Regeling vervallen per 13-01-2015

Wmo-verordening gemeente Hollands Kroon 2012​

Geldend van 11-01-2000 t/m 12-01-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Wmo-verordening gemeente Hollands Kroon 2012​

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen en begripsomschrijvingen

Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a.Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning (wet van 29 juni 2006, gepubliceerd in Staatsblad 351, en sindsdien gewijzigd.);

b.Compensatiebeginsel:

de algemene verplichting van het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

c.Persoon met beperkingen:

een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronische psychische en psychosociale problemen aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

d.Mantelzorger:

een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

e.Zelfredzaamheid:

het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

f.Maatschappelijke participatie:

normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten: het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

g.Aanvrager:

degene die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een aanvraag indient voor een voorziening zoals omschreven in deze verordening, zijnde de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger;

h.Voorziening:

een voorziening om het huishouden te voeren, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening, een rolstoelvoorziening of een sportvoorziening;

i.Algemene voorziening:

een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

j.Individuele voorziening:

een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

k.Voorziening in natura:

een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

l.Financiële tegemoetkoming:

een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een voorziening in plaats van een verstrekking in natura waarop de in deze verordening en het Wmo-besluit te stellen regels van toepassing zijn;

m.Persoonsgebonden budget:

een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Wmo-besluit te stellen regels van toepassing zijn;

n.Eigen bijdrage:

een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Wmo-besluit en het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

o.Algemeen gebruikelijk:

naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruikspatroon dan wel het bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

p.Meerkosten:

kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

q.Huisgenoot:

iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

r.Budgethouder:

een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college van de gemeente Hollands Kroon verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

s. Wmo loket: het loket voor informatie en advies over Wmo-aangelegenheden in de gemeente Hollands Kroon

t. Wmo-besluit:

het besluit van de gemeente Hollands Kroon waarin aanvullende (financiële) bepalingen over de uitvoering van deze verordening zijn opgenomen;

u.Besluit maatschappelijke ondersteuning:

de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) van 2 oktober 2006 (Staatsblad 450), gewijzigd bij besluit van 19 maart 2007 (Staatsblad 129), zoals voorgedragen door de Staatssecretaris van Volkgezondheid, Welzijn en Sport op 14-7-2006 met kenmerk DMO/SFI-2698621;

v.Wmo-voorzieningenboek:

door het college vastgestelde beleidsregels waarin het voorzieningenbeleid van de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt weergegeven;

w.College:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon.

x.Norminkomen

de bedragen die het rijk vaststelt voor uitvoering van artikel 4.1. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.2Recht op een individuele voorziening

  • 1.2.1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

  • a.

    deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en/of bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

  • b.

    deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

  • c.

    deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 1.2.2 Geen voorziening wordt toegekend:

  • a.

    indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Hollands Kroon en niet staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie;

  • c.

    voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d.

    voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • e.

    voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • f.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van aanvragen en/of datum van beschikken heeft gemaakt;

  • g.

    indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens een voorloper op deze verordening en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • h.

    voor zover op grond van enig andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.

1.2.3 Een voorziening kan worden geweigerd indien:

de voorziening leidt tot belemmering van de herstelmogelijkheden van de

ervaren beperkingen.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1Keuzevrijheid

2.1.1 Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

2.1.2 Het college kan vaststellen in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen deze voorzieningen als genoemd in het eerste lid niet wordt geboden.

2.1.3 De criteria op basis waarvan het college het tweede lid toepast worden uitgewerkt in het Wmo-voorzieningenboek en het Wmo-besluit.

Artikel 2.2Voorziening in natura

2.2.1 Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

2.2.2 Wanneer de gemeente eigenaar is van de voorziening, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst voor inwoners van de gemeente Hollands Kroon van toepassing.

Artikel 2.3Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Wmo-besluit in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4Persoonsgebonden budget

  • 2.4.1 Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b.

    de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, inclusief kosten van instandhouding.

  • c.

    de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt door het college vastgelegd in het Wmo-besluit.

2.4.2 De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld. Toekenning vindt plaats per kalenderjaar, tenzij het de aanschaf van een concreet product betreft.

2.4.3 Bij de beschikking wordt een Programma van Eisen gericht op doel en besteding verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening ten minste dient te voldoen.

  • 2.4.4 Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

  • a.

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • b.

    een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

  • c.

    een overzicht van de salarisadministratie;

  • d.

    een en ander volgens de voorschriften zoals in het Wmo-besluit zijn opgenomen.

2.4.5 Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 2.5Eigen bijdragen

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de verordening is de aanvrager een (maximale) eigen bijdrage verschuldigd als bedoeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (de AMvB), ten aanzien van hulp bij het huishouden.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1Voorzieningen in hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

3.2.1 Een persoon met beperkingen heeft recht op hulp bij het huishouden indien de beperkingen van de persoon het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maakt en algemene hulp als bedoeld onder artikel 3.1 onder a. en/of de inschakeling van mantelzorg die in noodzakelijke hulp voorziet geen oplossing biedt om de beperking snel en adequaat op te lossen.

3.2.2 Een mantelzorger kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen indien de mantelzorger overbelast wordt en er geen herverdeling van mantelzorgtaken mogelijk is.

Artikel 3.3Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als een huisgenoot in staat is of moet worden geacht het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 3.4Omvang van de hulp bij het huishouden

3.4.1 De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren. De indicatiecriteria, de omvang en het kwaliteitsniveau van de hulp zijn opgenomen in het Wmo-voorzieningenboek.

3.4.2Het uurtarief op basis waarvan het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.4.1 wordt berekend, wordt jaarlijks bepaald en vastgelegd bij het Wmo-besluit.

Artikel 3.5Berekeningswijze

De afronding van de omvang van de hulp op basis van indicatiestelling geschiedt in halve uren naar boven.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1Definities van woonvoorzieningen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a.Hoofdverblijf:

de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven;

b.Gemeenschappelijke ruimte:

gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de woning, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

c.Woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

d.Standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn om op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten en waarop de woonwagen het gehele jaar door bewoond mag worden;

e.Woonschip:

elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

f.Ligplaats:

een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen.

Artikel 4.2Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.3Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

4.3.1 Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 4.2 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien deze beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

4.3.2 Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 4.2 onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 4.4Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 4.2 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming, voor de aanbouw of inbouw van een slaapkamer en of badkamer, in de vorm van een renteloze lening onder verband van een hypotheek;

  • c.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een woonvoorziening van niet bouwkundige of niet woontechnische aard;

  • e.

    een losse woonunit;

  • f.

    onderhoud, keuring en reparatie van technische voorzieningen;

  • g.

    tijdelijke huisvesting;

  • h.

    huurderving;

  • i.

    verwijderen van voorzieningen;

  • j.

    uitraasruimte.

Artikel 4.5Primaat van verhuizing

4.5.1 Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.4 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer deze beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

4.5.2 Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.4 onder b. in aanmerking worden gebracht indien de aanbouw of inbouw meer bedraagt dan € 20.000,-. De voorwaarden hiertoe worden nader uitgewerkt in het Wmo-besluit.

4.5.3 Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.4 onder c. tot en met i. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

4.5.4 De persoon met beperkingen is zelf verantwoordelijk voor het verwerven van vervangende woonruimte als een woonvoorziening als genoemd in artikel 4.4 onder a. als de meest adequate voorziening is aangewezen. Er is alleen sprake van adequate vervangende woonruimte als deze binnen een periode van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum van het besluit op de ingediende aanvraag, beschikbaar is. De termijn van twaalf maanden kan worden verlengd wanneer er niet actief naar andere woonruimte is gezocht.

4.5.5 De in artikel 4.5.4 bedoelde vervangende woonruimte hoeft niet noodzakelijkerwijze te liggen in de huidige woonkern van belanghebbende. Bij een afweging van alle bij de beslissing betrokken belangen kan het college ook een buiten deze kern beschikbare aangepaste woning als adequaat bestempelen. Deze aangepaste woning dient zich echter wel binnen de gemeente te bevinden. Verhuizen naar een aangepaste woning buiten de gemeente op basis van vrijwilligheid is wel toegestaan.

4.5.6 Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.4 onder j. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van deze beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 4.6Beperkende bepalingen

  • 4.6.1 De bepalingen van hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan:

  • a.

    hotels en pensions;

  • b.

    woonwagens zonder vaste staanplaats;

  • c.

    vakantiewoningen;

  • d.

    tweede woningen;

  • e.

    kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • f.

    verzorgingshuizen / verpleeghuizen;

  • g.

    specifiek op personen met beperkingen en/of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden; en

  • h.

    andere niet-zelfstandige woonruimten.

4.6.2 De bepalingen van hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op gevraagde aanpassingen in de nieuw op te leveren woningen en/of wooncomplexen voor zover het gaat om verhoogde toiletpotten, het egaliseren van ruimten en/of het verwijderen van drempels en het toegankelijk maken van balkons, tuinen, verbreding van deuren, aanbrengen van automatische deuropeners en alle andere gelijksoortige aanpassingen welke onder de vigerende opvattingen direct bij de oplevering hadden kunnen worden aangebracht.

  • 4.6.3 Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten indien de persoon met beperkingen niet meer in staat is om de te verlaten woonruimte normaal te gebruiken en als hij:

  • a.

    niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • b.

    niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het hele jaar door bewoond te worden;

  • c.

    niet verhuisd is naar een AWBZ-inrichting, een specifiek voor de doelgroep ingericht woonzorgcomplex;

  • d.

    verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing zonder beperkingen algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

4.6.4 Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.4 onder f. indien de woonvoorziening in het kader van de onderhavige verordening dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend, mits de persoon met beperkingen ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont, dan wel als er sprake is van een bezoekbaar gemaakte woning.

4.6.5 Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op woningaanpassingen die integraal onderdeel uitmaken van een woning en/of aard- en nagelvast zijn aangebracht, omdat in deze situatie het onderhoud voor rekening van de woningeigenaar komt.

Artikel 4.7Weigeren van een woonvoorziening

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.4 wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de oude woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond;

  • b.

    de persoon met beperkingen niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperking op dat moment meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    de tegemoetkoming is aangevraagd nadat de verhuizing heeft plaatsgevonden, tenzij, binnen drie maanden na vestiging, alsnog vastgesteld kan worden dat de verhuizing voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 4.6.3;

  • d.

    de ondervonden beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • e.

    de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

Artikel 4.8Hoofdverblijf en bezoekbaar maken

4.8.1 Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten van aanpassen indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

4.8.2 In afwijking van het in het eerste lid gestelde kan een financiële tegemoetkoming worden verleend voor het aanpassen van één woning als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

4.8.3 De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een maximum van de vergoeding die wordt verleend als tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting op grond van deze verordening.

4.8.4 Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de persoon met beperkingen, de te bezoeken woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

4.8.5 De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning zich bevindt.

Artikel 4.9Gemeenschappelijke ruimten

4.9.1 De eigenaar van een woning is primair verantwoordelijk voor het aanbrengen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten als de persoon met beperkingen zonder deze voorziening niet in staat zou zijn de woning te bereiken.

  • 4.9.2 In afwijking van artikel 4.9.1 en van artikel 4.8.1 kan het college een financiële tegemoetkoming in de kosten verlenen als weigering van de aanvraag niet redelijk en billijk is gezien de individuele persoonlijke omstandigheden. In die situatie is er ruimte voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten:

  • a.

    automatische deuropeners;

  • b.

    hellingbanen;

  • c.

    een tweede trapleuning.

4.9.3 Tot de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid worden mede de kosten van periodiek onderhoud aan die voorziening begrepen.

4.9.4 Een voorziening als bedoeld in artikel 4.9.2 wordt verleend ten behoeve van de in de woning woonachtige persoon met beperkingen. Als deze persoon niet langer in de woning woonachtig is, dan wel de noodzaak tot voortzetting van de voorziening is komen te vervallen, dan is het college bevoegd de aangebrachte voorziening te verwijderen dan wel het in het derde lid genoemde onderhoud te staken.

4.9.5. De in artikel 4.9.2 genoemde financiële tegemoetkoming wordt slechts verstrekt indien de eigenaar van de woning, dan wel de Vereniging van Eigenaren schriftelijk verklaard heeft geen bezwaar tegen het aanbrengen van de voorziening te hebben.

Artikel 4.10Aanpassing van een woonwagen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten aan een woonwagen indien:

  • a.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor aanpassing van de woonwagen bij de gemeente op een vaste standplaats stond;

  • b.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • c.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • d.

    de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een woonvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 4.11Aanpassing van een woonschip

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen (met aanlegvergunning).

Artikel 4.12Gemaximeerde vergoeding voor aanpassing aan woonwagens en woonschepen in verband met een beperkte technische levensduur of het opheffen van stand- of ligplaats

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten het bedrag dat wordt verleend als tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting op grond van deze verordening.

Artikel 4.13Aanpassing van een binnenschip

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Staatsblad 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boekgestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor vervoer van goederen, daarbij volgens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 4.14Tijdelijke huisvesting

  • 4.14.1 Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

  • a.

    zijn huidige woonruimte;

  • b.

    de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte.

4.14.2 De in het eerste lid bedoelde financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

4.14.3 Het college verleent maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid, tenzij sprake is van aantoonbare overmacht.

Artikel 4.15Huurderving

4.15.1 Ingeval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 10.000,= is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met verlies van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden.

4.15.2 De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder lid 1 is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het maximale bedrag waarbij huurtoeslag wordt verstrekt.

Artikel 4.16Terugbetaling bij verkoop (Anti-speculatiebeding)

4.16.1 De eigenaar/bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening anders dan als bedoeld in artikel 4.5.2 heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereed melding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient volgens het in het Wmo-besluit vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

4.16.2 Bij verschil van mening tussen de gemeente en de woningeigenaar over de juiste vaststelling van de meerwaarde, wordt door de gemeente en de woningeigenaar een objectieve externe deskundige aangewezen die daarover een rapport opstelt. De kosten van het onderzoek worden verdeeld tussen de gemeente en de woningeigenaar.

Artikel 4.17Frequentie van de aanpassingen

4.17.1 Het college past een woning aan als daartoe aanleiding bestaat op gronden die in de wet of deze verordening worden genoemd.

  • 4.17.2 Op een verzoek om vernieuwing dan wel vervanging van een bestaande aanpassing aan een woning wordt alleen positief beslist als:

  • a.

    de verstrekte voorziening een dusdanige levensduur heeft bereikt dat vervanging goedkoper is dan onderhoud en het vervangen van defecte onderdelen; of

  • b.

    er sprake is van een medische noodzaak vanwege veranderingen in de ergonomische belemmeringen van belanghebbende.

  • 4.

    17.3 Bij verhuizing vanuit een aangepaste woning naar een niet-aangepaste woning wordt op een verzoek om een woningaanpassing alleen positief beslist als de persoon met beperkingen voldoet aan één van de hieronder genoemde punten:

  • a.

    de verstrekte voorziening in de te verlaten woning een dusdanige levensduur heeft bereikt dat vervanging goedkoper is dan onderhoud en het vervangen van defecte onderdelen;

  • b.

    er sprake is van noodzaak om te verhuizen naar een andere woning vanwege het aanvaarden van een werkkring elders door belanghebbende of diens echtgenoot of partner, op een dusdanige afstand van de huidige woonplaats, waardoor het reizen tussen woon- en werkplaats niet langer verantwoord is, gelet op de gezondheidssituatie van de belanghebbende, terwijl door het aanvaarden van werk elders in het land (dreigende) werkloosheid wordt voorkomen;

  • c.

    de nieuw te betrekken woning ergonomisch het meest geschikt is voor belanghebbende;

  • d.

    de gemeente vooraf schriftelijk heeft ingestemd met de keuze van de nieuwe woning en aansluitend met het daadwerkelijk bewonen daarvan;

  • e.

    de resterende noodzakelijke aanpassingen aan de nieuwe woning niet duurder zijn dan de hoogte van de te vervangen aanpassingen in de te verlaten woning; of

  • f.

    de resterende noodzakelijke aanpassingen niet duurder zijn dan de dan geldende vergoeding voor verhuizing en herinrichting.

Artikel 4.18Gereedmelding van woningaanpassingen

In het Wmo-besluit wordt geregeld op welke wijze gereed melding van woningaanpassingen en de controle daarop plaatsvindt.

Artikel 4.19Verhuis- en herinrichtingskosten

  • 4.19.1 Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, als bedoeld in artikel 4.4 onder a., verlenen aan:

  • a.

    de persoon met beperkingen;

  • b.

    een persoon die op verzoek van de gemeente de woonruimte heeft ontruimd.

4.19.2 Het college verleent alleen dan een financiële tegemoetkoming als dat, ten opzichte van aanpassing van de te verlaten woning, de goedkoopst adequate voorziening is.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1Vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening, kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 5.2Het recht op een vervoersvoorziening

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.1 vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien hij:

  • a.

    ten gevolge van deze beperking langdurig een loopafstand heeft van minder dan 800 meter in 30 minuten;

  • b.

    ten gevolge van andere lichamelijke en/of geestelijke belemmeringen langdurig niet in staat is zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer.

Artikel 5.3Het primaat van een algemene vervoersvoorziening

5.3.1 Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer hij recht heeft op een vervoersvoorziening en voldoet aan de criteria zoals omschreven in artikel 5.2 en een algemene vervoersvoorziening een snelle en adequate oplossing biedt.

  • 5.3.2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.1 onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking komen indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1 onder a. onmogelijk maken dan wel;

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1 onder a. niet aanwezig is.

Artikel 5.4De vervoersbehoefte rond de eigen woning

5.4.1Als de persoon met beperkingen niet in staat is op eigen kracht noodzakelijke voorzieningen rond de woning te bereiken wordt een vervoersvoorziening aangeboden.

  • 5.4.2Op basis van een daartoe strekkende indicatie kan een van de volgende voorzieningen worden verstrekt:

  • a.

    een driewielfiets of een aan de beperkingen van belanghebbende aanpassing aan een fiets;

  • b.

    een elektrisch aangedreven vervoermiddel;

  • c.

    een open buitenwagen;

  • d.

    een gesloten buitenwagen;

  • e.

    een aanpassing voor de rolstoel zodat deze als handbike te gebruiken is;

  • f.

    een ander verplaatsingsmiddel.

5.4.3In overleg met de persoon met beperkingen kan een voorziening, als genoemd in lid 2, worden ingeruild tegen een aanpassing van een eigen auto, als die verstrekking een goedkopere voorziening is en als adequaat is beoordeeld.

5.4.4Indien de aanpassing van de eigen auto, als bedoeld in het derde lid, geen goedkopere voorziening is dan de in het tweede lid omschreven voorziening, kan het college besluiten toch een tegemoetkoming in de kosten van de autoaanpassing te verstrekken. De hoogte daarvan is gelijk aan het bedrag dat gemoeid zou zijn met de aanschaf van de in het tweede lid genoemde goedkoopst adequate voorziening.

5.4.5De afstand die de persoon met beperkingen kan afleggen rond de eigen woning, met een van de in het tweede lid genoemde voorzieningen, wordt vastgesteld op 500 kilometer per kalenderjaar.

Artikel 5.5De vervoersbehoefte in de rond de woonplaats gelegen regio

5.5.1 Als is vastgesteld dat de persoon met beperkingen voldoet aan een van de in artikel 5.2 gestelde criteria en als deze een aanvullende vervoersbehoefte heeft, komt deze persoon in aanmerking voor een budget waarmee hij zijn eigen vervoer kan bekostigen.

  • 5.5.2 De omvang van een vervoersbudget wordt vastgelegd in het Wmo-besluit. Het budget wordt berekend op basis van:

  • a.

    een straal van 30 kilometer vanaf het huisadres van de belanghebbende;

  • b.

    1.500 kilometer per kalenderjaar als de belanghebbende tevens beschikt over een voorziening als bedoeld in artikel 5.4;

  • c.

    2.000 kilometer per kalenderjaar als de belanghebbende niet beschikt over een voorziening als bedoeld in artikel 5.4.

5.5.3 Het is de persoon met beperkingen niet toegestaan het in het eerste lid genoemde budget te besteden aan een ander doel dan waarvoor het verstrekt is.

5.5.4 Een budget wordt toegekend aan een persoon. Indien op een woonadres meerdere personen zijn geïndiceerd zal aan ieder een budget worden toegekend op basis van de persoonlijke omstandigheden.

5.5.5 Een vervoersbudget kan slechts worden toegekend indien het verzamelinkomen van de belanghebbende(n) minder bedraagt dan het norminkomen. Dit artikel blijft buiten toepassing voor personen die voor hun vervoer uitsluitend afhankelijk zijn van het gebruik van een rolstoeltaxi.

Artikel 5.6Uitbetaling van het vervoersbudget

5.6.1 In het Wmo-besluit staan nadere regels over de uitbetaling van het vervoersbudget.

5.6.2 Het college kan de persoon met beperkingen verzoeken een verklaring af te leggen over het aantal verreden kilometers en de gekozen vervoersvorm.

5.6.3 Het staat de persoon met beperkingen vrij om de beschikbaar gestelde vervoerskilometers naar eigen inzicht op te nemen. Als bovengrens geldt daarbij het maximum aantal kilometers per kalenderjaar.

Artikel 5.7Een andere noodzakelijke vervoersvoorziening

5.7.1 Als er sprake is van dusdanige specifieke omstandigheden dat vervoer per regulier vervoermiddel noch rolstoelgebonden vervoer een mogelijkheid is, dan zal het college in samenspraak met de persoon met beperkingen een passende oplossing zoeken om daarmee te voldoen aan de in de wet neergelegde compensatieplicht.

5.7.2 Het college bepaalt dat een specifieke, individuele vervoersvoorziening als bedoeld in het eerste lid, bij een inkomen dat gelijk is aan of meer bedraagt dan het norminkomen, gezien wordt als algemeen gebruikelijk en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. Uitwerking van deze begrippen vindt plaats in het Wmo-besluit.

5.7.3 Als zich een situatie voordoet als bedoeld in het tweede lid verstrekt het college voor een door de persoon met beperkingen zelf aangeschaft vervoermiddel de noodzakelijke aanpassingen, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de persoon met beperkingen.

5.7.4 Niet tot aanpassingen, als bedoeld in het derde lid, worden gerekend die optionele mogelijkheden die algemeen gebruikelijk zijn en door de fabrikant in opdracht van de persoon met beperkingen en op diens kosten kunnen worden aangebracht.

Artikel 5.8Vervoersvoorziening voor bewoners van AWBZ-instellingen

5.8.1 Een persoon met beperkingen is voor uitvoering van deze regeling ook degene die verblijft in een instelling als bedoeld in artikel 9 lid 1 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.

5.8.2 Het voorgaande lid is slechts van toepassing op instellingen die gevestigd zijn in de gemeente Hollands Kroon.

5.8.3 Het Voorzieningenboek maatschappelijke ondersteuning is ook van toepassing voor de persoon met beperkingen die verblijft in een instelling die voldoet aan de voorwaarden van lid 1 en 2 van dit artikel.

5.8.4 De vervoersvoorziening als omschreven in artikel 5.3 van dit hoofdstuk geldt als primaat voor de persoon als bedoeld in lid 1.

5.8.5 De vervoersvoorziening als omschreven in artikel 5.5 van dit hoofdstuk moet

belanghebbende tenminste in staat stellen om in zijn of haar directe woonomgeving in aanvaardbare mate zelfredzaam te zijn en in aanvaardbare mate maatschappelijk te participeren.

5.8.6 De vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.5 kan met een toeslag worden verhoogd indien sprake is van noodzakelijke begeleiding of indien sprake is van, uit het oogpunt van voorkoming van vereenzaming of sociaal isolement, noodzakelijke bezoeken aan ouders of personen die gevoelsmatig de rol van ouders vervullen.

5.8.7 Voor de persoon als bedoeld in lid 1 is een vervoersbudget als bedoeld in lid 5.5.1 niet groter dan de helft van de standaardvergoeding die de persoon zou ontvangen indien hij of zij zelfstandig zou wonen.

5.8.8 De toeslag genoemd in lid 6 van dit artikel is niet hoger dan noodzakelijk is om tien bezoeken per jaar op de goedkoopst adequate wijze af te leggen.

5.8.9 Bij toekenning van een vervoersvoorziening (met toeslag) als omschreven in artikel 5.5 van dit hoofdstuk wordt het normbedrag, genoemd in lid 7 van dit artikel, daarop in mindering gebracht, echter wel zodanig dat tien bezoeken per jaar mogelijk blijven.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.1Rolstoelvoorzieningen

De door het college ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    aanpassing van de onder b. genoemde rolstoel;

  • d.

    medisch noodzakelijke accessoires van de onder b. genoemde rolstoel;

  • e.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening.

Artikel 6.2Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

6.2.1 Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

6.2.2 Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 6.1 onder b. tot en met e. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien deze beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden, en indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 6.3Rolstoelvoorzieningen in natura

6.3.1 Verstrekking van rolstoelvoorzieningen in natura geschiedt door of namens het college.

6.3.2 Het college:

  • a.

    verstrekt rolstoelen in bruikleen;

  • b.

    draagt zorg voor periodiek onderhoud van de in lid a. verstrekte rolstoel;

  • c.

    draagt zorg voor een contract met een leverancier waarin is geregeld dat de persoon met beperkingen in noodsituaties op snelle en adequate wijze geholpen wordt en zijn mobiliteit kan herkrijgen;

  • d.

    kan nadere regels stellen over de samenstelling van het aanbod van rolstoelen waaruit de persoon met beperkingen zijn keuze kan maken;

  • e.

    verstrekt een voorziening op maat als de persoon met beperkingen dusdanige beperkingen heeft dat een verstrekking vanuit het standaardpakket niet mogelijk is;

  • f.

    vergewist zich ervan dat, als een situatie als bedoeld onder d. zich voordoet, een rolstoel op maat binnen een aanvaardbare termijn geleverd kan worden;

  • g.

    biedt zo mogelijk een tijdelijke voorziening aan die zo veel als mogelijk aansluit bij de belemmeringen van de persoon met beperkingen als de termijn van acht weken niet gehaald wordt, tenzij er een voorliggende voorziening aanwezig is in de vorm van tijdelijke uitleen vanuit de AWBZ-hulpmiddelen.

Artikel 6.4Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.1 komt een persoon, die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling, uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Sportvoorzieningen

Artikel 7.1Vormen van sportvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan, te verstrekken sportvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel; of

  • b.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportvoorziening anders dan een sportrolstoel.

Artikel 7.2Recht op een sportvoorziening

7.2.1 Een persoon met beperkingen kan voor een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht, indien sportbeoefening door de beperking zonder sportrolstoel onmogelijk is en een sportrolstoel noodzakelijk is voor de sport.

7.2.2 Een persoon met beperkingen kan voor een financiële tegemoetkoming te besteden aan een individuele sportvoorziening anders dan een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien deze dient ter bevordering van sociaal maatschappelijke activering en op grond van de beperking sportbeoefening zonder deze voorziening onmogelijk is.

Artikel 7.3Beperking van het recht op een sportvoorziening

Geen sportvoorziening wordt verstrekt indien:

  • a.

    de voorziening naar verwachting de beperking negatief kan beïnvloeden dan wel buiten proportionele risico’s oplevert voor vergroting van de beperking;

  • b.

    een sportvoorziening is verstrekt in afgelopen periode van drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag;

  • c.

    de persoon aan wie de voorziening wordt verstrekt geen lid is van een sportvereniging die de sportactiviteit organiseert of regelmatig aanbiedt.

Artikel 7.4Bijzondere regels over sportvoorzieningen

7.4.1 De omvang van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 7.1 wordt door het college vastgelegd in het Wmo-besluit.

7.4.2 De tegemoetkoming voor de aanschaf van een sportvoorziening wordt ten hoogste eenmaal per drie jaar verstrekt.

7.4.3 Het college kan nadere regels aan de verstrekking van sportvoorzieningen stellen.

Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 8.1Gebruik aanvraagformulier

8.1.1 Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

8.1.2 Het college is bevoegd om een van het eerste lid afwijkende aanvraagprocedure vast te stellen door het vaststellen van een beleidsregel.

8.1.3 De afwijkende procedure als bedoeld in het tweede lid kan tevens inhouden dat de persoon met beperkingen de aanvraag indient bij een instantie die door het college is belast met het adviseren op de ingediende aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.2Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 8.2.1 Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

  • a.

    op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

  • b.

    op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 8.2.2 Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

  • a.

    het gaat om een aanvraag voor een persoon die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en de noodzakelijke voorziening naar verwachting in enig jaar een bedrag van € 10.000,= te boven gaat;

  • b.

    de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

  • c.

    het college dat gewenst vindt.

8.2.3 Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

8.2.4 Bij de advisering zoals genoemd in artikel 8.2.2 wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 8.3Samenhangende afstemming

In het Wmo-besluit worden regels vastgelegd omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend en gemotiveerd wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 8.4 Wijzigingen in de situatie van belanghebbende

8.4.1 Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening dan wel de rechtmatige voortzetting daarvan.

8.4.2 Als de persoon met beperkingen de in het eerste lid genoemde verplichting niet nakomt, pleegt hij een onrechtmatige daad ten opzichte van het college.

8.4.3 Het college is bevoegd de uit het tweede lid voortvloeiende schade op belanghebbende te verhalen. Als het niet komt tot een minnelijke schikking, heeft het college de bevoegdheid de vordering aan de rechter voor te leggen.

Artikel 8.5Intrekking van een voorziening

  • 8.5.1 Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    nieuwe feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven.

8.5.2 Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 8.6Terugvordering

8.6.1 Ingeval een voorziening is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

8.6.2 Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Artikel 8.7Procedurele gronden voor weigering van een voorziening

8.7.1 Het college kan de gevraagde voorziening weigeren als de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt.

8.7.2 Het college is bevoegd om van de bepalingen van deze verordening af te wijken als een door of namens hen verstrekte voorziening binnen de technische afschrijvingsduur verloren is gegaan, beschadigd is geraakt of niet meer op de juiste wijze functioneert en de oorzaak daarvan aantoonbaar is terug te voeren op een onvoldoende betoond verantwoordelijkheidsbesef van de belanghebbende.

8.7.3 Als een in het tweede lid omschreven situatie zich voordoet heeft het college, in afwijking van de in de wet geregelde compensatieplicht, de bevoegdheid om vervanging van de voorziening te weigeren tot het moment dat deze voorziening zou zijn vervangen na het einde van de technische levensduur.

8.7.4 Het tweede lid is niet van toepassing als het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die de aanvrager niet zijn toe te rekenen.

8.7.5 Als blijkt dat toepassing van het tweede lid leidt tot een onaanvaardbare strijdigheid met de wettelijke compensatieplicht dan kan het college besluiten een nieuwe voorziening te verlenen waarbij de belanghebbende al dan niet in de vorm van een gespreide betaling de door hem veroorzaakte schade voor eigen rekening neemt.

8.7.6 Het college is bevoegd om in afwijking van het vijfde lid een voorziening te weigeren als de belanghebbende weigerachtig is voorafgaand aan de nieuwe verstrekking een terugbetalingsregeling te treffen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2Wmo-voorzieningenboek

9.2.1 Het college is gehouden om, met inachtneming van de bepalingen van de wet en deze verordening, een Wmo-voorzieningenboek op te stellen.

9.2.2 Binnen het in het eerste lid omschreven Wmo-voorzieningenboek wordt aangegeven welke goedkoopst adequate voorziening wordt verleend op basis van een ter zake uitgebracht ergonomisch advies, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de belanghebbenden als het gaat om model, kleurstelling en dergelijke.

9.2.3 Het Wmo-voorzieningenboek wordt, indien daar aanleiding toe bestaat, door het college geactualiseerd.

Artikel 9.3Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Wmo-besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 9.4Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 9.5

Vervallen oude verordeningen en overgangsrecht

De Wmo-verordeningen van de gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer komen te vervallen.

Op aanvragen ingediend voor 1 januari 2012 blijven de oude verordeningen, ieder voor zover het de eigen reikwijdte betreft, van toepassing.

Artikel 9.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 9.7Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo-verordening gemeente Hollands Kroon 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hollands Kroon op 2 januari 2012
Griffier Voorzitter

Hoofdstuk 2 Vorm van de te verstrekken voorzieningen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid 5

Artikel 2.2 Voorziening in natura 5

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming 5

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget 5

Artikel 2.5 Eigen bijdragen 6

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden 7

Artikel 3.1 Voorzieningen in hulp bij het huishouden 7

Artikel 3.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden 7

Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg 7

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden 7

Artikel 3.5 Berekeningswijze 7

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen 8

Artikel 4.1 Definities van woonvoorzieningen 8

Artikel 4.2 Vormen van woonvoorzieningen 8

Artikel 4.3 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen 8

Artikel 4.4 Soorten individuele woonvoorzieningen 8

Artikel 4.5 Primaat van verhuizing 9

Artikel 4.6 Beperkende bepalingen 9

Artikel 4.7 Weigeren van een woonvoorziening 10

Artikel 4.8 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken 10

Artikel 4.9 Gemeenschappelijke ruimten 11

Artikel 4.10 Aanpassing van een woonwagen 11

Artikel 4.11 Aanpassing van een woonschip 11

Artikel 4.12 Gemaximeerde vergoeding voor aanpassing aan woonwagens en woonschepen in verband met een beperkte technische levensduur of het opheffen van stand- of ligplaats 12

Artikel 4.13 Aanpassing van een binnenschip 12

Artikel 4.14 Tijdelijke huisvesting 12

Artikel 4.15 Huurderving 12

Artikel 4.16 Terugbetaling bij verkoop (anti-speculatiebeding) 12

Artikel 4.17 Frequentie van de aanpassingen 13

Artikel 4.18 Gereedmelding van woningaanpassingen 13

Artikel 4.19 Verhuis- en herinrichtingskosten 13

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 14

Artikel 5.1 Vervoersvoorzieningen 14

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening 14

Artikel 5.3 Het primaat van een algemene vervoersvoorziening 14

Artikel 5.4 De vervoersbehoefte rond de eigen woning 14

Artikel 5.5 De vervoersbehoefte in de rond de woonplaats gelegen regio 15

Artikel 5.6 Uitbetaling van het budget 15

Artikel 5.7 Een andere noodzakelijke vervoersvoorziening 15

Artikel 5.8 Vervoersvoorziening voor bewoners van AWBZ-instellingen 16

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning 17

Artikel 6.1 Rolstoelvoorzieningen 17

Artikel 6.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik 17

Artikel 6.3 Rolstoelvoorzieningen in natura 17

Artikel 6.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners 17

Hoofdstuk 7 Sportvoorzieningen 18

Artikel 7.1 Vormen van sportvoorzieningen 18

Artikel 7.2 Recht op een sportvoorziening 18

Artikel 7.3 Beperking van het recht op een sportvoorziening 18

Artikel 7.4 Bijzondere regels over sportvoorzieningen 18

Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten 19

Artikel 8.1 Gebruik aanvraagformulier 19

Artikel 8.2 Inlichtingen, onderzoek, advies 19

Artikel 8.3 Samenhangende afstemming 19

Artikel 8.4 Wijzigingen in de situatie 19

Artikel 8.5 Intrekking van een voorziening 20

Artikel 8.6 Terugvordering 20

Artikel 8.7 Procedurele gronden voor weigering van een voorziening 20

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen 21

Artikel 9.1 Hardheidsclausule 21

Artikel 9.2 Wmo-voorzieningenboek 21

Artikel 9.3 Indexering 21

Artikel 9.4 Evaluatie 21

Artikel 9.5 Vervallen oude verordeningen en overgangsrecht 21

Artikel 9.6 Inwerkingtreding 21

Artikel 9.7 Citeertitel 21