Regeling vervallen per 19-07-2019

Algemene Plaatselijke Verordening 2016

Geldend van 21-07-2016 t/m 18-07-2019

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Hof van Twente 2016

De raad van de gemeente Hof van Twente;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

besluit:

vast te stellen de bijgevoegde Algemene Plaatselijke Verordening Hof van Twente 2016.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 12 juli 2016

De raad van Hof van Twente,

de griffier, de voorzitter,

mr. A. Venema drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten (vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

Afdeling 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

Artikel 2:25 Evenementen

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (vervallen)

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Afdeling 8a Drank en Horeca

Artikel 2:34a Begripsbepalingen

Artikel 2:34b Schenktijden para commerciële rechtspersonen

Artikel 2:34c Bijeenkomsten bij para commerciële rechtspersonen

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister (vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:49a Gedragsaanwijzing

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterreinen e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Reddingsmiddelen

Artikel 2:55 Aanstootgevend gedrag

Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Verontreiniging door pony’s en paarden

Artikel 2:60 Gevaarlijke honden

Artikel 2:61 Houden van hinderlijke dieren (vervallen)

Artikel 2:62 Nachtvissen

Artikel 2:63 Loslopend vee

Artikel 2:64 Duiven

Artikel 2:65 Bijen

Artikel 2:66 Bedelarij

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:67 Begripsbepaling

Artikel 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:69 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van WvSr

Artikel 2:70 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (vervallen)

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:74 Begripsomschrijvingen carbidschieten

Artikel 2:74a Carbidschieten

Artikel 2:74b Bij zich hebben van carbid

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:75 Drugshandel op straat

Artikel 2:75a Openlijk drugsgebruik

Artikel 2:76 Growshops begripsbepalingen

Artikel 2:76a Vergunningplicht

Artikel 2:76b Eisen leidinggevende

Artikel 2:76c Nadere regels

Artikel 2:76d Vergunningaanvraag

Artikel 2:76e Beslistermijn

Artikel 2:76f Weigeringsgronden

Artikel 2:76g Vergunning

Artikel 2:76h Aanwezigheid leidinggevende

Artikel 2:76i Intrekkingsgronden

Artikel 2:76j Vervallen vergunning

Artikel 2:76k Sluiting van inrichtingen

Artikel 2:76l Toegang opsporingsambtenaren

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:77 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:78 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:79 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:80 Gebiedsontzeggingen

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3:4 Vergunningsplicht seksinrichting of escortbedrijf

Artikel 3:5 Eisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, tijdelijke sluiting

Artikel 3:8 Verplichtingen exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

Afdeling 3 Beslistermijn, weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn/tenaamstelling en geldigheidsduur

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

Artikel 3:14 Intrekkingsgronden

Artikel 3:15 Sluiting

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie, wijziging beheer

Artikel 3:16 Wijziging of beëindiging exploitatie

Artikel 3:17 Wijziging of beëindiging beheer

Afdeling 5 Overgangsbepalingen

Artikel 3:18 Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele activiteiten (vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek (vervallen)

Artikel 4:6 Overige geluidshinder

Afdeling 2 Bodem-, weg-, en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:10 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

Artikel 4:11 Stankoverlast door gebruik meststoffen (vervallen)

Artikel 4:12 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:13 Plukverbod paddenstoelen

Artikel 4:14 Bomen

Afdeling 5 Kamperen

Artikel 4:15 Begripsbepalingen

Artikel 4:16 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Aanwijzing kampeerplaatsen

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Parkeren en overlast van fietsen, bromfietsen en snorfietsen

Artikel 5:12a Weesfietsen en fietswrakken

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:14a Ventverbod

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:15 Begripsbepalingen

Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:17 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:18 Afbakeningsbepalingen

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:19 Begripsbepalingen

Artikel 5:20 Organiseren van een snuffelmarkt

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:21 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:22 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:23 Aanwijzing ligplaats

Artikel 5:24 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:25 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:26 Reddingsmiddelen (vervallen)

Artikel 5:27 Veiligheid op het water

Artikel 5:28 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:29 Crossterreinen

Artikel 5:30 Beperkingen verkeer in natuurgebieden

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:31 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:32 Begripsbepalingen

Artikel 5:33 Verboden plaatsen

Artikel 5:34 Hinder of overlast

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs-, en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepalingen

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    growshop: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste dertien weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoelt in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[Vervallen]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste één week voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

[Vervallen]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[Vervallen]

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[Vervallen]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[Vervallen]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande omgevingsvergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.20 m wordt gelaten op voetpaden en van 3.50m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 5.

    Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid niet geldt.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:16;

    • c.

      reclame-uitingen als bedoeld in het ‘Reclamebeleid 2011’.

  • 7.

    a. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement;

    • b.

      de weigeringsgrond van het derde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      de weigeringsgrond van het derde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • d.

      de weigeringsgrond van het derde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 8.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning geweigerd:

  • a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of

  • d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement

  • 4. Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[Vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

  • a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a. bioscoopvoorstellingen;

  • b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:19 van deze verordening;

  • c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d. activiteiten binnen een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet;

  • e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid;

  • b. een braderie;

  • c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e. een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement);

  • f. door de burgemeester aan te wijzen categorieën van vechtsportwedstrijden of gala’s.

Artikel 2:25 Evenementen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als:

  • a. Het aantal aanwezigen niet meer dan 100 personen bedraagt, waarvan maximaal 50 personen tegelijkertijd in een tent of ander bouwwerk aanwezig mogen zijn;

  • b. Het evenement tussen 8.00 en 0.30 uur plaatsvindt;

  • c. Geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 08.00 uur of na 24.00 uur;

  • d. Geen wegen hoeven te worden afgesloten;

  • e. Het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

  • f. Er maximaal 3 objecten geplaatst worden, waarvan slechts 1 tent met een oppervlakte van maximaal 50m² en de andere 2 objecten hebben een oppervlakte van maximaal 10m²;

  • g. Er een organisator is;

  • h. Tevens is geen vergunning vereist voor het houden van wandel- en/of fietstochten die plaatsvinden bij daglicht, zonder wedstrijdelement, waarbij geen verkeersmaatregelen worden genomen, geen verkeersregelaars worden ingezet en waarbij niet meer dan 250 deelnemers zijn;

  • i. De organisator binnen 6 weken voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester door middel van een vastgesteld meldingsformulier.

  • 3. De burgemeester kan binnen 2 weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5. De burgemeester kan activiteiten aanwijzen waarvoor de vergunningplicht niet geldt.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7. De burgemeester kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, jeugdsociëteit of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

  • 2.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

[Vervallen]

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1.Het is de houder van een horecabedrijf, die:

  • a.

    uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sportorganisatie of -instelling, dan wel die direct of indirect in verbinding staat met een zodanige inrichting of de daarbij behorende terreinen;

  • b.

    geheel of ten dele in gebruik is bij een jeugdorganisatie of -instelling dan wel een organisatie of instelling welke niet primair het uitoefenen van een horecabedrijf ten doel heeft;

  • c.

    is gelegen op een kampeer- of caravanterrein;

verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    Voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 3.

    Het is de houder van een horecabedrijf, anders dan bedoeld in de voorgaande leden van dit artikel, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is het de houder van een horecabedrijf niet toegestaan een bij dit bedrijf behorend terras of andere aanhorigheden na 01.00 uur voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 5.

    De burgemeester kan van de krachtens dit artikel geldende verboden voor één of meer horecabedrijven, als bedoeld in lid 3, doorlopende ontheffing (voor maximaal 3 kalenderjaren) verlenen, voor zover dit ziet op de zaterdag of zondag na 02.00 uur tot maximaal 04.00 uur.

  • 6.

    De burgemeester kan van de krachtens dit artikel geldende verboden voor één of meer horecabedrijven, als bedoeld in lid 1, doorlopende ontheffing (voor maximaal 3 kalenderjaren) verlenen, voor zover dit ziet op óf de zaterdag óf zondag na 00.00 uur tot maximaal 02.00 uur.

  • 7.

    De burgemeester kan van de krachtens dit artikel geldende verboden voor één of meer horecabedrijven als bedoeld in de leden 1 en 3 incidentele ontheffing verlenen.

  • 8.

    De sluitingstijden van horecabedrijven worden in de nacht van oud & nieuw vastgesteld op 06.00 uur.

  • 9.

    De burgemeester kan de sluitingstijd beperken in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid.

  • 10.

    Het in de voorgaande leden bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

  • 11.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de woon- en leefsituatie, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het is de houder van een horecabedrijf verboden deze voor het publiek geopend te hebben of daarin of aldaar publiek toe te laten of te laten verblijven op een tijdstip waarop het horecabedrijf, ingevolge een op grond van het voorgaande lid genomen besluit, gesloten dient te zijn.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.

    Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

    Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

    Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

    • 1.

      In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    • 2.

      De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

    Artikel 2:33 Ordeverstoring

    Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

    Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

    Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

    Afdeling 8ABijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

    Artikel 2:34a Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • -

      alcoholhoudende drank,

    • -

      horecabedrijf,

    • -

      horecalocaliteit,

    • -

      inrichting,

    • -

      para commerciële rechtspersoon,

    • -

      sterke drank,

    • -

      slijtersbedrijf en

    • -

      zwak-alcoholhoudende drank,

    dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

    Artikel 2:34b Schenktijden para commerciële rechtspersonen

    • 1.

      Een para commercieel rechtspersoon dat zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard, inclusief verenigings- en wedstrijdactiviteiten, kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken gedurende de periode beginnende met 1 uur voor aanvang en eindigende met 2 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende para commerciële rechtspersoon, onverminderd artikel 2:29 APV.

    • 2.

      Een para commercieel rechtspersoon dat zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, zoals o.a. jeugd sociëteiten en dorpshuizen, kan, onverminderd artikel 2:29 APV, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

    • 3.

      Overige para commerciële rechtspersonen kunnen onverminderd artikel 2:29 APV

    alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

    • 4.

      Krachtens artikel 4 lid 4 Drank- en Horecawet heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2:34b leden 1 tot en met 3 APV.

    • 5.

      Op de ontheffing als opgenomen in lid 4 van dit artikel is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:34c Bijeenkomsten bij para commerciële rechtspersonen

    • 1.

      Para commerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.

    • 2.

      Krachtens artikel 4 lid 4 Drank- en Horecawet heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2:32c lid 1 APV.

    • 3.

      Op de ontheffing als opgenomen in lid 2 van dit artikel is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[Vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

  • b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

  • c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

  • a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

  • b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, gedurende 24 uur, inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing als de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste en tweede lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

  • a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:49a Gedragsaanwijzing

  • 1. Het is verboden om in of vanuit een woning of een gebouw de openbare orde te verstoren.

  • 2. De burgemeester is bevoegd om indien het verbod in het eerste lid wordt overtreden en daardoor de openbare orde in ernstige mate wordt verstoord of dreigt te worden verstoord door gedragingen in of vanuit een woning of een gebouw, de gebruiker van de woning of het gebouw een aanwijzing op te leggen waarin gedragingen van de gebruiker worden verboden, dan wel waarin gedragingen worden voorgeschreven waardoor de verstoring van de openbare orde wordt voorkomen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing indien en voor zover in dit onderwerp wordt voorzien door de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Opiumwet of de Huisvestingswet.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van personen bestemd en daartoe aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 2:55 Aanstootgevend gedrag

  • 1. Het is verboden zich op een openbare plaats te bevinden met het kennelijke doel contact te zoeken tot het verrichten van handelingen van seksuele aard, die uit het oogpunt van openbare zedelijkheid kennelijk oneerbaar of aanstootgevend zijn of redelijkerwijs kan worden geacht te zijn.

  • 2. Het verbod gesteld in het eerste lid is niet van toepassing op de als zodanig aangewezen en aangeduide terreinen en onder door het college eventueel nader te stellen voorwaarden.

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[Vervallen]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd;

  • d. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a tot en met c gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, ervoor te zorgen dat die hond, indien deze zich op of aan de weg bevindt, zich niet van uitwerpselen ontdoet.

  • 2. De eigenaar of houder van een hond is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van het in dit artikel bepaalde, aan te tonen dat hij bij het uitlaten van die hond een deugdelijk hulpmiddel bij zich heeft, dat gezien de vorm en constructie als zodanig geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen.

  • 3. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het in het eerste en tweede lid gestelde niet geldt.

  • 4. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van een hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk met een hulpmiddel, als bedoeld in het tweede lid, worden verwijderd.

Artikel 2:59 Verontreiniging door pony’s en paarden

  • 1. De eigenaar of houder van een pony of paard is verplicht ervoor te zorgen dat die pony of dat paard zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers binnen de bebouwde kom;

  • b. op een gedeelte van een weg dat (mede) bestemd is voor andere weggebruikers dan voetgangers en dat is gelegen voor een inrit, eem uitrit of een afrit binnen de bebouwde kom;

Artikel 2:60 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

  • a. anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

  • b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid aanhef en onder d, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

  • b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:61 Houden van hinderlijke dieren

[Vervallen]

Artikel 2:62 Nachtvissen

  • 1. Het college kan openbare wateren aanwijzen waarvoor het verboden is tussen zonsondergang en zonsopgang te vissen in de binnen de bebouwde kom gelegen openbare wateren.

  • 2. Het college kan daarbij regels stellen in het belang van het voorkomen en beperken van overlast.

Artikel 2:63 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:64 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

  • a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:66 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:67 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:69 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

  • 3.

    als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:70 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[Vervallen]

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. Deze plaatsen zijn in ieder geval:

    • a.

      open een voetpad, in een passage of in een onderdoorgang;

    • b.

      in een portiek, galerij of dergelijke voor het publiek openstaande ruimte;

    • c.

      in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte;

    • d.

      in een volksverzameling;

    • e.

      op een schoolplein;

    • f.

      daar waar zulks overigens hinder of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:74 Begripsomschrijvingen carbidschieten

In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van Gemeentewet betreft, de burgemeester;

  • b.

    bus: een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;

  • c.

    carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2:74a Carbidschieten

  • 1. Carbidschieten in de openlucht is verboden.

  • 2. Het verbod, gesteld in het eerste lid, geldt niet indien:

    • a.

      carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 uur en 02.00 uur buiten de bebouwde kom waarbij gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale inhoud van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumcarbid (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht of degene, onder wiens toezicht hij staat, weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

    • b.

      de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen:

      • -

        op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing of scholen;

      • -

        op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg;

      • -

        op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

      • -

        op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied;

      • -

        zodat een vrijschootsveld van minimaal 75 meter aanwezig is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

      • -

        binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt en in totaliteit niet meer dan tien bussen worden aanwezig zijn;

  • c. er geen busdeksels of soortgelijke gevaarlijke projectielen worden gebruikt om met behulp van carbid te worden weggeschoten en

  • d. er wordt geschoten door een persoon van 16 jaar of ouder, niet onder invloed zijnde van alcohol of drugs, mits het schieten door een persoon van 16 of 17 jaar plaatsvindt onder toezicht van één of meerdere personen van 18 jaar of ouder.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen aanwijzen waar het gestelde in het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:74b Bij zich hebben van carbid

  • 1. Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is voorts niet van toepassing op de houder van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid van artikel 2:74a, gedurende de tijd waarvoor de ontheffing is verleend alsmede gedurende een uur daarvoor en een uur daarna.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:75 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:75a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden binnen een door het college aangewezen gebied (waarin begrepen wegen en voor publiek toegankelijke plaatsen of gebouwen) middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:76 Growshops begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer vaak wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;

  • 2.

    leidinggevende:

  • a.

    de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

  • b.

    de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • c.

    de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • 3.

    bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

  • a.

    de leidinggevende(n) en de levenspartner en kinderen van een leidinggevende van de inrichting;

  • b.

    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:76a Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2:76 te exploiteren.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Artikel 2:76b Eisen leidinggevende

    Een leidinggevende:

    • a.

      staat niet onder curatele;

    • b.

      is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • c.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • d.

      heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

Artikel 2:76c Nadere regels

De burgemeester kan nadere regels vast stellen voor wat betreft het aantal inrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend alsmede voor die inrichting geldende nadere voorwaarden.

Artikel 2:76d Vergunningaanvraag

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt ten minste:

  • a. opgaaf gedaan van de personalia van de leidinggevende(n) voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

  • b. opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;

  • c. overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

  • d. opgaaf gedaan van het adres en de aard van de bedrijfsuitoefening;

  • e. overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

  • f. overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting (schaal 1: 100).

  • 3. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:76e Beslistermijn

  • 1. De burgemeester beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2. De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2:76f Weigeringsgronden

  • 1. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of met het bepaalde in of krachtens deze verordening.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 3. Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester in ieder geval rekening met:

  • a. het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

  • b. de aard van de inrichting;

  • c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

  • d. de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

  • e. de wijze van bedrijfsuitoefening door de leidinggevende(n) van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

  • f. de wijze van bedrijfsuitoefening van de inrichting in het verleden.

Artikel 2:76g Vergunning

  • 1. In een vergunning worden vermeld:

  • a. de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

  • b. de leidinggevenden;

  • c. tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

  • d. de plaats waar de inrichting zich bevindt;

  • e. de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten.

  • 2. De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

  • 3. De vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar.

Artikel 2:76h Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.

Artikel 2:76i Intrekkingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6. kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:

  • a. aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • b. een leidinggevende van de inrichting toestaat danwel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • c. een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

  • d. zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • e. is gehandeld in strijd met het bij of krachtens artikel 2.8.9. bepaalde;

  • f. een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

  • g. indien de bedrijfsuitoefening van de inrichting voor een periode van langer dan 3 maanden is of wordt onderbroken;

  • h. indien niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in of krachtens deze afdeling.

Artikel 2:76j Vervallen vergunning

De vergunning vervalt indien een vergunning, strekkende ter vervanging van een eerdere vergunning voor dezelfde inrichting, is verleend.

Artikel 2:76k Sluiting van inrichtingen

  • 1. De burgemeester kan een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren:

  • 2. indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

  • 3. indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met het bepaalde in deze verordening of met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • a. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • b. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • c. Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • d. Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel 2:76l Toegang opsporingsambtenaren

De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

  • 1.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel

  • 2.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:77 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50 2:73 en 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:78 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:79 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere – door de gemeenteraad aan te wijzen - openbare plaatsen.

Artikel 2:80 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet meer in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksuele handeling: in ieder geval een aanraking van de geslachtsorganen welke niet medisch is, en lust- of gemoedstoestand opwekkend is;

  • d.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een inrichting voorzien van een darkroom, een seksclub, een parenclub, een erotisch café, een prostitutiehotel, een privé-huis of een prostitutiebedrijf waaronder een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie;

  • e.

    escortbedrijf: een bedrijf waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, bemiddeld wordt in prostitutie, die op een andere plaats wordt uitgeoefend dan waar de bemiddeling plaatsvindt;

  • f.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk zaken van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • g.

    exploitant: de natuurlijke persoon, of de natuurlijke persoon die bestuurder is van een rechtspersoon, voor wiens rekening en risico een seksinrichting of escortbedrijf wordt geëxploiteerd;

  • h.

    beheerder: de door de exploitant aangestelde natuurlijke persoon die de algemene en onmiddellijke leiding geeft aan een seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel;

  • i.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      de toezichthouder aangewezen krachtens artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      een andere persoon wiens aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • j.

    geschiktheidsverklaring: besluit van het college waaruit blijkt dat het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd voldoet aan de op grond van artikel 3.1.3 vastgestelde nadere regels.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Vergunningplicht seksinrichting of escortbedrijf

Artikel 3:4 Vergunningplicht seksinrichting of escortbedrijf

  • 1. Het is verboden een seksinrichting respectievelijk escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester respectievelijk het college.

  • 2. Het college kan het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum binden.

  • 3. Bij de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld, dan wel bij de aanvraag wordt in ieder geval gevoegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • e.

      een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop duidelijk het aantal werkruimten is aangegeven;

    • f.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • g.

      een lijst met telefoonnummers en/of websites waarmee cq. waarop de exploitatie zal plaatsvinden;

    • h.

      het aantal werkzame prostituees;

    • i.

      een bedrijfsplan, waarin in ieder geval beschreven de maatregelen die waarborgen dat tegen de prostituees geen enkele dwang wordt uitgeoefend en die tevens de veiligheid van de prostituees waarborgen. Het bedrijfsplan beschrijft tevens de geneeskundige zorg en voorlichting op het gebied van beroepsgerelateerde ziektes ten behoeve van bij het bedrijf werkzame prostituees.

    • j.

      in geval van een seksinrichting, de door het college afgegeven geschiktheidsverklaring;

    • k.

      indien van toepassing een kopie van de Drank- en Horecavergunning;

    • l.

      indien van toepassing, een origineel bewijs van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel alsmede ingeval van een rechtspersoon de statuten van de betreffende rechtspersoon;

    • m.

      indien van toepassing een bewijs van inschrijving bij de belastingdienst ten aanzien van loon-, inkomsten- en/of omzetbelastingen, met bijbehorende BTW-nummer(s).

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Artikel 3:5 Eisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele;

    • b.

      is niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;

    • c.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag, en

    • d.

      heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens, overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant en de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor tenminste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning genoemd in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 11.00 uur.

  • 2. De burgemeester kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is verboden zich als bezoeker in een seksinrichting te bevinden op tijden waarop de seksinrichting voor het publiek gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan de burgemeester, te zijner beoordeling:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de burgemeester het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Verplichtingen exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. Het is verboden een escortbedrijf in bedrijf te hebben zonder dat de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder op de plaats waar de bemiddeling plaatsvindt, aanwezig is.

  • 3. De exploitant en de beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf, dienen er voortdurend op toe te zien dat tijdens of in verband met de exploitatie waarvoor de vergunning is verleend er:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie, en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • c.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door een minderjarige prostituee;

    • d.

      geen personen jonger dan 18 jaar toegang tot de seksinrichting wordt verleend.

  • 4. De exploitant en de beheerder treffen maatregelen ter voorkoming voorkoming van feiten genoemd in het derde lid.

  • 5. De exploitant en de beheerder dienen er zorg voor te dragen dat dagelijks een actuele bedrijfsadministratie bij wordt gehouden, dat deze administratie in het bedrijf aanwezig is en op eerste vordering van een ambtenaar belast met toezicht op het bepaalde in dit hoofdstuk of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage wordt afgegeven.

  • 6. Het bevoegde orgaan kan nadere regels stellen ten aanzien van wat in de bedrijfsadministratie wordt opgenomen.

Artikel 3:9 Raam- en straatprostitutie

  • 3. Het is verboden:

    • a.

      door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op of aan de weg, op of in voor het publieke toegankelijke plaatsen (winkels daaronder begrepen), in deuropeningen, dan wel zich binnenshuis bevindende zichtbaar voor het publiek, iemand tot prostitutie uit te nodigen of aan te lokken, dan wel op deze uitnodiging of uitlokking in te gaan;

    • b.

      op of zichtbaar vanaf de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

  • 4. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

    • 1.

      Het is verboden, zonder vergunning van de burgemeester, een sekswinkel te exploiteren of te wijzigen, in door het college, in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

    • 2.

      Indien door door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan zijn artikel 3:4 lid 3 sub a tot en met e, sub h, artikel 3:5, artikel 3:8 lid 1 en lid 2, en de afdelingen 3.3, 3.4, en 3.5 van overeenkomstige toepassing.

    • 3.

      Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan is het verbod op een reeds bestaande sekswinkel niet van toepassing:

  • a. gedurende 12 weken nadat het college gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid;

  • b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.

    4.Gedurende een periode genoemd in het derde lid, kan de burgemeester met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorziening.

  • 5. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan is de weigeringsgrond genoemd in artikel 3:13, eerste lid, onder b, op een reeds bestaande sekswinkel niet van toepassing, voor zover de perso(o)n(en) die deze sekswinkel exploiteerde(n), de exploitatie daarvan sindsdien onafgebroken heeft of hebben voortgezet en de bruto vloeroppervlakte van deze sekswinkel sindsdien ongewijzigd is gebleven. Deze bepaling is niet van toepassing indien ná voormelde dag tevens een andere persoon of andere personen de exploitatie van een in dit lid bedoelde sekswinkel op zich heeft of hebben genomen.

  • 6. Het is de exploitant van een sekswinkel verboden, toe te laten, dat in de winkel aanwezige of werkzame personen aan bezoekers aanbieden om met hen tegen vergoeding seksuele handelingen te verrichten.

  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop zaken, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegde bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn/tenaamstelling en geldigheidsduur

  • 1. Het besluit op de aanvraag om een vergunning wordt genomen binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het besluit kan voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd, hiervan wordt mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 3. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is gebonden aan het bedrijf en aan het adres waarvoor zij is verleend en is niet overdraagbaar.

  • 4. De vergunning wordt op naam gezet van de exploitant en de beheerder.

  • 5. De vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar. Uiterlijk 12 weken voor het verstrijken van de termijn dient de exploitant een nieuwe aanvraag te hebben ingediend.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat er personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • d.

      het verlenen van de vergunning zou leiden tot overschrijding van het met toepassing van artikel 3:4, tweede lid, vastgestelde maximum;

    • e.

      de vergunning is aangevraagd voor de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf;

    • f.

      naar oordeel van het bevoegde orgaan, redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in of bij de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    • g.

      de exploitant met betrekking tot seksinrichting niet beschikt over een door het college afgegeven geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 3:4, derde lid onder j.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- winkel-, werk- of leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of zaken;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid;

    • g.

      in het belang van de zedelijkheid;

    • h.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee

  • 3. Onverminderd het elders in de APV of in deze verordening bepaalde, kan de vergunning worden geweigerd indien de aanvrager bij een eerdere verlening van een vergunning de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet of ten dele niet is nagekomen en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de vergunning wordt verleend, de aanvrager ook de aan deze vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zal naleven.

  • 4. De vergunning voor een escortbedrijf wordt geweigerd indien dat bedrijf, naar het oordeel van het college, niet voldoende aan een pand is gebonden.

  • 5. De vergunning voor een escortbedrijf wordt geweigerd indien het bedrijf gevestigd is of wordt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, behalve wanneer het een seksinrichting betreft waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:14 Intrekkingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel worden ingetrokken indien:

  • a. de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder niet feitelijk de exploitatie en het beheer voert;

  • b. de exploitant of beheerder de nadere regels bedoeld in artikel 3:3 overtreedt, dan wel niet of niet langer voldoet aan het gestelde in afdeling 3.2;

  • c. de exploitant of beheerder de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

  • d. er door de exploitant of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de voor hem, namens hem, onder zijn leiding, of door zijn bemiddeling, werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

  • e. aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting of het escortbedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

  • f. zich anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de exploitatie gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving;

  • g. aan een exploitant meerdere vergunningen zijn verleend en een van deze vergunningen op grond van lid 1 sub a tot en met f, wordt ingetrokken. Datzelfde kan indien een in een andere gemeente verleende vergunning is ingetrokken.

Artikel 3:15 Sluiting

  • 1. De burgemeester kan een seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren, indien:

    • a.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      naar zijn oordeel, een van de in artikel 3:14 genoemde situaties waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2. De sluiting wordt bekendgemaakt door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4. Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting, verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbenden(n) worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar het oordeel van het bevoegde orgaan, voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 7. Het college kan op de gronden zoals vermeld in lid 1 een escortbedrijf, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren tenzij het bedrijf gevestigd is in een woning. Het bepaalde in lid 2 tot en met 6 is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:16 Wijziging of beëindiging exploitatie

  • 1. Elke wijziging in de bedrijfsvoering of van de exploitatievorm dient schriftelijk en direct te worden medegedeeld aan het bevoegde orgaan.

  • 2. De vergunning vervalt zodra de op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie feitelijk beëindigt.

  • 3. Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, meldt de exploitant dat schriftelijk.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 en 3 vervalt, behoudens zwaarwegende omstandigheden en feiten, de vergunning verleend voor een sekswinkel niet indien, bij de wijziging bedoeld in lid 1, aangegeven is dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen 2 weken na de mededeling is ingediend totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 3:17 Wijziging of beëindiging beheer

  • 1. Indien een beheerder het beheer feitelijk beëindigt, meldt de exploitant dat uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging schriftelijk aan het bevoegde orgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien op aanvraag van de exploitant is besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer reeds voorlopig worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend en, met betrekking tot de nieuwe beheerder, door de politie een positief advies is uitgebracht.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:18 Overgangsbepalingen

[Vervallen]

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor Rosen Montag (Carnaval), 1e en 2e paasdag, Koningsdag en Koningsnacht, Hemelvaartsdag, 1e en 2e pinksterdag, 1e en 2e kerstdag en oudjaarsnacht en voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De overschrijding van de geluidsnormen zoals bepaald in artikel 1 zijn toegestaan tot uiterlijk 02.00 uur;

  • 3. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 4. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en derde lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde delen van de gemeente;

  • 5. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 6. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan, naast de in artikel 4:2 eerste lid genoemde dagen, maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[Vervallen]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

[Vervallen]

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:10 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:22 of onderdelen daarvan.

  • d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:11 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[Vervallen]

Artikel 4:12 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    1.Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voerendoor middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaarwordt gebracht, de reclame ontsierend is voor de omgeving of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt ook niet voor zover de Woningwet, Activiteitenbesluit milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale landschapsverordening, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2:10 van de APV van toepassing is.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:13 Plukverbod paddenstoelen

  • 1. Het college is bevoegd plaatsen aan te wijzen waar ter bescherming van het natuur-, landschaps- of dorps-/stadsschoon verboden is daarbij aangeduide paddestoelen te plukken of bij zich te hebben;

  • 2. Het is verboden op een, door het college, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats de daarbij aangeduide paddestoelen te plukken of bij zich te hebben;

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

  • a. ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel van elders afkomstige paddestoelen;

  • b. indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

  • c. voorzover de Natuurbeschermingswet van toepassing is;

  • d. voorzover het plukken van paddestoelen gebeurd voor educatieve doeleinden, voor inventarisatie en voor beheerswerk.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 4:14 Bomen

Het is verboden te handelen in strijd met de “Bomenverordening gemeente Hof van Twente”.

Afdeling 5 Kamperen

Artikel 4:15 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:16 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:17 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • 2.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positievefictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[Vervallen]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Parkeren en overlast van fietsen, bromfietsen, en snorfietsen

  • 1.Het is verboden een fiets, bromfiets of snorfiets te parkeren als daardoor:

  • a. op de weg de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

  • b. de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;

  • c. schade wordt veroorzaakt aan de openbare ruimte of aan het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • 2.

      voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets, bromfiets of snorfiets staat geparkeerd de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd en dit tegen de uitdrukkelijk verklaarde wil van die bewoner of gebruiker is.

    • 3.

      Het college kan in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van hinder een gebied aanwijzen waarin fietsen, bromfietsen, of snorfietsen uitsluitend in een daarvoor bestemde voorziening mogen worden geparkeerd.

    • 4.

      Het is verboden om een fiets, bromfiets of snorfiets in een gebied als bedoeld in het tweede lid buiten een voor parkeren bestemde voorziening te plaatsen.

Artikel 5:12a Weesfietsen en fietswrakken

Het is verboden:

  • 1.

    Een fiets, bromfiets of snorfiets te parkeren in een door het college daarvoor aangewezen parkeervoorziening, langer dan een door het college aangewezen periode (weesfietsen).

  • 2.

    Fietsen, bromfietsen of snorfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren op of aan de weg te laten staan (fietswrakken).

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet ;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:14a Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, openbare veiligheid, verkeersveiligheid, volksgezondheid en het milieu in gevaar komt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen op maandag tot en met zaterdag tussen 21.00 en 08.00 uur.

  • 3. Bij het venten moet, naast het bepaalde in het eerste lid, worden voldaan aan de volgende algemene regels:

  • - Het innemen van een standplaats is niet toegestaan.

  • - Bij het venten mag geen gebruik worden gemaakt van geluidsversterkende apparatuur.

  • - Het is niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van de vergunninghouder (organisator evenement) te venten op een weg waar een evenement plaatsvindt.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:15 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden,, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a.

    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

  • b.

    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

  • c.

    vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor:

  • a.

    standplaatsen die worden ingenomen ten behoeve van medisch onderzoek (zoalsbijv. borstkankeronderzoek);

  • b.

    standplaatsen die worden ingenomen door goede doelen organisaties, die een keurmerk hebben van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF);

  • c.

    standplaatsen, zoals benoemd onder a. en b. moeten minimaal 4 weken voorafgaand aan het innemen van de standplaats, hiervan melding doen bij het college door middel van een vastgesteld formulier.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen op grond van dit artikel.

Artikel 5:17 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:18 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:16, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:16, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:19 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:20 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:21 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:22 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:23 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Waterwet, of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:24 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:23, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:25 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:26 Reddingsmiddelen

[Vervallen]

Artikel 5:27 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:28 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:29 Crossterreinen

  • 1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:30 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:31 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

  • a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet

    bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen op grond van dit artikel.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:32 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:33 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a. verharde delen van de weg;

  • b. gemeentelijke begraafplaatsen.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:34 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1, 2:6, 2:9, 2:10, 2:11, 2:12, 2:13, 2:14, 2:15, 2:16, 2:17, 2:18, 2:19, 2:21, 2:22, 2:23, 2:25, 2:26, 2:29, 2:31, 2:32, 2:33, 2;34b, 2:34c, 2:36, 2:38, 2:39, , 2:40, 2:41, 2:42, 2:44, , 2:47, 2:48, 2:49, 2:49a, 2:50, 2:53, 2:54, 2:55, 2:57, 2:58, 2:59, 2:60, 2:62, 2:63, 2:65, 2:66, 2:68, 2:69, 2:72, 2:73, 2:74a, 2:74b, 2:75, 2:75a, 2:76a, 2:76b, 2:76h, 2:76l, 2:77, 2:78, 2:79, 2:80, 3:4, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 4:3, 4:6, 4:7, 4:8, 4:9, 4:10, 4:12, 4:13, 4:14, 4:16, 4:18, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:8, 5:9, 5:13, 5:14, 5:15, 5:16, 5:17, 5:20, 5:22, 5:23, 5:24, 5:25, 5:29, 5:30, 5:31, 5:33, 5:34.

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:43, , 2:45, 2:46, 2:51, 2:52, , 2:64, , 3:16, 3:17, 5:11, 5:12, 5:12A, 5:21, 5:26, 5:27, 5:28

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, [2:12, eerste lid,] en 4:11, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de toezichthouders en de buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Hof van Twente;

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening met betrekking tot prostitutie zijn belast: opsporingsambtenaren van de politie.

  • 3. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene plaatselijke verordening Hof van Twente 2014 d.d. 16 december 2014 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste en tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke verordening Hof van Twente 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 12 juli 2016.
De raad van de gemeente Hof van Twente,
de griffier, de voorzitter,
mr. A. Venema drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

Toelichting Lex Silencio Positivo

De Lex Silencio Positivo (hierna te noemen LSP) is de van rechtswege verleende vergunning: als een decentrale overheid bij een vergunningaanvraag te laat of niet reageert, dan wordt de vergunning automatisch verleend. De LSP beoogd het verminderen van de regeldruk van de overheid en het verbeteren van de dienstverlening aan bedrijven en burgers.

In de Algemene wet bestuursrecht heet de LSP: positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen. Voor de omgevingsvergunningen (zogenaamde Wabo-vergunningen) uit de APV is de Lex Silencio Positivo (LSP) verplicht. Artikel 2:11 van de APV is de enig vergunning die valt onder de werking van de Wabo. De hier verplichte LSP is opgenomen in lid 4 van artikel 2:11 APV (Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg).

Voor iedere andere vergunning of ontheffing in de APV is in de toelichting een afweging gemaakt over het wel of niet toepassen van de LSP. En het resultaat van die LSP-afweging is aan het eind van al die vergunnings- en ontheffingsartikelen zelf opgenomen. In de APV van 2010 stond de LSP-keuze in de algemene bepalingen 1:9 en 1:10 en alleen voor vergunningen en ontheffingen, die onder de Europese dienstenrichtlijn vallen.

Voor vergunningen en ontheffingen die vallen onder de reikwijdte van de Europese dienstenrichtlijn was de afweging dus al in 2010 gemaakt. De LSP kan hier alleen buiten toepassing verklaard worden om dwingende redenen van algemeen belang. Bij de artikelen 2:25 (Evenement), 2:29 (Sluitingstijd), 2:39 (Speelgelegenheden) en 3:4 (Seksinrichtingen) blijft de LSP buiten toepassing.

De algemene redenen om Lex Silencio Positivo wel van toepassing te laten zijn ligt in het feit dat het artikel in de APV vaak al bepaalde eisen stelt waaraan de aanvrager in de meeste gevallen aan voldoet. Daar staat tegenover dat bij het wel toepassen van de LSP het risico bij een van rechtswege verleende vergunning of ontheffing niet groot is.

De algemene redenen om Lex Silencio Positivo niet van toepassing te laten zijn ligt in het feit dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de verkeersveiligheid, de volksgezondheid en het milieu gewaarborgd dienen te worden. Bij een van rechtswege verleende vergunning of ontheffing kan het zijn dat bovenstaande zaken niet meer gewaarborgd kunnen worden.

Voor alle andere vergunningen en ontheffingen is de vrije LSP keuze nu ook gemaakt. In de navolgende tabellen treft u een overzicht aan van artikelen uit de APV waarbij de LSP expliciet wel van toepassing is verklaard en een overzicht van artikelen waarbij de LSP niet van toepassing is. Vervolgens is per artikel nader toegelicht waarom de LSP wel of niet is toegepast.

Wel toepassen Lex Silencio Positivo

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:64 Duiven

Artikel 2:65 Bijen

Artikel 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:20 Organiseren van een snuffelmarkt

Artikel 5:33 Verboden plaatsen

Niet toepassen Lex Silencio Positivo

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:25 Evenement

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:34b en Ontheffing alcoholschenktijden en bijeenkomsten van

2:34c persoonlijke aard.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:76a Vergunningplicht

Artikel 3:4 Vergunningplicht seksinrichting of escortbedrijf

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4:18 Aanwijzing kampeerplaatsen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:13 Inzamelen van geld of goederen

Artikel 5:30 Beperking verkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Vergunningen en ontheffingen waarbij de LSP wel van toepassing is

Art 2:64 Duiven

Bij dit artikel is gekozen om LSP toe te passen vanwege geringe bezwaren die hierop kunnen ontstaan. Het artikel zelf geeft al voldoende richtlijnen voor de duiven.

Art 2:65 Bijen

Voor de in dit artikel neergelegde ontheffing is gekozen voor de toepassing van de LSP. Overwegingen hierbij zijn dat, hoewel overlast mogelijk is, het artikel al bepaalde eisen aan de bijenhouder stelt, waaraan in het gros van de gevallen wordt voldaan. De enkele keer dat van die eisen ontheffing wordt gevraagd zal daar tijdig op kunnen worden beslist. Ook het belang van de bijenhouderij en de moeilijke situatie waarin zij verkeert zijn een afweging.

Art 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Hier wordt de LSP van toepassing verklaard op de ontheffing. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.

Art 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Het college kan plaatsen aanwijzen waar het parkeren van grote voertuigen verboden is omdat dit op die plaats schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. In dit geval hebben wij ervoor gekozen wel een LSP op te nemen. Deze situatie is veel zeldzamer dan die in het artikel over kampeermiddelen e.a.

Art 5:20 Organiseren van een snuffelmarkt

Vanwege het lage risico van een snuffelmarkt voor de openbare orde en veiligheid wordt de LSP van toepassing verklaart.

Art 5:33 Verboden plaatsen

Het is verboden op bepaalde plaatsen de as van een overledene uit te strooien. Ontheffing van het verbod is mogelijk. Dit soort ontheffingen zijn zeldzaam en er zijn doorgaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist, ook zal de openbare orde en veiligheid niet snel in het geding zijn. Om die reden is de LSP van toepassing.

Vergunningen en ontheffingen waarbij de LSP niet van toepassing is

Art 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Dit artikel verbiedt bij algemene regel om voorwerpen op of aan de weg te plaatsen in strijd met de publieke functie ervan, wanneer daardoor hinder of schade ontstaat of kan ontstaan.

Ontheffing van het verbod is mogelijk. Dit artikel beoogt het voorkomen van schade of hinder op of aan de weg. Gelet op het karakter van dit artikel is het minder wenselijk dat een aanvrager zonder een inhoudelijke beoordeling op de aanvraag om een ontheffing, van rechtswege hiervan gebruik kan gaan maken. De LSP is hierbij niet van toepassing.

Art 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Dit artikel regelt een verbod om voorwerpen of gewassen onder hoogspanningslijnen te plaatsen. Omdat het hier gaat om het voorkomen van (potentieel) gevaarlijke situaties en de openbare veiligheid hierbij in het geding kan zijn, ligt een LSP hier niet voor de hand. De LSP is hierbij niet van toepassing.

Art 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het gaat hier om een ontheffing voor personen die om wat voor reden dan ook noodzakelijkerwijs in een plantsoen moeten zijn waar dat normaliter verboden is (voor het bevoegd betreden van het plantsoen geldt het verbod sowieso niet). Wij kiezen ervoor hier de LSP niet toe te passen, omdat het onwenselijk zou zijn dat personen hun gang zouden kunnen gaan wanneer te laat op hun verzoek is beslist.

Art 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Voor het verkopen van consumentenvuurwerk is een vergunning nodig. Gezien deveiligheidsaspecten, de grote toeloop die een vuurwerkhandel doorgaans met zich meebrengt en de scherpe concurrentie in deze branche ligt het niet voor de hand om hier een LSP in te voeren.

Art 2:76a Vergunningplicht

In verband met de volksgezondheid wordt hier de LSP niet van toepassing verklaard. Het is een gevoelig onderwerp en het zou hoogst onwenselijk zijn als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid.

Art 3:10 Sekswinkels

Voor het exploiteren van een sekswinkel is een vergunning vereist in de gemeente Hof van Twente. Gezien gevoelige zaken in verband met de openbare orde, volksgezondheid en dergelijke is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren.

Art 4:6 Overige geluidhinder

Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een LSP toe te passen.

Art 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwenselijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt. De LSP wordt niet van toepassing verklaard.

Art 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Gezien het milieubelang is het niet wenselijk dat dergelijke ontheffingen via een LSP verkregen mogen worden.

Art 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Dit artikel dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast en de oneerlijke concurrentie die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een LSP toe te passen.

Art 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Het motief voor een aanwijzingsbesluit is doorgaans dat een toch al beperkte parkeerruimte door caravans e.d. overbelast zou raken. In die situatie zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een LSP afgezien.

Art 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Het is verboden om met voertuigen te rijden en te parkeren in en door parken, plantsoenen e.d.Ontheffing is mogelijk. Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aangroenvoorzieningen is de LSP niet van toepassing.

Art 5:13 Inzameling van geld of goederen

Voor het inzamelen van geld of goederen is een vergunning nodig. Het feit dat er een bepaalde indieningsdatum is gesteld maakt dat het in sommige gevallen niet mogelijk is om het besluit binnen 8 weken te nemen. Voorgaande zorgt ervoor dat het besluit later plaats moet vinden en daardoor is de LSP hierop niet van toepassing.

Art 5:30 Beperking verkeer in natuurgebieden

Gezien de belangen die hier wordt geschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, is het niet wenselijk om hier een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen en is daarvan afgezien. De LSP is niet van toepassing.

Art 5:31 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Bij het verbranden van afvalstoffen of vuur te stoken blijkt het voor het milieu- en veiligheidsbelang niet wenselijk om LSP te hanteren.

Toelichting Afdeling 8a

Inleiding

Deze verordening bevat medebewindbepalingen die zijn gebaseerd op de artikel 4 Drank- en Horecawet (verder: DHW).

Facultatieve bepalingen

De facultatieve bepalingen op grond van de artikel 25a t/m 25c DHW zijn niet opgenomen gelet op de belangenafweging blijkend uit de consultatie van de stakeholders en het raadsbesluit.

Oneerlijke mededinging

De op basis van artikel 4 van de DHW door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de para commerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende para commerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverant-woorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Concreet komt het er op neer dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging. Of in bepaalde gevallen sprake zal zijn van oneerlijke mededinging is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Bij de aanzienlijke ruimte die dit uitgangspunt biedt zal de gemeentelijke uitwerking verder overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur plaats moeten vinden. Er is dus aanzienlijke ruimte voor een afweging van belangen, die enerzijds niet tot het volledig uitbannen van oneerlijke mededinging hoeft te leiden en anderzijds niet tot het volledig ongemoeid laten van oneerlijke mededinging mag leiden.

Bestuurlijke boete, strafbaarstelling en bestuursdwang

Uit de eerder aangehaalde memorie van toelichting blijkt dat aan de bestaande arrangementen niets verandert als het gaat om de afbakening tussen bestuursrechtelijke handhaving via bestuurlijke boeten en strafrechtelijke handhaving op grond van de Wet op de economische delicten (WED). “Uitgangspunt is en blijft dat de handhaving van de DHW zal geschieden door het opleggen van bestuurlijke boeten. Alleen indien de overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft of het door de wetsovertreder genoten economisch voordeel groter is dan de bestuurlijke boetes zal er behoefte kunnen zijn om de zaak voor te leggen aan het Openbaar Ministerie om via de WED af te doen: de WED voorziet namelijk in een breder arsenaal aan sancties, zoals hogere maxima voor boetes en de moge-lijkheid tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Zolang dit duale stelsel bestaat heeft deze situatie zich nog geen enkele keer voorgedaan. We mogen constateren dat tot op heden het duale stelsel in het kader van de DHW probleemloos functioneert.” De grondslag voor het opleggen door de burgemeester van een bestuurlijke boete voor overtreding van onder meer de op basis van deze verordening vastgestelde bepalingen is artikel 44a van de DHW. Op grond van datzelfde artikel 44a kan de burgemeester ook voor overtreding van een aantal andere bepalingen uit de DHW een bestuurlijke boete opleggen.

Overtredingen van de op basis van deze verordening aan de APV toegevoegde bepalingen zijn strafbaar als overtredingen op grond van artikel 2, vierde lid, juncto artikel 1, onder 4º, van de WED. De desbetreffende artikelen zijn daarom niet in de opsomming van overtredingen in hoofdstuk 6 van de APV opgenomen.

In artikel 44 van de DHW is voorts bepaald dat de Minister en de burgemeester bestuurs - dwang kunnen toepassen ter handhaving van de verplichting om een toezichthouder alle medewerking te verlenen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden (artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).

Toezichthouders

De toezichthouders worden benoemd door de burgemeester. Zij kunnen worden vermeld in artikel 6:2 van de APV. Op grond van artikel 42 van de DHW hebben zij de bevoegdheid om woningen binnen te treden zonder toestemming van de bewoners, als de toezichthouder vermoedt dat daar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aan particu-lieren wordt verstrekt of als dat daadwerkelijk gebeurt.

Tot 1 januari 2014 kan de burgemeester ook ambtenaren van de NVWA inzetten, naast de eigen gemeentelijke toezichthouders, voor het toezicht op de naleving van de artikelen 20 en 45 van de DHW. Zie artikel V van de Wijzigingswet (Stb. 2012, 237).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2:34a Begripsbepaling

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8a gelden. Het gaat om de volgende begrips-omschrijvingen.

  • -

    alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • -

    horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -

    In afdeling 8 van de APV (toezicht op openbare inrichtingen) wordt de term horecabedrijf niet gebruikt, maar de term openbare inrichting. Uit de definitie in artikel 2:27 van de APV blijkt dat onder openbare inrichtingen niet alleen horecabedrijven als bedoeld in de DHW vallen, maar ook bedrijven waar alleen alcoholvrije drank wordt geschonken, of rookwaar voor gebruik ter plaatse wordt versterkt (coffeeshops), of zwak-alcoholhoudende drank om mee te nemen wordt verkocht (snackbars en dergelijke). Op de horecabedrijven in de zin van de DHW is dus zowel afdeling 8 als afdeling 8a van de APV van toepassing.

  • -

    horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -

    inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het

  • -

    verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • -

    para commerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • -

    sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumenprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • -

    slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

Artikel 2:34b en 2:34c Regulering para commerciële rechtspersonen

Artikel 4 van de DHW verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan para commerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder a, van de DHW moeten de schenktijden voor alcoholhoudende dranken geregeld worden.

Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder b en c, van de DHW moeten regels gesteld worden met betrekking tot door para commerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de para commerciële rechtspersoon.

Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op: bijeenkomsten, waarbij meestal alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende para commerciële instelling, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Voor zover die bijeenkomsten ook een zakelijk karakter hebben dat direct verband houdt met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van een vereniging, vallen deze niet onder het bereik van deze bepaling.

Bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn kan worden gedacht aan: activiteiten die niet verenigingsgebonden zijn. Dit doet zich voor als een para commerciële rechtspersoon zijn kantine of een andere ruimte verhuurt aan derden om bijvoorbeeld een feest te geven (voor niet-leden van de vereniging of niet-betrokkenen bij de stichting).

Artikel 2:34b lid 1 (alcoholschenktijden)

Onder activiteiten van sportieve aard wordt onder andere verstaan: Verenigings- en wedstrijd-activiteiten. Uit ABRS 29-10-2003, LJN: AM5479 blijkt dat onder verenigings- of wedstrijd-activiteiten geen bestuursvergaderingen zijn te rekenen. Trainingen en toernooien vallen hier uiteraard wel onder. Gelet op het consultatiedocument en de visie omtrent alcoholschenktijden is gebleken een eindtijd van 2 uur na de laatste wedstrijd dan wel training past binnen de huidige praktijk en binnen de tijden zoals nu ook opgenomen in het Convenant Voetbal-kantines; Jeugd en Alcohol.

Artikel 2:34b leden 2 en 3

Uit de consultatie van de belanghebbenden is gebleken dat de para commerciële rechtsper-sonen, die zich vooral richten op activiteiten die de sociale interactie bevorderen, een flexibel toe te passen regel wensen. Net als bij de alcoholschenktijden bij sportclubs is er daarom gekozen voor een algemeen geformuleerde regel in plaats van tijdstippen en dagen te benoemen. Met deze algemene regel wordt aansluiting gezocht bij de huidige praktijk.

Artikel 2:34b lid 3

Bij overige para commerciële rechtspersonen kan gedacht worden aan filmtheaters, concert-zalen, schouwburgen, musea en dergelijke. Hierbij vallen de schenktijden gemakkelijk te koppelen aan de activiteiten waarvoor deze rechtspersonen in het leven geroepen zijn. Een algemene regel is ter zake handig en sluit aan bij de praktijk.

2:34c lid 1 (bijeenkomsten van persoonlijke aard)

Gelet op de consultatie van de belanghebbenden en derhalve gelet op het belang van eerlijke concurrentie ten aanzien van reguliere horeca is ervoor gekozen een zogenaamde nullijn te hanteren voor zowel de bijeenkomsten van persoonlijke aard en voor de bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 2:34b lid 4 en artikel 2:34c lid 2 (ontheffingsmogelijkheid)

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioen-schappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen. Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb). Dat heeft de burgemeester van Hof van Twente gedaan.

Op deze ontheffing door de burgemeester is de lex silencio positivo (LSP) (stilzwijgend verleende vergunning/ontheffing) niet van toepassing.

Artikel 2:49a Gedragsaanwijzing

Dit is een nieuw artikel en geeft de burgemeester de bevoegdheid om een bewoner van een woning of een gebouw een gedragsaanwijzing op te leggen wanneer die bewoner door zijn gedrag zoveel overlast veroorzaakt dat de openbare orde, ook rond de woning of gebouw, daardoor wordt verstoord of dreigt te worden verstoord.

De achterliggende gedachte daarbij is dat in artikel 174a Gemeentewet wel is geregeld dat de burgemeester een woning kan sluiten indien door gedragingen in de woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord, maar dat er in zo’n geval niet een minder verstrekkende bevoegdheid is.