwingen daarna - de problemen zich blijven herhalen, dan kan de ondersteuning worden ingetrokken. Het beoogde resultaat wordt door het gedrag van belanghebbende niet bereikt. Zeker bij belanghebbenden die afhankelijk zijn van bepaalde vormen van ondersteuning kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Goed onderzoek (naar de redenen van het verloren gaan van de voorziening) blijft daarom essentieel.

3.9. Medewerking en legitimatie

Om de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en verifiëren kan het college het wenselijk vinden dat belanghebbenden zich legitimeren. Dat kan door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. Wanneer de belanghebbende weigert zich te legitimeren, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag indienen is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechtelijke status. Een rijbewijs wordt niet als een geldig identiteitsbewijs aangemerkt, omdat het rijbewijs geen nationaliteit vermeldt.

Hoofdstuk 4: De te bereiken resultaten

4.1 Algemene onderdelen van het afwegingskader

4.1.2 Het gesprek en eigen oplossingen

De te bereiken resultaten op basis van artikel 4 lid 1 van de Wmo zijn:

  • -

    Het wonen in een schoon en leefbaar huis (4.2)

  • -

    Het wonen in een geschikt huis (4.3)

  • -

    Boodschappen doen en maaltijden aanreiken (4.4)

  • -

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding (4.5)

  • -

    Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (4.6)

  • -

    Het zich in en om de woning verplaatsen (4.7)

  • -

    Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (4.8)

  • -

    Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden (4.9)

Op deze terreinen heeft het college een resultaatverplichting. Voor alle bovengenoemde resultaten geldt dat er allereerst een gesprek wordt gevoerd met belanghebbende. Om vanuit een integrale benadering met de hulpvraag van belanghebbende om te gaan en optimaal maatwerk te kunnen leveren, is het uitgangspunt om tijdens het gesprek in te gaan op meerdere levensdomeinen. Ten aanzien van de hulpvraag staan de mogelijkheden en eigen oplossingen van belanghebbende centraal. Wat kan belanghebbende zelf doen om het resultaat te bereiken en wat kan het sociale netwerk daarin betekenen (zie ook 2.2)? Is er sprake van gebruikelijke zorg (zie 4.1.3)?

Wanneer belanghebbende niet of niet volledig in staat is om eigen oplossingen te realiseren, of wanneer er geen sprake is van gebruikelijke zorg, beoordeelt het college samen met belanghebbende overige oplossingen. Welke voorzieningen compenseren voldoende en in hoeverre leiden deze voorzieningen tot het te bereiken resultaat? Wanneer er sprake is van een compensatienoodzaak en belanghebbende niet of niet volledig in eigen oplossingen kan voorzien, treft het college de nodige compenserende maatregelen om het beoogde resultaat te bereiken.

4.1.3 Gebruikelijke zorg

Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar kunnen ook inwonende ouders zijn. Of iemand inwonend is wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, met een eigen huisnummer, eigen nutsvoorzieningen, een eigen voordeur e.d. Alle huisgenoten die ouder zijn dan 18 jaar zijn verplicht om huishoudelijke zorg te bieden. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om taken die kunnen worden uitgesteld. Alleen als schoonmaken niet kan worden uitgesteld moet dat direct gebeuren. Voor dergelijke situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, de gemeente compenserende maatregelen treft om het resultaat te bereiken. De beoordeling van gebruikelijke zorg staat vooral in de afwegingskaders als omschreven in paragraaf 4.2, 4.4, 4.5 en 4.6 centraal.

4.1.4 Vorm van ondersteuning

Afhankelijk van het resultaat kan het college de ondersteuning toekennen in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming. Bij een verstrekking als pgb wordt de ondersteuning die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Belanghebbende betaalt een eigen bijdrage (bij ondersteuning in natura of een pgb) of een eigen aandeel (bij een financiële tegemoetkoming). Als het voor het bereiken van het beoogde resultaat noodzakelijk en wenselijk is, is er een andere vorm van toekennen mogelijk. In de nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 wordt de systematiek voor de totstandkoming van het pgb en financiële tegemoetkoming toegelicht. Wanneer het gaat om diensten kent het college de ondersteuning toe in minuten. Dit kan worden afgerond naar hele en halve uren. Wanneer het een pgb of financiële tegemoetkoming voor de inkoop van goederen gaat, kunnen eventuele kosten van onderhoud en reparatie onder de verstrekking vallen.

4.1.5 Belangen mantelzorgers

Tijdens het gesprek en bij de invulling van de te bereiken resultaten houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers. Hierbij wordt nadrukkelijk aandacht geschonken aan (dreigende) overbelasting van de mantelzorger. Ook kan het gaan om maatregelen die de mantelzorger in staat stellen om de mantelzorg te kunnen verrichten. Zo nodig kan het college via de verzorgde compenserende maatregelen treffen. Het gaat dan om een afgeleid ´recht´ van de verzorgde. De mantelzorger heeft bij wet nog geen zelfstandig ´recht´ op een aanspraak. Bovengenoemde uitgangspunten gelden voor alle te bereiken resultaten. Ten aanzien van een aantal resultaten worden in dit hoofdstuk specifieke afwegingen opgenomen die een rol spelen bij de ondersteuning van/aan mantelzorgers.

4.2 Het wonen in een schoon en leefbaar huis

4.2.1. Inleiding

Wanneer gesproken wordt over het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ wordt om het resultaat te bereiken ondersteuning ingezet in de vorm van zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om bijvoorbeeld het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overige schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Onder de compensatieplicht vallen die ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Hierbij wordt in de regel uitgegaan van het niveau van de sociale woningbouw. Dit niveau is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Echter, persoonskenmerken en speciale omstandigheden van belanghebbende kunnen het noodzakelijk maken van dit uitgangspunt af te wijken.

4.2.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het wonen in een schoon en leefbaar huis

- Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

- Wanneer er compenserende maatregelen worden getroffen, worden de huishoudelijke taken in minuten berekend, met als richtlijn hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels). Deze richtlijnen gelden slechts als afwegingskader voor het bepalen van het volume. De ondersteuning wordt op basis van de persoonlijke situatie van belanghebbende ingezet. De Wmo consulent kan zo nodig de tijd die nodig is om bepaalde activiteiten uit te voeren naar boven en beneden bijstellen.

- Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Een tweede situatie is dat de mantelzorger niet toekomt aan het schoonmaken van het eigen huis. In beide situaties kan het college via de verzorgde compenserende maatregelen treffen.

4.3. Het wonen in een geschikt huis

4.3.1. Inleiding

‘Het wonen in een geschikt huis’ valt onder artikel 4 lid 1 van de Wmo. De compenserende maatregel moet erop gericht zijn de beperkingen die iemand bij het normale gebruik van de woning ondervindt weg te nemen. Het begrip ‘normale gebruik van de woning’ houdt in dat mensen de normale (elementaire) woonfuncties moeten kunnen verrichten, zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning, toegang tot de woningen de verzorging van kinderen. Een belangrijke voorwaarde voor compensatie is dat er al een woning is. Iedere Nederlandse burger moet zelf voor een woning zorgen. De compensatieplicht betreft het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw, zoals vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen op dat uitrustingsniveau zijn van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Ook ten aanzien van de te hanteren afschrijftermijnen wordt aangesloten bij het niveau van de sociale woningbouw.

4.3.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het wonen in een geschikt huis

- Iedereen moet zelf zorgdragen voor een woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat er redelijkerwijs rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

- Bij grote aanpassingen aan de eigen woning wordt beoordeeld of verhuizing (naar een al geheel aangepaste woning, of bijvoorbeeld naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning) de goedkoopste en meest compenserende oplossing is. Wanneer verhuizen naar een andere woning compenserend is, en ook de goedkoopste oplossing, spelen niet alleen deze twee criteria een rol in de beoordeling. Persoonlijke en sociale aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing op basis van het sociale leven van belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorg. Aan een besluit gaat een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten vooraf.

- Ook wanneer het om een mantelzorgwoning gaat, gaat het college uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij moet als uitgangspunt genomen worden dat de zorgvrager ten minste dezelfde huisvestingskosten besteedt aan het gebruik van de mantelzorgwoning als hij besteedde voordat er mantelzorg verleend werd. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De Wmo consulent kan adviseren/informeren en ondersteunt zo veel mogelijk als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

- Een aanbouw wordt alleen geplaatst als van tevoren vaststaat dat inpandige aanpassing onmogelijk is en als de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties het geval is. Bij eigen woningen is de kans op hergebruik miniem. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

- Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee belanghebbende zo nodig meerdere offertes op kan vragen.

Het aanpassen van doelgroepengebouwen gebeurt conform de afspraken zoals die door het college zijn of worden gemaakt met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

- Het college betaalt een financiële tegemoetkoming en een pgb voor een bouwkundige aanpassing aan een woning uit aan de eigenaar van de woning (artikel 7 lid 2 Wmo). Hier betaalt belanghebbende een eigen aandeel/eigen bijdrage voor. De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende, eventueel met een afschrift aan de eigenaar.

- Het college kan een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning in natura en als pgb verstrekken aan belanghebbende. Hier betaalt belanghebbende een eigen bijdrage voor.

- Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

- De normbedragen die gebruikt worden voor de kosten van compensatie zijn, voor zover van toepassing, de bedragen die NIBUD hiervoor hanteert.

4.4. Boodschappen doen en maaltijden aanreiken

4.4.1. Inleiding

De compensatieplicht voor ‘boodschappen doen’ is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen dus niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is maatschappelijk aanvaard dat mensen geclusterd boodschappen doen voor een aantal dagen achterelkaar. Hier wordt bij de invulling van dit resultaat bij aangesloten: -uitgegaan wordt van eenmaal per week boodschappen doen. Hierbij geldt dat er zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van een boodschappenservice, van supermarkten of vrijwilligersorganisaties.

Voor het bereiden/aangereikt krijgen van maaltijden kan in sommige gevallen gebruik worden gemaakt van een maaltijdservice. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

4.4.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Boodschappen doen en maaltijden aanreiken

- Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen voor levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

- Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Voor dergelijke situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, het college compenseert ten einde het resultaat te bereiken.

- Wanneer er compenserende maatregelen worden getroffen, wordt de omvang van de ondersteuning in minuten berekend, met als richtlijn hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels). Deze richtlijnen gelden slechts als afwegingskader voor het bepalen van het volume. De ondersteuning wordt op basis van de persoonlijke situatie van belanghebbende ingezet. De Wmo consulent kan zo nodig de tijd die nodig is om bepaalde activiteiten uit te voeren naar boven en beneden bijstellen. Bij boodschappen is het uitgangspunt: eenmaal in de week boodschappen doen. Wanneer blijkt dat alleen meer dan eenmaal in de week boodschappen doen tot het te bereiken resultaat leidt, wijkt het college van dit uitgangspunt af.

- In het geval van (dreigende) overbelasting van de mantelzorger(s) kan een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor bijvoorbeeld vakantie.

4.5 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

4.5.1 Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken en eventueel repareren van kleding.

Het gaat hier om de normale dagelijkse kleding. Uitgangspunt is dat belanghebbende zo veel mogelijk rekening houdt met zijn/haar beperkingen bij het kopen van kleding. Gedacht kan worden aan het inkopen van kleding die zo min mogelijk gestreken hoeft te worden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

4.5.2 Specifieke afwegingen voor het resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

- De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop. Bij de berekening van de omvang van de ondersteuning wordt er zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ‘Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels).

- Er worden geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed gestreken.

- Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding gaat het over het algemeen om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen moet dat direct gebeuren. Voor dergelijke situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, het college compenseert om het resultaat te bereiken.

4.6. Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

4.6.1. Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie moet men een permanente oplossing zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. Het college compenseert alleen wanneer een van de/beide ouders/verzorgers zich met een hulpvraag bij het college meldt/melden.

4.6.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

- Wanneer het gaat om tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

- Wanneer er compenserende maatregelen worden getroffen, wordt bij het bepalen van de omvang zo veel mogelijk aangesloten bij hoofdstuk 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels). Deze richtlijnen gelden slechts als afwegingskader voor het bepalen van het volume. De ondersteuning wordt op basis van de persoonlijke situatie van belanghebbende ingezet. De Wmo consulent kan zo nodig de tijd die nodig is om bepaalde activiteiten uit te voeren naar boven en beneden bijstellen.

- Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht moet worden naar een definitieve oplossing.

4.7. Het zich in en om de woning verplaatsen

4.7.1. Inleiding

Om verschillende activiteiten in het dagelijks leven zelfstandig uit te kunnen voeren, moet men in staat zijn zich in en om het huis te kunnen verplaatsen. Om de effecten van de mobiliteitsbeperkingen op de (maatschappelijke) participatie van belanghebbende op te heffen, heeft de Wmo het college tot compensatie verplicht.

4.7.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het zich in en om de woning verplaatsen

- Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan.

- Wanneer het noodzakelijk is dat het college compenseert, zet het college ondersteuning in om verplaatsingen in en om het huis mogelijk te maken. Als er noodzaak bestaat voor ondersteuning voor dagelijks zittend gebruik, stelt het college via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies een programma van eisen op.

4.8. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

4.8.1. Inleiding

Het zich lokaal/regionaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om zich in de eigen woon- en leefomgeving/regio te verplaatsen. Het gaat hierbij om vervoer in de vrije tijd, dus niet naar werk, school of dagbesteding. Reizen in de vrije tijd is bijvoorbeeld een rit naar de supermarkt, naar de sportclub of naar familie. Voor reizen naar het werk, een opleiding of naar dagbesteding bestaan aparte regelingen. Het vervoer voor verplaatsingen van meer dan 5 vervoerszones (bovenregionaal vervoer) wordt uitgevoerd door Valys in opdracht van het ministerie van VWS.

4.8.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

- Het resultaat ‘het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel’ gaat om dagelijkse/recreatieve verplaatsingen binnen een straal van 5 vervoerszones.

Wanneer het noodzakelijk is dat het college compenseert, zet het college ondersteuning in om lokale/regionale verplaatsingen mogelijk te maken. Hierbij staat de vervoersbehoefte van belanghebbende centraal en wordt de compensatie afgestemd op de vervoersbehoefte van belanghebbende.

Kan men geen 800 meter zelfstandig en in een redelijk tempo afleggen, al dan niet met hulpmiddelen, dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar zijn er beperkingen bij het vervoer zelf, zoals het in- en uitstappen, het zitten, het zich staande kunnen houden bij het wegrijden of afremmen dan kan het college compenserende maatregelen treffen om het resultaat te bereiken.

- Het resultaat ’het zich lokaal/regionaal verplaatsen per vervoermiddel’ kan als individuele voorziening door zowel een toekenning in natura als via een pgb worden bereikt. Voor zowel ondersteuning in natura als in de vorm van een pgb betaalt belanghebbende een eigen bijdrage.

Wanneer belanghebbende voldoende gecompenseerd is via het collectief vervoer, wordt alleen een pgb verstrekt wanneer een verstrekking in natura niet voldoende compenserend is en niet bijdraagt aan het bereiken van het resultaat. Wanneer voor het collectief vervoer standaard ook een pgb zou moeten worden verstrekt, zou namelijk de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo de natura voorziening wegvallen.

- Wanneer het college om het resultaat te bereiken compenseert, moet de voorziening belanghebbende in staat stellen om ten minste een afstand van 2500 km per jaar kunnen afleggen. Als daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen.

- Wanneer het college via collectieve voorzieningen compenseert, kan belanghebbende voor gebruik van de voorziening een (reizigers)bijdrage moeten betalen in de vorm van (een deel van) het tarief dat voor de voorziening geldt.

4.9. Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden

4.9.1. Inleiding

Het gaat bij dit resultaat om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

4.9.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden

- Het resultaat ‘het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden’ gaat om het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.

Hoofdstuk 5:Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

5.1 Aanmelding voor een gesprek

Het proces van vraag naar ondersteuning begint met een gesprek tussen belanghebbende en een Wmo consulent. Belanghebbende moet zich voor dit gesprek aanmelden. Dit doet hij bij voorkeur via een contactformulier. Dit contactformulier is ook digitaal (als e-formulier) beschikbaar op de website van de gemeente Hilversum. Ook is het mogelijk om zich mondeling of per e-mail voor een gesprek aan te melden.

De afspraak voor het gesprek wordt binnen 10 dagen na de aanmelding gemaakt, in noodsituaties eerder. Hierdoor hebben beide partijen de gelegenheid zich op het gesprek voor te bereiden. Het gesprek zelf volgt zo spoedig mogelijk. Nadat er een afspraak ingepland is, stuurt de Wmo consulent belanghebbende een vragenlijst waarin de te bespreken onderwerpen/vragen staan.

5.2 Het gesprek

Wanneer belanghebbende zich tot het college wendt met een hulpvraag, wordt in eerste instantie een gesprek gevoerd met een Wmo consulent. Het doel van het gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte. Gekeken wordt naar een of meer te bereiken resultaten en de oplossingen die daarbij passen, inclusief de eigen mogelijkheden. Dit alles binnen het kader van de compensatieplicht. Het gesprek gaat in op de knelpunten die belanghebbende ondervindt bij zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Hierbij staan de mogelijkheden die belanghebbende ondanks zijn beperkingen heeft centraal. De eigen oplossingen die belanghebbende, eventueel samen met het sociale netwerk, kan organiseren nemen een sterke positie in tijdens het gesprek.

Om vanuit een integrale benadering met de hulpvraag van belanghebbende om te gaan, en optimaal maatwerk te kunnen leveren, gaat het gesprek in op meerdere levensdomeinen. De te bespreken levensdomeinen zijn in ieder geval:

  • -

    daginvulling (de tijd tussen opstaan en naar bed gaan)

  • -

    wonen (verblijf en onderdak)

  • -

    huishouding (wassen, koken, schoonmaken, boodschappen doen)

  • -

    vrijetijdsbesteding (plezier van een hobby, liefhebberij of bezigheid)

  • -

    inkomsten en uitgaven (over geld dat binnenkomt en weer uit gaat)

  • -

    sociale contacten (de omgang met familie, vrienden, kennissen)

  • -

    (verder) leren (een opleiding of cursus nodig hebben of erbij willen doen)

  • -

    vervoer en mobiliteit (verplaatsingen van A naar B)

  • -

    zelfverzorging (de dagelijkse verzorging)

  • -

    zorg voor een ander (dagelijkse verzorging van anderen)

  • -

    administratie (persoonlijke boekhouding bijhouden en papieren bewaren)

Tijdens het gesprek is belanghebbende altijd vrij om andere onderwerpen te bespreken. Het gesprek gaat per levensdomein in op in ieder geval de volgende vragen:

  • -

    Of belanghebbende belemmeringen ondervindt op het betreffende levensdomein en zo ja, welke.

  • -

    Of belanghebbende wenst dat er iets aan de belemmeringen wordt gedaan.

  • -

    Welke oplossingen volgens belanghebbende de belemmeringen weg zouden kunnen nemen.

  • -

    Wat belanghebbende zelf, eventueel in samenwerking met het sociale netwerk, kan doen om oplossingen te realiseren.

  • -

    Waar belanghebbende hulp van anderen, bijvoorbeeld de gemeente, hulpverleners, instanties nodig heeft.

Belanghebbende kan zelf kwaliteiten hebben die hij graag voor anderen inzet. In het gesprek wordt daarom stilgestaan bij de vraag wat belanghebbende zelf voor anderen kan betekenen (wederkerigheid). Ook de inzet van ervaringsdeskundigheid en kennis wordt benut, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van beleid en de kwaliteit van de Wmo uitvoering.

Het gesprek wordt volledig afgestemd op de wensen en behoeften van belanghebbende. Het staat belanghebbende vrij om voor hem/haar relevante personen bij het gesprek aanwezig te laten zijn. Het gesprek wordt bij belanghebbende thuis gevoerd. Als belanghebbende dit wenst kan het gesprek op het gemeentehuis van de gemeente Hilversum plaatsvinden.

Hoe breed het gesprek over de ondersteuningsbehoefte is, verschilt van situatie tot situatie. Het gesprek en de formele beoordeling van een individuele aanvraag zijn verschillende zaken, ook al loopt het in de praktijk wel eens door elkaar heen. Dankzij het gesprek kan een eventuele formele procedure vlotter doorlopen worden.

5.3 Het verslag

Elk gesprek wordt in een verslag vastgelegd. Het belangrijkste is de formulering van het te bereiken resultaat, de daarbij horende oplossing en de afspraken over de manier waarop het resultaat bereikt wordt. Wanneer belanghebbende na een gesprek een aanvraag voor een individuele voorziening indient, speelt het verslag een rol in de eventuele verdere procedure. Het verslag bevat in ieder geval:

  • ·

    Een omschrijving van de beperking, het chronisch psychisch probleem en/of het psychosociaal probleem zoals ervaren door belanghebbende.

  • ·

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft ondanks dit probleem.

  • ·

    De problemen die belanghebbende ondervindt op basis van dit probleem.

  • ·

    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de in artikel 4 lid 1 Wmo omschreven terreinen.

  • ·

    Wat belanghebbende zelf, eventueel met hulp van anderen/het sociale netwerk kan doen om oplossingen te bewerkstelligen.

  • ·

    Wat belanghebbende zelf kan betekenen voor anderen.

  • ·

    Welke ondersteuning er van instanties/gemeente/hulpverleners nodig is.

Na het gesprek met de Wmo consulent ontvangt belanghebbende een verslag van het gesprek. Hoe uitgebreid het verslag is kan met belanghebbende worden afgestemd. Vaak voldoet een beknopte terugkoppeling van de belangrijkste conclusies uit het gesprek.

5.4De aanvraag en motivering

Als uit het gesprek blijkt dat het nodig is dat het college een individuele voorziening als compenserende maatregel treft, dan moet belanghebbende hier een formele aanvraag voor indienen. Belanghebbende kan de aanvraag doen via een daarvoor bestemd aanvraagformulier. Ook als uit het gesprek duidelijk gebleken is dat een bepaald individuele voorziening niet de geschikte compenserende maatregel vormt, kan belanghebbende desondanks een aanvraag indienen. Dit recht op het indienen van een aanvraag is in de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld.

Binnen de Wmo draait het om maatwerk: belanghebbenden met dezelfde beperkingen zijn niet altijd met dezelfde oplossingen geholpen. Wanneer het gaat om het wel/niet treffen van compenserende maatregelen heeft het college een expliciete, verzwaarde motiveringsplicht bij primaire beslissingen en beslissingen op bezwaar (artikel 26, Wmo). Deze bijzondere motiveringsplicht beoogt de rechtsbescherming van de aanvrager te beschermen, juist omdat vanuit het principe van maatwerk (= uitgaan van ongelijkheid) de resultaatverplichting van het college wordt ingevuld. Vindt er geen uitgebreide inventarisatie naar de persoonlijke situatie van belanghebbende plaats, dan komt een genomen besluit in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 3(.2) van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin zijn verplichtingen ten aanzien van het verkeer tussen burgers en bestuursorganen geregeld. Het college moet goed motiveren waarom een bepaalde voorziening wordt ingezet en een andere voorziening niet. Ook moet het college onderbouwen hoe dit besluit bijdraagt aan het bevorderen of het behoud van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie van belanghebbende. Dit alles moet het college in de beschikking verwoorden. Om invulling te kunnen geven aan het principe van ‘gemotiveerd maatwerk’, neemt het college bij de behandeling van de aanvraag de conclusies uit het gesprek met de Wmo consulent als vertrekpunt. Deze conclusies gebruikt het college als voornaamste onderzoeksfeiten. In de beschikking staat in ieder geval het volgende:

  • a.

    De belangrijkste conclusies uit het gesprek.

  • b.

    Het te bereiken resultaat.

  • c.

    De eigen oplossingen van belanghebbende om het resultaat te bereiken.

  • d.

    Welke compenserende maatregelen het college treft om het resultaat te bereiken en de omvang daarvan.

  • e.

    In welke vorm de compensatie plaatsvindt: in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming.

  • f.

    Per wanneer de compensatie ingaat en de duur daarvan.

  • g.

    Bij ondersteuning in natura: welke organisatie de ondersteuning levert.

  • h.

    De voorwaarden waaronder de compensatie plaatsvindt.

  • i.

    De regels die gelden ten aanzien van de verantwoording van het pgb/de financiële tegemoetkoming,

5.5 Advisering

Om de compensatieplicht van het college goed in te kunnen vullen is het in sommige gevallen vereist om vanuit medisch oogpunt de situatie van belanghebbende te onderzoeken. Dit betekent dat het voor de Wmo consulent noodzakelijk kan zijn om in het kader van het verrichten van nauwkeurig onderzoek, een (extern) medisch advies in te winnen. Daar waar een besluit om medische gronden genomen is, wordt dit onder andere met medische argumenten onderbouwd. Hier is vaak een medisch advies voor nodig. Het opvragen van medische gegevens vindt uitsluitend met toestemming van belanghebbende plaats.

Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenoemde ICF classificatie, gebruikt. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. Deze classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en de met gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ’functies’ en ’activiteiten en participatie’ van belang. De lijsten worden als bijlage bij dit hoofdstuk aan de beleidsregels gevoegd.

Als er medisch onderzoek wordt verricht, geeft de Wmo consulent eerst aan om welke stoornissen het gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenoemde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies (zie bijlage I bij dit document). Het medisch advies binnen de kaders van de Wmo richt zicht op problemen met functies die leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats moet vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ’activiteiten en participatie’ wordt gebruikgemaakt van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage 2 bij dit document opgenomen.

Als belanghebbende geen medewerking verleent kan de aanvraag buiten behandeling worden geplaatst, omdat het college zo niet in staat wordt gesteld om (op basis van gedegen onderzoek) een besluit te nemen. Als dit aan de orde is, wordt altijd onderzocht of de compensatienoodzaak op andere manier vast te stellen is.

5.6 Alternatieven voor bezwaar

Als belanghebbende het niet eens is met de inhoud van een beschikking heeft hij het recht om in bezwaar te gaan.

Het college streeft ernaar om, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, belanghebbende in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Zo is de kans groot dat eventuele fouten die het college heeft gemaakt hersteld kunnen worden. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Ook is mediation mogelijk, als belanghebbende en het college dat wenselijk achten.

5.7Wmo monitor: doorlopende kwaliteits- en tevredenheidsmeting

Met de regionale Wmo monitor monitort het college continu de klanttevredenheid over het gesprek en de vervolgdienstverlening. Met de Wmo monitor meet het college ook de kwaliteit van de dienstverlening/ondersteuning door te onderzoeken in hoeverre de verstrekte voorzieningen daadwerkelijk compenserend zijn en dus leiden tot het te bereiken resultaat. Hiervoor worden belanghebbenden (telefonisch of schriftelijk) bevraagd op vaste momenten na het gesprek met de Wmo consulent. Doelstelling is om alle personen die een gesprek hebben gevoerd met een Wmo consulent in dit onderzoek mee te nemen. Uitgangspunt is om cliëntenorganisaties zo veel mogelijk in te zetten bij de uitvoering en evaluatie van de resultaten van de monitor.

Om de kwaliteits/tevredenheidsmeting te doen worden er met regelmaat panels met Wmo doelgroepen gehouden.

Hoofdstuk 6. Bepalingen ten aanzien van de te verstrekken resultaatgerichte voorzieningen

6.1 Vormen van maatwerkoplossingen

Individuele voorzieningen vormen per definitie een maatwerkoplossing. De Wmo consulent verkent (vooral tijdens het gesprek) per hulpvraag op welke manier in dit specifieke geval de beperkingen zo veel mogelijk kunnen worden gecompenseerd. Hierbij geeft de Wmo consulent inzicht n de oplossingspotentie van individuele voorzieningen (functionaliteit). Wanneer uit het gesprek blijkt dat een individuele voorziening leidt tot het resultaat/voldoende compenserend is voor de beperkingen van belanghebbende, gaat de Wmo consulent tijdens het gesprek al in op het vervolgtraject om de compenserende maatregel te gebruiken/in te zetten. Het gaat dan om de aanvraagprocedure, het eventuele onderzoek, de beoordeling, de eigen bijdragen, het karakter van het besluit, bezwaar en beroep, de rol van een eventueel ondersteuningsplan, de Wmo monitor etc.

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van compensatie mogelijk om het resultaat te bereiken. De eerste vorm is compensatie in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college een voorziening verstrekt, die belanghebbende kant en klaar ontvangt. De tweede mogelijkheid is een te ontvangen geldbedrag, het pgb. De derde vorm van compensatie is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo: ‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’. Artikel 7 van de Wmo sluit ondersteuning in natura en als pgb uit wanneer het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen. Het college is bij dergelijke voorzieningen verplicht om een financiële tegemoetkoming te betalen aan de eigenaar van de woning.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning en de voorwaarden die hieraan gekoppeld zijn. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de mogelijkheid om in bezwaar te gaan en de alternatieven die er voor het bezwaar bestaan.

6.2 Compensatie in natura

Een voorziening in natura is een voorziening die kant-en-klaar wordt verstrekt. Het gaat dan om goederen of diensten, belanghebbende ontvangt geen geldsom.

De toekenning in natura vindt bij beschikking plaats. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder de compensatie plaatsvindt.

Voor individuele voorzieningen geldt dat belanghebbenden een eigen bijdrage (in het geval van natura/pgb) of een eigen aandeel (in het geval van een financiële tegemoetkoming) betaalt.

Voor compensatie in natura geldt dat het college de goederen/diensten van tevoren voor de klant heeft ingekocht. Hiervoor heeft het college contracten met verschillende aanbieders/leveranciers. Bij alle Wmo inkooptrajecten gelden de volgende uitgangspunten:

  • ·

    De klant staat bij de inkoop centraal. De participatie van de klant, vanaf het begin van het inkoopproces, wordt een belangrijke voorwaarde. De wensen van de klant worden belangrijk voor het bepalen van de kwaliteit van de Wmo voorziening. Belanghebbenden worden nauwer betrokken bij het contractbeheer.

  • ·

    De markt(leveranciers/aanbieders) wordt nadrukkelijk betrokken bij de innovatie en verbetering van de Wmo voorzieningen.

  • ·

    De gemeenten kopen afhankelijk van het product regionaal in en zorgen voor een eenvoudige en transparante manier van inkoop. De Wmo contracten worden afhankelijk van de schaal van inkoop regionaal beheerd.

Om de levering van kwalitatief hoogwaardige ondersteuning te borgen evalueert het college de contracten constant. Het college kan haar rol als toezichthouder op kwaliteit zo goed invullen, doordat zij vroegtijdig belemmeringen weg kan nemen/kan inspelen op ontwikkelingen en proactief kan zijn. Het waardeoordeel van de klant (gemeten via de Wmo monitor) neemt per contract een sterke positie in als prestatie-indicator; dit oordeel speelt bij alle contracten voor voorzieningen in natura een rol in het uiteindelijk besluit van het college om een contract al dan niet te verlengen.

6.3 Compensatie via een persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag bedoeld om zelf een individuele voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op het pgb wordt een eigen bijdrage in mindering gebracht.

In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er ten aanzien van het pgb uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid. Daar waar er sprake is van zogeheten ‘overwegende bezwaren’ kan het college besluiten niet te compenseren via een pgb. Dit is vooral het geval wanneer personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld om kunnen gaan een pgb aanvragen. Als dit het geval is, is het verstrekken van een pgb niet het meest effectief om het vastgestelde resultaat te bereiken. Het pgb biedt dan ook geen compensatie.

Het college bepaalt de omvang van het pgb. In de nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 wordt het pgb en de totstandkoming daarvan nader omschreven. Er zijn twee mogelijkheden: enerzijds het pgb voor de inkoop van diensten, anderzijds het pgb voor de aanschaf van producten/goederen.

6.3.1 Pgb gericht op de inkoop van diensten

Bij een pgb voor de inkoop van diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling vindt dan ook plaats per uur of een gedeelte daarvan. De geldende uurtarieven worden elk jaar aangepast aan de economische ontwikkelingen en geïndexeerd. De hoogte van het pgb hangt af van het aantal uren aan ondersteuning dat belanghebbende toegekend krijgt.

Berekening

Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt het tarief van ondersteuning in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening als vertrekpunt genomen. Hierbij geldt dat het basisbedrag voor het pgb 80% van dit tarief bedraagt. HierhhhsDit omdat de gemiddelde omvang van administratie/overheadkosten (20%) van het naturatarief afgetrokken wordt. Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb is bij wet bepaald (artikel 6.1 van de Wmo) dat het pgb vergelijkbaar moet zijn met ondersteuning in natura. Ook moet het toereikend zijn om de resultaatgerichte ondersteuning in te kopen. Om het pgb resultaatgericht in te zetten wordt daarom ook per geval een berekening gemaakt. Het pgb moet echter ten minste het bruto minimum uurloonbedrag voor de uitvoering van de nodige dienst zijn. Daar waar belanghebbende aantoonbaar niet in staat wordt gesteld om de nodige ondersteuning in te kopen met een pgb van 80% van het tarief van ondersteuning in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening, kan het college daarvan afwijken. Het pgb wordt dan aangepast aan het geldbedrag dat nodig is om de ondersteuning te verwerven.

Het inkooptarief voor ondersteuning in natura wordt jaarlijks geïndexeerd. Dit wordt vastgelegd in de contracten tussen de gemeente en aanbieders.

6.3.2 Pgb gericht op de inkoop van goederen

Ook bij de inkoop van goederen wordt het tarief voor ondersteuning in natura als uitgangspunt genomen. Zoals in de nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum vermeld staat, moet belanghebbende de ondersteuning volgens een programma van eisen aanschaffen en wordt hierbij het pgb vastgesteld op 90% van het tarief voor ondersteuning in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening. Hierbij wordt uitgegaan van de koopprijs. Ook voor het pgb gericht op de inkoop van goederen geldt dat het college per geval een berekening maakt. De omvang van het pgb moet voldoende zijn om de betreffende compenserende maatregel (product) aan te schaffen.

Berekening

Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt er rekening gehouden met kosten die gemaakt worden aan onderhoud en reparatie. Het college kan een financiële tegemoetkoming per jaar verstrekken voor onderhouds- en reparatiekosten. De kosten worden op declaratiebasis vergoed. De maximale vergoeding bedraagt de gemiddeld onderhouds- en reparatiekosten van de goedkoopst-compenserende voorziening. Bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage kan meegenomen worden in hoeverre een hergebruikt product voldoende compensatie biedt. De hoogte van het pgb kan hierop worden aangepast. Het gaat dan om een voorziening in depot.

6.3.3 Uitbetaling Pgb

De compensatie via een pgb vindt bij beschikking plaats. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het pgb is, voor welk resultaat het pgb ingezet moet worden, onder welke voorwaarden het pgb wordt verstrekt en voor welke periode het pgb toegekend wordt.

Wanneer het gaat om de aanschaf van producten, wordt bij de beschikking altijd een Programma van Eisen (PVE) gevoegd, waarin de minimale eisen vermeld staan waar de in te kopen voorziening aan moet voldoen. Dit PVE maakt deel uit van de beschikking. Het PVE maakt duidelijk wat er met het pgb aangeschaft moet worden en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening moet voldoen. Zo wordt geborgd dat belanghebbende op de hoogte is van waar het pgb aan besteed moet worden en welke (kwaliteits)eisen relevant zijn. Wanneer belanghebbende toch een voorziening aanschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is dit in strijd met de beschikking.

Met betrekking tot het pgb neemt het college in de beschikking op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Zodra het college de beschikking heeft verzonden, wordt het pgb beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, als daar aanleiding voor is, of in termijnen. Afhankelijk van de situatie van belanghebbende kan betaling van het pgb per vier weken geschieden, maar ook per kwartaal of per half jaar.

6.3.4 Eigen bijdrage

Als er sprake is van een compenserende maatregel in de vorm van een individuele voorziening, zowel in natura of een pgb, moet een eigen bijdrage worden betaald. Dit is bepaald in artikel 20 van de verordening. De omvang van de eigen bijdrage wordt vastgesteld op de maximale eigen bijdrage binnen de kaders van artikel 4.1 en artikel 4.2 van de nadere regels maatschappelijke ondersteuning. Bij wet is vastgesteld dat belanghebbenden die via een rolstoel gecompenseerd worden voor hun mobiliteitsbeperkingen, geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Dit geldt ook voor individuele voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Wanneer belanghebbende via het collectief vraagafhankelijk vervoer gecompenseerd wordt voor mobiliteitsbeperkingen dan is er geen sprake van een inkomens/vermogensafhankelijke eigen bijdrage, maar van een reizigersbijdrage dat gelijk staat aan de geldende tarieven van het reguliere OV. Belanghebbende betaalt deze eigen bijdrage direct na het reizen aan de chauffeur, of laat de kosten door de vervoerder automatisch afschrijven.

6.3.5 Vaststellen en innen van de eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en eventuele vermogen.

De maximale periodebijdrage wordt berekend met het verzamelinkomen van twee jaar geleden. In 2013 doet men aangifte over 2012, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2011 in 2013 gebruikt wordt. Het verzamelinkomen is vastgesteld door de Belastingdienst op basis van de belastingaangifte. Het verzamelinkomen is het totaal van het inkomen uit de drie ‘boxen’:

  • 1.

    inkomsten uit werk, of een uitkering;

  • 2.

    inkomsten uit aandelen en dividenden;

  • 3.

    opbrengsten uit beleggingen en spaargeld.

Door een wijziging van de wet telt vanaf 2013 een extra deel van het vermogen mee bij de berekening van de eigen bijdrage. Wanneer belanghebbende belastingaangifte doet en vermogen heeft in box 3 telt 8% van de “grondslag sparen en beleggen” mee bij de berekening van de eigen bijdrage. De “grondslag sparen en beleggen” is het deel van het vermogen boven het heffingvrije vermogen.

Een eigen bijdrage voor een pgb mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit hoger zijn dan de grens van 39 perioden. Ook mag de eigen bijdrage niet hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening. Als er een pgb of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel verstrekt voor een voorziening die eigendom van belanghebbende wordt, dan mag de eigen bijdrage voor niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

6.3.6 Ondersteuning beheer pgb

De ondersteuning bij het beheer van het pgb heeft alleen betrekking op het budget voor de inkoop van diensten. Als belanghebbende gecompenseerd wordt met een pgb voor inkoop van diensten, is hij werkgever of opdrachtgever, met alle rechten en plichten die daarbij horen.

Als budgethouders die de werkgeversrol vervullen niet onder de Regeling dienstverlening aan huis van de Belastingdienst vallen moeten er loonheffingen, premies werknemersverzekeringen, inkomensafhankelijk bijdrage Zvw en werkgeverslasten worden afgedragen. Er moet een loonadministratie worden gevoerd, de wet Poortwachter is van toepassing, etc.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) biedt ondersteuning bij de werkgevers-en opdrachtgeverstaken van budgethouders. De gemeente heeft met de SVB een contract afgesloten dat het mogelijk maakt dat belanghebbenden die na 1 januari 2007 via een pgb gecompenseerd worden van deze diensten gebruik kunnen maken. De gemeente betaalt de kosten van deze ondersteuning, maar deze is voor belanghebbende kosteloos. De SVB hanteert voor haar diensten een tarief tegen kostprijs, gebaseerd op het werkelijk gebruik van haar diensten door de budgethouders uit de gemeente. De SVB biedt in ieder geval de volgende diensten aan budgethouders:

• Advies over administratie, arbeidsrecht en werkgeversverplichtingen

• Vergoeding van loonkosten

• Arbo-begeleiding bij ziekte van de zorgverlener

• Modelovereenkomsten

• Collectieve verzekeringen voor wettelijke aansprakelijkheid, schade en rechtsbijstand

• Hulp bij de salarisadministratie (de SVB stuurt loonstroken en zorgt ervoor dat de zorgverlener netto uitbetaald wordt)

• MijnPGB (met behulp van MijnPGB regelen budgethouders digitaal persoonlijke zaken met de SVB).

6.3.7 Verantwoording pgb

Het college kan steekproefsgewijs een controle uitvoeren naar een rechtmatige besteding van het pgb. Hierbij wordt willekeurig een aantal belanghebbenden geselecteerd die een aantal voor het onderzoek relevante documenten moeten aanleveren (zie hieronder). Als belanghebbende geselecteerd wordt, dan moet hij de administratie binnen zes weken nadat het college hierom gevraagd heeft overleggen. Belanghebbenden aan wie een pgb is verstrekt moeten in ieder geval de volgende stukken bewaren:

Pgb voor de inkoop van diensten:

  • -

    een overzicht van de loonadministratie met bewijsmiddelen (declaraties van de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt en bewijsstukken van betalingen aan de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt).

  • -

    de overeenkomst met de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt.

Pgb voor de inkoop van goederen:

  • -

    de originele nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    het betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening

Het college kan tot vijf jaar nadat het pgb is besteed de gegevens opvragen en controleren. Belanghebbende moet de administratie voor een looptijd van minimaal vijf jaar bewaren. Is het pgb anders besteed dan bedoeld, of kan belanghebbende de nodige stukken niet overleggen, dan kan het college overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij is leidend of er sprake was van opzet of onwetendheid. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

6.4 De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel

Naast in natura of in de vorm van een pgb kan het college de compenserende maatregel ook als financiële tegemoetkoming verstrekken. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt. Het gaat vooral om een bouwkundige voorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming is groot genoeg om de aan te schaffen voorziening daadwerkelijk aan te schaffen. Belanghebbende betaalt een eigen aandeel, dat op dezelfde manier als de eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd (zie 6.3.5). Wanneer het een niet forfaitaire financiële tegemoetkoming betreft (zie hieronder) gelden voor het eigen aandeel dezelfde regels als die voor de eigen bijdrage.

Een financiële tegemoetkoming kan forfaitair zijn. Hierbij geldt dat het bedrag waarmee belanghebbende gecompenseerd wordt, los van het inkomen wordt vastgesteld. De forfaitaire financiële tegemoetkoming staat los van de werkelijke kosten en is niet per se een kostendekkend bedrag. In de nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 staan de maximale bedragen voor de forfaitaire financiële tegemoetkomingen opgenomen.

Ook ten aanzien van een financiële tegemoetkoming kan het college steekproefsgewijs een controle uitvoeren naar de rechtmatige besteding. Hierbij gelden dezelfde regels als voor een controle van een rechtmatige besteding van het pgb (zie 6.3.7), Belanghebbende moet dezelfde stukken binnen hetzelfde termijn kunnen overleggen. Ook ten aanzien van de financiële tegemoetkoming geldt dat college tot vijf jaar nadat de financiële tegemoetkoming is besteed, de gegevens kan opvragen en controleren. Belanghebbende moet de administratie voor een looptijd van minimaal vijf jaar bewaren. Is de financiële tegemoetkoming anders besteed dan bedoeld, of kan belanghebbende de nodige stukken niet overleggen, dan kan het college overwegen de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij is leidend of er sprake was van opzet of onwetendheid. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

6.5 Afschrijftermijn en opnieuw compenseren

Wanneer belanghebbende een pgb of financiële tegemoetkoming ontvangen heeft en de ingekochte voorziening wenst te vervangen, dan moet de voorziening aan vervanging toe zijn. Er wordt uitgegaan van een gebruikelijke afschrijftermijn van minimaal zeven jaar. Een dergelijke termijn geldt ook voor voorzieningen in natura. De actuele voorziening moet minimaal zeven jaar oud voordat het college opnieuw compenserende maatregelen treft. Als de voorziening na zeven jaar niet versleten is, niet aan vervanging toe is en nog voldoende compensatie biedt, gaat het college niet over tot het opnieuw compenseren.

Om goed rekening te houden met de persoonlijke situatie van belanghebbende wordt bij de overweging om binnen de afschrijftermijn opnieuw te compenseren onderzocht:

  • a.

    Of de voorziening is gebruikt met als doel het resultaat te bereiken.

  • b.

    Of de voorziening (aantoonbaar) goed en conform de afspraken onderhouden is en de reguliere periodieke service en onderhoudsbeurten heeft gehad.

  • c.

    Hoe intensief de voorziening is gebruikt.

Wanneer belanghebbende goed is omgegaan met de voorziening, de voorziening voor de juiste doeleinden gebruikt heeft en zich heeft gehouden aan de verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderhoud, dan kan als de situatie van belanghebbende zich daartoe leent, opnieuw een compenserende maatregel worden getroffen en eventueel opnieuw een pgb worden verstrekt.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen

7.1 Inwerkingtreding

De Beleidsregels behorende bij de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 worden ingetrokken per datum inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum. De Beleidsregels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 treden in werking per datum inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013.

Bijlage 1: De ICF: FUNCTIES

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibulaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

Algemene metabole functies

Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

Thermoregulatoire functies

Functies van endocriene klieren

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

Bijlage 2: De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatie-apparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort

Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdhedenVerwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.

Bijlage 3: Het normenkader ten aanzien van de resultaten: het wonen in een schoon en leefbaar huis,boodschappen doen en maaltijden aanreiken, het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Bron: hoofdstuk 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden’( MO-zaak, 2011).

Hoofdstuk 5: Gebruikelijke zorg

5.1 Protocol gebruikelijke zorg

ls er gesproken wordt over ’Het protocol gebruikelijke zorg’, wordt over het algemeen het verouderde document uit 2005 bedoeld opgesteld door het CIZ divisie AWBZ, toen de huishoudelijke zorg nog onder de AWBZ viel.

5.2 Definities

Alle begrippen die in dit hoofdstuk van het protocol gebruikelijke zorg worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 en de Algemene wet bestuursrecht.

5.3 Gebruikelijke zorg door (jonge) huisgenoten

Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • ·

    Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

  • ·

    Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).

  • ·

    Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

  • ·

    Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren. In het protocol ’Gebruikelijke Zorg’ (CIZ, 2005) wordt dit benoemd als: 2 uur uitstelbare taken en 3 uur niet uitstelbare taken per week. In een uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt echter niet gesproken over uren maar over het kunnen voeren van een eenpersoonshuishouden. (voetnoot: AWB 08/3111 Wmo - T2, 13-02-2009, Rechtbank Rotterdam).

  • ·

    Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

Niet gewend zijn of de vaardigheid missen

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

5.4 Zorgplicht voor kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij moeten zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Ook moeten zij zorg bieden bij kortdurende ziekte.

De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind (zie onderstaande opsomming). Bij uitval van een van de ouders moet de andere ouder de zorg voor de kinderen overnemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.

De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er moet wel rekening gehouden worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

Zorgplicht voor gezonde kinderen:

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • ·

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen

  • ·

    moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen

  • ·

    zijn tot 4 jaar niet zindelijk

  • ·

    hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband

  • ·

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • ·

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen

  • ·

    hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging

  • ·

    zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeel ook

  • ·

    sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week

  • ·

    hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en haar hun activiteiten gaan

  • ·

    hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopen van 22 tot 25 uur per week

Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • ·

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen

  • ·

    hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging

  • ·

    sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week

  • ·

    hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer

  • ·

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

5.5 Uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties

Bij een aantal typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip ’duurzaam huishouden’ waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake is van ’gebruikelijke zorg’.

Kamer huren bij cliënt

Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan de schoonmaak van gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de ondersteuning wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend.

Geclusterd wonen

Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder met hen een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slecht een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend.

Leef- en woongemeenschappen

Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in één gebouw én vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; cliënt vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud. Een voorbeeld hiervan zijn kloostergemeenschappen waarbij er sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan de ondersteuning bestaan uit het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

5.6 Uitzonderingen voor gebruikelijke zorg

In een aantal situaties waarbij er sprake is van een ’duurzaam huishouden’ kan er worden afgeweken van het principe van ’gebruikelijke zorg’:

Medisch geobjectiveerde aandoening

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is ’gebruikelijke zorg’ niet van toepassing.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe is overname van huishoudelijke taken voor een korte duur, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • ·

    lichamelijke conditie

  • ·

    geestelijke conditie

  • ·

    wijze van omgaan met problemen (coping)

  • ·

    motivatie voor de zorgtaak

  • ·

    sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • ·

    omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken

  • ·

    ziektebeeld en prognose

  • ·

    inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt

  • ·

    woonsituatie

  • ·

    bijkomende sociale problemen

  • ·

    bijkomende emotionele problemen

  • ·

    bijkomende relationele problemen

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • ·

    gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • ·

    hoge bloeddruk

  • ·

    gewrichtspijn

  • ·

    gevoelens van slapte

  • ·

    slapeloosheid

  • ·

    migraine, duizeligheid

  • ·

    spierkrampen

  • ·

    verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • ·

    opvliegingen

  • ·

    ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • ·

    plotseling hevig zweten

  • ·

    gevoelens van beklemming in de hals

  • ·

    spiertrekkingen in het gezicht

  • ·

    verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

  • ·

    ongeduld

  • ·

    vaak huilen

  • ·

    neerslachtigheid

  • ·

    isolering

  • ·

    verbittering

  • ·

    concentratieproblemen

  • ·

    dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • ·

    rusteloosheid

  • ·

    perfectionisme

  • ·

    geen beslissingen kunnen nemen

  • ·

    denkblokkades

Dreigende overbelasting door het verlenen van AWBZ-zorg

Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk én de verzorging van een zieke huisgenoot, moeten deze klachten worden geobjectiveerd. Het oordeel van een arts is hierbij noodzakelijk naast het horen van de huisgenoot. Daarbij moeten onderstaande zaken onderzocht worden:

  • -

    is er sprake van onplanbare zorg?

  • -

    worden meer uren AWBZ zorg geleverd dan geïndiceerd (bieden van mantelzorg)?

  • -

    heeft huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om AWBZ zorg te verlenen?

  • -

    wat is de draaglast en de draagkracht?

Uit jurisprudentie blijkt dat onderzoek naar enkel de medische situatie van de huisgenoot niet toereikend is. Op grond van artikel 4 lid 2 Wmo moet er ook een beeld gevormd worden van de overige factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting. Denk daarbij aan de aard en intensiteit van de verleende zorg, samen met de medische problematiek van de cliënt‟ (noot: www.rechtspraak.nl; Rechtbank Arnhem 09-02-2010, nr. AWB 09/2822)

(Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting cliënt

In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe ’gebruikelijke zorg’.

(Dreigende) overbelasting na overlijden ouder

Als een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid gegeven de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen

Als opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 5 dagen per week.

Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden.

Ouderen met een hoge leeftijd

Als een huisgenoot een hoge leeftijd heeft bereikt (75 jaar en ouder) kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de ’gebruikelijke zorg’ zouden worden gerekend. Het aanleren van nieuwe taken kan redelijkerwijs niet meer worden verwacht.

Fysieke afwezigheid in verband met werk

Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid moet echter wel voldoen aan de volgende kenmerken:

  • ·

    het is inherent aan het werk;

  • ·

    heeft een verplichtend karakter;

  • ·

    en is voor een aaneengesloten periode van ten minste 7 etmalen.

Jurisprudentie is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij moet altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht worden. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat ’gebruikelijke zorg’ te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp moet deze huisgenoot niet worden meegerekend.

Hoofdstuk 6. Normering huishoudelijke taken

Voor ondersteuning bij het wonen in een schoon en leefbaar huis, boodschappen doen en maaltijden aanreiken, het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en het thuis kunnen zorgen kinderen doe tot het gezin behoren, zijn er normtijden ontwikkeld waarin voor elke taak een bepaald aantal minuten staat per week. Deze richtlijnen worden alleen gebruikt als de activiteiten waarmee belanghebbende ondersteund wordt (of daarmee vergelijkbare activiteiten) onder de normtijden vallen. Van deze normtijden mag, mits gemotiveerd, worden afgeweken.

6.1 Jurisprudentie en normtijden

Veel gemeenten hanteren in hun gemeentelijke beleid standaard normtijden waarbij rekening gehouden wordt met verschillende types huishoudens: bijvoorbeeld eenpersoonshuishoudens in een seniorenwoning of flat, eenpersoonshuishoudens in een eengezinswoning en meerpersoonshuishouden.

Uit jurisprudentie blijkt dat het gebruik van standaard normtijden niet zonder meer gehanteerd kan worden omdat altijd een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden waarbij persoonlijke kenmerken ook worden meegenomen.

De rechtbank Almelo heeft hierover de volgende uitspraak gedaan:

“Het college mag bij de bepaling van het aantal uren hulp bij het huishouden in beginsel gebruik mag maken van de in het gemeentelijke beleid neergelegde normtijden. Daarbij overweegt de rechtbank wel dat in het beleid is vermeld dat het college op grond van individuele omstandigheden tot een hogere indicatie kan komen. Het college moet op deze wijze in staat worden geacht te voldoen aan de in artikel 4 Wmo neergelegde compensatieplicht.‟ (noot: Zie voor een soortgelijke overweging Rechtbank Almelo 07-08-2008, nr. 07/1349 Wmo en Rechtbank Dordrecht 02-04-2010, AWB 10/333 e.a.)

6.2 Algemene uitgangspunten

De volgende uitgangspunten gelden bij normtijden:

  • 1.

    Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden, met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en toilet. Bijvoorbeeld: 2 kamerwoning = woonkamer en 1 slaapkamer, 4 kamerwoning = woonkamer en 3 slaapkamers.

  • 2.

    Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden.

6.3 Normtijden

Per huishoudelijke taak geldt de onderstaande normtijd (per week).

NADERE REGELS BEHORENDE BIJ DE VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HILVERSUM 2013

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1. Definities

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • b.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de belanghebbende komt.

  • c.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget voor rekening van de belanghebbende komt.

  • d.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

  • e.

    Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

  • f.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

  • g.

    Verordening: de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013.

  • h.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • i.

    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschrevenhebben dezelfde betekenis als in de wet, verordening en de Algemene wetbestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2: Het Persoonsgebonden budget

Artikel 2. Compensatie via een pgb

Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) vindt plaats op verzoek van belanghebbende. Dit verzoek maakt onderdeel uit van de aanvraag.

Wanneer budgethouder gecompenseerd wordt via een pgb gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

a.Het pgb wordt uitsluitend gebruikt voor het bereiken van het in de beschikking vastgelegd resultaat.

b.Budgethouder sluit een particuliere aansprakelijkheidsverzekering af voor schade die door het gebruik van de compenserende maatregel aan derden kan ontstaan.

c.Indien budgethouder gecompenseerd wordt door een voorziening die een motorrijtuig is in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), dan dient budgethouder die voorziening te verzekeren overeenkomstig artikel 2 van die wet.

d.Budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) van de met het pgb verworven compenserende maatregel gedurende vijf jaar of, indien de normale afschrijvingsduur langer is dan deze termijn, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze op verzoek ter beschikking van het college.

Artikel 3. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt bepaald als tegenwaarde van de dienst/zaak die belanghebbende op dat moment ontvangen zou hebben als de dienst/zaak in natura zou zijn verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met eventuele overheadkosten, een afschrijftermijn en onderhoud.

  • 2.

    Ten aanzien van een pgb voor een dienst gaat het om de betaling van tijd/arbeid. Het pgb moet tenminste het bruto uurloonbedrag zijn.

  • 3.

    De hoogte van het pgb wordt voor de inkoop van diensten berekend naar het aantal minuten aan ondersteuning, eventueel afgerond naar hele/halve uren, dat nodig is om het beoogd resultaat te bereiken. Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt het tarief van ondersteuning in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening als vertrekpunt genomen. HHierbij geldt dat het basisbedrag voor het pgb 80% van dit tarief bedraagt. Het pgb wordt per jaar als volgt vastgesteld: tarief in natura/goedkoopst-compenserende voorziening x 80 % x aantal uren/minuten in de week in natura x aantal weken.

  • 4.

    Voor het pgb voor de inkoop van diensten kan belanghebbende, indien gewenst, ondersteund worden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ten aanzien van de werkgevers-en opdrachtgeverstaken.

  • 5.

    Bij de berekening van de hoogte van het pgb wordt voor de inkoop van goederen en voor bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen het tarief van de voorziening in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening als vertrekpunt genomen. Hierbij wordt uitgegaan van de koopprijs. Het basisbedrag voor het pgbHierhhhs omvat 90% van het bedrag van de voorziening in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening.

  • 6.

    Indien een pgb wordt verstrekt voor de aanschaf van goederen dan kan er een financiële tegemoetkoming per jaar worden verstrekt voor onderhouds- en reparatiekosten. Hierbij worden de kosten op declaratiebasis vergoed. De maximale vergoeding staat gelijk aan wat gemiddeld aan onderhouds- en reparatiekosten van de goedkoopst meest compenserende voorziening betaald wordt.

  • 7.

    Indien budgethouder op basis van het in lid 3 en lid 4 bepaalde aantoonbaar niet in staat wordt gesteld om de nodige ondersteuning te verwerven, wordt van de genoemde percentages afgeweken. De hoogte van het pgb wordt dan aangepast aan het geldbedrag dat nodig is om de ondersteuning te verwerven.

  • 8.

    Het tarief voor ondersteuning in natura wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek en de NEA-index (gemiddelde kostenstijging in het taxivervoer). Hier wordt bij de uitbetaling van het pgb rekening mee gehouden.

Artikel 4. Bijzondere verplichtingen voor het pgb

  • 1.

    Bij de toekenning van een pgb waarmee budgethouder een dienst inkoopt, worden budgethouder de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd:

    • a.

      budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hij deondersteuning betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

1.declaraties voor de ondersteuning worden niet betaald indien zij niet binnen zesweken na de maand waarin de ondersteuning is verleend bij belanghebbende zijn ingediend,

2.een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de ondersteuning betrektbevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal-fiscaalnummer/burger- servicenummer en de naam en het adres van de persoon bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt en wordt door deze persoon ondertekend,

3.een declaratie van een instantie bij wie de budgethouder de ondersteuning

betrekt, bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop isgewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen en de naam en het adres van de instantie en wordt namens de instantie ondertekend.

b.budgethouder bewaart de in onderdeel a bedoelde originele overeenkomsten en declaraties

1.en bewijsstukken van de loonbetaling gedurende vijf jaar en stelt kopieën hiervan op verzoek ter beschikking van het college.

  • c.

    Indien budgethouder een pgb voor de inkoop van een dienst ontvangt en deze tijdelijk niet gebruikt, meldt budgethouder dit bij het Wmo loket. De uitbetaling van het pgb kan, afhankelijk van hoe lang budgethouder geen gebruik maakt van de dienst voor bepaalde tijd worden stopgezet.

    • 2.

      Bij de toekenning van een pgb voor het inkopen van goederen en voor bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen bewaart belanghebbende de volgende stukken voor een periode van vijf jaar:

    • 1.

      De originele nota/factuur van de aangeschafte voorziening.

    • 2.

      Het betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening.

1.Artikel 5. Aanvangsdatum en gebruik pgb

  • 1.

    Een pgb wordt toegekend voor een periode die aanvangt op de dag van het besluit tot toekenning van de ondersteuning, danwel de eerstvolgende periode.

  • 2.

    Het pgb kan op voorschot in vierwekelijkse termijnen worden uitbetaald.

1.Hoofdstuk 3: De financiële tegemoetkoming

1.Artikel 6. Hoogte financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Het eigen aandeel in de kosten wordt hierop in mindering gebracht.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming wordt op declaratiebasis betaalbaar gesteld. Belanghebbende is verplicht gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de compensatie beschikbaar te houden.

  • 3.

    Indien belanghebbende gecompenseerd wordt via een tegemoetkoming in de verhuis en inrichtingskosten, dan bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 2500.

  • 4.

    Indien belanghebbende gecompenseerd wordt via een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een (rolstoel)taxi, bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 2855 per jaar.

  • 5.

    Indien belanghebbende gecompenseerd wordt via een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 750 per jaar.

  • 6.

    Indien belanghebbende gecompenseerd wordt via een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto is de tegemoetkoming gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Belanghebbende is verplicht om minimaal twee offertes te vragen.

  • 7.

    Indien belanghebbende gecompenseerd wordt via een tegemoetkoming in tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten, dan is de tegemoetkoming gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met als maximum de maximale huurgrens als genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag.

  • 8.

    Indien belanghebbende gecompenseerd wordt via een tegemoetkoming in de kosten van

1.keuring/inspectie, is de tegemoetkoming gelijk aan de kosten zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 9.

    Indien belanghebbende gecompenseerd wordt voor het bezoekbaar maken van een woonruimte, niet zijnde een hoofdverblijf, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming maximaal € 5.000. Indien belanghebbende gecompenseerd wordt via een tegemoetkoming voor een sportvoorziening, dan bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 2.500. Dit bedrag betreft de aanschaf, onderhoud en reparatie voor een periode van 3 jaar.

  • 11.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 2 en 4 tot en met 9 wordt tot een bedrag van maximaal € 375 betaalbaar gesteld. De uitbetaling van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 2 tot en met 9 gebeurt op declaratiebasis en kan na afloop van het kwartaal betaalbaar worden gesteld.

  • 12.

    Indien belanghebbende op basis van de in dit artikel genoemde maximale bedragen aantoonbaar niet voldoende gecompenseerd wordt, kan het college afwijken van de in dit artikel maximale bedragen.

1.Hoofdstuk 4: De eigen bijdrage en het eigen aandeel

1.Artikel 7. Bedragen eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1 en 4.2, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2.

    Wanneer belanghebbende via het collectief vraagafhankelijk vervoer gecompenseerd wordt voor mobiliteitsbeperkingen dan is er geen sprake van een eigen bijdrage zoals bedoeld in het vorige lid. Er is dan sprake van een reizigersbijdrage (per zone) dat gelijk staat aan de geldende tarieven van het reguliere OV.

1.Hoofdstuk 5: Slotbepalingen

1.Artikel 8. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking gelijktijdig met de inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013.

  • 2.

    De nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 wordt ingetrokken gelijktijdig met de inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013 .

1.Artikel 9. Citeertitel.

1.Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als: “Nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilversum 2013”.