Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Hilversum 2009

Geldend van 03-04-2009 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Hilversum 2009

De raad van de gemeente Hilversum,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3 februari 2009.;

BESLUIT:

de navolgende Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Hilversum 2009 vast te stellen

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Hilversum 2009

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    bijstandsnorm: de op de belanghebbende van toepassing zijnde norm inclusief de maximale toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 2 van de wet;

  • d.

    gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet;

  • e.

    laag inkomen: een inkomen niet hoger dan de bijstandsnorm;

  • f.

    referteperiode: een aaneengesloten periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • g.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • h.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • i.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

  • j.

    Bescheiden vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 2 Doelgroep langdurigheidstoeslag

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 36 van de wet komt voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking de persoon van 23 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar die:

    • a.

      gedurende een referteperiode aangewezen is geweest op een laag inkomen;

    • b.

      gedurende een referteperiode niet meer dan geringe inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen;

    • c.

      op de peildatum een niet meer dan bescheiden vermogen heeft;

    • d.

      geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar die:

    • a.

      recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, en

    • b.

      voldoet aan het eerste lid, onderdelen a, b, voor zover het inkomsten uit arbeid betreft, c, en d.

  • 3. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de persoon die:

    • a.

      op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000;

    • b.

      naar het oordeel van het college gedurende de referteperiode onvoldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden: € 498,-

    • b.

      voor alleenstaande ouders: € 447,-

    • c.

      voor alleenstaanden: € 349,-

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op bijstand ingevolge artikel 11 of 13 lid 1 van de wet maar wel aan de voorwaarden voor het recht op toeslag voldoet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 4 Uitvoering

Het college kan nadere beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als : Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Hilversum 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van 18 maart 2009
De griffier, De voorzitter,
K.E. Driehuijs E.C. Bakker

TOELICHTING

Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 is een wetsvoorstel in werking treden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De oude langdurigheidstoeslag was geheel geregeld in de Wet werk en bijstand. Daarin was nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking konden komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven en noodzakelijke vervangingen.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

De gemeenten hoeven geen toets te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief.In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.”

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Hoewel gemeenten de bevoegdheid hebben om werkenden nu wel in aanmerking te laten komen voor de toeslag, is hier niet voor gekozen. Inkomsten uit arbeid blijven hierin slechts beperkt (per jaar tot het bedrag van de langdurigheidstoeslag) toegestaan zonder dat dit consequenties heeft voor het recht op toeslag. In artikel 4 van de verordening is echter nadrukkelijk de mogelijkheid opgenomen dat het college een ruimer beleid vaststelt.

Ook de referteperiode blijft 5 jaar. Bij de keuzes heeft vooral het financiële aspect een rol gespeeld en het feit dat de gemeente de bijzondere bijstand gebruiksgoederenregeling heeft. Op grond van deze regeling heeft degene (dus ook werkenden) die 3 jaar een inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm jaarlijks recht op een budget.

Kortom, in deze verordening is gekozen voor invulling van de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen, die zoveel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Gezien de referteperiode van 5 jaar en de minimum leeftijd voor het recht op bijstand (18 jaar), kan niet eerder dan vanaf 23 jaar recht op een langdurigheidstoeslag bestaan.

Het college stelt in beleidsregels vast wat onder geringe inkomsten moet worden verstaan. Gezien het doel van de toeslag is er voor gekozen om niet uit te gaan van datum aanvraag. Door uit te gaan van de peildatum wordt voorkomen dat een verzoek moet worden afgewezen omdat men de aanvraag te laat heeft ingediend. Aan de voorwaarde dat belanghebbende geen zicht op inkomensverbetering moet hebben, is voldaan indien men aan de referte-eis voldoet.

Voor uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 1 onder o van de Wet SUWI is, gelet op hun situatie op de arbeidsmarkt, een uitzondering gemaakt voor wat betreft inkomsten in verband met arbeid. Hierdoor kan deze doelgroep toch in aanmerking komen voor de toeslag.

Het gaat hierbij om degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten dan wel recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en voldoet aan het gestelde onder lid 1 onder a.

Studenten die een WTOS of WSF 2000 opleiding volgen zijn uitgesloten omdat zij per definitie zicht hebben op inkomensverbetering (geen zicht is een voorwaarde).

Het spreekt voor zich dat degene die in onvoldoende mate heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden, niet moet worden “beloond” met een langdurigheidstoeslag. Het college stelt hieromtrent nadere regels stelt.

Artikel 3

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afgeleid van de (wettelijk vastgestelde) hoogte in het jaar 2008. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen voor de mogelijkheid om de langdurigheidstoeslag jaarlijks te indexeren.

Voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet gekeken worden naar de leefvorm op de peildatum.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Voor het goede begrip: dit derde lid slaat enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 4

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om als dat nodig is binnen de kaders van deze verordening

(aanvullende) beleidsregels vast te stellen. Doel hiervan is om beleidsmatig accuraat te kunnen inspelen op gewijzigde omstandigheden.

Artikel 5

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in individuele schrijnende gevallen naar redelijkheid en billijkheid te kunnen afwijken van één of meerdere bepalingen van deze verordening.

Artikel 6

Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de beoogde inwerkingtreding van het wetsontwerp, 1 januari 2009. In het wetsontwerp is een bepaling over overgangsrecht opgenomen, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van 18 maart 2009,

de griffier, de voorzitter,

K.E. Driehuijs E.C. Bakker