Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Invordering Hollands Kroon 2015

Geldend van 14-10-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Invordering Hollands Kroon 2015

Algemeen

Ten gevolge van de wijzigingen per 1 januari 2013 is de gemeente bij schending van de inlichtingenplicht verplicht om tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand over te gaan.

Overgangsrecht

Voor alle verwijtbare vorderingen die voor 1 januari 2013 zijn ontstaan, blijft het recht van toepassing zoals dat op het moment van overtreden gold. Voor alle verwijtbare vorderingen die zijn ontstaan voor 1 januari 2013, maar waarbij het verwijtbaar handelen is gestopt uiterlijk binnen 30 dagen na 1 januari 2013, blijft ook het recht van toepassing zoals dat voor 1 januari 2013 bestond.

Voor alle verwijtbare vorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, is het recht van toepassing zoals dit geldt vanaf 1 januari 2013.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a)P-wet Participatiewet

b)IOAW Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

a)IOAZ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

a)Bbz 2004 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

b)Wet Suwi Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen

c)Awb Algemene wet bestuursrecht

d)Wet Kinderopvang Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

e)Bijstand Hiermee wordt ook bedoeld de uitkering ofinkomensvoorziening

a)Belanghebbende Degene van wie bijstand wordt teruggevorderd. Dit is ook degene ten aanzien van wie een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand wordt genomen. Tenslotteis ook belanghebbende degene op wie de kosten van bijstand worden verhaald.

Artikel 2 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden

De college maakt gebruik van de navolgende bevoegdheden:

P-wet

Herzien en intrekken

de bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de bijstand over te gaan, zoals opgenomen onder artikel 54 lid 3 (tweede volzin) en 4 van de P-wet.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de bijstand over te gaan zoals opgenomen onder artikel 58 2e lid onder a tot en met f en artikel 59 van de P-wet.

IOAW

Herzien en intrekken

De bevoegdheid om tot herziening en intrekking over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 4 van de IOAW.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 2e lid van de IOAW.

Bij het gebruik maken van deze bevoegdheid zijn de artikelen 26 t/m 31 van de IOAW van overeenkomstige toepassing.

IOAZ

Herzien en intrekken

De bevoegdheid om tot herziening en intrekking over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 3 van de IOAZ.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 2e lid van de IOAZ. Bij het gebruik maken van deze bevoegdheid zijn de artikelen 26 t/m 31 van de IOAZ van overeenkomstige toepassing.

Wet kinderopvang

Terugvordering

De bevoegdheid tot terugvordering van de vergoeding in de tegemoetkoming van de kosten kinderopvang op grond van artikel 1:38 lid 2 van de Wet Kinderopvang over te gaan. Het gaat hier om vorderingen die zijn ontstaan voor 1 januari 2013. Vanaf 1 januari 2013 is het niet meer aan de gemeenten om het werkgeversdeel van de kinderopvangtoeslag uit te betalen. Dit wordt vanaf dat moment een taak van de Belastingdienst. Bij de terugvordering zijn de artikelen 58 tot en met 60 van de P-wet van overeenkomstige toepassing.

NB. Omdat het hier om een subsidie gaat die voorlopig is toegekend, is herziening en intrekking niet aan de orde .

Wet Inburgering (WI)

Terugvordering

De bevoegdheid om de eigen bijdragen (welke zijn opgelegd tot 1 januari 2013) te verrekenen met de algemene bijstand of andere Sociale Verzekeringswet op grond van artikel 24 van de Wet Inburgering. Ook wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om een dwangbevel af te geven voordat tot invordering wordt overgegaan.

Bbz 2004

Het Bbz 2004 heeft specifieke terug- en invorderingsbepalingen. Voor zover in het Bbz 2004 ruimte is gelaten voor de wijze waarop terug- en invordering kan plaatsvinden, wordt aansluiting gezocht bij hetgeen in deze beleidsregels is aangegeven.

UITVOERINGSBELEID TERUGVORDERING

Artikel 3 Herziening en intrekking

  • 1. Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken op de wijze zoals in de desbetreffende wetten is opgenomen.

  • 2. Op grond van dringende redenen kan van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit worden afgezien

Toelichting artikel 3

In de Handhavingsverordening is vastgelegd dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering van teveel verstrekte bijstand over te gaan. In de Handhavingsverordening is ook bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen. In dit artikel is deze verplichting nader uitgewerkt, waarbij ook de bevoegdheid tot herzien en intrekken van bijstand of uitkering wordt beschreven.

Als de belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, kan het recht op bijstand of uitkering worden herzien (gecorrigeerd) of ingetrokken waarbij alsnog rekening wordt gehouden met de werkelijke situatie.

Ook indien de bijstand of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, maar de oorzaak daarvoor niet bij belanghebbende ligt kan het recht op bijstand/uitkering worden herzien of ingetrokken.

Hierbij kan gedacht worden aan wijzigingen in de uitkeringssituatie die niet tijdig door de gemeente zijn verwerkt. Van belang hierbij is wel dat de belanghebbende dan redelijkerwijs had moeten kunnen weten dat hij/zij teveel bijstand heeft ontvangen. Dit kenbaarheidsvereiste is dus van belang bij de bepaling of er al dan niet zal worden teruggevorderd.

Op grond van dringende redenen kan van herziening of intrekking worden afgezien. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een herziening of intrekking zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende of zijn/haar gezin. Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot herziening of intrekking niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt.

Artikel 4 Hoorrecht van de belanghebbende

Voordat een besluit tot herziening, intrekking en/of terugvordering van het recht op bijstand wordt genomen, wordt de belanghebbende de mogelijkheid geboden om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken.

Toelichting artikel 4

Voordat een besluit tot terugvordering wordt genomen, wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Het vooraf informeren van de belanghebbende kan er voor zorgen dat er draagvlak ontstaat voor het besluit tot terugvordering, waardoor het indienen van een bezwaarschrift voorkomen kan worden. Daarnaast kan er op basis van de informatie van de belanghebbende een juiste belangenafweging gemaakt worden. Er kunnen altijd redenen zijn op basis waarvan van gehele of gedeeltelijke terugvordering kan worden afgezien. Hierbij wordt wel opgemerkt dat bij fraudevorderingen alleen van gehele- of gedeeltelijke terugvordering kan worden afgezien als er sprake is van dringende redenen (artikel 58 lid 8 P-wet).

Door de belanghebbende te horen, kan een tijdsbesparing worden gerealiseerd. Er kan namelijk direct met de belanghebbende een betalingsregeling worden overeengekomen, die in de beschikking meteen kan worden opgenomen.

Daarbij wordt ook nog opgemerkt dat het vragen naar de zienswijze van de belanghebbende, en de vermelding van deze zienswijze in het (terugvorderings)besluit, een formele verplichting is op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Als de belanghebbende niet op de kennisgeving reageert (of indien het telefonisch contact niet tot stand komt), wordt het besluit tot terugvordering genomen zonder de zienswijze van de belanghebbende te melden. Dit laat onverlet dat er een belangenafweging moet worden gemaakt. Deze vindt dan plaats op basis van alle bij ons bekende informatie (zoals de informatie uit het klantdossier).

Artikel 5 Terugvordering

Het college gaat tot terugvordering over van bijstand of een uitkering welke op grond van de navolgende artikelen kan worden teruggevorderd:

-artikel 58 2e lid onder a tot en met f P-wet

-artikel 59 van de P-wet

-artikel 25 lid 2 van de IOAW

-artikel 25 lid 2 van de IOAZ

-1:38 lid 2 van de Wet Kinderopvang (juncto artikelen 58 tot en met 60 d P-wet)

-artikel 24 van de Wet Inburgering

Toelichting artikel 5

Door de wijzigingen per 1 januari 2013, is terugvordering van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, als gevolg van het niet naleven van de inlichtingenplicht, weer een verplichting. Voor alle overige vorderingen blijft terugvordering een bevoegdheid, waarvoor in beleidsregels moet worden vastgelegd of en op welke wijze van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Voor zover in de P-wet, IOAW, IOAZ, Wet kinderopvang, en de Wet Inburgering sprake is van een bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan, maakt de gemeente Hollands Kroon gebruik van deze bevoegdheid.

BBZ 2004

Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 is een algemene maatregel van bestuur die weliswaar op de P-wet is gebaseerd, maar ten aanzien van terugvordering daarvan afwijkt omdat terugvordering in het Bbz nog een verplichtend karakter heeft. Om die reden wordt het Bbz in dit artikel niet uitgewerkt.

Eigen bijdrage Wet Inburgering

Vanaf 1 januari 2013 is de eigen bijdrage op grond van de Wet Inburgering te vervallen. Voor alle eigen bijdragen die tot deze datum zijn opgelegd door de gemeente, geldt de hierboven genoemde regeling. Vanaf 1 januari 2013 wordt voor de kosten van inburgering aan de inburgeraar een geldlening verstrekt. Deze geldlening wordt verstrekt door het DUO. Het DUO verzorgt ook de inning van deze geldlening.

Artikel 6 Afzien van terugvordering of invordering

  • 1. Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit als de vordering niet meer bedraagt dan € 50,00 en er ten laste van de belanghebbende geen andere vorderingen openstaan.

  • 2. Van terugvordering of invordering wordt geheel of gedeeltelijk afgezien indien er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor de belanghebbende. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende.

  • 3. Er kan ook van terugvordering of invordering worden afgezien voor kosten die voor het dwangbevel in rekening worden gebracht en voor kosten zoals deze door de deurwaarder in rekening worden gebracht.

Toelichting artikel 6

Er kan van verdere terug- of invordering worden afgezien, als een vordering of een restantvordering lager is dan € 50,00. Als een vordering van € 50,00 of lager niet wordt voldaan en niet kan worden verrekend met een openstaand tegoed, zal toch beoordeeld moeten worden of er tot dwanginvordering wordt overgegaan. De belanghebbende wordt dan éénmaal aangeschreven (geen beschikking!), met het verzoek de vordering te voldoen. Als de belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, wordt alsnog van terugvordering afgezien en wordt de vordering afgeboekt (buiten invordering gesteld). Het kan namelijk zijn dat de kosten van (dwang)invordering uiteindelijk hoger zijn dan de vordering. Op het moment dat er bij deze vorderingen tot dwanginvordering overgegaan zal moeten worden, moet dus alsnog een kosten/baten analyse gemaakt worden. Als de kosten van de invordering hoger zijn dan de vordering zelf, moet de mogelijkheid blijven bestaan om van verdere invordering af te zien.

Het kruimelbedrag is ook van toepassing op de kosten van de afgifte van een dwangbevel. Ook wordt het kruimelbedrag toegepast op de invorderingskosten zoals deze door de deurwaarder of het incassobureau in rekening worden gebracht.

NB. Het kruimelbedrag geldt niet voor vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht!

Ook kan van gehele of gedeeltelijke terugvordering worden afgezien, als er sprake is van dringende redenen. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende of zijn gezin.

Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt.

Er kan niet van gehele- of gedeeltelijke terugvordering worden afgezien, als er sprake is van een boete of van een vordering op grond van artikel 58 lid 1 P-wet. Met de wetswijzigingen per 1 januari 2013, heeft de wetgever bepaald dat deze verwijtbare vorderingen altijd volledig moeten worden terugbetaald (tenzij de kwijtscheldingsbepalingen hierop van toepassing zijn).

Artikel 7 Brutering van de vordering

  • 1. Indien een vordering is ontstaan door fraude (dus het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting), wordt de ten onrechte verstrekte bijstand altijd bruto teruggevorderd. Ook wordt de bijstand verhoogd met de afgedragen loonheffing, als er sprake is van achteraf ontvangen middelen of bijstand welke in de vorm van een belaste lening is verstrekt (bijstand in de vorm van een geldlening bij aanspraak op vermogen).

  • 2. Van brutering wordt afgezien indien:

    • a.

      het ontstaan van de vordering de belanghebbende niet is aan te rekenen;

    • b.

      de vordering is ontstaan in de periode november en/of december van een vorig boekjaar, waarbij het besluit tot terugvordering in de maand januari of februari van het opvolgende jaar aan de belanghebbende is toegestuurd, waarbij de belanghebbende in redelijkheid niet in de gelegenheid kon worden gesteld om de vordering netto te voldoen. Indien de belanghebbende de netto vordering, zoals bedoeld onder b. echter niet binnen zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit betaalt, wordt de vordering alsnog verhoogd met de brutering.

Toelichting artikel 7

Bijstand wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt echter net als een werkgever aan het eind van het boekjaar loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoedingen (zoals bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet) af aan de Belastingdienst.

De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte verleende bijstand kan de gemeente de bijstand bruto terugvorderen van de belanghebbende. In dit artikel is beschreven in welke gevallen de bijstand bruto wordt teruggevorderd, en wanneer kan worden volstaan met de netto terugvordering.

De belanghebbende kan bij de Belastingdienst verzoeken om teruggave van de brutering (verhoging van de netto vordering met loonheffing/premies). De brutering wordt dan in mindering gebracht op het fiscaal loon. Een dergelijk verzoek kan slechts worden gedaan als de belanghebbende de gehele bruto vordering aan de gemeente heeft voldaan.

Artikel 8 Beperking van de terugvordering (6-maanden jurisprudentie)

Als de belanghebbende informatie heeft verstrekt welke zou moeten leiden tot aanpassing van het recht op bijstand, maar deze informatie is door het college niet tijdig verwerkt, dan wordt de terugvordering beperkt. De terugvordering wordt dan beperkt tot een periode van 6 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de gemeente het recht op bijstand had kunnen aanpassen nadat het signaal dat tot de aanpassing had moeten leiden, was ontvangen. Het voorgaande is niet van toepassing op de terugvorderingen die zijn ontstaan doordat de belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan.

Toelichting artikel 8

De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat de gemeente slechts over maximaal 6 maanden mag terugvorderen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • De gemeente heeft een duidelijk signaal gekregen dat er teveel uitkering wordt verstrekt.

  • De gemeente reageert niet adequaat op dit signaal. Maandelijks wordt nog teveel uitkering verstrekt.

  • De belanghebbende heeft de inlichtingenverplichting niet geschonden.

Dus de terugvordering is beperkt tot een periode van 6 maanden vanaf het moment dat wij op grond van een signaal de uitkering hadden moeten aanpassen, maar dit niet hebben gedaan waardoor er teveel bijstand was uitbetaald. Al hetgeen er na het verstrijken van deze periode nog teveel aan bijstand is uitbetaald, kan niet meer worden teruggevorderd.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat het hier dus niet de vorderingen betreft die door een administratieve vergissing zijn ontstaan (besluit tot toekenning bijstand is goed, maar de uitvoering is fout). De “zes maanden jurisprudentie” is alleen van toepassing op die gevallen waarbij uit informatie van de belanghebbende blijkt dat het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden herzien (artikel 54 lid 3 tweede volzin van de P-wet).

Voor de vordering op grond van een administratieve vergissing, geldt een verjaringstermijn van twee jaar, en de vraag of de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat er te veel bijstand werd verstrekt. Voor gevallen waarbij de “zes maanden jurisprudentie” van toepassing is, geldt deze termijn van twee jaar niet.

Artikel 9 Medewerking aan schuldenregeling

  • 1. Het college werkt mee aan een schuldenregeling op grond van de Wet schuldhulpverlening in geval van verwijtbare vorderingen waarvoor een boete is opgelegd en die zijn ontstaan na 1 januari 2013 en verwijtbare vorderingen welke zijn ontstaan voor 1 januari 2013.

  • 2. De medewerking bestaat uit het geheel of gedeeltelijk opschorten van de betalingsverplichting met dien verstande dat de gemeente een preferente positie heeft op grond waarvan het aflossingsbedrag het dubbele is ten opzichte van schuldeisers met een lagere rang.

  • 3. Er wordt geen medewerking verleend aan een gedeeltelijke of gehele kwijtschelding van de vordering.

  • 4. Na afloop van de schuldenregeling wordt de invordering op de gebruikelijke wijze, zoals beschreven in deze beleidsregels, voortgezet.

  • 5. In afwijking van lid 1 van dit artikel wordt geen medewerking verleend aan de schuldenregeling indien van de vordering aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van strafrecht en belanghebbende voor het laten ontstaan van deze vordering is veroordeeld.

Toelichting artikel 9

In artikel 60c van de Participatiewet staat dat er niet meegewerkt mag worden aan een schuldenregeling in geval van verwijtbare vorderingen. Met ingang van 01-01-2016 wordt aan artikel 60c van de Participatie toegevoegd ‘voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering’ Het ministerie heeft gemeenten gevraagd om voorafgaand aan de wetswijziging te anticiperen op de nieuwe bepaling. De wijze waarop meegewerkt wordt aan de schuldenregeling is beschreven in dit artikel.

Artikel 10 Kwijtschelding na schuldenregeling

  • 1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende (of een verzoek dat door een derde namens de belanghebbende is ingediend) tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand overgaan als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder de medewerking van het college, en

    • c.

      de vordering van het college ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2. Het vorenstaande is niet van toepassing bij:

    • a.

      de terugvordering van verwijtbare vorderingen waarvoor een boete is opgelegd of waarvoor aangifte is gedaan van sociale zekerheidsfraude, welke zijn ontstaan na 1 januari 2013.

    • b.

      de terugvordering van verwijtbare vorderingen welke zijn ontstaan voor januari 2013

    • c.

      vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt voor zover zij niet op deze goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering treedt niet eerder in werking voordat de schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering wordt ingetrokken als:

    • a.

      de schuldenregeling niet binnen twaalf maanden na het nemen van het besluit tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldenregeling;

    • c.

      belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en de verstrekking van en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Toelichting artikel 10

Er wordt niet ingestemd met een schuldenregeling als er sprake is van een verwijtbare vordering waarbij een boete is opgelegd, of indien er aangifte is gedaan van sociale zekerheidsfraude. De wetgever heeft dit middels wetswijziging per 1 januari 2013 geregeld (in onder meer artikel 60c van de P-wet). Ook wordt er niet ingestemd met een schuldenregeling als er sprake is van een verwijtbare vordering die is ontstaan voor 1 januari 2013.

Meerdere hoofdelijk aansprakelijken

Soms zijn er meerdere personen aansprakelijk voor dezelfde vordering. Dit is meestal het geval bij terugvordering van bijstand op de verzwegen partner, of als de teveel verstrekte bijstand of geldlening aan een echtpaar is verstrekt. Op grond van artikel 6:9 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek moet degene die mede hoofdelijk aansprakelijk is het restant van de vordering nog wel voldoen, als aan de andere hoofdelijke aansprakelijke kwijtschelding is verleend. Dit betekent dus dat verleende kwijtschelding aan één van de hoofdelijk aansprakelijken, tot gevolg heeft dat de andere hoofdelijke aansprakelijke het restant van de vordering nog wel moet voldoen.

Per 1 januari 2015 is in artikel 59 een nieuw (derde) lid toegevoegd. Op grond daarvan is het mogelijk geworden om bijstand die op zich terecht als gezinsbijstand is verleend, ook van een verzwegen gezinslid terug te vorderen.

Artikel 11 Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting

  • 1. Het college ziet van verdere terugvordering af indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 3 jaar (36 maanden) op zijn geldlening of niet verwijtbare vordering heeft afgelost, of gedurende 5 jaar (60 maanden) op zijn verwijtbare vordering heeft afgelost heeft afgelost.

    • b.

      gedurende 3 jaar (geldlening of niet verwijtbare vordering) of 5 jaar (verwijtbare

      vordering) niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet.

    • c.

      gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment nog gaat verrichten

    • d.

      een bedrag van ten minste 50% van de restsom ineens voldoet.

  • 1. Het vorenstaande is niet van toepassing bij vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt (vestiging pandrecht of krediethypotheek) voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald ten aanzien van verwijtbare vorderingen, is niet van toepassing op verwijtbare vorderingen waarvan het besluit tot terugvordering is genomen na 1 januari 2013. De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheden om af te zien van terugvordering of verdere terugvordering zoals bedoeld in artikel 58 lid 7 van de P-wet. De in het eerste lid genoemde termijnen ten aanzien van verwijtbare vorderingen zijn in de bedoelde gevallen 10 jaar (120 maanden).

  • 3. Een verwijtbare vordering is een vordering die het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 van de P-wet, artikel 13 lid 1 van de IOAW en artikel 13 lid 1 van de IOAZ.

  • 4. Met een verwijtbare vordering wordt voor de toepassing van dit artikel en artikel 9 gelijkgesteld, een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub b van de P-wet (teruggevorderde geldlening) en een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub f van de P-wet (later ontvangen middelen).

Toelichting artikel 11

Het college voert een actief kwijtscheldingsbeleid. Dat wil zeggen dat actief toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden om een (restant)vordering kwijt te schelden. Dit betekent dat in de beschikking waarin de terugbetalingsverplichting wordt opgelegd, ook wordt aangegeven of en op welk moment de belanghebbende in aanmerking komt voor kwijtschelding.

Het kwijtscheldingsbeleid moet duidelijk en prikkelend zijn voor de belanghebbende, maar ook doelmatig voor de gemeente. De belanghebbende heeft er belang bij om te weten dat na een bepaalde periode van stipt aflossen, een beloning wacht in de vorm van kwijtschelding. De gemeente heeft er belang bij dat vorderingen niet tot in lengte van jaren in de administratie worden gehandhaafd.

Eigen initiatief?

Het college wil steun bieden aan personen met een beperkte zelfredzaamheid. Dit blijft niet alleen beperkt tot het verlenen van bijstand, maar kan ook inhouden dat wij de belanghebbende er op wijzen dat er een mogelijkheid bestaat op verbetering van zijn financiële situatie. Degene die na 36/60/120 maanden al dan niet onafgebroken aflost, hoeft geen verzoek tot kwijtschelding in te dienen. In dit geval vindt ambtshalve kwijtschelding plaats.

Bovenstaande is ook van toepassing voor verwijtbare vorderingen. Slechts in zeer bijzondere situaties wordt hiervan afgeweken. Te denken valt aan een debiteur met ruim voldoende middelen om de voedering af te lossen.

Wanneer in voorkomende gevallen langer is afgelost en niet na de bedoelde 36, 60 of 120 maanden ambtshalve is kwijtgescholden, worden de aflossingen die na deze 36, 60 of 120 maanden zijn gedaan, niet aan de belanghebbende terugbetaald. Er is namelijk immers geen sprake van een onverschuldigde betaling, zolang tegenover de aflossing een vordering openstaat.

Afkoop

De belanghebbende kan op elk moment een voorstel doen om de vordering (of het restant daarvan) af te kopen. De vordering kan worden afgekocht met een eenmalige betaling, als deze tenminste 50% van het op dat moment openstaande saldo bedraagt. Daarbij moet wel worden overwogen, of de afkoopsom in verhouding staat tot het bedrag wat anders in 36/60/120 maandelijkse termijnen zou zijn afgelost. Met andere woorden: het afkoopbedrag moet in ieder geval gelijk zijn aan of hoger zijn dan het bedrag wat in 36/60/120 maandelijkse termijnen naar verwachting zou kunnen worden afgelost.

Buiten invordering stellen na 5 jaar niet aflossen (geldlening of niet verwijtbare vordering)

Als een belanghebbende naar het buitenland verhuist of met onbekende bestemming is vertrokken, is het voor ons (nagenoeg) onmogelijk om tot invordering van het verschuldigde over te gaan. Er zal één keer per half jaar onderzocht worden of de belanghebbende zich al weer in Nederland heeft gevestigd of dat er een inkomen bekend is waar beslag op kan worden gelegd. Na verloop van vijf jaar zonder zicht op enige aflossing wordt de restantvordering buiten invordering gesteld.

Oninbare vorderingen (verblijf in het buitenland)

Oninbare vorderingen (met name bij verblijf in het buitenland) kunnen ook worden overdragen aan een daarvoor gespecialiseerd bedrijf of organisatie. Het Internationaal Bureau Fraude-informatie en invorderingskantoor Cannock Chase hebben de mogelijkheid om invorderingen en beslagleggingen uit te voeren als een belanghebbende naar het buitenland is vertrokken.

Van invorderingskantoor Cannock Chase is bekend dat zij werken op “no cure/no pay” basis. Dit houdt in dat er geen kosten in rekening worden gebracht, als de invordering geen resultaat oplevert. Maar in het geval dat de invordering wel iets oplevert, zullen de kosten door het bureau wel in rekening worden gebracht. De kosten van invordering kunnen alleen aan de belanghebbende worden doorberekend, als dit expliciet in de terugvorderings-beschikking of het dwangbevel is opgenomen. Uit de praktijk blijkt dat dit vooral bij de oudere terugvorderingsbesluiten (genomen voor 1 januari 2008) niet in de beschikking is opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat wij in dat geval zelf de kosten van invordering moeten voldoen. Er moet wel voorkomen worden dat de kosten van invordering hoger worden, dan de oorspronkelijke vordering. Er zal dus hierbij dus altijd nog een kosten/baten afweging gemaakt moeten worden.

Verschil met vorderingen na 1 januari 2013

Het eerste lid van dit artikel geldt alleen voor verwijtbare vorderingen voor 1 januari 2013. In besluiten die genomen zijn op basis van het beleid van vóór 1 januari 2013, werd vermeld dat voor deze vorderingen, na 60 maanden de mogelijkheid tot kwijtschelding bestond. De wetgever heeft in de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2013, bijvoorbeeld artikel 58 lid 7 van de P-wet vastgelegd dat dit pas mogelijk is na 10 jaar (gemeentelijke bevoegdheid). Dat geldt voor al hetgeen is bepaald in artikel 10 lid 1 onder a tot en met d van deze beleidsregel.

Omdat de gemeente een actief kwijtscheldingsbeleid voert, is het logisch dat gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid. Daarom is in dit artikel het derde lid toegevoegd. Overigens zal dit kwijtscheldingsbeleid pas met ingang van januari 2023 voor het eerst effectief worden. In de praktijk zal de feitelijke kwijtschelding nog later worden verleend, aangezien voorafgaand aan de terugbetaling van de verwijtbare vordering, meestal eerst de bijbehorende boete moet worden betaald. Boetes worden in het geheel niet kwijtgescholden.

Verwijtbare vorderingen

Het vijfde lid van dit artikel is toegevoegd, ter voorkoming van ongewenste situaties. Een geldlening kan na 36 maanden aflossen worden kwijtgescholden. Een geldlening wordt echter teruggevorderd, als een verplichting verbonden aan de lening, niet is nagekomen. Vaak is dat de aflossingsverplichting, maar het kan ook gaan om een onjuiste besteding van een verstrekte lening, of om een weigering om beschikbare middelen aan te wenden waarmee de lening in alle redelijkheid zou kunnen worden afgelost . Wanneer de lening is teruggevorderd, is deze terstond volledig opeisbaar. De debiteur mag dan niet worden beloond met kwijtschelding na een periode van 36 maanden aflossen. Terugvordering is immers het gevolg van verwijtbaar gedrag.

Een andere ongewenste situatie kan zich voordoen, wanneer bijstand vanwege later ontvangen middelen, bijvoorbeeld een erfenis wordt teruggevorderd. Indien de belanghebbende de ontvangen middelen op een onverantwoorde manier heeft besteed en om die reden de vordering van de gemeente niet kan voldoen, is kwijtschelding na 36 maanden eveneens een onterechte beloning. Ook in deze situatie is sprake van verwijtbaar gedrag. In het algemeen kan immers worden gesteld, dat de vordering vanwege later ontvangen middelen, terstond kan worden afgelost nadat deze middelen zijn ontvangen. De belanghebbende kan redelijkerwijs begrijpen dat hij bijstand moet terugbetalen. Deze beperking ten aanzien van kwijtschelding, geldt ook ten aanzien van de medewerking aan een schuldregeling (artikel 9).

UITVOERINGSBELEID VERHAAL

Onder bijstandsverhaal wordt verstaan: “het terughalen van (een deel van) de uitkering bij derden”.

De basis van het verhaalsrecht is gelegen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, onder de volgende artikelen

  • Artikelen 81 en 84 (onderhoudsplicht van echtgenoten ten opzichte van elkaar)

  • Artikel 395a (onderhoudsplicht ouders ten opzichte van hun meerderjarige kind jonger dan 21 jaar),

  • Artikel 404 lid 1 (onderhoudsplicht ouders ten opzichte van hun minderjarige kind)

Daarnaast kan de bijstand worden verhaald bij een schenking of op een nalatenschap.

Artikel 12 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 61 P-wet.

Toelichting artikel 12

In de P-wet is de bevoegdheid om tot verhaal over te gaan, opgenomen onder de artikelen 61 tot en met 62i.

Artikel 13 Nihilbeding

Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kan het college toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.

Toelichting artikel 13

Als tussen echtgenoten of ex-echtgenoten de afspraak is gemaakt dat de één tegenover de ander geen alimentatie verschuldigd is, hoeft de gemeente hier geen rekening mee te houden. Er kan dan toch een onderzoek worden gestart naar de mogelijkheden om de kosten van bijstand te verhalen. De onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek blijft namelijk onverkort van kracht.

Artikel 14 Starten verhaalsonderzoek

Zodra bij de toekenning van de bijstand duidelijk is dat deze bijstand kan worden verhaald, wordt onderzocht tot welk bedrag er verhaal kan worden gezocht.

Toelichting artikel 14

Een verhaalsonderzoek wordt opgestart naar aanleiding van de toekenning van een uitkering of een inkomensvoorziening. Op basis van deze beleidsregels wordt bij toekenning van een uitkering door de consulent beoordeeld of de uitkering kan worden verhaald. Vervolgens wordt er in de administratie van de afdeling Terugvordering en Verhaal een werkproces aangemaakt. Dit werkproces wordt zichtbaar op een werkvoorraadlijst. Doordat er op deze lijsten een grote werkvoorraad staat, komt het vaak voor dat dit verhaalsonderzoek niet direct wordt uitgevoerd. Door een vroegtijdige signalering van de verhaalsmogelijkheden, kan bezuinigd worden op de bijstandslasten. Met het inwerkingtreden van deze beleidsregels is afgesproken dat de consulent na het opvoeren van een werkproces, via de mail aan de afdeling Terugvordering en Verhaal laat weten dat er een verhaalsonderzoek moet worden opgestart. Deze handeling moet worden uitgevoerd zodra bekend is dat de uitkering wordt toegekend. De afdeling Terugvordering en Verhaal zal dan direct het verhaalsonderzoek gaan opstarten.

Het snel starten van een verhaalsonderzoek betekent ook dat het een onderhoudsplichtige snel duidelijk is, dat het niet (meer) onderhouden van de ex-partner en kinderen, financiële gevolgen heeft. Niet alleen zal het versneld starten van de verhaalsprocedure meer opleveren vanwege het “langer” kunnen verhalen, maar ook is het niet ondenkbaar dat er een hoger bedrag kan worden verhaald. De onderhoudsplichtige zal doorgaans kort na de relatiebreuk nog niet allerlei nieuwe betalingsverplichtingen zijn aangegaan, waardoor hij meer overhoudt voor het onderhoud van zijn ex-partner en/of zijn kind(eren).

Ook kan van het versneld aanschrijven van een onderhoudsplichtige, een preventieve werking uitgaan. Uit de praktijk blijkt dat een aantal onderhoudsplichtigen na te zijn aangeschreven, contact met ons opneemt om te melden dat hij/zij toch weer bij zijn ex-partner gaat wonen.

En in een aantal gevallen kan zelfs fraude eerder worden aangepakt, doordat de ex-partner melding maakt van samenwoning of inkomsten van de onderhoudsgerechtigde.

De ingangsdatum van een verhaalsbijdrage wordt door ons vastgesteld op de eerste dag van de maand, volgend op de datum waarop het verhaalsbesluit is genomen. Deze datum wordt door de Rechtbank Alkmaar ook als algemeen geldend aangenomen. Deze werkwijze geldt ook als er een gewijzigde verhaalsbijdrage wordt opgelegd.

Artikel 15Afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage

Het college stelt de verhaalsbijdrage op nihil als:

  • 1.

    de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand.

  • 2.

    de onderhoudsplichtige een bijstandsuitkering ontvangt, of een inkomen uit arbeid ontvangt dat gelijk is aan de voor de onderhoudsplichtige geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of in staat van faillissement is gesteld.

  • 4.

    er sprake is van een door de rechtbank opgelegde alimentatieverplichting (ende draagkracht berekend is op basis van de Trema-normen), waarbij het alimentatievonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 12 maanden.

  • 5.

    er sprake is van zwaarwegende dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van het opleggen van een verhaalsbijdrage voor de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde.

  • 6.

    het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. Het college kan in dat geval geheel afzien van het verhalen van de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening.

Toelichting artikel 15

Als uit een eerste draagkrachtberekening op basis van de TREMA-normen blijkt dat de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand, wordt geen verhaalsbijdrage opgelegd.

Ook wordt er geen verhaalsbijdrage opgelegd als de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of in staat van faillissement is gesteld. Doordat deze wettelijke schuldsaneringsregeling of de faillissementswet van toepassing is verklaard, wordt de onderhoudsplichtige geacht gedurende de duur van de WSNP of het faillissement geen draagkracht te hebben voor de nakoming van een onderhoudsplichtige.

Er kunnen ook redenen zijn om in het geheel van het opleggen van een verhaalsbijdrage af te zien, waardoor ook in de toekomst niet meer kan worden verhaald. Een besluit tot (geheel) afzien van verhaal vindt plaats op grond van een individuele beoordeling, waarbij dringende redenen een doorslaggevende rol kunnen spelen.

Artikel 16 Afzien van wijziging van de reeds opgelegde verhaalbijdrage

Het college handhaaft de eerder opgelegde verhaalsbijdrage als:

  • 1.

    uit een herberekening van de draagkracht blijkt dat het positieve verschil met de reeds opgelegde verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand;

  • 2.

    uit een herberekening van de draagkracht blijkt dat het negatieve verschil met de reeds opgelegde verhaalsbijdrage niet meer bedraagt dan € 50,00 per maand.

Toelichting artikel 16

Als tijdens een heronderzoek blijkt dat het positieve verschil met de eerder opgelegde verhaalsbijdrage kleiner is dan € 50,00 per maand, wordt de hogere verhaalsbijdrage niet opgelegd. In dat geval blijft de eerder opgelegde verhaalsbijdrage ongewijzigd van kracht.

Hiermee wordt voorkomen dat bij elke wijziging van het inkomen van de alimentatieplichtige een tijdrovende en dure (gerechtelijke) procedure moet worden opgestart.

Als tijdens een heronderzoek blijkt dat het negatieve verschil met de eerder opgelegde verhaalsbijdrage kleiner is dan € 50,00 per maand, wordt de lagere verhaalsbijdrage niet opgelegd. In dat geval blijft de eerder opgelegde verhaalsbijdrage ongewijzigd van kracht.

Voordat een verhaalsbijdrage wordt verlaagd, wordt onderzocht welke omstandigheden hebben geleid tot deze verlaging. Deze omstandigheden mogen namelijk niet doelbewust door de onderhoudsplichtige zijn veroorzaakt, met als enig doel om een lagere verhaalsbijdrage te voldoen (bijvoorbeeld: het nemen van ontslag en vervolgens een beroep doen op enige uitkering).

Artikel 17 Verhaal in rechte

Als een onderhoudsplichtige de opgelegde verhaalsbijdrage niet of niet behoorlijk voldoet, wordt aan de Rechtbank verzocht om deze bij beschikking vast te stellen.

Toelichting artikel 17

Als een opgelegde verhaalsbijdrage niet of niet volledig wordt voldaan, wordt een verzoekschrift tot vaststelling van de verhaalsbijdrage ingediend bij de Rechtbank.

Artikel 18 Alimentatiebeschikking wordt niet nagekomen

Als een alimentatieplichtige structureel niet aan zijn alimentatieverplichting voldoet, wordt met toepassing van artikel 62b P-wet verhaal gezocht op de alimentatieplichtige.

Toelichting artikel 18

Als een opgelegde verhaalsbijdrage niet of niet volledig wordt voldaan, wordt een verzoekschrift tot vaststelling van de verhaalsbijdrage ingediend bij de Rechtbank.

Als een onderhoudsplichtige niet voldoet aan een rechterlijke alimentatie-uitspraak, kan het college op twee manieren handelen:

  • 1.

    de gemeente gaat met toepassing van artikel 62b van de P-wet tot verhaal van de verschuldigde alimentatie over of:

  • 2.

    de gemeente verbindt aan de bijstandsverlening de voorwaarde dat de bijstands- gerechtigde de invordering overdraagt aan het LBIO (zie art. 55 P-wet)

Vanaf augustus 2009 is het LBIO bevoegd om zowel de partner- als de kinderalimentatie in te vorderen. De ervaring leert echter dat de invordering door het LBIO veel tijd in beslag neemt. Het duurt vaak te lang voordat een uitkeringsgerechtigde geld ontvangt van het LBIO. Zolang een uitkeringsgerechtigde geen geld van het LBIO ontvangt, ontvangt deze een volledige bijstandsuitkering of inkomensvoorziening. Als de belanghebbende dan op enig moment wel geld van het LBIO ontvangt, moet dit van haar worden teruggevorderd of verrekend worden met haar uitkering.

Het is veel eenvoudiger voor de gemeente om de alimentatie met toepassing van artikel 62b P-wet te verhalen op de alimentatieplichtige. Aan de alimentatieplichtige wordt verzocht om de verschuldigde achterstallige alimentatie binnen zes weken na verzending van deze brief aan het college te voldoen en voortaan elke maand het maandelijks verschuldigde alimentatiebedrag aan de gemeente te betalen. Dit heeft wel tot gevolg dat de bijstandsgerechtigde vanaf dat moment geen recht meer heeft op de alimentatie, maar ook dat de alimentatiekorting op haar uitkering ongedaan wordt gemaakt.

Na het verstrijken van de betalingstermijn, kan vervolgens een dwangbevel worden afgegeven (zie artikel 24 van deze beleidsregels).

Artikel 19 Termijn heronderzoeken

  • 1. Als er een verhaalsbijdrage is opgelegd, doet het college eens in de 3 jaar onderzoek naar wijzigingen in de financiële- of sociale omstandigheden van een onderhoudsplichtige.

  • 2. Als er geen verhaalsbijdrage is opgelegd (deze is op nihil gesteld) en de onderhoudsplichtige betaalt geen alimentatie, stelt het college eenmaal per jaar een nieuw onderzoek in naar wijzigingen in de financiële- of sociale omstandigheden van een onderhoudsplichtige.

Toelichting artikel 19

Een nieuw onderzoek naar wijzigingen in de draagkracht van een onderhoudsplichtige wordt eenmaal in de drie jaar uitgevoerd.

Als er aan een onderhoudsplichtige geen verhaalsbijdrage (nihil) is opgelegd en deze betaalt ook geen alimentatie, wordt eenmaal per jaar een nieuw onderzoek naar wijzigingen in de draagkracht van de onderhoudsplichtige uitgevoerd. Hierbij wordt eerst via Suwinet en GBA gecontroleerd of het inkomen of de gezinssituatie van de onderhoudsplichtige feitelijk is gewijzigd.

Als er geen wijziging in inkomen of de gezinssituatie geconstateerd wordt, kan worden afgezien van het aanschrijven van de onderhoudsplichtige voor het onderzoek naar wijzigingen in de draagkracht.

Worden er wel wijzigingen in het inkomen of de gezinssituatie geconstateerd, zal de onderhoudsplichtige worden aangeschreven met het verzoek mee te werken aan een nieuw onderzoek naar zijn draagkracht.

Artikel 20 Mogelijkheden van kwijtschelding

  • 1. Kwijtschelding van een achterstand in de betaling van (gecedeerde) alimentatie is niet mogelijk. Uit het oogpunt van efficiënt debiteurenbeheer, kan in individuele gevallen hiervan worden afgeweken.

  • 2. Kwijtschelding van een opgelegde verhaalsbijdrage is mogelijk. Hierbij zijn de artikelen 9 en 10 van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.

Toelichting artikel 20

Verhaalsbijdragen:

Indien een schuldenregeling van toepassing is, kan een verschuldigde verhaalsbijdrage in de schuldenregeling worden meegenomen.

Als een onderhoudsplichtige gedurende vijf jaar niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en het niet aannemelijk is dat er nog betalingen worden ontvangen, kan het uitstaande saldo buiten invordering worden gesteld.

Alimentatie:

Kwijtschelding of een schuldenregeling is in principe niet mogelijk indien er sprake is van een achterstand in de alimentatie.

Alimentatie is immers een voorliggende voorziening van de onderhoudsgerechtigde, en het recht hierop kan niet verworpen worden zonder gevolgen voor de uitkering of de inkomensvoorziening. Als de alimentatieplichtige de verschuldigde alimentatie niet meer kan voldoen, moet hij de Rechtbank vragen om de alimentatie (al dan niet tijdelijk) op een lager bedrag of op nihil vast te stellen. Slechts in dringende en zwaarwegende omstandigheden, kan van verdere invordering worden afgezien. Overwogen kan ook worden om, wanneer een alimentatieplichtige langer dan 5 jaar onvindbaar is en het niet aannemelijk is dat hij in de toekomst nog te traceren valt, of dat er nog invorderingsmogelijkheden zijn, een alimentatievordering (gedeeltelijk) buiten invordering te stellen.

Om te voorkomen dat de alimentatievordering onnodig hoog oploopt, kan in dergelijke gevallen in een eerder stadium reeds de maandelijkse opboeking van deze alimentatie (tijdelijk) worden gestopt. Hiermee wordt voorkomen dat een oninbare vordering eindeloos in de administratie blijft staan.

Artikel 21 Indexering verhaalsbijdragen en alimentatie

Het college verhoogt de door de Rechtbank vastgestelde alimentatie en verhaalsbijdrage jaarlijks met het wettelijk vastgestelde indexeringspercentage. Indien een verhaalsbijdrage (nog) niet door de Rechtbank is vastgesteld, wordt deze verhoging niet toegepast.

UITVOERINGSBELEID INVORDERING

Artikel 22 Verrekening bijstand

  • 1. Als belanghebbende bijstand ontvangt van het college, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60 lid 3 P-wet en artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Als belanghebbende bijstand ontvangt van een andere gemeente of een andere instantie zoals genoemd in artikel 60 onder a P-wet, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van het in dit lid genoemde artikel (pseudo-verrekening).

  • 3. Bij terugvordering van een verwijtbare vordering, zoals bedoeld in artikel 10, bedraagt het in te houden bedrag 10% van de bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantietoeslag.

  • 4. Bij een IOAZ- of IOAW-uitkering wordt het aflossingsbedrag bepaald op 5% (niet verwijtbare vordering) respectievelijk 10% (verwijtbare vordering) van de bruto uitkeringsgrondslag .

  • 5. Bij een IOAZ- of IOAW-uitkering wordt het aflossingsbedrag bepaald op 5% (niet verwijtbare vordering) respectievelijk 10% (verwijtbare vordering) van de bruto uitkeringsgrondslag .

  • 6. Als de bijstand van het college op enig moment wordt beëindigd, wordt aan de

    belanghebbende verzocht om de verschuldigde aflossingen zelf te blijven voldoen. Er wordt vervolgens wel een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende, en indien nodig wordt het aflossingsbedrag gewijzigd vastgesteld.

  • 7. Als de bijstand wordt beëindigd, wordt de reservering van het vakantiegeld met de vordering verrekend.

Toelichting artikel 22

Als er sprake is van een niet verwijtbare vordering (bijv. geldlening), wordt maandelijks 5% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm en toeslag (inclusief vt) ingehouden voor de aflossing van de vordering.

Als er sprake is van een verwijtbare vordering, wordt maandelijks 10% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm en toeslag (inclusief vt) ingehouden voor de aflossing van de vordering. Dit geldt ook voor een geldlening die vanwege verwijtbaar handelen van de belanghebbende, is verstrekt.

Als er sprake is van een IOAZ- of IOAW-uitkering wordt maandelijks 5% of 10% (afhankelijk van de ontstaansgrond van de vordering) van de bruto uitkering of grondslag ingehouden voor de aflossing van de vordering.

Er mag nooit meer dan 10% van de bijstandsuitkering/inkomensvoorziening worden ingehouden voor de aflossing van vorderingen.

Deze wijze van verrekenen (interne verrekening) gaat vóór een gelegd beslag, zelfs als dit door de Belastingdienst is gelegd. Dus als beslag op de uitkering wordt gelegd terwijl er een interne verrekening plaatsvindt, kan het beslag niet worden uitgevoerd (tenzij er nog ruimte aanwezig is binnen het voor beslag vatbare bedrag).

Als de belanghebbende een uitkering ontvangt van een andere gemeente, kan op grond van artikel 60 onder a P-wet tot pseudo-verrekening overgegaan worden. Pseudo-verrekening is ook mogelijk met uitkeringen van andere instanties genoemd in dit artikel, zoals UWV en SVB. Als deze vorm van verrekening niet mogelijk is omdat reeds beslag op de uitkering is gelegd, dan moet eerst een dwangbevel worden afgegeven. Als belanghebbende na betekening van het dwangbevel niet aan zijn betalings- of aflossingsverplichting voldoet, kan vervolgens beslag op de uitkering worden gelegd.

Artikel 23 Vaststellen aflossingscapaciteit

  • 1. Als belanghebbende een inkomen heeft dat gelijk is aan de bijstandsnorm, wordt het aflossingsbedrag berekend zoals in artikel 21 lid 3 en 4 van deze beleidsregels is bepaald.

  • 2. Als belanghebbende geen bijstand ontvangt en verzoekt om een aflossingsregeling kan hiermee worden ingestemd als de vordering in 36 maanden afgelost kan zijn, en het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 per maand bedraagt.

  • 3. Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende. Daarbij worden de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende in acht genomen. Tenminste eenmaal per 3 jaar wordt er een nieuw onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële- en persoonlijke situatie van de belanghebbende.

  • 4. Het aflossingsbedrag wordt vervolgens vastgesteld op 10% of 5% van de bijstandsnorm (afhankelijk van de soort vordering) verhoogd met 35% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief toeslag en het netto inkomen (het zogenaamde “meerinkomen”).

  • 5. Als belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn draagkracht, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens waarover het college de beschikking heeft (zie de Wet Eenmalige Gegevensuitvraag Werk en Inkomen). Ook kan onder toepassing van artikel 60 lid 6 P-wet in dat geval direct beslag worden gelegd op het inkomen van de belanghebbende, waarbij de beslagvrije voet geheel komt te vervallen.

  • 6. Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het besluit tot terugvordering of dat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling wordt overeengekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

Toelichting artikel 23

Instemmen met aflossingsvoorstel zonder draagkracht-onderzoek

Een belanghebbende kan een voorstel doen voor het treffen van een aflossingsregeling. Met dit voorstel wordt ingestemd als het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 per maand bedraagt, en de vordering in 36 termijnen kan zijn afgelost.

Als overduidelijk is dat de belanghebbende het minimale aflossingsbedrag niet kan voldoen, kan een lager aflossingsbedrag worden vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat de belanghebbende gedurende een langere termijn moet aflossen voordat de vordering is afgelost.

Vaststellen aflossingsbedrag door berekening draagkracht

Als aan de voorwaarden voor een minnelijke regeling (zie vorige alinea) niet wordt voldaan, moet het aflossingsbedrag worden vastgesteld op basis van de door de belanghebbende verstrekte gegevens over zijn financiële situatie. Uitgangspunt hierbij is dat iedereen in staat moet worden geacht om een minimuminkomen te kunnen verwerven. Het minimale aflossingsbedrag is dan ook gelijk aan 5% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm bij niet verwijtbare vorderingen. Bij verwijtbare vorderingen is het minimale aflossingsbedrag gelijk aan 10% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm. Om te beoordelen welke bijstandsnorm van toepassing is, wordt in GBA gekeken naar de feitelijke woonsituatie.

Het minimale aflossingsbedrag wordt vervolgens verhoogd met 35% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief toeslag en het netto inkomen (het zogenaamde “meerinkomen”).

Op grond van het vorenstaande wordt het aflossingsbedrag dus vastgesteld op een basisbedrag (5% of 10%), en een verhoging op basis van de hoogte van het inkomen (35% van het inkomen voor zover dit hoger is dan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm en toeslag).

Als een belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn draagkracht, stellen we het aflossingsbedrag ambtshalve vast. Hierbij wordt dan gebruik gemaakt van de gegevens die wij tot onze beschikking hebben (Suwinet). Daarnaast bestaat de mogelijkheid om zonder toepassing van de beslagvrije voet, beslag te leggen op het inkomen van de belanghebbende. Afhankelijk van de hoogte van de restantvordering, zal beoordeeld moeten worden welke methode wordt toegepast.

Verlaging aflossingsbedrag verwijtbare vordering

Als er op grond van de hierboven genoemde aflossingsregeling bij een verwijtbare vordering gedurende 36 maanden aaneengesloten naar draagkracht is afgelost, wordt het minimale aflossingsbedrag verlaagd van 10% naar 5%. De verhoging van 35% van het meerinkomen blijft wel ongewijzigd van toepassing.

Aflossen op meerdere vorderingen

Als er sprake is van meerdere vorderingen, worden de aflossingen als eerste in mindering gebracht op een verwijtbare (fraude)vordering. Als er geen sprake is van een verwijtbare vordering, worden de aflossingen als eerste in mindering gebracht op de oudste vordering. Hierbij wordt gekeken naar de datum waarop het besluit tot terugvordering is genomen.

Als er sprake is van een verwijtbare vordering en een bestuurlijke boete, moet er eerst op de boete worden afgelost.

Onderzoek naar gewijzigde omstandigheden

Als een vordering niet in 36 maanden kan worden afgelost, en er is een aflossingsbedrag vastgesteld, wordt eens per 3 jaar een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

Als is vastgesteld dat belanghebbende niet op de vordering kan aflossen, wordt jaarlijks een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

Artikel 24 Uitstel van de aflossingsverplichting

Als belanghebbende gedurende een bepaalde periode niet in staat is om aan zijn aflossingsverplichting te voldoen, kan de aflossingsverplichting gedurende deze periode opgeschort worden.

Toelichting artikel 24

Op verzoek van belanghebbende kan gedurende een periode uitstel van de aflossingsverplichting worden verleend. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor belanghebbende niet kan doorgaan met de betaling van zijn aflossingen (bijvoorbeeld detentie, of een terugval in inkomen). De belanghebbende dient wel aan te tonen dat er sprake is van omstandigheden waardoor de aflossingsverplichting niet meer kan worden nageleefd. De termijnen voor kwijtschelding blijven echter van toepassing. Dat wil zeggen dat er in beginsel gedurende 36, 60 of 120 maanden moet worden afgelost om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. De maanden waarover belanghebbende aantoonbaar niet in staat is gebleken om af te lossen, schorten deze periode op. Het is niet de bedoeling dat iemand bijvoorbeeld na 30 maanden stipt aflossen, en vervolgens buiten zijn schuld om even niet kan aflossen, weer aan een nieuwe aflossingstermijn moet beginnen. Voorkomen moet worden dat iemand nooit van zijn schulden af komt. Er kan sprake zijn van bijzondere omstandigheden, die het onderbreken van de aflossingsperiode rechtvaardigen. Een periode waarover wij de het aflossingsbedrag op nihil stellen, telt zelf niet mee voor het aantal maanden waarover moet worden afgelost. Als de periode waarover niet kan worden afgelost, is veroorzaakt doordat op een andere preferente schuld moest worden afgelost (bijv. de Belastingdienst), kan dat niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.

Artikel 25 Afgifte dwangbevel

Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt belanghebbende éénmaal telefonisch en tenminste éénmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).

Toelichting artikel 25

Op 1 juli 2009 is de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevoerd.

Deze wijziging in de Awb heeft tot gevolg dat vanaf dat moment een besluit tot terugvordering van bijstand, uitkering of inkomensvoorziening geen executoriale titel meer oplevert. Ook de betalingstermijn waarbinnen een vordering moet worden voldaan is gewijzigd naar 6 weken in plaats van 4 weken.

Als de belanghebbende het verschuldigde bedrag niet binnen 6 weken na verzending van de terugvorderingsbeschikking heeft voldaan, moet deze over zijn verzuim worden aangemaand. Naast een schriftelijke aanmaning, vindt eerst een telefonische benadering plaats.

Als het telefonische contact niet tot stand komt, wordt volstaan met het verzenden van een schriftelijke aanmaning.

Mocht de belanghebbende na (ten hoogste) twee telefonische betalingsverzoeken nog steeds niet aan zijn betalingsverplichting voldoen, zal hij/zij hierover nog (tenminste) 1 maal schriftelijk worden aangemaand waarna tot invordering van het verschuldigde zal worden overgegaan. Na een telefonisch betalingsverzoek heeft de belanghebbende 7 dagen de tijd om het verschuldigde over te maken.

In de schriftelijke aanmaning wordt aan de belanghebbende verzocht om de vordering alsnog binnen twee weken te voldoen (of een aflossingsregeling tot stand te brengen).

Mocht daarna nog geen enkele betaling van de belanghebbende zijn ontvangen, wordt een dwangbevel afgegeven.

Artikel 26 Kosten van aanmaning en invordering

  • 1. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid worden er geen kosten in rekening gebracht voor het verzenden van een aanmaning.

  • 2. Voor het versturen van een dwangbevel wordt € 50,00 aan kosten in rekening gebracht (artikel 4:120 Awb)

  • 3. Als de invordering wordt overgedragen aan de deurwaarder, komen de kosten van deze deurwaarder volledig voor rekening van de belanghebbende.

Toelichting artikel 26

Door kosten voor de afgifte van een dwangbevel in rekening te brengen, wordt een schrikeffect bereikt bij de belanghebbende. Dit zou er toe kunnen leiden dat de belanghebbende eerder tot betaling van het verschuldigde overgaat. In de terugvorderingsbeschikking en in het dwangbevel moet wel nadrukkelijk genoemd worden dat de kosten van invordering en afgifte van het dwangbevel in rekening worden gebracht. Indien dit niet nadrukkelijk in de beschikking of het dwangbevel is genoemd, kunnen deze kosten achteraf niet alsnog bij de belanghebbende in rekening worden gebracht.

De kosten worden in GWS apart opgevoerd!. Hiervoor is een aparte component aangemaakt (invorderingskosten). De ontvangen betalingen worden dan eerst afgeboekt van de invorderingskosten.

Artikel 27 Rente

Vanuit het oogpunt van doelmatigheid wordt er geen rente bij een belanghebbende in rekening gebracht, als deze verzuimt tot betaling van het verschuldigde over te gaan. Dit geldt niet voor rente welke is verschuldigd op grond van het Bbz 2004.

Toelichting artikel 27

In GWS is het niet mogelijk om rente te berekenen. Dit heeft tot gevolg dat de berekening van de rente handmatig zou moeten gebeuren. Als er rente in rekening gebracht zou worden wanneer een belanghebbende zijn betalingsverplichting niet naleeft, levert dit dus extra werk op. Er wordt op grond van deze redenen afgezien van het in rekening brengen van rente bij verzuim van (tijdige) betaling.

Artikel 28 Overdragen invordering

  • 1. De deurwaarder die door het college wordt verzocht om de invordering over te nemen, kan de invordering van de gemeente overnemen als blijkt dat de belanghebbende niet bereid is de vordering op minnelijke wijze te voldoen en er geen vereenvoudigd beslag op het inkomen mogelijk is.

  • 2. Oninbare vorderingen (bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overdragen aan een daarin gespecialiseerd bedrijf of organisatie.

Toelichting artikel 28

Niet voldoen aan de betalings- of aflossingsverplichting

Als de belanghebbende ook na afgifte van het dwangbevel nog niet aan de betalingsverplichting of aflossingsverplichting voldoet, kan tot dwanginvordering van het verschuldigde worden overgegaan. In eerste instantie moet geprobeerd worden om (als verrekening met een andere instantie niet kan) beslag te leggen op het inkomen. Mocht dit niet mogelijk zijn (omdat de inkomstenbron niet te achterhalen is), zal de invordering worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Het college maakt hiervoor gebruik van Gerechtsdeurwaarderskantoor Kerckhoffs en Lasonder te Hoorn, Gerechtsdeurwaarderskantoor Snijder te Hoorn en Vermeer, Lagerveld en Musen te Den Helder.

Verblijf in het buitenland

Als een belanghebbende naar het buitenland verhuist, is het voor ons (nagenoeg) onmogelijk om tot invordering van het verschuldigde over te gaan. Oninbare vorderingen (met name bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overdragen aan een daarvoor gespecialiseerd bedrijf of organisatie. Het Internationaal Bureau Fraude-informatie en invorderingskantoor Cannock Chase hebben de mogelijkheid om invorderingen en beslagleggingen uit te voeren als een belanghebbende naar het buitenland is vertrokken.

Voordat overdracht aan een dergelijke instantie plaatsvindt, moet de afdeling Terugvordering en Verhaal een afweging maken of de kosten opwegen P-wet tegen de baten. Dit hangt met name af van de kans van slagen van de invorderingsactie op grond van de bij de gemeente bekende informatie.

De kosten van invordering kunnen alleen aan de belanghebbende worden doorberekend, als dit expliciet in de terugvorderingsbeschikking of het dwangbevel is opgenomen.

Uit de praktijk blijkt dat dit vooral bij de oudere terugvorderingsbesluiten (genomen voor 1 januari 2008) niet in de beschikking is opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat het college in die gevallen zelf de kosten van invordering moet voldoen. Er moet wel voorkomen worden dat de kosten van invordering hoger worden, dan de oorspronkelijke vordering. Er zal dus altijd nog een kosten/baten afweging gemaakt moeten worden.

Het college kan een besluit tot terugvordering en/of een dwangbevel ook bekend maken, zonder een beschikking te verzenden, indien de woon- of verblijfplaats van de belanghebbende niet bekend is. Dit kan door publicatie in een dagblad of in de hal van het gemeentehuis van de laatste gemeente waar de belanghebbende in de GBA stond ingeschreven (publicatiebord). Er zijn geen wettelijke voorschriften aan deze wijze van publiceren verbonden. Hiermee wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.

Als het denkbaar is dat de belanghebbende op enig moment weer traceerbaar is, kan van deze mogelijkheid tot het bekendmaken van de vordering of verhaalsbijdrage gebruik gemaakt worden. Hierbij heeft de (goedkopere) manier van bekendmaken in het gemeentehuis (de voorkeur. De bezwaar- en betalingstermijnen genoemd in de beschikking of het dwangbevel, beginnen dan te lopen vanaf de datum van publicatie.

Artikel 29 Overlijden van de belanghebbende

Als de belanghebbende overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld tenzij deze verhaald kan worden op de nalatenschap of een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen.

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 30 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheid van overwegende aard leidt.

Artikel 31 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als de “Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Invordering Hollands Kroon 2015”.

Artikel 32 Inwerking treden van de beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 9 van deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2016