Regeling vervallen per 01-01-2022

Beleidsregels bijzondere bijstand Hof van Twente 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand Hof van Twente 2021

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

gelet op het bepaalde in de Participatiewet en titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten:

vast te stellen de volgende BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND HOF VAN TWENTE 2021.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. de wet: de Participatiewet;

b. belanghebbende: de aanvrager van bijzondere bijstand;

c. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

d. bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5 onder d van de wet;

e. draagkracht: het gedeelte van het inkomen en/of het vermogen dat eerst gebruikt moet worden voor bijzondere kosten;

f. draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld;

g. bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm zoals bedoeld in artikel 5 sub c van de wet.

h. woonkosten:

i. Voor een huurwoning: de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag.

ii. Voor een eigen woning: de voor de woning verschuldigde hypotheekrente en de zakelijke lasten die betrekking hebben op de woning (rioolrechten, eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, premie brand en opstalverzekering en eigenaarsdeel van de waterschapslasten).

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 2 Bijzondere bijstand

Aan de verlening van bijzondere bijstand zijn de volgende voorwaarden verbonden:

- De kosten moeten zich daadwerkelijk voordoen;

- De kosten moeten noodzakelijk zijn, en;

- De kosten of omstandigheden moeten bijzonder zijn.

Artikel 3 Moment van aanvragen bijzondere bijstand

1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt of uiterlijk een maand na de datum waarop de kosten zijn gemaakt.

2. De bijzondere bijstand kan tot maximaal een maand voor datum ontvangst aanvraag met terugwerkende kracht toegekend worden.

HOOFDSTUK 3 DRAAGKRACHT BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 4 Draagkrachtregels algemeen

1. Bij de toekenning van bijzondere bijstand moet de aanvrager, naar draagkracht, een eigen bijdrage betalen.

2. Het college stelt in beginsel de draagkracht vast voor een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand is ontvangen.

3. Als de bijstand met terugwerkende kracht is toegekend, wordt het startpunt van de draagkracht als volgt vastgesteld:

a. Bij periodieke bijzondere bijstand: de eerste dag van de maand waarover bijzondere bijstand is toegekend.

b. Bij incidentele bijzondere bijstand: de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand is ontvangen.

4. Een eenmaal vastgestelde draagkracht, wordt tussentijds niet gewijzigd.

Artikel 5 Draagkracht uit vermogen

1. Als het vermogen van de aanvrager hoger is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de wet, stelt het college de draagkracht uit vermogen vast op 100% van het vermogen boven deze vermogensgrens.

2. Wanneer bijstand wordt verleend op grond van artikel 17 of artikel 23 van deze beleidsregels en het vermogen hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, stelt het college, in afwijking van het eerste lid, de draagkracht uit vermogen vast op 100% van het vermogen boven deze bijstandsnorm.

3. Bij de vaststelling van het vermogen wordt de waarde van een auto tot een bedrag van €7.000 vrijgelaten.

4. De waarde van een auto wordt bepaald via de website www.bovag.nl of een vergelijkbare website.

5. Wanneer het vermogen gebonden in eigen woning meer bedraagt dan het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de wet kan bijzondere bijstand worden verstrekt tot een maximum van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de wet.

Artikel 6 Draagkracht uit inkomen

1. Het college stelt de draagkracht uit inkomen als volgt vast: eerst wordt bekeken wat het verschil is tussen het netto maandinkomen van de aanvrager en 120% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit heet het meerinkomen. Vervolgens wordt de draagkracht vastgesteld op 35% van het meerinkomen.

2. Bij de vaststelling van het maandinkomen wordt bij regelmatig ontvangen inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode van 12 maanden aanvangt.

3. Bij de vaststelling van het maandinkomen wordt bij wisselende inkomsten het gemiddelde inkomen berekend over de 3 maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode van 12 maanden aanvangt.

4. De draagkracht wordt, in afwijking van het voorgaande, vastgesteld op 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, indien er sprake is van één of meer van onderstaande kostensoorten:

- Kosten van begrafenis of crematie;

- Vaste lasten bij een tijdelijke opname in een inrichting;

- Bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.

5. De draagkracht wordt vastgesteld op basis van het feitelijk besteedbare inkomen in geval één of meer van de volgende situaties van toepassing is:

- de aanvrager een traject in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen volgt;

- er sprake is van beslaglegging;

- er sprake is van een minnelijke regeling op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

- belanghebbende een budgetbeheerrekening heeft

- er sprake is van inhouding inzake een bestuursrechtelijke premie.

6. Voor het inkomstenbegrip wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen over de in aanmerking te nemen middelen van de artikelen 31, 32, 33 en 35 lid 1 van de wet. Wettelijke inkomstenvrijlatingen en premies blijven buiten beschouwing, evenals de op grond van de wet toegekende individuele inkomens- en studietoeslag.

Artikel 7 Aflossingsregels

1. Als bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening, dan stelt het college de maandelijkse aflossingsruimte vast op het verschil tussen het netto maandinkomen en 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

2. Het netto inkomen, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld exclusief vakantietoeslag.

3. In de situatie dat bijstand in de vorm van een geldlening is verstrekt voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en betrokkene gedurende drie jaar volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, wordt het resterende bedrag van de geldlening geacht om niet te zijn verleend.

4. Indien na drie jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, is het bepaalde in het voorgaande lid pas van toepassing op het tijdstip waarop het achterstallige bedrag alsnog is afgelost.

Artikel 8 Administratieve drempel

Bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand wordt een drempelbedrag gehanteerd. Dat betekent dat een aanvraag om bijzondere bijstand wordt afgewezen als de kosten, waarvoor een aanvraag wordt gedaan, minder bedragen dan:

a. €50,00 bij incidentele kosten, of

b. €50,00 in totaal bij periodieke kosten.

HOOFDSTUK 4 VOORZIENINGEN

Artikel 9 Schoolkosten

1. Het college kan per schooljaar een bijdrage verstrekken voor een tegemoetkoming in de kosten van schoolgaande kinderen.

2. Onder deze kosten worden verstaan:

- Ouderbijdrage;

- Schoolreisjes;

- Schoolbenodigdheden.

3. De hoogte van deze bijdrage is voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van:

a. 4 tot en met 11 jaar: €115,00 per kind per schooljaar;

b. 12 tot en met 17 jaar: €225,00 per kind per schooljaar.

4. Schoolgaande kinderen zijn kinderen van 4 tot en met 17 jaar die op 1 augustus van het betreffende schooljaar voltijd dagonderwijs volgen.

5. De leeftijd van kinderen op 1 augustus van het schooljaar is bepalend.

6. Het schooljaar loopt van 1 augustus tot en met 31 juli van het jaar daarop.

Artikel 10 Leermiddelen

1. Aan een alleenstaande ouder of een gezin met één of meer kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 17 jaar, kan door het college een tegemoetkoming worden verstrekt voor de aanschaf van een of meer computers, laptops of tablets.

2. De hoogte van de tegemoetkoming is in totaal maximaal €500,00.

3. De kosten van de aanschaf van een computer, laptop en/of tablet moeten worden aangetoond.

4. De tegemoetkoming wordt aan de alleenstaande ouder of een gezin als bedoeld in het eerste lid maximaal één keer per vijf jaar toegekend.

5. De tegemoetkoming wordt toegerekend aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

Artikel 11 Fashioncheque

1. Aan een alleenstaande ouder of een gezin met één of meer kinderen in de leeftijd tot en met 17 jaar kan het college eenmaal per kalenderjaar een fashioncheque toekennen.

2. De hoogte van deze fashioncheque bedraagt €75,00 per kind.

Artikel 12 Zwemlessen en zwemdiploma

1. Voor de kosten van zwemlessen en voor het behalen van de zwemdiploma’s A en B, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt 100% van de kosten voor het volgen van zwemlessen en het behalen van zwemdiploma’s.

Artikel 13 Kosten van medische voorzieningen en collectieve aanvullende verzekering

1. Als een belanghebbende een aanvullende verzekering heeft die bepaalde kosten slechts gedeeltelijk vergoedt, kan aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt voor die kosten die de aanvullende verzekering niet vergoedt.

2. Als een belanghebbende geen aanvullende verzekering heeft, worden de medische kosten in ieder geval als noodzakelijk aangemerkt als de goedkoopst aanvullende verzekering, waar de aanvrager zijn basisverzekering heeft (een gedeelte van), de kosten vergoedt.

3. Bij de bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het vorige lid wordt de vergoeding uit de goedkoopste aanvullende verzekering in mindering gebracht op de bijzondere bijstand.

4. Inwoners van de gemeente met een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kunnen gebruikmaken van het collectieve pakket GarantVerzorgd1 van zorgverzekeraar Menzis.

5. Voor de vaststelling van de noodzaak van kosten van medische voorzieningen kan een medisch advies ingewonnen worden indien de te verlenen bijstand naar verwachting een bedrag van €1000,00 per jaar te boven gaat en de noodzakelijkheid niet op een andere wijze is vast te stellen.

Artikel 14 Eigen bijdrage sociale voorzieningen

Voor eigen bijdrage(n) die voortvloeien uit sociale voorzieningen kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 15 Chronisch zieken en gehandicapten

1. Het college kan aan een chronisch zieke of gehandicapte bijzondere bijstand verstrekken voor het verplichte eigen risico van de zorgverzekering.

2. Onder chronisch zieke of gehandicapte wordt in ieder geval verstaan, de persoon die:

a. langdurig gebruik maakt van thuiszorg, of

b. gebruik maakt van een permanente Wmo-voorziening, of

c. een geldige gehandicaptenparkeerkaart heeft, of

d. 80% tot 100% arbeidsongeschikt is, of

e. aantoont chronisch ziek of gehandicapt te zijn en in verband daarmee extra kosten maakt.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op maximaal de hoogte van het verplichte eigen risico.

Artikel 16 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

1. Kosten van aanschaf, vervanging en/of reparatie van duurzame gebruiksgoederen worden aangemerkt als algemene kosten van het bestaan en dienen primair uit eigen middelen, inkomen, vermogen, reservering vooraf dan wel betaling achteraf, te worden voldaan.

2. In bijzondere omstandigheden kan, in afwijking van lid 1, bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. Dit kan alleen in de vorm van borgtocht of anders in de vorm van een geldlening.

3. Soms wordt voor de kosten van noodzakelijk duurzame gebruiksgoederen een geldlening verstrekt door een kredietverlenende instelling of de gemeente. Er kan dan bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van rente en aflossing ter hoogte van het aflossingsbedrag als bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregels.

Artikel 17 Kosten van woninginrichting

1. Voor de kosten van een volledige woninginrichting van het door belanghebbende en zijn gezin te betrekken nieuwe hoofdverblijf kan bijzondere bijstand worden verstrekt als deze kosten voortvloeien uit:

a. buitengewone bijzondere omstandigheden, of

b. er noodzaak en/of verplichting is tot verhuizen naar het nieuwe hoofdverblijf, of

c. er sprake is van gezinshereniging,

en in alle gevallen de kosten niet voorzienbaar waren en/of geen reservering voor deze kosten mogelijk is geweest.

2. Belanghebbende moet eerst proberen voor deze kosten een persoonlijke lening bij een commerciële bank of de Stadsbank af te sluiten. Pas als dat niet mogelijk is, bestaat er eventueel recht op bijzondere bijstand voor deze kosten in de vorm van een geldlening.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals die zijn vermeld in de tabel in de toelichting en is afhankelijk van de huishoudsamenstelling en de aard en grootte van het te betrekken hoofdverblijf.

4. De besteding van de bijzondere bijstand moet worden aangetoond.

Artikel 18 Bijzondere bijstand voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar die zelfstandig wonen

1. Bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan van een jongere in de leeftijd van 18 tot 21 jaar die zelfstandig woont, wordt conform artikel 12 van de wet verleend indien en voor zover de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.

2. Van het redelijkerwijs niet te gelde kunnen maken is in ieder geval sprake als:

a. beide ouders van de jongere zijn overleden of in het buitenland wonen;

b. de jongere op grond van een officiële maatregel uit huis is geplaatst;

c. de jongere op de datum van aanvragen van de bijstand al langer dan 1 jaar zelfstandig is gehuisvest;

d. de jongere, alleen of samen met een partner, de zorg voor een of meer kinderen heeft;

e. de jongere niet officieel uit huis is geplaatst, maar het niet verantwoord is om hem of haar bij de ouders te laten wonen.

3. De hoogte van de (aanvullende) bijzondere bijstand voor de jongere wordt vastgesteld op basis van de in de specifieke situatie noodzakelijke kosten van het bestaan.

4. De hoogte van de totale bijstand kan niet meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm voor iemand van 21 jaar in een vergelijkbare situatie.

Artikel 19 Bijstand in schulden

1. Voordat een aanvrager een beroep kan doen op bijzondere bijstand voor schulden, moet hij eerst geprobeerd hebben een oplossing te vinden in de mogelijkheden van de Stadsbank Oost Nederland.

2. Als voor de kosten van een noodzakelijke schuldsanering een geldlening wordt verstrekt door de Stadsbank Oost Nederland wordt bijzondere bijstand verleend voor de kosten van rente en aflossing, indien en voor zover deze kosten het aflossingsbedrag zoals bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregels te boven gaan.

3. Indien en voor zover het krediet, benodigd voor een noodzakelijke schuldsanering, niet verstrekt kan worden door de Stadsbank Oost Nederland, wordt bijzondere bijstand verleend op grond van artikel 48 en 49 van de wet in de vorm van een geldlening.

4. De aflossing van de geldlening bedoeld in het vierde lid vindt plaats met inachtneming van de aflossingsregels van artikel 7 van deze beleidsregels.

5. De aflossing van de geldlening bijzondere bijstand wordt opgeschort tot het moment waarop de lening bij de Stadsbank Oost Nederland is afgelost onder de voorwaarde dat betrokkene stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij deze bank voldoet.

Artikel 20 Kosten van bewindvoering, mentorschap en curatele

1. Het college kan voor de kosten van een door de kantonrechter ingesteld beschermingsbewind, mentorschap of onder curatelestelling bijzondere bijstand verstrekken.

2. De bewindvoerder, mentor, curator of aanvrager overlegt een beschikking van de kantonrechter waaruit blijkt dat hij als zodanig is benoemd.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de ingangsdatum en maximale vergoedingen zoals deze zijn vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

HOOFDSTUK 5 WOONKOSTENTOESLAG

Artikel 21 Woonkostentoeslag voor een huurwoning

1. Als belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een woning en hij door omstandig-heden buiten zijn schuld (nog) geen aanspraak kan maken op huurtoeslag, kan een woonkostentoeslag worden verstrekt.

2. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belang-hebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

Artikel 22 Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom

1. Als belanghebbende een woning bezit waar hij zijn hoofdverblijf heeft en hij geen huurtoeslag ontvangt vanwege het feit dat het een woning in eigendom is, wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

2. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag gelet op zijn financiële situatie en de hoogte van de woonkosten per maand zou ontvangen. Daarop wordt de voorlopige teruggave inkomstenbelasting bij eigen woningbezit in mindering gebracht.

Artikel 23 Woonkostentoeslag boven de maximale huurprijs

Voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, waarbij belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, wordt een woonkostentoeslag verstrekt met dien verstande, dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor woonkostentoeslag in aanmerking komen.

Artikel 24 Periode toekenning woonkostentoeslag

1. De periode van de woonkostentoeslag zoals bedoeld in voorgaande artikelen is:

a. Bij een (later) recht op huurtoeslag: tot de datum waarop de belanghebbende aanspraak kan maken op huurtoeslag te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag, of

b. Bij geen recht op huurtoeslag: voor de periode van maximaal één jaar te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

2. De periode van één jaar kan op aanvraag verlengd worden, als:

a. belanghebbende naar vermogen geprobeerd heeft goedkopere woonruimte te vinden zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid, maar dat niet is gelukt, of

b. er naar oordeel van het college sprake is van bijzondere omstandigheden. Het is aan belanghebbende deze bijzondere omstandigheden aan te tonen.

Artikel 25 Voorwaarden verbonden aan woonkostentoeslag

1. Aan de woonkostentoeslag zoals beschreven in artikel 21, 22 en 23 wordt, met toepassing van artikel 55 van de wet, de verplichting verbonden dat belanghebbende zo snel mogelijk verhuist naar een huurwoning waarvoor recht op huurtoeslag bestaat.

2. Voor de belanghebbende die op het moment van aanvragen zijn hoofdverblijf in een huurwoning of eigen woning heeft geldt de verplichting dat:

a. belanghebbende staat ingeschreven als woningzoekende, en

b. regelmatig reageert op het woningaanbod voor woningen waarbij recht op huurtoeslag bestaat, en waarbij

c. een verhuizing binnen één jaar mogelijk is.

3. Voor de belanghebbende die op het moment van aanvragen zijn hoofdverblijf in een eigen woning heeft geldt, naast het bepaalde in lid 2, dat hij:

a. in ieder geval een (erkende) woningmakelaar heeft ingeschakeld die daadwerkelijk marktgerichte activiteiten ontplooit, en

b. de woning aanbiedt op de gebruikelijke woningwebsites, en

c. de woning aanbiedt voor een reële marktprijs waarbij in beginsel de meest recent vastgestelde WOZ-waarde als uitgangspunt dient.

4. Wanneer belanghebbende naar het oordeel van het college onvoldoende inspanningen heeft verricht om goedkopere woonruimte te verkrijgen, wordt de woonkostentoeslag beëindigd dan wel het verzoek om voortzetting van de woonkostentoeslag geweigerd.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Hardheidsclausule

In die gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels leidt tot een onredelijke en/of onbillijke situatie voor de aanvrager, kan het college van de bepalingen in deze beleidsregels afwijken.

Artikel 27 Overgangsrecht

1. Een belanghebbende houdt recht op de reeds toegekende en lopende bijzondere bijstand, verstrekt voor inwerkingtreding van deze beleidsregels.

2. Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze beleidsregels, worden afgehandeld krachtens de beleidsregels bijzondere bijstand 2018.

Artikel 28 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2021.

2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand Hof van Twente 2021.

3. De Beleidsregels bijzondere bijstand2008 en de Beleidsregels bijzondere bijstand 2018 worden per 1 januari 2021 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente d.d. 15 december 2020.

Burgemeester en wethouders van Hof van Twente,

de secretaris, de burgemeester,

drs. D. Lacroix drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand Hof van Twente 2021

Algemene toelichting

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Zij moet de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende(n).

Voor diverse uitvoeringsaspecten van bijstandsverlening moet het college specifieke beleidsregels opstellen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand. Die wordt verstrekt als door individuele bijzondere omstandigheden noodzakelijke kosten worden gemaakt die niet uit de middelen kunnen worden voldaan. Met deze beleidsregels wordt geregeld hoe het college de te verlenen bijstand in concrete situaties vaststelt.

HOOFDSTUK 1ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1Begripsbepalingen

Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen van de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 2Bijzondere bijstand

In principe wordt ervan uitgegaan dat algemene kosten van bestaan kunnen worden bekostigd vanuit het inkomen ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bijzondere bijstand wordt daarom alleen toegekend voor noodzakelijke, bijzondere kosten of omstandigheden die zich daadwerkelijk voordoen.

Goedkoopst adequaat

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening. Dit is in lijn met de huidige jurisprudentie.

Bijzondere kosten óf omstandigheden

In beginsel gaat het erom dat alleen voor bijzondere kosten bijzondere bijstand wordt toegekend. Het kan echter voorkomen dat niet de kosten, maar de omstandigheden zo bijzonder zijn dat bijzondere bijstand noodzakelijk is. Dan kan bijzondere bijstand, in de vorm van maatwerk, ook worden verstrekt voor algemene kosten van bestaan.

Er is sprake van bijzondere kosten als de kosten niet gerekend kunnen worden tot de algemene kosten van het bestaan. Bijzondere kosten zijn dus kosten die niet iedereen heeft en niet uit het eigen inkomen betaald kunnen worden.

Daarnaast kunnen ook de omstandigheden aanleiding zijn om bijzondere bijstand te verstrekken. Een voorbeeld hiervan is kleding. In principe wordt hier geen bijzondere bijstand voor verstrekt, omdat iedereen deze kosten heeft. Maar als iemand door extreme gewichtsafname in korte tijd zijn of haar kleding moet vervangen, kunnen de omstandigheden aanleiding zijn om hiervoor bijzondere bijstand te verstrekken. Dit is slechts een voorbeeld. Of de omstandigheden bijzonder zijn ligt ter beoordeling bij het college en is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individu.

Artikel 3Moment van aanvragen bijzondere bijstand

Volgens de wet is het niet mogelijk om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen (artikel 44). De wetgever vindt dat het ieders eigen verantwoordelijkheid is om op tijd een aanvraag in te dienen en zo een eventuele aanspraak op bijstand geldend te maken. In de gemeente Hof van Twente bestaat echter bestendig beleid waarbij van dit uitgangspunt wordt afgeweken. Hier wordt buitenwettelijk begunstigend beleid gevoerd. Bij de vaststelling van deze beleidsregels wordt dit beleid vastgelegd.

Conform de wet is de hoofdregel dat een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend moet worden voordat de kosten zijn gemaakt. Belangrijk is om te verduidelijken wat er wordt verstaan onder “het maken van kosten”. Er wordt uitgegaan van de situatie dat de kosten opkomen, dus er wordt een product gekocht in de winkel of er wordt een behandeling bij een medisch specialist ondergaan. Dat de factuur van het product of de behandeling later binnenkomt maakt niet uit. Het gaat om de datum waarop het product is gekocht of de behandeling is ondergaan. Op dat moment komen de kosten op. De belanghebbende moet zijn aanvraag dan in de hoofdregel indienen vóórdat hij deze kosten maakt. Als hij dat doet, dan handelt hij overeenkomstig de wet.

Bij de gemeente Hof van Twente wordt, in uitzondering op de hoofdregel, het beleid gevoerd dat een aanvraag voor bijzondere bijstand ook nog op een later moment ingediend mag worden. In het eerste lid van dit artikel is daar uitvoering aan gegeven en is bepaald dat de aanvraag ingediend kan worden tot uiterlijk een maand na de datum waarop de kosten zijn gemaakt.

Het tweede lid geeft vervolgens de mogelijkheid de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. Dit kan tot maximaal een maand voor de datum dat de aanvraag is ingediend.

Er blijven altijd situaties waarbij het een belanghebbende niet te verwijten valt dat de aanvraag niet eerder is ingediend. Het college kan in die situaties gebruik maken van artikel 18, eerste lid, van de wet om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende en anders artikel 26 van deze beleidsregels. Dit is echter alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk.

HOOFDSTUK 3DRAAGKRACHT BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 4Draagkrachtregels algemeen

Dit artikel bevat een aantal algemene draagkrachtregels. In het tweede lid staat dat, bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand, de draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden. Als hoofdregel geldt dat het startpunt van die draagkrachtperiode wordt vastgesteld op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand is ontvangen.

Het startpunt van de draagkrachtperiode is echter anders op het moment dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend. In het derde lid van dit artikel is daarom een uitzondering op de hoofdregel opgenomen hoe het startpunt van de draagkracht wordt vastgesteld in de situatie van het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen periodieke en incidentele bijzondere bijstand:

Perodieke bijzondere bijstand (sub a)

Bij het verstrekken van periodieke bijzondere bijstand begint de draagkrachtperiode te lopen vanaf de datum dat de bijstand wordt toegekend. Stel: er komt een aanvraag voor periodieke bijzondere bijstand binnen op 2 april 2021. De aanvraag gaat over kosten die per 16 maart 2021 opkomen. De periodieke bijzondere bijstand wordt dan toegekend per 16 maart 2021 (op basis van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregels). De start van de draagkrachtperiode is dan 1 maart 2021 (de eerste dag van de maand waarover bijzondere bijstand is toegekend).

Incidentele bijzondere bijstand (sub b)

Bij het toekennen van incidentele bijzondere bijstand wordt voor het startpunt van de draagkrachtperiode aansluiting gezocht bij de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. Een voorbeeld: de aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand is ontvangen op 6 februari 2021. Het startpunt van de draagkrachtperiode is dan 1 februari 2021.

Belangrijk om vast te stellen is dat een draagkrachtjaar niet per se gelijk hoeft te lopen aan een kalenderjaar.

Soms gebeurt het dat het inkomen of vermogen van een bijstandsgerechtigde wijzigt tijdens het lopende draagkrachtjaar. In het vierde lid is bepaald dat een eenmaal vastgestelde draagkracht niet wordt gewijzigd tijdens het draagkrachtjaar, ook al zijn er wijzigingen in het inkomen of vermogen. Dat betekent dat de draagkracht gedurende een periode van 12 maanden is vastgesteld en ook niet meer aangepast wordt, ondanks dat er eventuele wijzigingen zijn (zowel in positieve als negatieve zin) in de financiële positie van belanghebbende.

Artikel 5Draagkracht uit vermogen

In artikel 34, derde lid, van de wet zijn zogenaamde vermogensgrenzen opgenomen. Het vermogen van belanghebbende tot dit bedrag heeft geen invloed op het recht op bijstand. Het eerste lid van dit artikel van deze beleidsregels houdt in dat in de hoofdregel al het vermogen (100%) dat boven die wettelijke vermogensgrens uitkomt moet worden gebruikt voor bijzondere noodzakelijke kosten.

In het tweede lid is op het eerste lid een uitzondering gemaakt. In de situaties dat bijzondere bijstand in schulden of met behulp van de hardheidsclausule wordt verleend, wordt het vermogen van de aanvrager niet afgezet tegen de wettelijke vermogensgrens, maar tegen de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het vermogen boven die bijstandsnorm wordt volledig als draagkracht aangemerkt. De wettelijke vermogensgrens wordt in dit geval niet toegepast. Uitgangspunt hierbij is dat in schuldsituaties zoveel mogelijk eigen middelen worden ingezet ter oplossing van de financiële problemen.

Het vijfde lid regelt dat als er sprake is van vermogen in de eigen woning er, na aftrek van de extra vrijlating als bedoeld in art. 34, lid 2 onder d van de wet, bijzondere bijstand kan worden verleend tot een maximum van de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet.

Artikel 6Draagkracht uit inkomen

Dit artikel regelt de vaststelling van de draagkracht uit inkomen. De hoofdregel staat in het eerste lid: de draagkracht uit inkomen wordt vastgesteld op 35% van het meerinkomen van de aanvrager. Het meerinkomen wordt berekend door het verschil te bepalen tussen het netto maandinkomen van de aanvrager en 120% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het minimumniveau is bij de gemeente Hof van Twente bepaald op 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hiermee worden de normen bedoeld zoals opgenomen in artikel 5 sub c jo. paragraaf 3.2 van de wet.

Van belang is vast te stellen hoe het maandinkomen wordt vastgesteld, omdat er sprake kan zijn van wisselende en/of regelmatig ontvangen inkomsten. Daarom zijn de uitgangspunten hiervoor in het tweede en derde lid opgenomen. Dit is overeenkomstig de op dit punt geldende jurisprudentie.

In het vierde lid wordt een uitzondering gemaakt op de hoofdregel. Bij een aanvraag voor bijzondere bijstand in de kostensoorten zoals genoemd in het derde lid wordt de draagkracht namelijk anders vastgesteld. In die gevallen wordt het volledige inkomen (100%) dat boven de norm uitkomt als draagkracht in aanmerking genomen.

In de in het vijfde lid bedoelde situaties wordt voor het bepalen van de draagkracht uitgegaan van het feitelijk besteedbare inkomen. Dit betekent, dat als sprake is van executoriaal beslag op het inkomen, of als de klant is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), hiermee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de draagkracht. In dergelijke situaties gaat het college uit van het inkomen dat resteert na het beslag, dus wat belanghebbende feitelijk ontvangt (bijvoorbeeld weekgeld). Bij personen die in een minnelijk traject van schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) zitten, wordt hetzelfde beleid als bij beslag op de uitkering en toelating tot de Wsnp toegepast. Bij een minnelijke regeling is er eveneens sprake van een problematische schuldensituatie. Mensen die hun best doen om via het minnelijk traject van hun schulden af te komen, moeten niet nadeliger uit zijn dan mensen die (soms door eigen toedoen) in het wettelijk traject terecht zijn gekomen. Bij een aanvraag om bijzondere bijstand moet wel worden beoordeeld, of het traject goed verloopt en of belanghebbende zich aan de afspraken houdt. De situaties in dit lid zijn limitatief, dat betekent dat deze wijze van beoordelen van de draagkracht alleen geldt in de in dit lid genoemde gevallen. Met andere (particuliere) schulden, zoals een lening bij een bank of familie, wordt bij de draagkrachtbepaling geen rekening gehouden.

Artikel 7Aflossingsregels

De wet kent geen algemene regels over de terugbetaling van bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening. Wel regelt artikel 51 lid 2 van de wet dat wanneer bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen is verstrekt, het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Daarbij geeft de wetgever in de toelichting impliciet aan dat de aflossingsbedragen zodanig moeten worden vastgesteld dat die voor de belanghebbende niet onevenredig bezwarend zijn. Voor de praktijk betekent dit dat de belanghebbende na aflossing in ieder geval moet blijven beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet. In overeenstemming met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is gekozen voor het verschil tussen het netto maandinkomen en 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze bepaling geldt ook voor personen die een inkomen hebben boven bijstandsniveau. Die personen moeten in principe al het inkomen boven 95% van het bijstandsniveau gebruiken voor aflossing.

Het blijft overigens mogelijk om af te wijken van vorenstaande door een gedeelte van het inkomen boven de bijstandsnorm niet te gebruiken voor aflossing om bijvoorbeeld uitstroom uit de bijstand niet te belemmeren. Een dergelijke benadering is in de ene situatie – bijvoorbeeld een geldlening verstrekt voor inrichtingskosten – meer op zijn plaats dan in de andere situatie. Denk bijvoorbeeld aan een geldlening verstrekt in het kader van schuldsanering, waarbij sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In de terugbetalingsregeling kan dit tot uitdrukking worden gebracht door de gehele lening terug te laten betalen.

Het derde en vierde lid zijn een voortzetting van het huidige beleid inzake kwijtschelding en buiten invorderingstelling. Als iemand drie jaar lang stipt aan zijn verplichting tot aflossing voldoet, wordt het restant als bijstand ‘om niet’ verstrekt. Deze bepaling wordt nadrukkelijk beperkt tot de geldlening die is verstrekt voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Als de geldlening is verstrekt in het kader van een schuldsanering dan ligt buiten invordering stelling na drie jaar aflossen niet voor de hand.

Artikel 8Administratieve drempel

Op grond van artikel 35 lid 2 van de wet is het mogelijk om een drempelbedrag te hanteren. Het college kan bijzondere bijstand weigeren als de bijzondere kosten binnen twaalf maanden niet hoger zijn dan €137,00. Er zijn twee manieren waarop toepassing gegeven kan worden aan dit drempelbedrag. In deze beleidsregels is ervoor gekozen de aanvraag om bijzondere bijstand af te wijzen als de kosten waarvoor een aanvraag wordt gedaan lager zijn dan €50,00 (eenmalig bij incidentele bijstand en in totaal bij periodieke bijzondere bijstand).

Voor incidentele kosten is er wel een voorstelling van te maken. Bij periodieke bijzondere bijstand werkt het als volgt: stel de periodieke bijzondere bijstand bedraagt elke maand €4,00 en belanghebbende vraagt het voor de periode van een jaar aan, dan valt het totaal van €48,00 onder de administratieve drempel. De aanvraag voor bijzondere bijstand wordt op basis van dit artikel afgewezen.

HOOFDSTUK 4VOORZIENINGEN

Artikel 9Schoolkosten

Het volgen van onderwijs gaat gepaard met extra kosten. Hierbij moet gedacht worden aan de kosten van excursies, verplichte sportkleding, ouderbijdrage en schoolbenodigdheden zoals een schooltas. Deze vorm van bijzondere bijstand is speciaal gericht op het vergroten van de participatie van schoolgaande kinderen. Ouders met kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar kunnen een bijdrage voor schoolkosten krijgen. Deze bijdrage is gedifferentieerd op grond van de onderwijsvorm. Voor controledoeleinden wordt in principe met leeftijdsgrenzen gewerkt. Ouders kunnen voor kinderen van 4 tot en met 11 jaar een bedrag van €115,00 per jaar per kind ontvangen voor schoolkosten. Voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar kan men voor de schoolkosten €225,00 per jaar per kind ontvangen. Ouders hoeven niet aan te tonen dat ze daadwerkelijk deze kosten hebben gemaakt. Er wordt van uitgegaan dat ouders voor hun kinderen die naar school gaan, gedurende het schooljaar extra kosten hebben.

Voor de uitvoering van dit artikel is het van belang dat artikel 3 van deze beleidsregels, waarin het moment van aanvragen is geregeld, bij het beoordelen van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor schoolkosten niet van toepassing is. Schoolkosten worden het gehele jaar door gemaakt. Daardoor is het niet mogelijk om de eis te stellen dat een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt.

Artikel 10Leermiddelen

In dit artikel is geregeld dat aan huishoudens met schoolgaande kinderen een tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de aanschaf van een of meer computers, laptops of tablets. De maximale tegemoetkoming is €500,00. Hiervoor kan 1 computer gekocht worden, maar ook meerdere devices, zolang het de €500,00 niet overschrijdt. Het college wil bevorderen dat de goedkoopst adequate voorziening wordt aangeschaft, dat kan ook een tweedehands (refurbished) laptop zijn.

Met deze regeling beoogt het college leerachterstanden te voorkomen bij kinderen uit gezinnen met lage inkomens. Een tegemoetkoming op grond van deze regeling wordt toegekend aan de hand van een pro forma factuur of een offerte. Dit betekent dat eerst bijzondere bijstand voor deze kosten moet worden aangevraagd voordat de laptop/computer/tablet daadwerkelijk wordt gekocht. Bij de aanvraag overlegt belanghebbende een pro forma factuur of een offerte. Na toekenning van de bijzondere bijstand betaalt het college de bijstand uit aan de hand van een betaalbewijs zoals een factuur of bankafschrift. De uitbetaling kan zowel naar belanghebbende als naar de leverancier. Daarover worden afspraken gemaakt met belanghebbende.

Artikel 11Fashioncheque

Het college kent eenmaal per jaar aan de alleenstaande ouder of het gezin met één of meer kinderen in de leeftijd tot en met 17 jaar een fashioncheque toe.

Ambtshalve toekenning

Voor personen met een lopende bijstandsuitkering op grond van de wet voor levensonderhoud kent het college de fashioncheque ambtshalve toe. Dat betekent dat deze personen geen aanvraag hoeven in te dienen.

Overige

Personen die geen lopende bijstandsuitkering op grond van de wet voor levensonderhoud hebben, kunnen eenmaal per jaar een aanvraag indienen voor een fashioncheque.

Artikel 12Zwemlessen

Het college vindt het belangrijk dat belanghebbenden en hun eventuele gezinsleden met een laag inkomen in de gelegenheid zijn om basiszwemvaardigheden op te doen. Daarom kan een vergoeding worden verstrekt voor het volgen van zwemlessen en het behalen van de zwemdiploma’s A en B.

Artikel 13Kosten van medische voorzieningen en collectieve aanvullende verzekering

Op grond van artikel 15 van de wet bestaat er geen recht op bijstand als beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn. Daarnaast bestaat er geen recht op bijstand voor kosten die door de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

De Zorgverzekeringswet geldt als voorliggende voorziening ten aanzien van medische kosten. Op grond van de Zorgverzekeringswet worden alleen noodzakelijk kosten vergoed. Of kosten daadwerkelijk noodzakelijk zijn wordt bepaald in de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelingen. Er kunnen drie situaties worden onderscheiden:

1. De kosten worden volledig vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet;

2. De kosten worden wel noodzakelijk geacht, maar slechts ten dele vergoed door de Zorgverzekeringswet;

3. De kosten worden niet vergoed door de Zorgverzekeringswet, maar wel op grond van een aanvullende verzekering.

Volgens de wet bestaat er in bovenstaande situaties geen recht op bijzondere bijstand. Deze beleidsregels bevatten echter buitenwettelijk begunstigend beleid, waarbij voor een gedeelte in de hierboven genoemde gevallen bijzondere bijstand mogelijk is.

Het eerste lid regelt dat er bijzondere bijstand mogelijk is als slechts een gedeelte van de kosten wordt vergoed door de aanvullende verzekering. Er wordt dan uitgegaan van de situatie dat iemand wel een aanvullende verzekering heeft. Doordat de aanvullende verzekering de kosten gedeeltelijk vergoedt, acht het college de kosten noodzakelijk. Stel: iemand ondergaat een medische behandeling die €200,00 kost. Van dat bedrag wordt €100,00 vergoed door de aanvullende verzekering. De hoogte van de bijzondere bijstand is dan het resterende bedrag, zijnde €100,00.

Het tweede lid regelt de situatie dat iemand geen aanvullende verzekering heeft. Voor de noodzakelijkheid van de kosten waarvoor belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt, wordt gekeken naar de goedkoopst aanvullende verzekering waar belanghebbende is verzekerd (basisverzekering). Als die verzekeraar een (gedeeltelijke) vergoeding heeft voor de kosten in het goedkoopst aanvullende pakket, dan zijn de kosten noodzakelijk en komen ze voor bijzondere bijstand in aanmerking (mits aan de overige voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan). Voor de hoogte van de bijzondere bijstand bepaalt het derde lid dat de vergoeding uit de goedkoopst aanvullende verzekering in mindering wordt gebracht op de bijzondere bijstand. Een voorbeeld: een persoon zonder aanvullende verzekering vraagt bijzondere bijstand aan voor de kosten van fysiotherapie. De verzekeraar waar deze persoon zijn basisverzekering heeft, vergoedt in het laagst aanvullende pakket de eerste 9 behandelingen. Als deze persoon aan alle overige voorwaarden voor bijzondere bijstand voldoet, kan hij bijzondere bijstand krijgen voor de kosten van fysiotherapie vanaf de 10e behandeling. Dat betekent dat hij de eerste 9 behandelingen zelf moet betalen.

Inwoners met een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kunnen op grond van het vierde lid gebruik maken van de collectieve aanvullende verzekering Garant Verzorgd bij zorgverzekeraar Menzis. Tegen een geringe extra premie, die ten laste komt van de gemeente, heeft de inwoner recht op ruimere vergoedingen.

Soms is het nodig om een extern medisch advies op te vragen voor het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand voor medische kosten. Specifieke medische kennis is immers bij onze gemeente niet aanwezig. Vanuit een kosten-batenanalyse is het niet zinvol om voor elke aanvraag een medisch advies op te vragen. Daarom is in het vijfde lid opgenomen dat wanneer de te verlenen bijstand naar verwachting een bedrag van €1.000,00 per jaar te boven gaat er een medisch advies ingewonnen kan worden.

Artikel 14Eigen bijdrage sociale voorzieningen

In dit artikel wordt gesproken over eigen bijdrage(n) bij sociale voorzieningen. Voorbeelden van dit soort eigen bijdragen kunnen zijn:

- eigen bijdragen die voortvloeien uit een door de gemeente toegekende voorziening. Hierbij valt te denken aan huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Voor deze voorziening wordt een eigen bijdrage geheven door het CAK. Voor inwoners met een laag inkomen kan het betalen van deze eigen bijdrage een probleem opleveren. Daarom is het toekennen van bijzondere bijstand voor deze kosten gewenst. Natuurlijk blijft het wettelijk beoordelingskader bestaan: wanneer er sprake is van een voorliggende voorziening, hoeft geen bijzondere bijstand te worden verstrekt. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als belanghebbende voor deze kosten een beroep kan doen op zijn zorgverzekeraar.

- mensen met een laag inkomen kunnen ook worden geconfronteerd met eigen bijdragen in leges-, griffie-, en advocaatkosten. Daarover is in het tweede lid bepaald dat ook daarvoor bijzondere bijstand voor kan worden verstrekt bijvoorbeeld als het gaat om leges voor een ID-kaart of om een toevoeging. Een toevoeging is gesubsidieerde rechtsbijstand. Als iemand een toevoeging krijgt, betaalt de overheid een deel van de kosten voor de advocaat. Het andere deel betaalt belanghebbende zelf, dat is de eigen bijdrage. Alleen in de gevallen waarbij sprake is van griffie- of advocaatkosten bij een toevoeging kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 15Chronisch zieken en gehandicapten

Mensen met een chronische ziekte en/of handicap worden jaarlijks geconfronteerd met hoge kosten en zijn om die reden vaak ook extra aanvullend verzekerd. In het eerste lid wordt bepaald dat deze groep bijzondere bijstand kan krijgen voor maximaal de kosten van het verplichte eigen risico. Bij deze regeling is van belang dat iemand langdurig ziek is, waarbij er geen zicht op herstel is.

In het tweede lid staat wie onder de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten vallen. Voor de categorieën a tot en met d geldt dat de belanghebbende moet aantonen dat hij onder deze categorie valt. Denk daarbij aan het overleggen van een Wmo-beschikking of een besluit van het UWV.

Voor de categorie genoemd onder sub e is, naast bovenstaande, nog van belang dat de belanghebbende in verband met zijn chronische ziekte of handicap aantoont extra kosten te hebben.

De bijdrage voor chronisch zieken en gehandicapten wordt uitbetaald in tien maandelijkse termijnen van februari tot en met november.

Artikel 16Kosten van duurzame gebruiksgoederen

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de aanschaf, vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen. Voor iedereen, dus ook voor mensen die een algemene bijstandsuitkering ontvangen, wordt er in principe van uit gegaan dat er voldoende ruimte in het inkomen is om voor dit soort kosten te reserveren, of achteraf gespreid te betalen. Het moet gaan om noodzakelijke gebruiksgoederen; slechts de wens van belanghebbende om bepaalde goederen aan te schaffen kan nooit een reden zijn voor het verstrekken van bijzondere bijstand.

Het tweede lid regelt de situatie dat er in bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. Dit artikellid biedt dus de mogelijkheid om belanghebbenden in bijzondere omstandigheden bij de aankoop van een noodzakelijk gebruiksgoed te ondersteunen. In eerste instantie wordt voor deze kosten bijstand in de vorm van een borgstelling verstrekt. Daar kan slechts aanleiding toe zijn als is komen vast te staan dat de lening door de kredietverlenende instelling alleen wordt verstrekt als de gemeente hiervoor borgstelling verleent. Zodra bijstand in de vorm van een borgstelling niet mogelijk is, wordt de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Voorwaarde daarvoor is dat vast moet staan dat belanghebbende geen geldlening kan krijgen via de normale kredietverlenende instanties.

Via de algemene normbijstand wordt dus al bijstand verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Soms kan het zich echter voordoen dat een duurzaam gebruiksgoed aan vervanging toe is. Als betrokkene nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan wordt daar soms door een kredietverlenende instelling (meestal de Stadsbank) of de gemeente een geldlening voor verstrekt. Dat ligt ook voor de hand gezien het duurzame karakter van het gebruiksgoed. In het derde lid is voor deze situatie een bepaling opgenomen dat voor de kosten van rente en aflossing van deze geldlening door het college bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Door verwijzing naar de aflossingsregels van artikel 7 van deze beleidsregels wordt bewerkstelligd dat een uniforme benadering ontstaat.

Artikel 17Kosten van woninginrichting

Kosten van woninginrichting in verband met een verhuizing zijn periodieke of incidentele voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en zijn veelal voorzienbaar. In dit kader wordt onder woninginrichting verstaan: de noodzakelijke en ineens aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen in verband met een verhuizing. Voorbeelden zijn een koelkast, wasmachine, gasfornuis, bed, zitmeubelen, televisie, tafels, stoffering zoals vloerbedekkingen gordijnen en keukeninrichting. Zaken als computerapparatuur, fietsen, mobiele/vaste telefoons, telefoon- en internetabonnementen vallen niet onder kosten van woninginrichting.

Belanghebbende moet deze kosten in principe zelf betalen. Dit kan door hiervoor geld te reserveren of door de kosten achteraf te voldoen. Bijzondere bijstand kan alleen worden verleend als de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden waardoor belanghebbende de kosten niet zelf kan betalen. Daarnaast moet zijn voldaan aan alle andere voorwaarden die gelden voor de bijzondere bijstand.

Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewone bijzondere omstandigheden (zoals vermeld in het eerste lid) waaruit deze kosten voortvloeien en geen reservering mogelijk is geweest. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt in een (renteloze) geldlening. Voor overige inrichtingskosten, zoals verf, behang en verhuiskosten, wordt bijzondere bijstand toegekend om niet overeenkomstig artikel 48 lid 1 Pw.

Bijzondere omstandigheden als bedoeld in het eerste lid zijn bijvoorbeeld:

- de huisvesting van statushouders in het kader van de taakstelling van de gemeente

- uitplaatsing na intensieve jeugdhulp

- ook in andere situaties kan sprake zijn van inrichtingskosten die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, zoals bijvoorbeeld bij een echtscheiding of beëindiging van samenwoning. In deze laatste situaties zal het vaak niet om de kosten van een volledige woninginrichting gaan en zal per individueel geval gekeken moeten worden welke inrichtingskosten noodzakelijk zijn.

Onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning)

Bij het betrekken van onzelfstandige woonruimte bestaan de inrichtingskosten uit de inrichtingskosten van de onzelfstandige woonruimte zelf. Daarvoor kan een vast bedrag worden toegekend. Ook is dit mogelijk voor de inrichtingskosten van de gedeelde en gemeenschappelijk gebruikte ruimtes, voor zover die nog niet zijn ingericht. Deze laatste kosten worden per geval beoordeeld: er wordt onderzocht wat reeds aanwezig is en wat nog ontbreekt. Er wordt van uitgegaan dat de kosten van de eventueel nog aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen en inventaris voor de gedeelde en gemeenschappelijk gebruikte ruimtes door alle huurders worden gedragen. In verband daarmee worden de vastgestelde noodzakelijke kosten gedeeld door het aantal wooneenheden dat gebruik maakt van de betreffende ruimtes.

Ter uitwerking van het derde lid staan de maximale bedragen voor complete woninginrichting hieronder genoemd. Het uitgangspunt is dat een deel tweedehands kan worden aangeschaft, via overname van derden of kringloopwinkel.

Maximum bedragen complete woninginrichting

Alleenstaande (kamerbewoner)

€ 1.450,00

Alleenstaande zelfstandig gehuisvest

€ 2.750,00

Gezin van 2 personen

€ 4.050,00

Gezin van 3 personen

€ 4.800,00

Gezin van 4 personen

€ 5.550,00

Gezin van 5 personen

€ 6.250,00

Voor elke persoon meer

€ 650,00

Artikel 18Bijzondere bijstand voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar die zelfstandig wonen

Jongeren van 18 tot en met 20 jaar die zelfstandig wonen kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen zij een beroep doen op de algemene bijstand. De normen voor deze algemene bijstandsuitkering zijn apart geregeld in aritkel 20 van de wet. Deze normen zijn in zijn algemeenheid hoog genoeg voor de jongeren om in hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten te kunnen voorzien.

Het kan echter noodzakelijk zijn om ter aanvulling bijzondere bijstand te verlenen. Dat is het geval als de noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de jongere geen beroep kan doen op zijn ouders. De wet geeft in artikel 12 de mogelijkheid tot bijstandsverlening.

In het tweede lid van dit artikel staat opgenomen wanneer de jongere in ieder geval geen beroep kan doen op zijn ouders (“zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde kunnen maken”). Door deze bepaling op te nemen wordt voorkomen dat extra bijstand moet worden verleend in elke situatie waarin een jong-meerderjarige de wens heeft om zelfstandig te wonen. Het past niet in de uitgangspunten van de wet om op basis van alleen deze wens een hogere uitkering te verstrekken. Daartoe moet een objectiveerbare noodzaak aanwezig zijn. De kosten van bijzondere bijstand kunnen op de ouders worden verhaald, daartoe heeft het college beleidsvrijheid (artikel 62 onder c van de wet).

Het vierde lid regelt dat de hoogte van de totale bijstand nooit meer kan bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm voor iemand van 21 jaar of ouder in een vergelijkbare situatie. Daarbij wordt uitgegaan van de norm van een 21-jarige exclusief vakantietoeslag.

Artikel 19Bijstand in schulden

De hoofdregel is dat er geen bijstand kan worden verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van schulden (artikel 13, eerste lid onder g van de wet). Daarop bestaan twee uitzonderingen opgesomd in artikel 49 van de wet:

1. Het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege zijn beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog door te laten gaan;

2. Als een borgstelling voor een saneringskrediet (zoals onder 1 genoemd) geen uitkomst biedt, dan is bijstandsverlening voor schulden toch mogelijk als daartoe zeer dringende redenen bestaan.

Indien de aanvrager terecht kan bij de Stadsbank Oost Nederland voor gehele of gedeeltelijke oplossing van de schuldenproblematiek, dan is deze optie volgens het eerste lid een voorliggende voorziening. Het college onderzoekt of de belanghebbende de opties voldoende heeft geïntventariseerd.

Vaak zal een door de Stadsbank te verstrekken krediet niet voldoende zijn ter gehele of gedeeltelijke oplossing van de schuldenlast. Daardoor kan het voorkomen dat de aflossingsverplichting voor een cliënt op maandbasis onaanvaardbaar hoog wordt. In het tweede lid is een mogelijkheid opgenomen om dan bijstand te verlenen voor de kosten van rente en aflossing, voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit het inkomen.

Voor de beoordeling van de afloscapaciteit wordt in het vierde lid verwezen naar artikel 7 van deze beleidsregels. Voordeel is dat de bijstandsverlening beëindigd kan worden op het moment dat de aanvrager zelf in staat is om de kosten volledig voor zijn rekening te nemen, bijvoorbeeld na werkaanvaarding.

Het vijfde lid betreft de aflossing van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Deze aflossing wordt opgeschort tot het moment dat de lening bij de Stadsbank stipt en volledig is afgelost. Dit laatste betekent dat op het moment dat belanghebbende een of meerdere betalingen aan de Stadsbank niet verricht, er geen reden meer is om verder uitstel te verlenen. Dan moet de bijzondere bijstand worden afgelost.

Artikel 20Kosten van bewindvoering, mentorschap en curatele

Volgens het eerste lid van dit artikel kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt in de kosten van bewindvoering, mentorschap en curatele als deze door de kantonrechter zijn ingesteld. Als een belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt, moet het college de noodzaak van de kosten in beginsel aannemen als de kantonrechter beschermingsbewind, mentorschap of curatele heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld. Dat betekent dat de bijzondere bijstand moet worden toegekend als ook aan de andere voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan. Ook als de rechtbank een bewindvoerder benoemt in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is er sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de wet. In die gevallen zal er bijzondere bijstand verstrekt moeten worden voor het salaris van de WSNP-bewindvoerder voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan.

Volgens het tweede lid moet bij de aanvraag om bijzondere bijstand de beschikking van de kantonrechter worden overgelegd.

Uit het derde lid volgt dat de hoogte van de bijstand wordt gebaseerd op de ingangsdatum en maximale vergoedingen zoals opgenomen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Bankkosten

De expertgroep van het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM heeft in november 2020 bepaald dat bewindvoerders extra kosten in rekening mogen brengen voor het feit dat er kosten worden gemaakt op het moment dat een nieuwe rekening voor een cliënt wordt geopend en aangehouden. De bewindvoerder mag per cliënt, per jaar hiervoor €6,00 ex BTW in rekening brengen. Volgens de expertgroep is dit een tijdelijke regeling en houdt deze op zodra een wijziging van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren in werking treedt. Voor deze kosten is het mogelijk om bijzondere bijstand toe te kennen, mits zij door de bewindvoerder zijn opgevoerd in de rekening en verantwoording gezamenlijk met de andere kosten. Als een aanvraag voor bijzondere bijstand binnenkomt voor alleen deze bankkosten, kan het college de aanvraag op grond van artikel 8 van deze beleidsregels afwijzen, omdat de kosten minder bedragen dan het administratieve drempelbedrag.

HOOFDSTUK 5WOONKOSTENTOESLAG

Waar in deze beleidsregels wordt gesproken over een huurwoning wordt ook de gehuurde woonwagen bedoeld.

Artikel 21Woonkostentoeslag voor een huurwoning

Uit het eerste lid van dit artikel volgt dat een belanghebbende die zijn hoofdverblijf heeft in een huurwoning en door omstandigheden buiten zijn schuld (nog) geen aanspraak kan maken op huurtoeslag, een woonkostentoeslag kan krijgen.

Woonkostentoeslag in de vorm van bijstand om niet

In beginsel wordt de woonkostentoeslag als bijstand om niet verstrekt.

Woonkostentoeslag in de vorm van een geldlening

De woonkostentoeslag wordt als lening verstrekt als bij aanvraag de inschatting wordt gemaakt dat iemand recht heeft op huurtoeslag. Op het moment dat over de betreffende periode van toekenning alsnog recht op huurtoeslag bestaat en wordt uitbetaald moet de als lening verstrekte woonkostentoeslag ineens met de ontvangen huurtoeslag worden afgelost.

De woonkostentoeslag per maand is gelijk aan de hoogte van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen, dat volgt uit het tweede lid.

Artikel 22Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom

Er kunnen zich situaties voordoen dat een belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een eigen woning waarvan de hoogte van de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens. Door de terugval in inkomsten naar het bijstandsniveau kunnen echter betalingsproblemen ontstaan. Immers: bij een eigen woning bestaat geen recht op huurtoeslag en kunnen de feitelijke woonlasten te hoog zijn in verhouding tot de bijstandsuitkering. In dat geval kan een woonkostentoeslag per maand worden verstrekt tot maximaal het bedrag dat zou zijn ontvangen aan huurtoeslag als sprake zou zijn geweest van een huurwoning onder aftrek van de voorlopige teruggave inkomstenbelasting bij eigen woningbezit.

Woonkostentoeslag om niet

De woonkostentoeslag wordt in deze situaties ‘om niet’ toegekend. Indien over de periode van toekenning van de woonkostentoeslag een belastingteruggave wordt ontvangen wordt de toegekende woonkostentoeslag teruggevorderd tot het bedrag van de belastingteruggave voor de woonkosten. Belanghebbende is op grond van de inlichtingenplicht (artikel 17 Participatiewet) verplicht om het college te informeren over een (te) ontvangen belastingteruggave.

Artikel 23Woonkostentoeslag boven de maximale huurprijs

Als sprake is van woonkosten boven de maximale huurgrens (ongeacht of sprake is van een huur- of een koopwoning) is het tijdelijk toekennen van een woonkostentoeslag mogelijk.

Woonkostentoeslag om niet

De woonkostentoeslag wordt in deze situaties ‘om niet’ toegekend.2

Artikel 24Periode woonkostentoeslag

Voor de periode van woonkostentoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat belanghebbende wel en geen huurtoeslag ontvangt.

Geen (recht op) huurtoeslag

De woonkostentoeslag wordt voor één jaar toegekend, waarbij de ontvangstdatum van de aanvraag als startdatum geldt van de woonkostentoeslag. De woonkostentoeslag kan eventueel met een jaar verlengd worden.

Wel recht op huurtoeslag

De situatie op het moment van aanvragen van de bijzondere bijstand is dat iemand nog geen huurtoeslag ontvangt, maar daar naar inschatting wel recht op zal hebben. Daarbij geldt de ontvangstdatum van de aanvraag als startdatum van de woonkostentoeslag. Op het moment dat belanghebbende huurtoeslag ontvangt, wordt de woonkostentoeslag beëindigd en moet er worden beoordeld of de verstrekte woonkostentoeslag moet worden teruggevorderd. De woonkostentoeslag kan in dit geval gezien worden als een soort voorschot, omdat mensen anders in de periode dat ze geen huurtoeslag ontvangen, in financiële problemen kunnen komen.

Artikel 25Voorwaarden verbonden aan woonkostentoeslag

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

HOOFDSTUK 6SLOTBEPALINGEN

Artikel 27Overgangsrecht

Volgens het eerste lid van dit artikel blijft iemand recht houden op de reeds toegekende en lopende bijzondere bijstand die is verstrekt voor inwerkingtreding van deze beleidsregels.

Het tweede lid bepaalt dat aanvragen die ingediend zijn vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels, maar waarop pas na inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt beslist, worden beoordeeld op basis van de beleidsregels bijzondere bijstand 2018. De datum waarop de aanvraag is binnengekomen bepaalt welke beleidsregels van toepassing zijn. Als de aanvraag in 2020 is ingediend, dan worden de beleidsregels bijzondere bijstand 2018 bij de beoordeling van de aanvraag betrokken. Een aanvraag die in 2021 wordt ingediend, wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsregels bijzondere bijstand Hof van Twente 2021.