Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening op de heffing en invordering van haven-, kade-en opslaggelden 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening op de heffing en invoerdering van haven-, kade- en opslaggelden 2015

De raad van de gemeente Hof van Twente;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

besluit:

vast te stellen de navolgende VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN HAVEN-, KADE- EN OPSLAGGELDEN 2015.

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Aard

Krachtens deze verordening wordt geheven:

  • a.

    havengeld;

  • b.

    kade- en opslaggeld.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    “vaartuig”: vaartuig in de zin van de Havenverordening;

  • b.

    “schipper” schipper in de zin van de Havenverordening;

  • c.

    “havenmeester”: havenmeester in de zin van de Havenverordening;

  • d.

    “gemeentelijk vaarwater”: gemeentelijk vaarwater in de zin van de Havenverordening;

  • e.

    Week: een tijdvak van zeven achtereenvolgende dagen;

  • f.

    Reis: het binnenkomen en ligplaats kiezen van een vaartuig bestemd of geschikt zijn voor het vervoer te water van zaken in, en het weer verlaten van het gemeentelijk vaarwater;

  • g.

    Vrachtschip: een vaartuig dat hoofdzakelijk is bestemd of wordt gebruikt voor het vervoer van zaken en als vrachtschip op de meetbrief is aangemerkt;

  • h.

    Waterverplaatsing: de in m3 uitgedrukte waterverplaatsing bij de grootste toegelaten diepgang van het vaartuig op de Twentekanalen met een maximum van 2.80 meter volgens een bij het vaartuig behorende geldige meetbrief, waarbij 1.000 kg laadvermogen gelijkgesteld wordt met 1 m3 waterverplaatsing;

  • i.

    meetbrief: het document als bedoeld in de Meetbrievenwet 1981;

  • j.

    sleepboot: een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het slepen of duwen van andere vaartuigen.

HOOFDSTUK 2 VAN HET HAVENGELD

Artikel 3 Belastbaar feit

Onder de naam van ‘havengeld’ wordt een recht geheven ter zake:

  • a.

    van het gebruik van het voor de openbare dienst bestemde gemeentelijk vaarwater door vrachtschepen of

  • b.

    van het gebruik van andere voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen door deze vrachtschepen en

  • c.

    voor het genot van de diensten die in verband daarmee worden verleend.

Artikel 4 Belastingplicht

Belastingplichtig is de schipper, de gezagvoerder, de reder of de eigenaar van het vaartuig dat gebruik maakt van gemeentelijk vaarwater, dan wel degene die het vaartuig heeft gecharterd of degene die als vertegenwoordiger van één van dezen optreedt.

Artikel 5 Vrijstellingen

Geen havengeld wordt geheven voor:

  • a.

    vaartuigen met bijbehorende roeiboten, welke onmiddellijk of middellijk in gebruik zijn bij het rijk voor de naleving of de handhaving van de scheepvaartreglementen;

  • b.

    vaartuigen met bijbehorende roeiboten, welke onmiddellijk of middellijk in gebruik zijn voor het beheer en onderhoud van de haven van de gemeente Hof van Twente;

  • c.

    vaartuigen behorende aan de gemeente Hof van Twente;

  • d.

    roeiboten, behorende bij vaartuigen, waarvoor havengeld verschuldigd is;

  • e.

    vrachtschepen, die uitsluitend aanleggen voor het innemen van levensmiddelen voor eigen gebruik voor de opvarenden, waarbij de duur van de aanleg vier uren niet mag overschrijden;

  • f.

    vaartuigen die uitsluitend voor het uitvoeren van reparaties in gemeentelijk vaarwater verblijven;

  • g.

    lichters, die in geval van averij aan een vaartuig, de lading van een dergelijk vaartuig lossen;

  • h.

    sleepboten die niet langer dan vierentwintig uur in gemeentelijk vaarwater ver¬blijven;

  • i.

    hospitaalschepen, uitsluitend als zodanig in gebruik;

  • j.

    vaartuigen, waarmede uitsluitend gebruik wordt gemaakt van het gemeentelijk vaarwater voor doorvaart of om van vaarrichting te veranderen;

  • k.

    indien en voor zover het voortgezet verblijf uitsluitend een gevolg is van de stremming van de scheepvaart door ijs of andere meteorologische omstandigheden of door het onklaar worden van delen van het Twentekanaal, als sluizen en dergelijke.

Artikel 6 Maatstaf van heffing en tarief

De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van de in de verordening en tarieventabel gegeven aanwijzigen en bijzondere bepalingen.

Artikel 7 Tarieftoepassing

  • 1.

    Voor de toepassing van de tarieven wordt:

    • a.

      bij het aantal m3 waterverplaatsing uitgegaan van de meetbrief.

    • b.

      bij het ontbreken van een meetbrief of enig ander daarmee vergelijkbaar document of bij weigering om één van deze te tonen, de waterverplaatsing door de ambtenaar - belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet vastgesteld en wordt het havengeld naar de uitkomst daarvan geheven.

  • 2.

    De heffing van havengeld voor een reis geeft recht op een onafgebroken gebruik van het gemeentelijk vaarwater gedurende een week, doch niet op een vaste ligplaats.

  • 3.

    Indien de in het tweede lid genoemde termijn van een week eindigt op een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt deze termijn verlengd met zoveel dagen als er zon- en feestdagen na het einde van de voornoemde termijn, direct daarop aansluitend, volgen, vermeerderd met één.

  • 4.

    Bij een voortgezet verblijf wordt voor vaartuigen waarvoor het haven¬geld is geheven na afloop van het in het tweede lid van dit artikel genoemde tijdvak en voorts telkens na verloop van een tijdvak van een week het havengeld opnieuw geheven.

Artikel 8 Belastingtijdvak

  • 1.

    Met betrekking tot de rechten die worden geheven voor een jaarabonnement als bedoeld in hoofdstuk 2, onder 2.2 van de Tarieventabel, is het belastingjaar gelijk aan de aaneen-gesloten periode van een jaar waarin het belastbare feit zich voordoet.

  • 2.

    In andere dan in het eerste lid bedoelde gevallen, is het belastingtijdvak de aaneengesloten periode waarin het belastbare feit zich voordoet of heeft voorgedaan.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1.

    De belastingschuld ontstaat op de eerste dag waarop het gebruik en/of genot als bedoeld in artikel 3 van deze verordening plaats vindt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid ontstaat de belastingschuld indien een abonnement wordt genomen, op het tijdstip waarop het abonnement wordt verleend.

Artikel 10 Overschrijving, verrekening, teruggaaf en ontheffing

  • 1.

    Indien het gebruik met een vaartuig van het in artikel 3 bedoelde vaarwater in de loop van een abonnementsperiode eindigt kan het abonnement met toestemming van het college van burgemeester en wethouders worden overgeschreven op een vervangend vaartuig.

  • 2.

    Indien een vaartuig waarvoor het havengeld bij wijze van abonnement is geheven, in de loop van de abonnementsduur wordt vervangen door een vaartuig met een grotere waterverplaatsing, dan wordt over het verschil alsnog havengeld geheven. Het nog te heffen havengeld bedraagt dan het verschil tussen het havengeld berekend naar de waterverplaatsing van het vervangende vaartuig en het oorspronkelijk geheven havengeld, een en ander berekend over de periode dat er nog volle maanden in het abonnement overblijven.

  • 3.

    Indien een vaartuig, waarvoor het havengeld bij wijze van abonnement is geheven, in de loop van de abonnementsduur wordt vervangen door een vaartuig met een kleinere waterverplaatsing, dan vindt op verzoek teruggaaf van havengeld plaats voor het verschil. Het terug te geven havengeld bedraagt dan het verschil tussen het oorspronkelijk geheven havengeld en het havengeld berekend naar de waterverplaatsing van het vervangende vaartuig, een en ander berekend over de periode dat er nog volle maanden in het abonnement overblijven.

  • 4.

    Indien de belasting bij wijze van abonnement is geheven, wordt voor een vaartuig dat in de loop van de abonnementsperiode het gemeentelijke vaarwater heeft verlaten en daarin door overmacht niet heeft kunnen terugkeren, op aanvraag ontheffing van belasting verleend over het aantal volle maanden dat de overmachtsituatie heeft bestaan. Het bestaan van overmachtsituatie en de duur daarvan moeten schriftelijk worden aangetoond.

HOOFDSTUK 3 VAN HET KADE- EN OPSLAGGELD

Artikel 11 Belastbaar feit

Onder de naam ‘kade- en opslaggeld’ wordt een recht geheven voor:

  • a.

    het gebruik van voor de openbare dienst bestemde werken en inrichtingen door de gemeente ten behoeve van de scheepvaart gemaakt, die in beheer of onderhoud zijn bij de gemeente en/of

  • b.

    het genot van de diensten die in verband daarmee worden verleend.

Artikel 12 Belastingplicht

Belastingplichtig is degene, die gebruik maakt van de in artikel 11 genoemde voor de open-bare dienst bestemde werken en inrichtingen, dan wel het genot daarvan heeft.

Artikel 13 Vrijstelling

Geen opslaggeld wordt geheven voor het opslaan van aan het Rijk of aan de gemeente Hof van Twente toebehorende zaken.

Artikel 14 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 3 van de bij de verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van de daarin gegeven aanwijzingen en bijzondere bepalingen.

  • 2.

    Het recht als bedoeld in hoofdstuk 3, lid 1 van de tarieventabel, wordt berekend naar de oppervlakte van de grond, welke door de zaken aan het gebruik of verkeer wordt onttrokken.

Artikel 15 Belastingtijdvak

  • 1.

    Met betrekking tot de rechten als bedoeld in hoofdstuk 3, onder 3.2 van de Tarieventabel, die per jaar worden geheven, is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2.

    In andere dan in het eerste lid bedoelde gevallen, is het belastingtijdvak de aaneengesloten periode gedurende welke het belastbare feit zich voordoet of heeft voorgedaan.

Artikel 16 Ontstaan van de belastingschuld

De belastingschuld ontstaat bij aanvang van het gebruik van de gemeentelijke kade en/of het opslagterrein, dan wel bij aanvraag van het genot van de dienst.

Artikel 17 Teruggaaf

  • 1.

    Indien voor het verstrijken van de termijn het gebruik, waarvoor het onder Hoofdstuk 3, onder 3.1.1 van de bij de verordening behorende tarieventabel genoemde opslaggeld is betaald, niet meer plaatsvindt, wordt teruggaaf verleend van het gedeelte van het kade- en opslaggeld dat overblijft na aftrek van de kade- en opslaggelden, welke voor het plaatsgevonden gebruik of genot worden geheven.

  • 2.

    Teruggaaf van het kade- en opslaggeld vindt op aanvraag plaats voor zover als gevolg van overmacht geen afvoer per schip van de ter verzending geplaatste zaken kan plaatsvinden. Het bestaan van overmachtsituatie en de duur daarvan moeten schriftelijk worden aangetoond.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18` Wijze van heffing

  • 1.

    De rechten op grond van hoofdstuk 2, juncto hoofdstuk 2 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De rechten op grond van hoofdstuk 3, juncto hoofdstuk 3 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder wordt begrepen een nota of andere schriftuur.

Artikel 19 Termijn van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet het recht worden betaald ingeval:

    • a.

      Bij wege van aanslag wordt geheven, binnen een maand na dagtekening van de aanslag;

    • b.

      Bij wege van schriftelijke kennisgeving wordt geheven als bedoeld in artikel 18, lid 2, op het moment van uitreiken van de kennisgeving.

  • 2.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijnen.

Artikel 20 Kwijtschelding

Bij de invordering van het haven-, opslag-, en kadegeld wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 21 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de geheven rechten.

Artikel 22 Overgangsrecht

  • 1.

    De ‘’Verordening Scheepvaartrechten 2013’’ vastgesteld op 18 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 23, tweede lid genoemde datum van ingang van heffing met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in artikel 23, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, blijft de in het eerste lid genoemde verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de rechten hiervoor in die periode plaatsvindt.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening haven-, kade-, en opslaggelden 2015”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 28 oktober 2014
De raad van de gemeente Hof van Twente,
de griffier, de voorzitter,
mr. A. Venema drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE ‘VERORDENING HAVEN-, KADE-, EN OPSLAGGELD 2015’

Hoofdstuk 1 Algemeen

  • 1.

    1 Alle in deze verordening opgenomen tarieven zijn exclusief verschuldigde omzetbelasting.

  • 1.

    2 Een gedeelte van een eenheid wordt voor een volle eenheid aangemerkt

Hoofdstuk 2. Havengelden

  • 2.

    1 Het havengeld bedraagt per reis voor vaartuigen:

    per kubieke meter waterverplaatsing € 0,12

    met een minimum van € 15,00

    per vaartuig, tenzij een deel van de lading wordt gelost of een deel van het schip wordt beladen en het vaartuig in een andere gemeentelijke haven aan het Twentekanaal verder wordt geladen en/of gelost, in welk geval het havengeld wordt berekend naar de helft van het laadvermogen, met een minimum van € 7,50

  • 2.

    2 Het havengeld kan ook per jaar bij abonnement worden voldaan, in welk geval per kubieke meter waterverplaatsing het recht bedraagt:

    voor onbeperkt gebruik per jaar € 3,12

    met een minimum van € 390,00

Hoofdstuk 3 Kade-en opslaggelden

3.1 Het opslaggeld bedraagt:

3.1.1 voor het gebruik van kaden of loswallen voor de plaatsing van zaken per etmaal en per m2 door de zaken aan het gebruik of verkeer wordt onttrokken € 0,11

3.1.1 voor de overige aan of bij het gemeentelijke vaarwater gelegen terreinen, dienstig voor de opslag van zaken,

3.1.1.1 voor zover de terreinen van verharding zijn voorzien:

per m2 per week € 0,60

per m2 per maand € 1,60

per m² per jaar € 13,60

3.1.1.2 voor zover de terreinen niet van verharding zijn voorzien:

per m2 per week € 0,20

per m2 per maand € 0,40

per m2 per jaar € 3,90

3.2 Het recht bedraagt per jaar voor:

3.2.1 het gebruik maken van een weegbrug € 145,00

3.2.2 het gebruik maken van een laad- of loskraan € 350,00

Behoort bij besluit van de raad van 28 oktober 2014

de raadsgriffier van Hof van Twente,

Toelichting op model Havengeld Twentekanalen

Artikel 1

Voor de begripsomschrijvingen is zoveel als mogelijk aangesloten bij de vastgestelde beheersverordening. Om misverstanden te vermijden, wordt voor een aantal begrippen in de havengeldverordening daarom verwezen naar de beheersverordening.

Artikel 3 Belastbaar feit

Havengelden worden geheven voor het gebruik dat schepen maken van water, havens, kaden, sluizen, bruggen, kranen, dokken enz. die in beheer en onderhoud zijn van de gemeente of het genot van door de gemeente verleende (haven)diensten.

De havengelden vinden hun wettelijke basis in artikel 229, aanhef en onderdeel a en b, Gemeentewet. Havengelden kunnen zowel gebruiksrechten als genotsrechten omvatten.

Bij gebruiksrechten gaat het om rechten geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer en onderhoud zijn (artikel 229, eerste lid, onderdeel a, Gemeentewet). Dergelijke gemeentebezittingen zijn bijvoorbeeld de gemeentelijke havens en het gemeentelijke water. Bij werken en inrichtingen kan worden gedacht aan kaden, sluizen, bruggen, kranen, dokken enz.

De heffing van gebruiksrechten is derhalve verbonden aan de voorwaarden:

1.dat er sprake is van gebruik:

onder het gebruik van de voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen wordt verstaan het feitelijk gebruik. Indien dit ontbreekt, is de heffing van gebruiksrechten uitgesloten;

2.dat dit gebruik betrekking heeft op gemeentebezittingen, -werken of –inrichtingen:

het woord 'gemeentebezittingen' bedoelt geenszins uit te drukken dat het gaat om bezitsrecht van een zaak, laat staan om de gemeentelijke eigendom daarvan.

Van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen enz. is sprake indien het betreft bezittingen, werken en inrichtingen welke strekken tot algemeen nut en waarbij een ieder in beginsel belang kan hebben, zoals straten, wegen, sluizen, bruggen, havens, markten e.d. Het vorenstaande houdt niet in dat ook een ieder van die bezittingen gebruikmaakt of moet maken. De gemeentebezittingen enz. zullen doorgaans onroerende zaken zijn. Dit behoeft evenwel niet het geval te zijn;

3.dat dit gebruik geschiedt overeenkomstig de bestemming van die bezittingen:

Vereist is dat het een gebruik is overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen enz. Dit houdt in, dat indien een schipper een ophaalbrug doet ophalen daar hij anders niet met zijn schip verder kan varen, hij een gebruikmaakt dat in overeenstemming is met de bestemming van de ophaalbrug. Kan het schip onder de brug doorvaren dan is geen bruggeld verschuldigd. Het is duidelijk dat bij het ligplaats kiezen van schepen in een haven, het doorvaren van een sluis of het doen openen van een brug, een gebruik plaatsvindt dat in overeenstemming is met de bestemming van de haven, de sluis en de brug;

  • 4.

    dat de bedoelde bezittingen bestemd zijn voor de openbare dienst; en

  • 5.

    dat zij bij de heffende gemeente in beheer of onderhoud zijn.

Bij genotsrechten gaat het om rechten voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten (art. 229, eerste lid, onderdeel b, Gemeentewet). Dergelijke diensten kunnen bijvoorbeeld zijn het loodsen of slepen van schepen in de haven.

Artikel 4 Belastingplicht

Belastingplichtige is degene ten aanzien van wie zich het belastbaar feit voordoet. Soms is het nodig een ruime formulering te kiezen. Dit doet zich ook voor bij de havengeldrechten. Het komt dat meer dan één persoon als belastingplichtige kan worden aangewezen. Havengeld is een heffing op grond van artikel 229 Gemeentewet, wat betekent dat er een dienst (in ruimste zin) wordt verleend, waarvan de kosten mogen worden verhaald op diegene met het meeste belang bij de dienst. Bij een havendienst is dat niet anders, want ook die wordt ten behoeve van een (rechts)persoon verleend, waarbij de behoefte en het belang van die (rechts)persoon bestaat uit het aandoen van een haven ter lading/lossing van goederen ter uitvoering van een haling/levering voor eigen rekening (bijvoorbeeld visser die zijn gevangen vis levert) dan wel ter uitvoering van een overeenkomst met een ander tot haling/levering (vervoersovereen-komst).

Diegene die in het kader van die uitvoering het meeste belang bij de havendienst heeft, moet dan ook worden aangewezen als belastingplichtige. Net als bij de leges: degene ten behoeve van wie die dienstaanvraag is ingediend, niet noodzakelijkerwijs de feitelijke aanvrager, reden waarom (ook) de leges niet zijn opgenomen in de beleidsregels. In beginsel is dat de feitelijke gebruiker van de haven, maar het kan ook zijn dat deze ‘slechts’ werknemer is van de uitvoer-der, in welk geval deze moet worden aangewezen. In die zin is de volgorde in de Verordening zelf reeds bepalend.

Artikel 6 en hoofdstuk 2 van de tarieventabel

Afgezien van de beperkingen opgenomen in artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet zijn gemeenten vrij in het opnemen van heffingsmaatstaven in hun verordening. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de gemeentewet met betrekking tot de materiële belasting-bepalingen (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, pag. 77/78; heeft geleid tot de Wet van 27 april 1994, Stb. 419) wordt hierover het volgende opgemerkt:

‘Wij wijzen er op dat dit niet inhoudt dat er geen wijziging optreedt voor deze rechten. In een aantal arresten heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de tarieven zich moeten richten naar het gebruik dat wordt gemaakt van de gemeentebezittingen (HR 9 mei 1984, Belastingblad 1984, blz. 311) en dat het karakter van de retributie uitsluitend een differentiatie in het tarief toelaat naar de grootte van het voordeel, gelegen in de vergroting van de gebruiksmogelijkheden (HR 1 februari 1984, Belastingblad 1984, blz. 176). Deze jurisprudentie verliest zijn geldigheid onder de nieuwe regeling. Uit artikel 219, tweede lid, vloeit immers voort dat de rechten kunnen worden geheven naar in de verordening op te nemen maatstaven, welke zich slechts niet mogen richten naar het inkomen, de winst en het vermogen.

In concreto betekent dit dat tariefdifferentiaties op andere gronden dan verschillend gebruik van gemeentebezittingen geoorloofd zijn indien deze zich naar het oordeel van de gemeente-raad beter verstaan met het gemeentelijk beleid ter zake.’ Tarieven kunnen worden gedifferen-tieerd, bijvoorbeeld naar gebruik, voordeel of kostentoedeling; zelfs milieuaspecten kunnen bij de tariefbepaling een rol spelen en dus ook bevordering Twentse economie. Om die reden is een tariefsbepaling opgenomen voor een jaarabonnement en worden deelladingen met een lager tarief belast.

Overigens dienen gemeenten bij het vaststellen van de tarieven wel het evenredigheids-beginsel en gelijkheidsbeginsel in acht te nemen. Het evenredigheidsbeginsel houdt volgens de memorie van antwoord in dat een ieder bijdraagt in de kosten van de gemeentelijke dienst-verlening naar de mate van profijt van die dienstverlening. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden (Kamerstukken II 1990/91, 21591, nr. 7, pag. 19). Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven (voor de rechten) is vergroot.

De tarieven in de verordening Havengeld mogen op grond van artikel 229b van de Gemeente-wet niet zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten uitgaan boven de geraamde gemeentelijke lasten ter zake. Het havengeld bedraagt volgens afspraak voor vaar-tuigen per kubieke meter waterverplaatsing (of gedeelte van een kubieke meter) € 0,12 met een minimum van € 15,00 per reis. Dit laatste komt overeen met 125 m3 waterverplaatsing.

Onder waterverplaatsing wordt volgens de begripsomschrijving in artikel 2, sub i, verstaan de in m3 uitgedrukte waterverplaatsing bij de grootste toegelaten diepgang van het vaartuig op de Twentekanalen met een maximum van 2.80 meter (Lochem 3.5 meter), volgens een bij het vaartuig behorende geldige meetbrief, waarbij 1.000 kg laadvermogen gelijkgesteld wordt met 1 m3. Vanaf Eefde tot aan sluis van Delden is deze diepgang er al, de rest volgt over een paar jaar. Het hanteren van deze methodiek heeft het positieve effect voor de grotere schepen klasse IV en V dat zij niet meer hoeven te betalen voor wat zij niet mee kunnen nemen en maakt voor hen de bestemming Twentekanalen aantrekkelijker. Dit is afgestemd met een afgevaardigde van Schuttevaer en voldoet aan de volgende eisen:

  • -

    Eerlijke methode voor de schippers

  • -

    Eenvoudig en uniform voor alle havens

  • -

    Beperkte financiële gevolgen voor de gemeenten

Omdat de havens gelegen aan het Twentekanaal hun eigen juridische entiteit vooralsnog blijven houden, wordt bij een deellading door elke gemeente de helft van het havengeld in rekening gebracht.

Artikel 10

Dit artikel regelt de overschrijving en verrekening van abonnementsgelden. In Lid 4 is geregeld dat recht op ontheffing bestaat als men door overmacht niet langer gebruik kan maken van een gemeentelijke haven. Van overmacht is bijvoorbeeld sprake als de schipper overlijdt of als het schip is gezonken.

Artikel 11

Hiermee wordt een recht geheven voor het opslaan van zaken op of boven de gemeentelijke kade, laad- en losplaatsen of het gemeentelijk opslagterrein en het waar mogelijk gebruik maken van een hijskraan of weegbrug. De tarieven hiervoor zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de tarieventabel.