Beleidsregel individuele gehandicaptenparkeerplaats 2009

Geldend van 01-02-2008 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel individuele gehandicaptenparkeerplaats 2009

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente

Gelet op titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht

En

Gelet op de Wegenverkeerswet (art.14 t/m 18 Wegenverkeerswet 1994), het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (art.3 en 12 en 21 BABW) en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV)

besluiten

vast te stellen de navolgende beleidsregel individuele gehandicaptenparkeerplaatsen

Artikel 1 Begrisbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • 1.

    Gehandicaptenparkeerplaats: een individuele parkeerplaats die is aangeduid met het bord E6 van bijlage I van het RVV en een onderbord en is gereserveerd voor degene die de desbetreffende parkeerplaats heeft toegewezen gekregen.

  • 2.

    Aanvrager: degene die verzoekt om voor hem of haar een gedeelte van de openbare weg als gehandicaptenparkeerplaats in te richten.

Artikel 2 De aanvraag

  • 1. De gehandicaptenparkeerplaats kan worden aangevraagd door de aanvrager voor wie de plaats wordt gereserveerd, dan wel door zijn wettelijk vertegenwoordiger of schriftelijke gemachtigde.

  • 2. Een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats kan alleen worden ingediend door middel van een volledig ingevuld en ondertekend door het college beschikbaar gesteld formulier

Artikel 3 Criteria voor inrichting van een gehandicaptenparkeerplaats

Om in aanmerking te komen voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De aanvrager dient ingeschreven te zijn als inwoner van de gemeente.

  • 2.

    De aanvrager verplaatst zich zelfstandig in een door haar/hemzelf bestuurde eigen motorvoertuig op meer dan twee wielen.

  • 3.

    De aanvrager beschikt over een geldig rijbewijs.

  • 4.

    De aanvrager voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK), zoals beschreven in artikel 1 lid 1 onder a van de landelijke Regeling gehandicaptenparkeerkaart (CDJZ/WBI/2001-829).

  • 5.

    De aanvrager beschikt niet over parkeerruimte op eigen terrein en kan dit ook niet op een redelijke wijze realiseren.

  • 6.

    De te markeren parkeerplaats vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer e.d., en er blijven voldoende parkeerplaatsen beschikbaar voor algemeen gebruik.

  • 7.

    De gehandicaptenparkeerplaats is te realiseren binnen de loopafstand / verplaatsings-mogelijkheid van belanghebbende, en in ieder geval binnen een afstand van 100 meter vanaf de woning.

Artikel 4 Kosten

  • 1. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor aanleg van de individuele gehandicaptenparkeerplaats worden leges in rekening gebracht bij de aanvrager.

  • 2. Voor het aanbrengen van wijzigingen aan een ingerichte gehandicaptenparkeerplaats worden leges in rekening gebracht bij de aanvrager.

  • 3. De hoogte van de leges is vastgelegd in de Legesverordening.

Artikel 5 Opheffen van de gehandicaptenparkeerplaats

  • 1. De gehandicaptenparkeerplaats wordt opgeheven

    • a.

      op verzoek van degene voor wie de desbetreffende parkeerplaats is ingericht.

    • b.

      bij overlijden van degene voor wie de desbetreffende parkeerplaats is ingericht.

    • c.

      bij verhuizing van degene voor wie de desbetreffende parkeerplaats is ingericht.

    • d.

      indien degene voor wie de desbetreffende parkeerplaats is ingericht, niet meer voldoet aan de criteria zoals die zijn vermeld in artikel 3 van deze beleidsregel.

  • 3. Degene voor wie de parkeerplaats is ingericht is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op de parkeerplaats.

Artikel 6 Bijzondere omstandigheden

In die gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, kan ten gunste van de aanvrager worden afgeweken van deze beleidsregel.

Artikel 7 Slotbepalingen

  • 1. Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Beleidsregel individuele gehandicaptenparkeerplaats 2009’.

  • 2. Deze beleidsregel is van kracht met ingang van 1 februari 2009.

  • 3. De Beleidsregel Parkeerplaats voor Gehandicapten van 30 november 2004 wordt per 1 februari 2009 ingetrokken.

    Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Hofvan Twente op 27 januari 2009.

    burgemeester en wethouders van Hof van Twente,

    de secretaris, de burgemeester,

    drs. G. Twickler, H. Kok

Toelichting

Ten behoeve van het parkeren door gehandicapte bestuurders van motorvoertuigen bestaat de landelijke Regeling gehandicaptenparkeerkaart. Met een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) is het voor deze bestuurders mogelijk gebruik te maken van algemene gehandicapten-parkeerplaatsen, zodat zij dicht bij voorzieningen kunnen parkeren.

Parkeren bij de eigen woning kan eveneens problematisch zijn. Om dit parkeerprobleem op te lossen, kan een individuele gehandicaptenparkeerplaats (GPP) worden ingericht. Voor het recht op een GPP bestaat geen landelijke wet- en regelgeving. Het is de gemeentelijke beleidsvrijheid om hieraan nadere invulling te geven door het opstellen van beleidsregels.

Het college vindt het wenselijk dat gehandicapte bestuurders van motorvoertuigen zo nodig kunnen beschikken over een parkeerplaats die in de directe omgeving van hun eigen woning is gesitueerd. Om dit mogelijk te maken zijn een aantal voorwaarden geformuleerd.Motorvoertuigen zijn auto’s, brommobielen en gesloten gehandicaptenvoertuigen.

Criteria (artikel 3)

Uiteraard moet de aanvrager woonachtig zijn in Hof van Twente. Ook is het vanzelfsprekend dat een GPP alleen wordt ingericht als de gehandicapte zelf over een motorvoertuig beschikt, deze kan en mag besturen en in de directe woonomgeving een parkeerprobleem heeft. Om die reden is het in principe niet mogelijk voor een gehandicapte passagier een GPP in te richten. Immers, een passagier kan op de plaats van bestemming worden afgezet, waarna de bestuurder vervolgens een parkeerplaats zoekt. In individuele situaties, waarin deze regel onredelijk uitwerkt, kan het verantwoordelijk afdelingshoofd, met toepassing van artikel 6 en na afstemming met de portefeuillehouder, besluiten ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze beleidsregel.

Voor wat betreft de beoordeling van de mobiliteitsbeperking, is aansluiting gezocht bij de voorwaarden zoals die gelden voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK). Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de (landelijke) Regeling gehandicaptenparkeerkaart, zoals die geldt sinds 1 oktober 2001 (de Regeling GPK). Het is voor een GPP niet vereist dat de aanvrager ook daadwerkelijk een GPK bezit.

In de Regeling GPK is uitgangspunt dat de gehandicapte een langdurig mobiliteitsprobleem heeft. Dan wordt een GPK met een geldigheidsduur van 5 jaar verstrekt. Een GPK met een kortere geldigheidsduur is echter niet uitgesloten. Veelal ligt daaraan een medische reden ten grondslag (de beperkingen zijn dan na verwachting binnen een redelijke termijn opgeheven). In het verlengde daarvan wordt een GPP alleen dan ingericht indien de loopbeperking langdurig aanwezig is en recht zou bestaan op een GPK met een geldigheidsduur van 5 jaar. Dit betekent dat een GPP niet wordt ingericht indien de verwachting is dat de loopbeperking binnen afzienbare tijd zodanig afneemt of kan afnemen en dat de gehandicapte vervolgens niet langer zou voldoen aan de voorwaarden van de Regeling GPK.

Net als in de Regeling GPK is benoemd, geldt ook voor een GPP dat alleen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan 2 wielen hiervoor in aanmerking kunnen komen. Hieronder vallen dus ook brommobielen en gehandicaptenvoertuigen, zoals een Canta.

Voldoet de aanvrager niet aan (een van) de voorwaarden 1 t/m 4 van artikel 3, dan wordt de aanvraag om die reden afgewezen.

Voldoet de aanvrager wel aan deze 4 voorwaarden (of acht het verantwoordelijke afdelings-hoofd het noodzakelijk dat ten gunste van de aanvrager van die voorwaarden wordt afgeweken) dan vindt vervolgens een verkeerstechnische beoordeling plaats.

Deze verkeerstechnische beoordeling gebeurt door de verkeer- en vervoerspecialist. Dan wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarden 5, 6 en 7 van artikel 3. Voldoet de aanvraag aan alle voorwaarden, dan vindt de uiteindelijke toekenning plaats door het nemen van een verkeersbesluit. Deze wordt gepubliceerd. Tegen dit verkeersbesluit (het voornemen om een GPP in te richten) kunnen andere belanghebbenden, zoals buurtbewoners, bezwaar maken.

Bestaat geen recht op een GPP vanwege de voorwaarden 5, 6 en/of 7 van artikel 3, dan vindt op die gronden een afwijzing plaats.

Kosten (artikel 4)

Zowel voor het inrichten van een GPP als het aanbrengen van wijzigingen daaraan is de aanvrager leges verschuldigd. De hoogte ervan is vastgelegd in de legesverordening.

Opheffen van een GPP (artikel 5)

In dit artikel zijn in het eerste lid onder a, b en c, 3 situaties beschreven waarin de GPP wordt verwijderd. Met name de verkeerstechnische situatie verschilt per situatie. Dit houdt ook in dat in geval van een verhuizing de GPP niet automatisch “meeverhuist”, maar dat voor een GPP bij het nieuwe adres een nieuwe aanvraag moet worden ingediend. Er vindt dan een nieuwe beoordeling aan de hand van de in artikel 3 genoemde voorwaarden plaats.Onder d van lid 1 is de algemene reden om een GPP op te heffen, genoemd, namelijk wanneer de persoon voor wie de GPP is ingericht niet meer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een GPP. Deze persoon heeft blijkens het 2e lid een actieve inlichtingenplicht. Ook het opheffen van een GPP geschiedt door het publiceren van een verkeersbesluit.

Hardheidsclausule (artikel 6)

Als de aanvrager niet aan de genoemde voorwaarden voldoet, zal de aanvraag, na het horen van de aanvrager, afgewezen worden op grond van deze beleidsregel. Indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die afwijking van deze beleidsregel absoluut noodzakelijk maken (“klaarblijkelijke hardheid”), dan beslist het verantwoordelijke afdelingshoofd. Dit is vastgelegd in het Algemeen Mandaatbesluit.