Regeling vervallen per 01-04-2016

Beleidsregels inkeerregeling Participatiewet Hilversum 2015

Geldend van 09-10-2015 t/m 31-03-2016

Intitulé

Beleidsregels inkeerregeling Participatiewet Hilversum 2015

BELEIDSREGELS GEMEENTE HILVERSUM

Behorende bij Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015 en artikel 18 van de Participatiewet

INKEERREGELING PARTICIPATIEWET HILVERSUM 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum,

Besluit

Vast te stellen de hieronder beschreven Inkeerregeling Participatiewet 2015

Vastgesteld in Collegevergaderingd.d. 1 september 2015

Kader

Aan het recht op bijstand in de Participatiewet (PW) is aan een aantal verplichtingen verbonden. Tot deze verplichtingen behoort onder meer de verplichting om werk te zoeken, te aanvaarden en te behouden en mee te werken aan maatregelen die nodig zijn voor de arbeidsinschakeling. Voor een aantal verplichtingen geldt dat de wetgever deze van een sanctie heeft voorzien, bij overtreding. Het betreft de zgn. ‘geüniformeerde verplichtingen’, genoemd in artikel 18 lid 4 PW. Daaronder vallen o.a. de verplichting om werk te aanvaarden en te behouden, ingeschreven te staan bij een uitzendbureau en kennis en vaardigheden te verwerven die noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling.

Op het schenden van deze verplichtingen is een forse sanctie gesteld: de uitkering wordt gedurende een maand in beginsel verlaagd met 100% van de bijstandsnorm. Het betreft een zogenaamde ‘herstelsanctie’, dat is een maatregel die erop gericht is om de belanghebbende tot ander gedrag te bewegen. Om recht te doen aan het herstelkarakter, heeft de wetgever bepaald, dat op verzoek van de belanghebbende de verlaging kan worden herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de betreffende verplichtingen nakomt (art. 18, elfde lid, PW).

Omdat het een ‘kan’-bepaling betreft, is het college bevoegd om beleid vast te stellen. Het college maakt van deze beleidsvrijheid gebruik door het vaststellen van deze ‘inkeerregeling’.

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

    • b.

      maatregel: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, van de Participatiewet;

    • c.

      wet: Participatiewet;

    • d.

      verordening: Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015.

Artikel 2. Verzoek tot herziening

  • 1. Indien een maatregel is opgelegd op grond van de artikelen 7,8, 10, 12 en 14 van de verordening, voor zover de maatregel betrekking heeft op de arbeidsinschakeling, of wegens schending van één van de verplichtingen, genoemd in artikel 18, vierde lid, van de wet, herziet het college de maatregel, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het verzoek is schriftelijk ingediend binnen de periode waarop de verlaging betrekking heeft;

    • b.

      het verzoek bevat een schriftelijke verklaring en gaat vergezeld van ondersteunende schriftelijke bewijsmiddelen, waarmee belanghebbende ondubbelzinnig aantoont dat hij op het moment van indienen van het verzoek wél de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de verordening of artikel 18, vierde lid van de wet, nakomt.

  • 2. De maatregel wordt herzien, met ingang van de dag waarop voldaan is aan de voorwaarden, genoemd in het vorige lid.

Artikel 3. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Inkeerregeling Participatiewet Hilversum 2015.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op 1 september 2015.

De secretaris,

I.C. de Vries

De burgemeester,

P.J. Broertjes

Toelichting

Algemeen

De Participatiewet verbindt aan de bijstandsuitkering verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling. Dat is geregeld in artikel 9 Participatiewet. Voor de IOAW en IOAZ is eenzelfde regeling getroffen (artikel 37 IOAW en IOAZ). Voor deze verplichtingen geldt als regel, dat bij schending de uitkering wordt verlaagd. Voor de wijze waarop de omvang en de duur van de verlaging wordt bepaald, zijn regels gesteld in de Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015 en artikel 18 van de Participatiewet.

Ten aanzien van de verlaging van een uitkering in verband met schending van genoemde verplichtingen geldt dat sprake is van reparatoire sancties (herstelsancties). Strekking daarvan is dat de maatregel gericht is op het ongedaan maken van met de wet strijdige situaties, zoals onvoldoende solliciteren, geen gebruik maken van een sollicitatietraining, weigering inschrijven als werkzoekende bij het UWV, etc..

De wetgever heeft in artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet het volgende bepaald: “Indien het college de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid heeft verlaagd, kan het college op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt.”

Deze beleidsregels zijn ervoor bedoeld om invulling te geven aan de bevoegdheid om maatregelen te herzien die zijn opgelegd in verband met de arbeidsinschakeling. De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het college aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin staat dat ‘een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel gedelegeerde bevoegdheid’.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

De gebruikte begrippen worden hier gedefinieerd. Het begrip ‘maatregel’ wordt niet nader omschreven in de Participatiewet, maar wordt in deze beleidsregel gebruikt, omdat het algemeen gangbaar is om het verlagen van een uitkering bij wijze van sanctie te benoemen als ‘maatregel’.

Artikel 2. Verzoek tot herziening

Als een belanghebbende tot ‘inkeer’ komt en zijn gedrag aanpast, kan dat aanleiding geven tot herziening van een opgelegde maatregel. De voorwaarden die daarvoor gelden staan in artikel 2 beschreven.

Allereerst is van belang, dat het niet alleen gaat om de geüniformeerde arbeids-verplichtingen, genoemd in artikel 18, vierde lid, Participatiewet, maar ook om de arbeids-verplichtingen die zijn benoemd in de artikelen 7,8, 10, 12 en 14 van de Afstemmingsverordening. Het betreft in de eerste plaats gedragingen m.b.t. de arbeidsinschakeling die niet expliciet zijn benoemd in artikel 18 Participatiewet. Gedacht moet worden aan inschrijving als werkzoekende bij het UWV en het niet voldoende solliciteren.

Daarnaast betreft het ook verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling, die zijn genoemd in de IOAW en de IOAZ. Om die reden wordt verwezen naar de artikelen 7 en 8 van de Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015 en artikel 18, vierde lid, Participatiewet. De verplichtingen op grond van artikel 18, vierde lid, participatiewet, betreffen de zgn. ‘geüniformeerde verplichtingen’, dwz. verplichtingen waarop de wetgever bij schending een vaste maatregel van een maand heeft gezet, zoals de verplichting zich in te schrijven bij meerdere uitzendbureaus en de verplichting werk te behouden. Voor wat betreft deze beleidsregels is ervoor gekozen de verschillende typen maatregelen identiek te benaderen.

Dat betekent dat alle maatregelen voor herziening in aanmerking kunnen komen, ongeacht hoogte en duur. Voor iedere maatregel geldt immers dat deze een reparatoir karakter draagt.

Voordat tot herziening van de maatregel kan worden overgegaan, moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden. Het college is vrij om deze voorwaarden vorm te geven (‘kan-bepaling’).

Omwille van de duidelijkheid wordt als voorwaarde gesteld, dat een verzoek schriftelijk moet worden ingediend. Dat geldt ook voor bewijsstukken. Het verzoek tot herziening moet worden ingediend binnen de looptijd van de maatregel. Het beoordelen van een verbetering van gedrag of houding, wordt sterk bemoeilijkt naar mate de tijd verstrijkt. Bovendien wordt pas recht gedaan aan het karakter van herstelmaatregel, als het verbeterde gedrag leidt tot controleerbaar ander gedrag of een andere houding binnen de maatregelperiode.

De wijze waarop de belanghebbende kenbaar maakt dat hij ‘ondubbelzinnig’ zijn gedrag of houding heeft verbeterd, wordt per geval bepaald. Betreft het een inschrijving als werkzoekende bij het UWV dan zal dat in de regel door inschrijving worden aangetoond. Als het een verplichting om werk te zoeken betreft, dan zal dat door sollicitatiebrieven/mails etc. kunnen worden aangetoond. Niettemin is het totaalplaatje bepalend.

Voldoet belanghebbende aan deze voorwaarden, dan wordt de maatregel herzien met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Dat uitgangspunt doet recht aan enerzijds het reparatoire karakter van de maatregel, omdat de maatregel wordt herzien, en anderzijds aan het betoonde besef van verantwoordelijkheid, omdat niet de gehele maatregel van tafel gaat. Bovendien correspondeert het met het actualiteitsbeginsel dat bij bijstandverlening leidend is. Dat beginsel houdt in dat de bijstand wordt afgestemd op de actuele situatie. De bijstand wordt daarom niet met terugwerkende kracht aangepast maar met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Dat zal doorgaans de datum van het verzoek zijn.

Artikel 3. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan enkele aan hem toegekende bevoegdheden. Conform artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht (Awb) treden deze beleidsregels in werking de dag nadat ze zijn bekend gemaakt.