Regeling vervallen per 01-01-2021

Havenverordening Hof van Twente 2018

Geldend van 21-12-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Havenverordening Hof van Twente 2018

De raad van de gemeente Hof van Twente;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet; besluit:

vast te stellen de navolgende verordening HAVENVERORDENING HOF VAN TWENTE 2018.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

1. beroepsvaartuig: vaartuig dat hoofdzakelijk is bestemd en/of gebruikt wordt voor de uitoefening van enig beroep of bedrijf, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten;

2. college: het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente;

3. gemeente: de gemeente Hof van Twente;

4. onder:

a. Gemeentelijk vaarwater: het in eigendom aan de gemeente toebehorend of bij haar in gebruik, onderhoud of beheer zijnde openbaar vaarwater; onder openbaar water wordt verstaan wateren die voor het publiek bevaarbaar zijn of op andere wijze toegankelijk zijn, niet zijnde wateren die deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer of de krachtens deze wet vastgestelde regelingen.

b. Haven: havens voor beroepsvaart en pleziervaart die door het college als zodanig zijn aangewezen;

c. Werken: alle tot het gemeentelijk vaarwater en bij de gemeente in eigendom, gebruik, onderhoud of beheer zijnde behorende kaden, loswallen, taluds, oevers, beschoeiingen, steigers, trappen, bruggen, sluizen, meergelegenheden, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen, bouwwerken of daarmee vergelijkbare objecten, overige kunstwerken, zowel openbaar als particulier wanneer deze laatste, al of niet met enige beperking, voor het publiek toegankelijk zijn;

d. Havenmeester: degene die door het college als zodanig is aangewezen.

5. onder:

a. ligplaats: een plaats waar vaartuigen kunnen worden afgemeerd en die plaats als zodanig door het college is aangewezen;

b. passantenligplaats: een ligplaats voor pleziervaart, niet zijnde een zomer-, winter- of jaarplaats, of voor de beroepsvaart, niet zijnde voor laad- en losactiviteiten;

c. ligplaatshouder: degene op wiens naam de ligplaatsvergunning staat voor het hebben of innemen van een ligplaats;

d. exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

e. schipper: degene die de feitelijke leiding over een vaartuig heeft;

f. kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

6. onder:

a. gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquified Gases in Bulk of een van de andere codes van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), dan wel in de ADNR, alsmede stoffen die bij of krachtens andere wetgeving als zodanig worden genoemd, dan wel door het college als zodanig zijn aangewezen als gevaarlijke stoffen;

b. scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels, en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

c. ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

d. ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;

e. spudpaal: een verticale buizenconstructie, waarmee schepen zichzelf kunnen vastleggen.

7. onder:

a. bunkeren: overslag van brandstofolie of smeerolie van een bunkerschip naar een zeeschip;

b. bunkerschip: tankschip gebruikt voor het bevoorraden van schepen met brandstofolie of smeerolie;

c. bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst waarin uitsluitend de onderdelen zijn overgenomen zoals die staan in de Bunkering Safety Check-List van de International Safety Guide for Oil Tankers and Terminals (ISGOTT).

8. Vaartuigen:

a. vaartuig: alle soorten van drijvende lichamen, welke wegens hun drijfvermogen worden gebezigd dan wel bestemd of geschikt zijn voor het vervoer te water of geschikt zijn voor het vervoer te water van personen en/of goederen of voor het dragen van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen;

b. passagiersvaartuig: een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot vervoer van personen of om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie en dat bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd;

c. pleziervaartuig: vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk is bestemd of wordt gebruikt voor sportieve of recreatieve doeleinden, niet zijnde beroeps- of bedrijfsmatige doeleinden;

d. verhuurboot: een kano, waterfiets, al dan niet gemotoriseerde (roei)boot of daarmee vergelijkbaar vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige verhuur aan wisselende personen gedurende korte perioden;

e. woonboot: een vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning;

f. binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

g. tankschip: schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

h. zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document, afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven, waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.

i. zeilplank: klein zeilschip voorzien van een vrij bewegende zeiltuigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaiende mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund;

9. Zomer-, winter- of jaarplaats: een ligplaats voor pleziervaart die gedurende de periode 1 januari t/m 31 december (jaarplaats), 1 april t/m 30 september (zomerplaats) of

1 oktober t/m 31 maart (winterplaats) ingenomen mogen worden.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de havens en het gemeentelijk vaarwater in Gemeente Hof van Twente, die op een bij deze verordening behorende kaart als zodanig zijn aangewezen en die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede op de daarbij behorende werken.

Artikel 1.3 Vergunningen en ontheffingen

1. Het college kan vergunningen en ontheffingen verlenen en daaraan beperkingen en voorschriften verbinden.

2. Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning verleend voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.

3. Een ontheffing kan worden verleend voor een eenmalige of kortstondige gedraging of handeling.

4. Een ontheffing als bedoeld in het derde lid kan in spoedeisende gevallen mondeling geschieden.

5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een aanwijzing als bedoeld in artikel

5.1 van deze verordening.

6. Het college kan nadere regels stellen over vergunningen en ontheffingen.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden vergunning en ontheffing

Een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 1.3 van deze verordening kan onder meer worden geweigerd:

1. indien het uiterlijk van het vaartuig naar het oordeel van de havenmeester niet in overeenstemming is met de esthetische waarden die passen bij de haven of het uiterlijk in strijd is met het aanzien van de gemeente, het gemeentelijk vaarwater of de haven;

2. in het belang van de orde, de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu of de omgeving van de havens en het gemeentelijk vaarwater;

3. indien het vaartuig, waarvoor een vergunning of ontheffing wordt gevraagd, niet voldoet aan de maten, die voor de betreffende ligplaats gelden;

4. indien sprake is van strijd met een door het college op basis van deze verordening vastgesteld aanwijzingsbesluit.

Artikel 1.5 Wijzigings-, schorsings- en intrekkingsgronden vergunning of ontheffing

Het college kan onder meer een vergunning of ontheffing wijzigen, schorsen of intrekken:

1. indien een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder onder meer de orde, de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu en de omgeving van de havens en het gemeentelijk vaarwater dat wenselijk maken;

2. indien een daaraan verbonden voorschrift niet wordt nageleefd;

3. indien zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de vergunning of ontheffing niet of niet onder die voorschriften zou zijn verleend;

4. indien de verstrekte gegevens onjuist zijn;

5. hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

6. de houder dit verzoekt.

Artikel 1.6 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden en niet overdraagbaar, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.7 Indienen aanvraag

1. Een aanvraag om vergunning of ontheffing wordt schriftelijk ingediend bij het college, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

2. Het college kan voor het indienen van een aanvraag om vergunning een formulier vaststellen.

3. Het college neemt een aanvraag als bedoeld in het tweede lid slechts in behandeling indien van het vastgestelde formulier gebruik is gemaakt en het formulier volledig is ingevuld.

4. In een spoedeisend geval, of indien het een eenmalige gedraging of een handeling van korte duur betreft, kan een aanvraag mondeling worden gedaan bij de havenmeester.

5. In het geval als bedoeld in het vierde lid kan een besluit op een aanvraag ook mondeling door de havenmeester geschieden.

6. Het college kan nadere regels stellen over het indienen van een aanvraag.

Artikel 1.8 Beslistermijn

1. Het college beslist op de aanvraag als bedoeld in artikel 1.7 binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

2. Het college kan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.9 Uitsluiting Lex Silencio Positivo

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de artikelen 2.2, 2.4, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.11, 2.13,

2.14, 2.18, 2.19, 4.2, 4.6, 4.7, 4.8 en 4.10.

Artikel 1.10 Normadressaat

1. Tenzij uit deze verordening anders blijkt, zijn de ligplaatshouder en/of de kapitein en/of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

2. Bij afwezigheid van de ligplaatshouder, de schipper of de kapitein is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 1.11 Voeren registratienummer en naam

Het college kan nadere regels stellen over het voeren van een registratienummer en een naam door een vaartuig.

Artikel 1.12 Aanwijzingen en toestemmingen

1. De havenmeester kan mondeling aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

3. Voor zover niet anders bepaald, kan de havenmeester van elk verbod in het belang van het veilig en ordelijk verloop van de scheepvaart, mondeling toestemming verlenen om van het bepaalde in of bij deze verordening af te wijken.

Artikel 1.13 Aanwijzing havenmeester

Het college van Gemeente Hof van Twente wijst een havenmeester aan.

HOOFDSTUK 2 ORDENING IN EN GEBRUIK VAN DE HAVEN

Algemeen

Artikel 2.1 Overlast van en aan vaartuigen

1. Het is verboden met of op een vaartuig in de havens en het gemeentelijk vaarwater overlast of hinder te veroorzaken, dan wel op een andere wijze de orde te verstoren.

2. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in de havens en het gemeentelijk vaarwater, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden, dan wel een vaartuig te water te laten, los te maken, te verleggen of te verhalen, daarvan trossen te kappen of los te gooien.

Artikel 2.2 Voorwerpen in, op en boven gemeentelijk vaarwater

1. Het is in verband met de veiligheid verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven gemeentelijk vaarwater te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het gemeentelijk vaarwater of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het gemeentelijk vaarwater.

2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan de havenmeester.

3. De melding als bedoeld in het tweede lid bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, provinciale verordeningen, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

5. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.3 Bereikbaarheid van afgemeerde vaartuigen

1. Het is verboden de toegang tot een vaartuig te blokkeren. 2.

a. De ligplaatshouder is verplicht ervoor zorg te dragen dat het vaartuig vlot en veilig kan worden betreden en verlaten, geheel conform nautisch gebruik

b. Een afgemeerd vaartuig beschikt over een toegang welke geen schade kan veroorzaken.

3. In afwijking van het eerste lid hoeft een binnenschip niet over een vrije toegang te beschikken als:

a. de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen; of

b. het afmeren van korte duur is.

Artikel 2.4 Gebruik van (verkeers)objecten en verkeerstekens

1. Voor zover hierin niet door het Binnenvaartpolitiereglement wordt voorzien, is het verboden, meerboeien en tonnen in gemeentelijk vaarwater, alsmede tekens, lantaarnpalen, bomen, beschoeiingen, railingen, werken, kadeterreinen, loswallen, taluds, oevers, steigers, trappen, bruggen, sluizen en daarmee vergelijkbare kunstwerken, meergelegenheden, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen, bouwwerken of daarmee vergelijkbare objecten op of langs de openbare weg voor een ander doel te gebruiken dan waarvoor deze zijn bestemd.

2. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.5 Plaatsen van steigers en voorwerpen of het uitvoeren van werken

Het is verboden om in gemeentelijk vaarwater of op of aan de daaraan of daarlangs gelegen openbare weg aanwezige werken, steigers te plaatsen of werken uit te voeren.

Artikel 2.6 Maximumvaarsnelheid

1. Het is verboden in de havens en het gemeentelijk vaarwater met een vaartuig sneller te varen dan 7 (zeven) kilometer per uur.

2. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.7 Breken van ijs

1. Het is verboden om ijs te breken in de havens en het gemeentelijk vaarwater

2. Het in het vorige lid bedoelde verbod geldt niet:

a. voor het losmaken van ijs rond vaartuigen tot een maximale afstand van één (1) meter; of

b. indien het college hiervoor ontheffing heeft verleend.

Artikel 2.8 Vaartuigen als opslagplaats

1. Het is verboden om zich in de havens en het gemeentelijk vaarwater te bevinden met een vaartuig dat wordt gebruikt als opslagplaats.

2. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.9 Verbod tot baden en duiken

1. Het is verboden om in de havens en het gemeentelijk vaarwater of op een andere dan een bij openbare kennisgeving door het college aangegeven openbare zwemplaats te baden of te zwemmen of duikwerkzaamheden uit te voeren.

2. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.10 Toegang tot werken

Het is verboden om de toegang tot de gemeentelijke werken te belemmeren of langer daarvan gebruik te maken dan voor het in- of ontschepen van personen en/of laden en lossen nodig is.

Artikel 2.11 Onbeheerd drijvende vaartuigen en drijvende voorwerpen

1. Het college is bevoegd onbeheerd drijvende vaartuigen die in de havens of het gemeentelijk vaarwater worden aangetroffen, te meren, te verhalen en in bewaring te nemen voor rekening en risico van de rechthebbende(n) van het vaartuig.

2. Het is verboden om houtvlotten, balken, bomen, planken, visbunnen of daarmee vergelijkbare voorwerpen in de havens en het gemeentelijk vaarwater te hebben liggen.

3. Het college kan van het verbod in het tweede lid ontheffing verlenen.

Artikel 2.12 Gebruik van voorstuwers

1. Het is verboden om de voorstuwers en/of de schroef van het vaartuig te gebruiken indien het vaartuig:

a. is vastgevaren;

b. ten anker ligt;

c. gemeerd is.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid onder c, is niet van toepassing indien het betreft de situatie:

a. direct na aankomst ter plaatse van het vaartuig, of

b. ter voorbereiding van het vertrek van het vaartuig.

3. Het is verboden een voortstuwingsinstallatie en/of de schroef van een vaartuig te gebruiken, anders dan om te varen, te meren of te ontmeren.

Artikel 2.13 Gebruik van ankers en spudpalen

1. Het is, behoudens goed zeemanschap, verboden om in de havens en het gemeentelijk vaarwater

a. een anker te gebruiken om een vaartuig af te stoppen;

b. met een krabbend anker te varen;

c. ten anker te komen of ten anker te liggen.

2. de in het eerste lid gestelde verboden gelden niet voor vaartuigen die baggeren, indien de ankers noodzakelijk zijn voor het verrichten van het baggerwerk en daarvoor door het college ontheffing is verleend conform artikel 2.14 lid 2 van deze verordening.

3. De in het eerste lid gestelde verboden gelden niet wanneer;

a. de ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats; of

b. dit geschiedt door een drijvende kraan, zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken en het voornemen daartoe overeenkomstig het vierde en vijfde lid is gemeld.

4. Het voornemen om een anker te gebruiken als bedoeld in het derde lid, onder b, wordt gemeld aan de havenmeester.

5. De melding bedoeld in het vierde lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

6. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.14 Bagger- of bergingswerkzaamheden en dreggen

1. Het is verboden om bagger- of bergingswerkzaamheden uit te voeren in de havens en het gemeentelijk vaarwater, al dan niet bij wijze van beroep of bedrijf, met enigerlei middel naar zich onder het wateroppervlak bevindende voorwerpen te zoeken of deze op te dreggen.

2. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

3. Het college kan nadere regels stellen over bagger- en bergingswerkzaamheden en dreggen.

Artikel 2.15 Beschadigen van werken

1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in eigendom, gebruik, onderhoud of beheer zijnde gemeentelijk vaarwater, trekpaden, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens, of andere werken.

2. Indien schade is toegebracht als bedoeld in het eerste lid dan zal het schadeveroorzakende vaartuig niet eerder mogen vertrekken dan nadat door of namens de schipper van het vaartuig een waarborgsom is gestort of een bankgarantie is gegeven, ten bedrage van de door of in opdracht van het college getaxeerde schade.

Artikel 2.16 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

1. Het college kan als door de aanwezigheid van een schip in de haven ernstig gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan, of een ernstige verstoring van de ordening plaatsvindt of kan plaatsvinden:

a. een verbod opleggen om met het schip de haven binnen te komen of in de haven te verblijven; of

b. maatregelen ter voorkoming daarvan opleggen aan de kapitein of de schipper van het schip dat in de haven verblijft.

2. Het is verboden om in afwijking van door het college opgelegde maatregelen te handelen.

3. De vorige leden gelden niet in gevallen waarin de burgemeester bevoegd is een bevel te geven als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet.

Artikel 2.17 Deugdelijk afmeren

1. Het is eenieder verboden te laden of te lossen op een schip dat op ondeugdelijke wijze is afgemeerd.

2. Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

3. Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.18 Vast- en losmaken zeeschepen

1. Het vast- en losmaken is een ieder verboden als het betreft een zeeschip:

a. met een lengte van meer dan 75 meter; of

b. met een lengte van minder dan 75 meter dat is gebouwd of wordt gebruikt voor het gemaakt van die stoffen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing als:

a. het vastmaken direct bij aankomst op de meerplaats gebeurt door de bemanningsleden die aan boord zijn;

b. wordt gehandeld door een gediplomeerd bootman;

c. het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen; of

d. de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding tot bootman, onder verantwoordelijkheid van een gediplomeerd bootman.

Artikel 2.19 Hond aan boord

Ligplaatshouders die (een) hond(en) aan boord van hun vaartuig hebben, zijn, indien ambtenaren die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften dit verlangen, verplicht om deze hond(en) bij het betreden van het vaartuig door die ambtenaren en gedurende hun verblijf aan boord vast te leggen en vastgelegd te houden.

Artikel 2.20 Zeilplanken e.d.

1. Het is eenieder verboden om zich in de havens en het gemeentelijk vaarwater met een zeilplank, jetski, hovercraft, waterscooter of daarmee vergelijkbaar vaartuig, dan wel zich met waterski’s of daarmee vergelijkbare voorwerpen voort te bewegen.

2. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

3. Het college kan nadere voorschriften en beperkingen verbinden aan de ontheffing als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.21 Verbod gebruik hoofdmotor

1. Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering van direct voor vertrek van het schip.

2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.22 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe in de omgeving van de havens en het gemeentelijk vaarwater aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 2.23 Werkzaamheden

1. Het is verboden in de havens en het gemeentelijk vaarwater vaartuigen op te leggen, te doen opleggen, te (ver)bouwen, te doen (ver)bouwen, te vervangen, te doen vervangen, daaraan herstelwerkzaamheden, waaronder in ieder geval schoonmaak-, schilder- en andere conserverings- en ontgassingswerkzaamheden, te verrichten of te doen verrichten, droog te zetten of te doen zetten, te slopen of te doen slopen op andere dan door het collegeaangewezen plaatsen.

2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover het betreft:

a. het uitvoeren van noodreparaties;

b. het uitvoeren van kleine herstel- en onderhoudswerkzaamheden die worden uitgevoerd op een door het college aan te wijzen plaats.

3. onverminderd het bepaalde in andere wetgeving is het verboden aan of op een vaartuigwerkzaamheden te verrichten wanneer deze nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

4. Het college kan nadere regels stellen over het opleggen, bouwen, verbouwen, vervangen, herstellen, droogzetten en slopen van vaartuigen.

Artikel 2.24 Ontsmetten van schepen

1. Het is verboden een schip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of stoffen die gassen afstaan.

2. Het is verboden een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige, die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Beroepsvaart

Artikel 2.25 Laden en lossen

1. Het is verboden om zonder toestemming van de havenmeester met een vaartuig te laden of te lossen, waaronder ook bunkeren wordt begrepen.

2. Het college kan nadere regels stellen over het laden en lossen van vaartuigen.

Artikel 2.26 Bunkeren

1. Het is verboden te bunkeren, tenzij:

a. de daarbij betrokken schepen beschikken over een bunkercontrolelijst die volledig, positief en naar waarheid is ingevuld;

b. deze bunkerlijst is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen;

c. tijdens het bunkeren het daarover in de bunkercontrolelijst gestelde wordt nageleefd.

2. De bunkercontrolelijst wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de daarbij betrokken schepen gehouden.

3. Als meer dan één bunkerlichter betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie vult iedere bunkerlichter voor zich een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen.

Artikel 2.27 Stuwadoorsmaterieel en garneren van goederen

1. Het is verboden om zonder toestemming van de havenmeester na afloop van de laad- en loswerkzaamheden stuwadoorsmaterieel op of bij gemeentelijke werken en wegen achter te laten.

2. Het is verboden om goederen, die met vorkhefwagens moeten worden verwerkt, op of bij gemeentelijke werken en wegen anders op te slaan dan met gebruikmaking van houten onderliggers van voldoende dikte om bij het onderschuiven van de vork beschadiging aan het oppervlak van de gemeentelijke werken en wegen te voorkomen.

HOOFDSTUK 3 VEILIGHEID EN MILIEU

Artikel 3.1 Milieuschade en hinder veroorzakende stoffen

1. Onverminderd andere wetgeving is het verboden voor het milieu schadelijke en verontreinigende vloeistoffen, vaste stoffen en voorwerpen overboord of van de wal in de havens en het gemeentelijk vaarwater te werpen, te laten vallen, te pompen of te laten vloeien.

2. Het is verboden rook, dampen, gassen, stof of stoom op een zodanige wijze uit een vaartuig te laten ontsnappen die daardoor nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

3. De verboden, genoemd in dit artikel, zijn niet van toepassing indien wordt gehandeld in overeenstemming met:

a. een vergunning afgegeven bij of krachtens de geldende milieuwetgeving;

b. een door het college verleende ontheffing in gevallen waarin de wet niet voorziet.

4. Indien gebruik van een stroomvoorziening wenselijk is, is de schipper verplicht aan te sluiten op walstroom, voor zover de gemeente hierin voorziet, teneinde geluidshinder te voorkomen.

Artikel 3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is eenieder verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 3.3 Aanwijzen stoffen

Het college kan stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken aanwijzen waarvoor nader bepaalde aanvullende risicobeheersende maatregelen getroffen dienen te worden.

Artikel 3.4 Vergunning ontvangstvoorzieningen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die de haven aandoen in ontvangst te nemen.

2. Onverminderd artikel 1.4 kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

a. de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

b. geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

c. de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

d. de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

e. het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die scheepsafvalstoffen afgeven;

f. melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

g. de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

h. het afleveren van de ontvangen stoffen.

Artikel 3.5 Voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu

1. Eenieder die met zijn vaartuig in de havens of op het gemeentelijk vaarwater verblijft, is verplicht het aan boord van zijn vaartuig aanwezige huisvuil te deponeren in de daarvoor bestemde door of vanwege de gemeente geplaatste containers.

2. De ligplaatshouder, dan wel de schipper, is verplichtt:

a. zodanige maatregelen te nemen dat het te water geraken van (vloei)stoffen en voorwerpen, die tot nadelige gevolgen voor het milieu kunnen leiden, wordt voorkomen;

b. onmiddellijk na het te water geraken van de in sub a genoemde (vloei)stoffen en voorwerpen, daarvan mede kennis te geven aan de havenmeester en er zorg voor te dragen, dat deze vloeistoffen en voorwerpen onmiddellijk, of binnen de door de havenmeester te bepalen tijd, uit het water worden verwijderd.

Artikel 3.6 Verhalen van schepen

1. Het college kan een exploitant schriftelijk opdragen een schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de ordening, de veiligheid of het milieu in en in de omgeving van de havennoodzakelijk is.

2. Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een schip te verhalen kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

3. In spoedeisende gevallen of als de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

4. De vorige leden gelden niet in gevallen waarin de burgemeester bevoegd is een bevel te geven als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet.

Artikel 3.7 Reinigen van openbare kaden, terreinen en wegen

1. Onverminderd het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente zijn de gebruikers van de gemeentelijke werken en wegen, verplicht er op toe te zien dat, indien tengevolge van door hen of op hun last verrichte werkzaamheden, waaronder transporten mede zijn begrepen, restanten lading, emballage, garnering, vuilnis, puin, gruis, kalk, sintels, kolen, aarde, olieproducten of afvallen daarvan, smeer of daarmee vergelijkbare (vloei)stoffen op de gemeentelijke werken en wegen na afloop van de werkzaamheden achterblijven, behoorlijk, zulks ter beoordeling van de havenmeester, te reinigen binnen 24 uren na beëindiging van de werkzaamheden, en indien die werkzaam-heden langer dan een dag duren, ten minste één (1) maal per etmaal.

2. Indien de gebruikers aan de in het vorige bedoelde verplichting niet of niet tijdig voldoen, kan het college besluiten de schoonmaakwerkzaamheden op kosten van degenen, die het reinigen hebben nagelaten, te laten verrichten.

HOOFDSTUK 4 LIGPLAATSEN

Algemeen

Artikel 4.1 Algemeen ligplaatsverbod

Onverminderd het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement en in deze verordening is het eenieder verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben in de havens of het gemeentelijk vaarwater.

Pleziervaart

Artikel 4.2 Ligplaatsvergunning

1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een pleziervaartuig ligplaats in te nemen of te hebben in de havens of het gemeentelijk vaarwater.

2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is een zomer-, winter- of jaarplaats.

3. Indien een ligplaats niet door een ligplaatshouder met een pleziervaartuig wordt ingenomen, is deze ligplaats een passantenligplaats.

4. Het is verboden om zonder schriftelijke toestemming van de havenmeester met een pleziervaartuig een passantenligplaats als bedoeld in het derde lid in te nemen of te hebben.

5. Het college wijst ligplaatsen aan in de havens of het gemeentelijk vaarwater als bedoeld in het eerste lid.

6. Het is te allen tijde verboden om in de winterperiode, die loopt van 1 oktober tot 1 april, op het pleziervaartuig te overnachten.

Artikel 4.3 Uitoefenen beroep of bedrijf

Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college een plezier- vaartuig ook te gebruiken voor de uitoefening van enig beroep of bedrijf.

Artikel 4.4 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over pleziervaartuigen.

Beroepsvaart

Artikel 4.5 Meldingsplicht

1. De schipper meldt zijn komst en handelt conform de procedures via het Webportal Havengelden.

2. Ingeval het Webportal Havengelden buiten werking is meldt de schipper van een vaartuig, die een ligplaats heeft ingenomen, tijdens kantooruren binnen 2 uur de aankomst van zijn schip aan de havenmeester.

Artikel 4.6 Ligplaatsverbod

1. Het is verboden met een beroepsvaartuig ligplaats in te nemen of te hebben in de havens en het gemeentelijk vaarwater.

2. Het college wijst ligplaatsen aan in het gemeentelijk vaarwater waarvoor het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de beroepsvaart die over toestemming van het college of de havenmeester beschikt om af te meren en/of ligplaats in te nemen op plaatsen die op de bij deze verordening behorende kaart voor de beroepsvaart zijn aangewezen.

Woonboten

Artikel 4.7 Ligplaatsvergunning

1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een woonboot ligplaats in te nemen of te hebben in de havens en het gemeentelijk vaarwater.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.4, weigert het college een vergunning als bedoeld in het eerste lid bij strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Artikel 4.8 Uitoefenen beroep of bedrijf

1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college een woonboot, waarvoor op grond van artikel 4.6 vergunning is verleend, ook te gebruiken voor de uitoefening van enig beroep of bedrijf.

2. Het college kan nadere voorwaarden stellen aan de omvang van het gebruik als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.9 Het opleggen, bouwen, verbouwen, vervangen, herstellen, droogzetten en slopen van vaartuigen

1. Het is verboden in de havens en het gemeentelijk vaarwater vaartuigen op te leggen, te doen opleggen, te (ver)bouwen, te doen (ver)bouwen, te vervangen, te doen vervangen, daaraan herstelwerkzaamheden, waaronder in ieder geval schoonmaak-, schilder- en andere conserverings- en ontgassingswerkzaamheden, te verrichten of te doen verrichten, droog te zetten of te doen zetten, te slopen of te doen slopen op andere dan door het college aangewezen plaatsen.

2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover het betreft:

a. het uitvoeren van noodreparaties;

b. het uitvoeren van kleine herstel- en onderhoudswerkzaamheden die worden uitgevoerd op een door het college aan te wijzen plaats.

3. Onverminderd het bepaalde in andere wetgeving is het verboden aan of op een vaartuig werkzaamheden te verrichten wanneer deze nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

4. Het college kan nadere regels stellen over het opleggen, bouwen, verbouwen, vervangen, herstellen, droogzetten en slopen van vaartuigen.

Artikel 4.10 Woonverblijf anders dan op woonschip

1. Het is verboden een vaartuig, niet zijnde een woonboot, in de havens en het gemeentelijk vaarwater als woon- of nachtverblijf te gebruiken.

2. Het college kan van het verbod als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen voor een bepaalde termijn.

Artikel 4.11 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over woonboten.

Passagiersvaart

Artikel 4.12 Ligplaatsvergunning

Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een passagiersvaartuig, verhuurboot, watertaxi, pont of daarmee vergelijkbaar vaartuig ligplaats in te nemen of te hebben in de havens en in het gemeentelijk vaarwater.

Artikel 4.13 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over passagiersvaartuigen, verhuurboten, watertaxi's, ponten of daarmee vergelijkbare vaartuigen.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Artikel 5.1 Aanwijzingen

1. Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de ordening en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

3. De vorige leden gelden niet in gevallen waarin de burgemeester bevoegd is een bevel te geven als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet.

Artikel 5.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover strafbaarstelling niet al bij de wet is bepaald, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5.3 Toezicht

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening is belast de havenmeester.

2. Voorts zijn met het toezicht als bedoeld in het eerste lid belast de daartoe door het college aangewezen personen.

Artikel 5.4 Binnentreden woning

De havenmeester en de als zodanig aangewezen toezichthouders zijn bevoegd om het als woning ingerichte (gedeelte van een) vaartuig te betreden zonder toestemming van de bewoner.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Overgangsrecht

1. Op aanvragen om een vergunning of ontheffing die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn gedaan en waarop door het college op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, worden de desbetreffende bepalingen van deze verordening toegepast.

2. De intrekking van de "Havenverordening Hof van Twente 2015" op grond van artikel 6.3, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop deze besluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover deze besluiten niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

Artikel 6.3 Intrekking voorgaande verordening

De "Havenverordening Hof van Twente 2015”, vastgesteld op 28 oktober 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 6.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Havenverordening Hof van Twente 2018”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 17 april 2018.

De raad van Hof van Twente,

de griffier, de voorzitter,

mr. A. Venema

drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM