Regeling vervallen per 24-02-2012

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 23-02-2012

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2007

De raad van de gemeente Hof van Twente;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;

besluit:

vast te stellen de navolgende Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2007 onder intrekking van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bijstandsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet (Anw) die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • c.

    Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen en die geen uitkering ontvangen;

  • d.

    de wet: de Wet werk en bijstand

  • e.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan: een instrument binnen een reïntegratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

  • f.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

  • i.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente;

  • j.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • k.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval

    • o

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • o

      de wijze waarop de eventuele aanbesteding wordt vormgegeven;

    • o

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • o

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Bijstandssgerechtigden, Anw-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidsplan en overige door het college te bepalen uitvoeringsbesluiten.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelenverordening.

  • 4. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt aan de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon die deelneemt aan de voorziening algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 17, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8 Werkstages

  • 1. Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. De werkstage duurt maximaal 3 maanden en kan éénmaal met dezelfde periode worden verlengd.

  • 4. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 9 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 10 Detacheringsbanen

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Op het dienstverband als bedoeld in het eerste lid is de arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing.

  • 5. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeversschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

Artikel 10a Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • 3. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

    Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 11 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld inartikel 1 lid aeen arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op participatie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid aeen arbeidsovereenkomst sluiten gericht op participatie;

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Minimaal eenmaal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling.

  • 4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 13 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 13b Voorbereiding eigen bedrijf

  • 1. Het college kan, als onderdeel van een reïntegratietraject, voorzieningen aanbieden gericht op het starten van een eigen bedrijf.

  • 2. Het doel van de in het eerste lid genoemde voorziening is de toeleiding naar bijstandsonafhankelijkheid door middel van uitoefening van arbeid in eigen bedrijf of beroep, eventueel met toepassing van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

  • 3. De voorziening kan worden toegekend voor de duur van 12 maanden en bedraagt maximaal € 6000,00.

Hoofdstuk 4 Inkomstenvrijlating en premies

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

  • 1. Het college kan aan

    • a.

      de bijstandsgerechtigde van 57,5 jaar en ouder en

    • b.

      de bijstandsgerechtigde alleenstaande ouder, die de zorg heeft voor een ten zijnen laste komend kind tot de leeftijd van 12 jaar,

    die een dienstbetrekking in deeltijd heeft of aanvaardt waarmee een netto inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem of haar van toepassing zijnde norm, een vrijlating van inkomsten uit arbeid toekennen, gedurende ten hoogste 6 aaneengesloten maanden van 25 % van deze inkomsten per maand, indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

  • 2. De inkomstenvrijlating bedraagt maximaal het bedrag, genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder o. van de wet , artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d. van het Inkomensbesluit Ioaw, dan wel artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a. van het Inkomensbesluit Ioaz.

Artikel 15 Premie deeltijdarbeid

  • 1. Het college kan aan

    • a.

      de bijstandsgerechtigde van 57,5 jaar en ouder en

    • b.

      de bijstandsgerechtigde alleenstaande ouder, die de zorg heeft voor een ten zijnen laste komend kind tot de leeftijd van 12 jaar,

    die een dienstbetrekking in deeltijd heeft of aanvaardt waarmee een netto inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem of haar van toepassing zijnde norm, en niet in aanmerking komt voor een vrijlating als bedoeld in artikel 14 van de verordening en onmiddellijk voorafgaand aan de dienstbetrekking ten minste 6 maanden ononderbroken een uitkering voor levensonderhoud heeft ontvangen op grond van de WWB , de Ioaw en Ioaz een premie toekennen.

  • 2. De premie bedraagt maximaal € 100,00 per maand met een maximum van € 1200,00 per kalenderjaar. De premie wordt jaarlijks toegekend en vastgesteld en éénmaal per jaar uitbetaald.

Artikel 16 Activeringspremie

Het college kan aan de bijstandsgerechtigde alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar die naar het oordeel van het college met goed gevolg een traject heeft afgerond éénmalig een premie toekennen van maximaal € 600,00.

Artikel 17 Werkpremie

Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde die in het kader van een reïntegratietraject of een traject gericht op sociale activering onbetaalde arbeid verricht een premie toekennen van

€ 50,00 per maand voor werkzaamheden tot 12 uur per week;

€ 75,00 per maand voor werkzaamheden van 12 tot 24 uur per week;

€ 100,00 per maand voor werkzaamheden van 24 tot 36 uur per week.

De premie wordt per kalenderjaar vastgesteld en toegekend en 1 maal per jaar uitgekeerd.

Artikel 18 Startpremie

  • 1. Het college kan de uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt voor de duur van ten minste 6 maanden, ten gevolge waarvan hij /zij volledig in de kosten van bestaan kan voorzien, een éénmalige premie toekennen van

    € 300,00 bij een uitkeringsverleden van 1 tot 3 jaar;

    € 600,00 bij een uitkeringsverleden van 3 jaar of langer.

  • 2. Bij continuering van de dienstbetrekking, als bedoeld in lid 1, na 6 maanden wordt het in lid 1 genoemde bedrag nogmaals (­éénmalig) uitgekeerd.

Artikel 19 Cumulatie van inkomstenvrijlating en premies

De uitkeringsgerechtigde, die op grond van artikel 9 van de Invoeringswet recht heeft op vrijlating van arbeidsinkomsten heeft niet gelijktijdig recht op een premie deeltijdarbeid als bedoeld in artikel 15 van deze verordening.

Het totaal dat in een kalenderjaar op grond van deze verordening aan premies wordt verstrekt bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, lid 2 onder j van de wet.

Artikel 20 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • a.

    verwervingskosten

  • b.

    reiskosten

  • c.

    kosten voor kinderopvang

Artikel 21 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan ondernemingen waarbij een bijstandsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 11 en 12 voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 22 Hardheidscausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2007.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 19 december 2006
De raad van de gemeente Hof van Twente,
de griffier, de voorzitter,
A.W. Averink, Drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Uitgangspunt is dat in de verordening gebruikte begrippen zoveel mogelijk aansluiten bij de WWB. Alleen de begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen en die niet, of niet volledig aansluiten, of niet voorkomen in de WWB zijn in dit artikel opgenomen.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Het gaat hierbij niet om het recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden.

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Afhankelijk van de invulling van te maken beleidskeuze kan het beleidsplan gelden voor één of meerdere jaren.

In het tweede lid wordt aangegeven welke onderdelen in ieder geval in het beleidsplan moeten worden geregeld.De gemeenteraad heeft de mogelijkheid andere dan de genoemde beleidsonderwerpen in het beleidsplan te regelen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Artikel 6 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

Artikel 8 Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van drie tot zes maanden.

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 9 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij. De gemeente kan besluiten alle kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit niet te betalen uit het werkdeel van de WWB, maar uit bijvoorbeeld welzijnsmiddelen.

Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het eerste lid kan daarom de zinsnede “als onderdeel van een reïntegratietraject” toegevoegd worden. In het tweede lid, dat een omschrijving geeft van het begrip ‘sociale activering’, kan dan besloten worden dat deze voorziening ook gericht kan zijn op het voorkomen van sociaal isolement. Bij sociale activering als reïntegratieinstrument kunnen ook bepalingen opgenomen worden over de maximale termijn waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden.

Artikel 10 Detacheringsbanen

De WWB houdt de mogelijkheid op om à la de WIW personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden vastgelegd worden waarbinnen de banen vormgegeven worden. Het verdient hierbij aanbeveling niet alle bepalingen die in de WIW van toepassing waren over te nemen, maar in de verordening alleen de hoofdlijnen aan te geven. Op die manier krijgt het instrument zijn maximale flexibiliteit. De vormgeving van dit artikel gaat uit van de gemeente als formele werkgever. Mocht de gemeente het formele werkgeversschap bij een reïntegratiebedrijf willen neerleggen, dan moet artikel 10a toegepast worden. Dit artikel is niet bedoeld voor de WIW-detacheringsbanen die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan en die op grond van artikel 15 van de Invoeringswet WWB ook onder de WWB hun rechtsgeldigheid behouden. Voor deze banen blijft een aantal artikelen van de WIW van toepassing.

Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Het vierde lid geeft aan welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling.

Het vijfde lid geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeversschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of reïntegratiebedrijf, net zoals dat in de WIW mogelijk was. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.

Artikel 10a Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf

Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeversschap. Het instrument detacheringsbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeversschap, uitbesteed worden aan een reïntegratiebedrijf. Indien de gemeente hiervoor kiest, heeft dit gevolgen voor artikel 11 van de reïntegratieverordening. De opbouw van dit artikel is in hoofdlijnen dezelfde als van artikel 11. Daar waar het gaat om de rechtspositie van de werknemer, dient de gemeente daarover afspraken te maken met het reïntegratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.

Artikel 11 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervarings-plaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages (art. 8)

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op participatie

De WWB geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan zijn. Toch kan de gemeente ervoor kiezen personen, waarvoor dat nodig blijkt te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden. De gemeente kan hierbij aansluiten bij het beleid ten aanzien van de ID-banen. Ook hier dient de Europese regelgeving in de gaten te worden gehouden, al ligt het meer in de lijn der verwachting dat deze banen, net als de oude ID-banen, met name worden vormgegeven in de collectieve sector.

Het eerste lid geeft de basis weer voor het verstrekken van de subsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het hier gaat om een participatievoorziening.

Het tweede lid regelt hetzelfde als artikel 11, tweede lid.

Deze loonkostensubsidie is weliswaar primair een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan nemen. Dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op hoeft te houden na het plaatsen van de werknemer. Daarnaast gaat de WWB ervan uit dat ook deze werknemer uiteindelijk uit moeten stromen naar reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én de werkgever wordt bezien welke mogelijkheden daartoe aanwezig zijn.

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages (art. 8)

Artikel 13 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 13 b Voorbereiding op eigen bedrijf

De WWB stelt dat onafhankelijkheid van bijstand door middel van zelfstandig ondernemerschap evenzeer geldt als uitstroom als reïntegratie naar arbeid in loondienst.In bepaalde gevallen, ter beoordeling van het college, kan het college besluiten tot het bieden van faciliteiten om uitkeringsgerechtigden in staat te stellen, zich gedurende maximaal 1 jaar te oriënteren en voor te bereiden op het starten van een eigen onderneming. Voorzieningen zijn bijvoorbeeld begeleiding, advisering, een startkapitaal of eventuele aanvulling op het Bijstandsbesluit zelfstandigen.

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

De gemeente kan ter bevordering van uitstroom de in artikel 31 WWB, artikel 7, tweede lid Inkomensbesluit Ioaw, dan wel artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a. van het Inkomensbesluit Ioaz, genoemde inkomstenvrijlating, onkostenvergoeding en premie inzetten. De gemeente heeft de bevoegdheid om te bepalen ten aanzien van welke doelgroepen zij gebruik wenst te maken van deze instrumenten en kan daarbij binnen de in de wet genoemde kaders in de percentages en bedragen variëren. De Hof van Twente gaat bij het inzetten van de inkomstenvrijlating en de premie uit van een minimumvariant (zie Uitgangspuntennota WWB 2003).

In de visie van de gemeente Hof van Twente nemen uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder en alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot 12 jaar gezien hun mogelijkheden voor arbeidsinschakeling een bijzondere positie in. De gemeente wil de arbeidsparticipatie van deze twee doelgroepen extra stimuleren door het treffen van voorzieningen in de vorm van inkomstenvrijlating en premiebeleid.

De toepassing van inkomstenvrijlating wordt derhalve beperkt tot uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder en alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot 12 jaar. De inkomstenvrijlating is gebaseerd op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder o. van de WWB, artikel 3, tweede lid aanhef en onder d. van het Inkomensbesluit Ioaw, dan wel artikel 4, eerste lid aanhef en onder a. van het Inkomensbesluit Ioaz.

Artikel 15 Premie deeltijdarbeid

De premie deeltijdwerk wordt enkel ingezet bij uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder en alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar om dezelfde reden als bij de inkomstenvrijlating (artikel 14). De premie wordt achteraf in december uitgekeerd en bedraagt € 100,00 per maand.

Heeft de betrokkene in dat jaar over een bepaalde periode een inkomstenvrijlating genoten (artikel 14) dan wordt over deze periode geen premie deeltijdarbeid verstrekt.

Artikel 16 Activeringspremie

De activeringspremie wordt alleen ingezet ten behoeve van uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot 12 jaar na het succesvol afsluiten van een traject waarvan de activiteiten gericht zijn op arbeidsinschakeling. De premie bedraagt € 50,00 per maand met een maximum van € 600,00 per jaar.

Artikel 17 Werkpremie

De werkpremie geldt voor alle uitkeringsgerechtigden die in het kader van een reïntegratietraject of een traject gericht op sociale activering , onbetaalde werkzaamheden verrichten met behoud van uitkering.

In het kader van reïntegratie komt het steeds vaker voor dat uitkeringsgerechtigden stage lopen, werkervaring op doen of op een andere manier onbetaald werk verrichten. Een reïntegratietraject begint ook vaak met het verrichten van vrijwilligerswerk. Om onbetaald werk in het kader van een traject te stimuleren is er de werkpremie. Omdat er veel verscheidenheid is in het aantal uren dat men onbetaald werk verricht is de hoogte van de premie afhankelijk van het aantal uren dat men per week werkzaam is.

De premie wordt per kalenderjaar vastgesteld en toegekend en éénmaal per jaar uitgekeerd.

Artikel 18 Startpremie

De startpremie is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden, die minimaal 1 jaar een uitkering ontvangen hebben en vervolgens aan het werk gaan. Vaak worden uitkeringsgerechtigden op dat moment geconfronteerd met bepaalde kosten. Bijvoorbeeld reiskosten, de aanschaf van gepaste kleding of bijvoorbeeld de aanschaf van een fiets. Uitkeringsgerechtigden kunnen deze kosten vaak niet betalen omdat ze lange tijd van een minimum inkomen hebben moeten rondkomen.

Om in deze kosten te voorzien is er de startpremie. De startpremie is tevens bedoeld als stimulans om werk in loondienst te aanvaarden. Voorwaarde is wel, dat het om een dienstverband van minimaal 6 maanden gaat en dat de uitkering wordt beëindigd. Wordt het dienstverband na 6 maanden voortgezet, dan heeft men nogmaals recht op hetzelfde bedrag.

Artikel 19 Cumulatie van inkomstenvrijlating en premies

In dit artikel is geregeld, dat degenen die inkomsten uit deeltijdarbeid hebben en die op grond van artikel 9 van de Invoeringswet of artikel 9a van het Inkomensbesluit Ioaw, recht hebben op een overgangsregeling, niet voor een premie deeltijd in aanmerking komen. Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j. van de wet, artikel 7 tweede lid, aanhef en onder h. van het Inkomensbesluit Ioaw, dan wel artikel 4 eerste lid, aanhef en onder b. van het Inkomensbesluit Ioaz, regelt dat een premie in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling tot het daar genoemde maximum per kalenderjaar in het kader van de middelentoets niet tot de middelen van de uitkeringsgerechtigde wordt gerekend. Voorwaarde is daarbij, dat de het totaal aan premies in één keer wordt uitbetaald.

Artikel 20 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming. Het gaat hierbij om een bijdrage in de feitelijke kosten. De hoogte van de bijdrage is ter beoordeling aan het college.

Artikel 21 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 22 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Tenslotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de Reïntegratieverordening en de Maatregelenverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.