Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent inkomen en handhaving Participatiewet (Beleidsregels Inkomen en handhaving Participatiewet Hoeksche Waard)

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent inkomen en handhaving Participatiewet (Beleidsregels Inkomen en handhaving Participatiewet Hoeksche Waard)

Het college van de gemeente Hoeksche Waard;

gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 6, 17, 18 lid 1, 18a, 19a lid1onder b, 22a, 27, 28, 32,33, 31 lid 2 n en r, 34 lid 2d, 35, 45 lid 3, 48 lid 3, 50 lid 1 en 53a van de Participatiewet, artikel 5, 8 lid 2-5, 13,14, 20a en 63 van de IOAW en artikel 5, 8 lid 3-7-9, 13,14, 20a en 63b van de IOAZ;

Overwegende dat het vaststellen van beleidsregels bijdraagt aan uniformiteit daar waar het kan en maatwerk daar waar nodig;

Gelezen het advies van Adviesraad Sociaal Domein Hoeksche Waard;

Besluit vast te stellen de:

Beleidsregels Inkomen en handhaving Participatiewet Hoeksche Waard

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1.Kostendelers, commerciële huurprijs en ontbreken van woonlasten Hoeksche Waard

Hoofdstuk 2. Vrijlating van inkomsten

Hoofdstuk 3.Krediethypotheek en pandrecht

Hoofdstuk 4. Handhaving

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen en inwerkingtreding

Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Verordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Hoeksche Waard en/of de Participatiewet, IOAW, IOAZ

Hoofdstuk 1. Kostendelers, commerciële huurprijs en ontbreken van woonlasten Hoeksche Waard

Kostendelers

De hoogte van de uitkering als er meer volwassenen in een woning wonen is vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet. In deze beleidsregels regelt het college het te voeren beleid over de toepassing van een kostendelersnorm bij tijdelijk verblijf, de commerciële prijs van verhuur, onderhuur, onderverhuur, kostgangerschap en kostgeverschap.

Artikel 1. Nadere begripsbepaling kostendelers

  • a. onderhuur: situatie waarin een deel van de eigen- of gehuurde zelf bewoonde woning deels wordt verhuurd ten behoeve van de huisvesting van een derde;

  • b. kostgeverschap: situatie waarbij een deel van de eigen- of gehuurde zelf bewoonde woning deels wordt verhuurd ten behoeve van de huisvesting van een derde en waarbij in de huurprijs het gebruik van overige diensten, zoals maaltijden, schoonmaak etc. is begrepen;

  • c. kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt of eigenaar is. Waarbij de huurder/eigenaar en de kostganger geen partners van elkaar zijn of bloedverwanten in de eerste graad en tweede graad. Het verschil tussen de huurder en de kostganger is dat de kostganger naast het woongenot ook gebruik maakt van overige diensten die de verhuurder aanbiedt, zoals het ontvangen van maaltijden het schoonmaken van de kamer etc.;

  • d. woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, en ook een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Participatiewet;

  • e. woonlasten: alle kosten die verbonden zijn aan het bewonen van een woning, zoals woonkosten, energiekosten etc. volgens constante jurisprudentie op grond van de wet.

Artikel 2. Geen Kostendeler

Niet als kostendeler wordt aangemerkt de inwoner die:

  • a.

    op commerciële basis als onder(ver)huurder, kostgever of kostganger zijn hoofdverblijf heeft in de woning waar ook een ander of anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • b.

    tijdelijk onderdak biedt aan een persoon die wegens een crisissituatie dakloos dreigt te worden. De participatiewet uitkering blijft ongewijzigd, gedurende de periode van tijdelijk verblijf, zoals genoemd onder c.

  • c.

    tijdelijk onderdak krijgt, wegens crisissituatie of dreigende dakloosheid.

    De inwoner krijgt de gelegenheid om binnen 6 maanden een eigen woning als hoofdverblijf te zoeken, dit kan, wegens bijzondere omstandigheden, éénmalig verlengd worden met 6 maanden. Gedurende deze periode ontvangt de inwoner een uitkering ter hoogte van een alleenstaande (ouder) minus een korting van 10% wegens het gedeeltelijk ontbreken van woonlasten. Als de aanvrager na 6 of 12 maanden nog niet verhuisd is, wordt de woonsituatie vanaf dat moment aangemerkt als duurzaam verblijf en zal de norm gewijzigd worden naar de kostendelersnorm.

Artikel 3. Voorwaarden voor een commerciële overeenkomst

Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een commerciële overeenkomst over huur, onderhuur of kostgeverschap moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    er moet sprake zijn van een gedateerde en getekende schriftelijke overeenkomst waarin de prijs voor huisvesting en overige diensten is beschreven.

  • b.

    de onderhavige woning in de overeenkomst als bedoeld onder a. moet beschikken over een ruimte welke exclusief bestemd is voor gebruik door de kostganger of (kamer)huurder.

  • c.

    de overeengekomen prijs moet in verhouding staan tot wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is.

  • d.

    de betaling van de huur moet via een reguliere bankoverschrijving verlopen en de inwoner moet, als dit wordt gevraagd, betalingsbewijzen overleggen.

Artikel 4. Commerciële prijs

Een prijs, inclusief alle kosten die verbonden zijn aan het bewonen van een woning en die in verhouding staat tot wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is:

  • a.

    een vergoeding bij onderhuur, voor huisvesting inclusief energie en water verbruik, minimaal € 300,- per maand.

  • b.

    een vergoeding bij kostganger, voor huisvesting, inclusief energie en water verbruik en ook het gebruik van maaltijden, minimaal € 500,-per maand.

  • c.

    de bedragen genoemd in de onderdelen a. en b. van dit artikel worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig het percentage waarmee de gemeentebegroting wordt aangepast (prijsindex). Bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 5. Verlaging uitkering wegens inkomsten uit verhuur of kostgeverschap

Als iemand, in de door hem/haar bewoonde woning, een kamer verhuurt of een kostganger heeft en hiervoor minimaal de commerciële (huur)prijs ontvangt dan wordt deze persoon niet als kostendeler beschouwd. De inkomsten uit onderverhuur of kostgeverschap dienen gedeeltelijk als inkomsten met de uitkering te worden verrekend.

  • a.

    Voor een ontvangen vergoeding uit een commerciële overeenkomst bij onderverhuur of kostgeverschap, bij één onderhuurder, wordt 10% van de gehuwdennorm als inkomsten in mindering gebracht op de te ontvangen bijstand.

  • b.

    Voor een ontvangen vergoeding uit een commerciële overeenkomst bij onderverhuur of kostgeverschap, bij twee onderhuurders, wordt 20% van de gehuwdennorm als inkomsten in mindering gebracht op de te ontvangen bijstand.

  • c.

    Bij drie of meer kostgangers en/of kamerhuurders en/of onderhuurders wordt de kostgever of de (onder) verhuurder geacht een bedrijf te exploiteren en dient voor bijstand een beroep te worden gedaan op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 6. Verlaging bij het ontbreken van woonlasten

Als iemand zelfstandig woont maar geen woonlasten heeft, bijvoorbeeld omdat de vertrokken partner bij echtscheiding tijdelijk de woonlasten doorbetaalt, of als iemand in een woning woont waarvoor hij geen huur of energielasten betaalt, dan wordt de bijstandsuitkering verlaagd:

  • 1.

    bij het ontbreken van volledige woonlasten, zoals bedoeld in artikel 1, lid e, met 20% van de gehuwdennorm,

  • 2.

    bij het ontbreken van gedeeltelijke woonlasten, zoals bedoeld in artikel 1, lid e, met 10% van de gehuwdennorm

Hoofdstuk 2. Vrijlating van inkomsten

Artikel 7. Nadere begripsbepalingen vrijlating van inkomsten

  • a. bijstand: algemene bijstand op grond van de Participatiewet, een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (loaw) of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (loaz);

  • b. bijstandsperiode: een periode dat bijstand wordt ontvangen;

  • c. inkomsten uit arbeid: alle (parttime) inkomsten uit arbeid in loondienst;

  • d. inkomstenvrijlating: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2 onderdeel n, y van de Participatiewet, artikel 8, lid 2 en 5 van de Ioaw en artikel 8, lid 3, 7 en 9 van de Ioaz;

  • e. inkomstenvrijlating aanvullend: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2 onderdeel r van de Participatiewet, artikel 8, lid 5 van de Ioaw en artikel 8, lid 9 en 11 van de Ioaz.

Artikel 8 Toekenning

De inkomstenvrijlating wordt ambtshalve toegekend.

Artikel 9. Voorwaarden inkomstenvrijlating

Bij het ontvangen van inkomsten uit arbeid wordt in alle gevallen voldaan aan de voorwaarde dat inkomsten bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de inwoner.

Artikel 10. Inkomstenvrijlating algemeen

  • 1. De inwoner van 27 jaar of ouder, die inkomsten uit arbeid ontvangt, heeft per bijstandsperiode ten hoogste zes maanden recht op de inkomstenvrijlating. Dit hoeft niet aaneengesloten te zijn.

  • 2. Onder dezelfde bijstandsperiode wordt verstaan de situatie dat:

    • a.

      een uitkering aaneengesloten, of na een onderbreking door werkaanvaarding korter dan 12 maanden, opnieuw wordt verstrekt;

    • b.

      wederom uitkering wordt verstrekt na een onderbreking wegens verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, ongeacht de duur van de onderbreking;

    • c.

      sprake is van voortzetting van een uitkering die voorheen door een andere gemeente werd verstrekt;

    • d.

      na wijziging van de woon -of gezinssituatie de uitkering naar een andere norm/grondslag wordt voortgezet, tenzij het een wijziging betreft van de norm/grondslag voor een gehuwde naar de norm/grondslag voor een alleenstaande en er sprake is van een alleenstaande oudergezin waaraan in de voorafgaande uitkeringsperiode nog niet eerder de vrijlating bedoeld in art. 1 lid 3 onder b is toegekend.

  • 3. Voor gehuwden bestaat het recht op inkomstenvrijlating voor ieder van de partners afzonderlijk.

  • 4. De inkomsten uit arbeid worden tot 25% vrijgelaten, hier is wel per maand een maximumbedrag aan verbonden, zie hiervoor de normenbrief van de rijksoverheid. Deze wordt gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl.

Artikel 11. Inkomstenvrijlating aanvullend voor alleenstaande ouders

De alleenstaande ouder die inkomsten uit arbeid ontvangt en de volledige zorg heeft voor een tot zijn laste komend kind tot 12 jaar, heeft aanvullend op artikel 10 lid 1 recht op de aanvullende inkomstenvrijlating.

  • 1.

    Inkomsten uit arbeid worden tot 12,5% vrijgelaten, hier is wel per maand een maximumbedrag aan verbonden, zie hiervoor de normenbrief van de rijksoverheid.

  • 2.

    De duur van de aanvullende vrijlating is maximaal 30 maanden.

  • 3.

    De periode volgt op de algemene vrijlating van 25% gedurende zes maanden.

Artikel 12. Inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon

Een inwoner is medisch urenbeperkt als hij voor minder uren belastbaar is dan het normale aantal uren bij een volledig dienstverband. Dit moet een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling. Het UWV beoordeelt.

  • 1.

    Inkomsten uit arbeid worden tot 15% vrijgelaten, bij een persoon, van 18 jaar en ouder, waarvan is vastgesteld dat sprake is van een medische urenbeperking. Hier is wel per maand een maximumbedrag aan verbonden, zie hiervoor de normenbrief van de rijksoverheid.

  • 2.

    Zolang een vrijlating op grond van artikel 10 of 11 van toepassing is, bestaat geen recht op deze vrijlating.

  • 3.

    Er is geen maximale duur aan de toepassing van deze vrijlating verbonden. Zolang de medische urenbeperktheid blijft bestaan, bestaat recht op deze vrijlating.

Artikel 13. Ingangsdatum vrijlating

  • 1. De ingangsdatum van de inkomstenvrijlating is de dag waarop de werkzaamheden uit deeltijdarbeid, na ingangsdatum van de uitkering, zijn begonnen.

  • 2. Bij het ontvangen van inkomsten uit arbeid bij instroom is de ingangsdatum van de uitkering de ingangsdatum van de vrijlating.

  • 3. In individuele gevallen kan afgeweken worden van lid 1 en 2. Te denken valt aan een situatie waarin de kans groot is dat op een kort termijn uitbreiding van uren wordt verwacht. Zodat de inwoner meer kan profiteren van de gedeeltelijke vrijlating van inkomsten.

Hoofdstuk 3. Krediethypotheek en pandrecht Hoeksche Waard

Artikel 14. Nadere begripsbepalingen krediethypotheek en pandrecht

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder;

    • a.

      inwoner: persoon die woont of gewoond heeft in de Hoeksche Waard en belanghebbende is of was op grond van deze beleidsregels;

    • b.

      woning: het woonhuis, woonschip of de woonwagen die door inwoner en, indien van toepassing, zijn gezin wordt bewoond en waarvan hij eigenaar is;

    • c.

      krediethypotheek: een op registergoederen te vestigen recht tot meerdere zekerheid voor de nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen;

    • d.

      pandrecht: een zekerheidsrecht te vestigen op een niet-registergoed, dit is o.a. een woonschip of woonwagen, als een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend op grond van artikel 50 Participatiewet;

    • e.

      schuldenaar: de inwoner met een geldlening of krediethypotheek.

Artikel 15. Overwaarde in eigen woning

Aan de inwoner die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning kan bijstand worden verleend, als het vermogen in de woning hoger is dan het vrijgestelde vermogen, zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Participatiewet. De bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening, eventueel onder vestiging van een krediethypotheek of pandrecht.

Artikel 16. Krediethypotheek en geldlening

  • 1. De bijstand voor de inwoner die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde hoofdwoning met bijbehorend erf, heeft de vorm van een geldlening of een geldlening in de vorm van een krediethypotheek dan wel pandrecht, als het in aanmerking te nemen vermogen in de hoofdwoning met bijbehorend erf het bedrag van het vrij te laten vermogen zoals bedoeld in art. 34 lid 2 sub d Participatiewet overschrijdt. Is de overschrijding maximaal € 15.000 dan wordt de bijstand verstrekt als geldlening, is de overschrijving hoger dan wordt de geldlening verstrekt onder voorwaarde tot het vestigen van een krediethypotheek.

  • 2. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, de pandovereenkomst en de inschrijving van het pandrecht in de vereiste registers en alle overige bijkomende kosten, komen ten laste van de inwoner. Als de inwoner deze niet kan betalen kan hier bijzondere bijstand voor worden aangevraagd. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening. Het bedrag van deze geldlening, is een onderdeel van de krediethypotheek, wordt dan ook geboekt onder de gevestigde krediethypotheek.

  • 3. Als er sprake is van een eigen woning wordt bij de aanvraag van een uitkering gewerkt volgens de regels en voorwaarden die zijn vastgelegd in het stroomschema (zie bijlage 1).

Artikel 17. De hoogte van de geldlening

  • 1. De geldlening bedraagt maximaal de WOZ-waarde van de woning met bijbehorend erf, verminderd met de daarop rustende schulden en het vrij te laten deel, zoals aangegeven in art. 34 lid 2 sub d Participatiewet.

  • 2. De WOZ-waarde betreft de meest recente door de gemeente vastgestelde waarde van de woning met bijbehorend erf.

  • 3. Het bedrag van de geldlening en de eventuele verschuldigde rente en kosten, blijkt uit de administratie van de schuldeiser.

  • 4. Voor het vestigen van een krediethypotheek, pandrecht of lening is de WOZ-waarde dan wel taxatiewaarde van de woning op het moment van aanvang bijstand bepalend. Tussentijdse stijgingen en/of dalingen van de WOZ-waarde of taxatiewaarde hebben geen gevolgen.

  • 5. Als de inwoner bezwaar maakt tegen gebruik van de WOZ-waarde dan dient hij een recent taxatierapport, niet ouder dan 12 maanden, van een erkend taxateur te overleggen. Heeft de inwoner geen recent taxatierapport dan dient hij zelf een erkend taxateur in te schakelen. De kosten zijn voor rekening van de inwoner.

Artikel 18. Medewerkingsverplichting

  • 1. Bij verlening van bijstand onder verband van krediethypotheek wordt aan de inwoner de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van hypotheek.

  • 2. Bij verlening van bijstand onder verband van een te registreren pandrecht wordt de inwoner de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan deze registratie.

  • 3. Het niet verlenen van deze medewerking heeft tot gevolg dat een aanvraag voor bijstand wordt afgewezen of het recht op bijstand wordt ingetrokken en dat verstrekte bijstand direct opeisbaar is.

Artikel 19. Voorwaarden in hypotheekakte c.q. pand- of geldleningovereenkomst

  • 1. Aan de geldlening worden in elke geval verbonden de voorwaarden, genoemd in de artikelen 20 en 21.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte c.q. pandovereenkomst.

Artikel 20. Aflossingsvoorwaarden geldlening, hypotheek c.q. pand

  • 1. De aflossing begint op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 2. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar. Wordt binnen tien jaar de geldlening niet volledig afgelost, dan wordt het restant van de geldlening in ieder geval afgelost bij verkoop of vererving van de woning.

  • 3. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld.

  • 4. Per maand zal dan in beginsel een aflossing plaatsvinden die gelijk is aan het bedrag dat zou volgen uit tien jaar aflossing, dus 1/120e van de oorspronkelijke geldlening.

  • 5. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 Participatiewet dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geen aflossing geëist en wordt de kostendelersnorm buiten beschouwing gelaten.

  • 6. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, stelt het college, zo nodig in de tussentijd, het maandbedrag van de aflossing op een lager of hoger bedrag vast.

  • 7. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het zesde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van de inwoner komende, bijzondere bestaanskosten. Deze kosten worden van het inkomen afgetrokken.

  • 8. Als de schuldenaar tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is daarover ook de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 21. Rentevordering

  • 1. Als door toepassing van artikel 20, derde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, zoals bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met 3 procent, maar niet lager dan 1%.

  • 3. Als de schuldenaar naar het oordeel van het college de rente helemaal of voor een deel kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing, en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald, bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Als de schuldenaar naar het oordeel van het college geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

  • 6. Als de geldlening op grond van het hierna, in art. 22, bepaalde direct opeisbaar is geworden, is daarover vanaf dat moment de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 22. Opeisbaarheid van de lening

De geldlening vermeerderd met de eventueel verschuldigde rente en kosten, is direct zonder ingebrekestelling opeisbaar als:

  • a.

    de schuldenaar verwijtbaar nalatig is in het voldoen van de in art. 20 vastgestelde aflossing in maandbedragen;

  • b.

    de schuldenaar in verzuim is ten aanzien van enige andere verplichting uit hoofde van de geldlening, de zekerheidstelling ingevolge de Participatiewet en het gemeentelijk beleid krediethypotheek Participatiewet;

  • c.

    de woning wordt verkocht of vererft, dit laatste als gevolg van het overlijden van de schuldenaar;

  • d.

    de woning wordt vervreemd, met een beperkt recht wordt bezwaard of daarop beslag wordt gelegd;

  • e.

    er sprake is van echtscheiding en als de schuldenaar failliet gaat of surseance van betaling aanvraagt;

  • f.

    de bewoning is beëindigd.

Artikel 23. Verkoop van de woning

  • 1. Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning met bijbehorend erf wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, evenals de bijgeschreven rente direct afgelost. Bij vererving door het overlijden van een partner is dit lid pas van toepassing als de langstlevende partner ook overlijdt.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van de schuldenaar, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgesloten geldlening. Daaraan wordt de voorwaarde verbonden dat de schuldenaar het na aflossing vrijgekomen vermogen volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3. Als bij verkoop van de woning met bijbehorend erf op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 24. Echtscheiding

In geval van echtscheiding bij een lopende krediethypotheek;

  • 1.

    wordt de woning verkocht en daarmee de lening afgelost of;

  • 2.

    koopt een van de partners de ander uit en zal zijn/haar deel daarmee worden afgelost. Voor de achterblijver kan een nieuwe krediethypotheek worden gevestigd.

Artikel 25. Hernieuwde bijstandsaanvraag, herleving krediethypotheek of pandrecht

Als binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsuitkering opnieuw recht op bijstand ontstaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

Artikel 26. Jaarlijkse opgave restantschuld en rentevorderingen

Aan de schuldenaar wordt op verzoek telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Hoofdstuk 4. Handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ

Artikel 27. Hoogwaardig handhaven

Binnen hoogwaardige handhaving gaat het erom dat misbruik en oneigenlijk gebruik van inkomensondersteuningen wordt voorkomen. De rechtmatigheid van de verstrekking staat voorop. Het college gaat uit van vertrouwen en bereidheid van de inwoner om de wet en regelgeving na te leven. Zij informeert de inwoner vroegtijdig en volledig over rechten en plichten en controleert de naleving van wet- en regelgeving. De informatie is begrijpelijk en afgestemd op de doelgroep.

Artikel 28. Toegang

Alleen mensen die daadwerkelijk recht hebben, mogen een ondersteuning ontvangen. Hiervoor is het van belang dat alle gegevens van de hulpvrager volledig en juist voorhanden zijn.

  • 1.

    Het college geeft voorlichting aan inwoners tijdens een voorlichtingsbijeenkomst en/of een persoonlijk gesprek. Hierin wordt de inwoner geïnformeerd over hun rechten en plichten en over de gevolgen bij onjuist of niet tijdig verstrekken van gegevens of wijzigingen of het niet nakomen van de verplichtingen.

Artikel 29. Vroegtijdig informeren

  • 1. Het college informeert de inwoner voldoende en tijdig.

  • 2. De informatie is begrijpelijk en afgestemd op doelgroepen.

  • 3. De informatie wordt mondeling tijdens de contacten met de inwoner, schriftelijk, digitaal en/of in individuele besluiten verstrekt.

  • 4. Het college kan bij het geven van voorlichting gebruik maken van media en foldermateriaal.

  • 5. Het college kan voorlichting geven over de ontwikkeling van de bestrijding onrechtmatig gebruik en over de uitvoering van dit beleid.

  • 6. Het college geeft aan welke gegevens nodig zijn voor de verlening of voortzetting van de uitkering en wanneer en op welke manier die gegevens door de inwoner moeten worden aangeleverd. Het niet of niet tijdig verstrekken van deze gegevens kan consequenties hebben voor de verlening of voortzetting van de uitkering.

  • 7. Het college is bevoegd om onderzoek in te (laten) stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en kan de verstrekte documenten of bewijsstukken zowel bij aanvang als tijdens de lopende uitkering, verifiëren bij externe instanties.

  • 8. Verificatie vindt plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en het college verifieert alleen datgene wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.

  • 9. Bij het vermoeden van onrechtmatig gebruik stelt het college een nader onderzoek in en onderneemt actie naar gelang de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 30. Optimaliseren dienstverlening

  • 1. Het college draagt zorg voor een duidelijk, consequent, doeltreffend, klantgerichte dienstverlening. Onze kernwaarden zijn “Persoonlijk, durf en vakmanschap”.

  • 2. Het college maakt gebruik van transparante werkprocessen, werkinstructies en formulieren.

  • 3. Het college stelt de inwoner in de gelegenheid om tijdig (binnen 30 dagen) wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de uitkering, te melden door middel van het wijzigingsformulier en/of digitaal in de “mijn omgeving”.

  • 4. Het college wijst de inwoner op de gevolgen van het niet, te laat, onjuist of onvolledig invullen van het wijzigingsformulier en/of digitaal in “mijn” omgeving.

Artikel 31. Controle op maat

  • 1. Het college stelt bij het constateren van een signaal over onrechtmatig gebruik een onderzoek in.

  • 2. Het college stelt controleprotocollen op voor het te voeren onderzoek, waarbij op basis van objectieve criteria de in te zetten middelen van licht naar zwaar kunnen oplopen.

  • 3. De bevoegdheden om middelen in te zetten ontleent het college aan de artikelen 17 en 53a van de Participatiewet, respectievelijk de artikelen 13 en 14 Ioaw en Ioaz en artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Het college zet een strafrechtelijk traject in als het benadelingsbedrag hoger is dan bruto € 50.000,- of als het vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag € 50.000,- of meer zal bedragen. Het vermoeden dient redelijk en gebaseerd te zijn op concrete feiten of omstandigheden.

  • 5. Benadelingsbedragen van minder dan € 50.000,- worden in beginsel bestuursrechtelijk afgedaan, tenzij:

    • a.

      strafrechtelijk dwangmiddelen zijn toegepast;

    • b.

      toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen wenselijk is;

    • c.

      er sprake is van samenloop met andere strafbare feiten;

    • d.

      de status van de verdachte of diens voorbeeldfunctie aanleiding zijn tot een strafrechtelijke afdoening;

    • e.

      het recidive betreft met een totaal onrechtmatig verkregen bedrag boven de € 50.000,-;

    • f.

      er onrechtmatig gebruik met medeweten van uitvoerende ambtenaren heeft plaatsgehad;

    • g.

      het gaat om onrechtmatig gebruik in georganiseerd verband;

    • h.

      feiten en omstandigheden rond de verdachte daartoe aanleiding geven.

  • 6. Het doen van aangifte wegens onrechtmatig gebruik sluit het opleggen van een boete vanwege artikelen 18a Participatiewet, 20a van Ioaw en Ioaz uit als het Openbaar Ministerie is overgegaan tot vervolging en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, de zaak is afgedaan middels een strafbeschikking of als een transactie is overeengekomen met de (voormalig) inwoner.

Artikel 32. Risico sturing

  • 1. Het college kan door middel van een analyse vooraf bepalen welke inwoner een verhoogd risico op oneigenlijk gebruik heeft.

  • 2. Er dient sprake te zijn van een objectief vast te stellen situatie van verhoogd risico.

  • 3. Het college stelt vooraf een onderzoeksprotocol op waarin wordt aangegeven wanneer controle plaats vindt gericht op een specifieke risico. Dit onderzoek voldoet aan de minimale eisen:

    • a.

      omschrijving van het doel dat met de inzet van het onderzoek moet worden bereikt;

    • b.

      het moet administratief traceerbaar zijn;

    • c.

      niet gebaseerd zijn op etniciteit en mag niet stigmatiserend zijn.

  • 4. Het college voert een beperkte steekproef uit alvorens het onderzoek breed toe te passen.

  • 5. Uitleg van risicoprofielen is onderdeel van het vroegtijdig informeren.

  • 6. De risicoscorekaart maakt onderdeel uit van risicosturing.

Artikel 33. Signaal sturing

Het college stelt controleprotocollen op voor de diverse signalen en soorten van onrechtmatig gebruik. Door middel van een risicoanalyse kan vooraf bepaald worden welke groepen een verhoogd risico op oneigenlijk gebruik kunnen hebben.

Artikel 34. Thema controles

  • 1. Het college kan beslissen om themacontroles uit te voeren.

  • 2. De controles gebeuren op basis van een objectief thema en kunnen worden onderverdeeld in een administratief en een feitelijk onderzoek.

  • 3. Themacontroles zijn aan een bepaalde tijdsduur gebonden.

Artikel 35. Gevolgen onrechtmatig gebruik

Onrechtmatig gebruik kan tot gevolg hebben dat de hoogte van de uitkering wordt verlaagd of zelfs beëindigd. Voor de mate en hoogte van de afstemming wordt verwezen naar de “Verordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Hoeksche Waard”.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen en inwerkingtreding

Artikel 36. Maatwerk

Met deze beleidsregels is beoogd naast richtlijnen voor de uitvoering ook maatwerk als uitgangspunt te laten gelden. Op grond van artikel 18, eerste lid van de Participatiewet, ‘Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende’ kan maatwerk worden toegepast.

Artikel 37. Hardheidsclausule

Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner worden afgeweken van deze beleidsregels, als toepassing hiervan tot onredelijkheid van overwegende aard leidt.

Artikel 38. Overgangsrecht

Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2021, en waarop nog niet beslist is bij de inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden afgehandeld krachtens de beleidsregels zoals die golden voor 1 januari 2021.

Artikel 39. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: “Beleidsregels Inkomen en handhaving Participatiewet Hoeksche Waard”

Artikel 40. Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking, na publicatie, met ingang van 1 januari 2021.

  • 2. Met het in werking treden van deze beleidsregels worden de ‘beleidsregels kostendelersnorm WIHW’, “Besluit krediethypotheek en pandrecht WIHW 2016, “Beleidsregels Hoogwaardige handhaven” ingetrokken voor de gemeenten, Binnenmaas, Oud-Beijerland, Cromstrijen, Korendijk en Strijen, dan wel vervallen van rechtswege per 1 januari 2021.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard, d.d. 15 december 2020.

de secretaris,

de burgemeester

Bijlage 1

Stroomschema vooronderzoek krediethypotheek

afbeelding binnen de regeling