Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening re-integratie en participatie 2012

Geldend van 23-01-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening re-integratie en participatie 2012

De raad van de gemeente Hoogeveen,

gelezen het voorstel van het college,

gelet op de Wet werk en bijstand;

overwegende dat op grond van artikel 8, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand;

Besluit vast te stellen de hierna volgende verordening: Verordening re-integratie en participatie 2012

Hoofdstuk 1.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    WWB:de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de WWB;

  • d.

    dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst ingevolge het Burgerlijk Wetboek of een aanstelling door of vanwege de overheid;

  • e.

    klant: de persoon die een uitkering krachtens de WWB ontvangt, een uitkering krachtens de Ioaz, Ioaw of de Anw ontvangt of als niet uitkeringsgerechtigde (NUG) kan worden aangemerkt;

  • f.

    maatschappelijke participatie: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling (nog) niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • g.

    re-integratieplan: een ontwikkelingsplan, toegesneden op de persoonlijke omstandigheden van de klant waarin opgenomen zijn: klantgegevens, klantprofiel, zoekprofiel, doel van het traject, in te schakelen organisaties en afspraken over ontwikkeltijd, begeleidingstijd en voortgangsrapportage;

  • h.

    werknemer: de persoon die in een dienstbetrekking werkzaam is;

  • i.

    werkgever: de persoon tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat.

  • j.

    onderzoek: het scala aan activiteiten dat tot doel heeft vast te stellen wat de uitgangsituatie van de klant is en wat de mogelijkheden van de klant zijn tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college besluit over het aanbieden van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling dan wel maatschappelijke participatie aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de WWB, voor zover zij de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, waarbij het bepaalde in artikel 7, derde lid van de WWB onverminderd van toepassing is.

  • 2. Het college kan werkzaamheden in het kader van voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, laten verrichten door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

  • 3. Bij het aanbieden van voorzieningen als bedoeld in het eerste lid heeft het college aandacht voor een evenwichtige aanpak van groepen klanten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de WWB en voor evenwicht in de aanpak van doelgroepen binnen deze categorieën.

  • 4. Het college kan, conform het bepaalde in artikel 9 van de WWB, tijdelijk afzien van het aanbieden van een voorziening als bedoeld in het eerste lid, wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn.

Artikel 3. Plafond aan de kosten van voorzieningen

  • 1. De som van de kosten van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor alle klanten mag het bedrag als bedoeld in artikel 69, eerste lid, onder a van de WWB niet overschrijden.

  • 2. Het college kan besluiten om het bedrag genoemd in het eerste lid te verhogen met een nader te bepalen bedrag.

  • 3. Het college kan een richtlijn vaststellen voor het maximale bedrag per klant voor voorzieningen.

Artikel 4. Re-integratieplan

  • 1. De deelname aan voorzieningen wordt per klant vastgelegd in een re-integratieplan.

  • 2. Het re-integratieplan wordt door het college opgesteld en bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Het re-integratieplan kan in opdracht van het college worden uitgevoerd door een derde als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die de activiteiten uit het re-integratieplan adequaat kan uitvoeren of doen uitvoeren.

Artikel 5. Aanspraak op een voorziening

  • 1. De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor de persoon niet noodzakelijk is.

  • 2. De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan door het college worden geweigerd indien met het aanbieden van de voorziening het plafond aan de financiële bijdrage als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt overschreden.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen

Artikel 6. Bemiddeling en arbeidsinschakeling

  • 1. Binnen acht weken na inschrijving als werkzoekende ontvangt een klant bij beschikking een re-integratieplan.

  • 2. Er wordt begeleiding (bemiddeling) gegeven bij het zoeken naar werk.

  • 3. Ten behoeve van arbeidsinschakeling van een uitkeringsgerechtigde kan met de werkgever een financiële bijdrage in de loonkosten worden afgesproken.

Artikel 7. Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing of training aanbieden welke is gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende.

  • 3. Uitgangspunt is dat scholing altijd gecombineerd wordt met: een werkstage, een (additionele) baan of re-integratietraject gericht op uitstroom naar regulier werk.

Artikel 8. Additionele arbeid

  • 1. Om de toeleiding naar de (reguliere) arbeidsmarkt te bevorderen kan het college bijdragen in de loonkosten ter beschikking stellen, ten behoeve van additionele werkgelegenheid. Tevens kan het college ermee instemmen dat WWB-gerechtigden gedurende een nader te bepalen periode met behoud van hun uitkering werk verrichten zonder daarvoor een beloning te ontvangen.

  • 2. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de WWB en artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB, een premie verstrekken.

  • 3. Het recht op een premie als bedoeld in het tweede lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5. Indien de belanghebbende 12 maanden of meer additionele werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage verlangd. De bijdrage bedraagt 50% van de in het tweede lid bedoelde premie. De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de belanghebbende de premie bedoeld in het tweede lid is uitgekeerd.

  • 6. Een WWB-gerechtigde komt alleen in aanmerking voor additionele arbeid als dat in het re-integratieplan is benoemd. Additionele arbeid, zowel met als zonder beloning, kan verplichtend worden opgelegd.

Artikel 9. Maatschappelijke participatie

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een traject activiteiten aanbieden in het kader van maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 3. Ondersteunende voorzieningen

Artikel 10. Vergoedingen

Het college kan aan de klant een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van een re-integratietraject richting arbeidsinschakeling en ter voorkoming van een sociaal isolement. De aard en hoogte van de te vergoeden kosten worden in het re-integratieplan vastgelegd.

Hoofdstuk 4. Aanvullende bepalingen

Artikel 11. Beleidsregels

Het bepaalde in de artikelen 3 tweede lid, 3 derde lid, 6 derde lid, 8 en 9 wordt nader uitgewerkt in door het college vast te stellen beleidsregels, indien het college besluit de genoemde artikelen toe te passen. In de beleidsregels wordt tenminste de aard van het bepaalde en voor zover van toepassing de omvang, kosten en financiële dekking vastgelegd.

Artikel 12. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 13. Deskundigheidsbevordering medewerkers

Uit de Rijksbijdrage ten behoeve van re-integratie van klanten kunnen specifieke trainingen van medewerkers worden bekostigd. Het college stelt jaarlijks het daarvoor beschikbare bedrag vast.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de datum van de inwerkingtreding van de Wet tot Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden.

  • 2. Op de in het eerste lid genoemde datum wordt de Verordening re-integratie en participatie ingetrokken.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening re-integratie en participatie 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hoogeveen, gehouden op 15 december 2011.
De griffier, De voorzitter,
J.P. Wind, K.B. LOOHUIS

Toelichting bij de verordening re-integratie en participatie

Algemeen

In de Wet werk en bijstand staat, voor personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, het uitgangspunt ‘werk boven inkomen’ centraal. De gemeente draagt een algemene zorg voor de re-integratie van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers).

Het is aan de gemeente om te (laten) beoordelen of de klant op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en of daarbij ondersteuning nodig is. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vorm van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling.

De klant heeft ingevolge artikel 9 van de WWB de verplichting om:

  • -

    naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • -

    mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • -

    gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen maatschappelijke participatie, gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 1. Begripsbepaling

De begrippen die in de verordening worden gebruikt komen grotendeels overeen met de begrippen in de WWB.

Lid a: geen nadere toelichting nodig.

Lid b: geen nadere toelichting nodig.

Lid c: Bij het begrip arbeidsinschakeling is aansluiting gezocht bij art. 7, lid 1 onder a van de Wwb. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een door de gemeente aangeboden voorziening. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar geen einddoel kan zijn.

Lid d: Het betreft hier een betaalde baan (loonvormend). Stage en werken met behoud van uitkering vallen niet onder dit begrip. Gesubsidieerde loonvormende banen vallen wel onder dit begrip.

Lid e: geen nadere toelichting nodig

Lid f: geen nadere toelichting nodig

Lid g: geen nadere toelichting nodig

Lid h: geen nadere toelichting nodig

Lid i: geen nadere toelichting nodig.

Lid j: Het begrip onderzoek is in de verordening opgenomen omdat niet van elke klant vanaf het begin duidelijk is wat de geschiktste trajectopzet is. Inschakeling van een externe is mogelijk. Het is overigens denkbaar dat uit eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of inzet van re-integratie-instrumenten niet nodig is.

Artikel 2. Opdracht college

Lid 1: Een re-integratietraject, dat immers met name is gericht op inschakeling in het arbeidsproces, is voor mensen vanaf de AOW-leeftijd niet logisch. Met betrekking tot 16 en 17 jarigen, zie artikel 1 lid e.

Lid 2: De gemeente is niet verplicht om re-integratieactiviteiten uit te besteden maar mag deze ook in eigen beheer doen. Wanneer echter wordt uitbesteed, is de gemeente verplicht daarvoor een aanbesteding te doen.

Lid 3: De wetgever stelt dat er een evenwichtige beleid moet zijn voor in de wet genoemde groepen. Het uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk.

De financiële middelen die de gemeente beschikbaar heeft voor het aanbieden van voorzieningen zijn beperkt. Hierdoor is het niet mogelijk om alle personen uit de gemeentelijke doelgroep gelijktijdig een aanbod te doen.

Lid 4: Er kunnen dringende redenen zijn waarom het voor een klant, die normaal gesproken voor een re-integratietraject in aanmerking komt, niet haalbaar, niet wenselijk of niet redelijk is om zo’n traject te gaan volgen. Het College kan dan besluiten om de klant voorlopig te ontheffen van de plicht om een re-integratietraject te volgen. Bij een volledige ontheffing wordt tevens besloten dat klant voorlopig geen betaalde arbeid hoeft te aanvaarden. Voordat een voorlopige (gedeeltelijke of volledige) ontheffing wordt verleend, zal worden onderzocht of de aangehaald dringende redenen verlicht of opgeheven kunnen worden. Een verleende ontheffing wordt periodiek getoetst of deze nog langer bestaansrecht heeft.

Artikel 3. Plafond aan de financiële bijdrage per klant

Voor de kosten van de voorzieningen kan de gemeente ten minste beschikken over het zogenaamde ‘participatiebudget’. Voorafgaand aan ieder jaar bepaalt het ministerie wat het gemeentelijk budget zal zijn. Dit bedget bestaat uit geoormerkte middelen ter financiering van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Wanneer door onderbenutting een overschot ontstaat op het gemeentelijk budget, dan mag dit overschot niet aan iets anders worden besteed.

Lid 1: de gemeente wil de re-integratieactiviteiten in principe kunnen bekostigen uit het Participatiebudget.

Lid 2: het is aan het College om geld uit andere bronnen toe te voegen aan het budget dat beschikbaar is voor re-integratie.

Lid 3: Hiermee wordt voorkomen dat de re-integratiemiddelen onevenredig over de klanten worden verdeeld. Tevens kan hiermee worden bereikt dat de bestedingen in de pas blijven met de vooraf vastgestelde kwantitatieve doelen. Er kan slechts een richtlijn worden gegeven omdat de wet een absoluut maximum per individueel traject niet toestaat. De richtlijn wordt jaarlijks door het College vastgesteld.

Artikel 4. Re-integratieplan

Lid 1: Elk re-integratieplan moet individueel maatwerk zijn. Daarmee is de slaagkans het grootst. Door de noodzakelijk geachte voorzieningen, waaronder ook vergoedingen voor bepaalde noodzakelijke uitgaven kunnen vallen, in het re-integratieplan te benoemen, wordt daaraan automatisch goedkeuring gegeven. Het is dan niet nodig om zo’n voorziening via een andere gemeentelijke regeling aan te vragen. In het re-integratieplan overeengekomen voorzieningen worden uit het Participatiebudget betaald en zijn dus onderdeel van de totale trajectkosten (zie artikel 3, lid 3).

Lid 2: De klant is een volwaardige partner bij het opstellen van het re-integratieplan. Wanneer de klant en de vertegenwoordiger van het College het niet eens kunnen worden over de inhoud van het re-integratieplan, ligt de eindbeslissing bij de vertegenwoordiger van het College. Het re-integratieplan wordt bij beschikking vastgesteld. De klant heeft daardoor het recht op beroep.

Lid 3: geen nadere toelichting nodig.

Artikel 5. Aanspraak op een voorziening

Lid 1: Het is niet de bedoeling om re-integratiemiddelen in te zetten voor mensen, die naar het oordeel van het College goed in staat zijn om op eigen kracht een betaalde baan te vinden. Het is evenmin de bedoeling om re-integratiemiddelen in te zetten voor mensen die van baan willen veranderen zonder dat daarmee de noodzaak voor een eventuele aanvullende bijstanduitkering komt te vervallen. Tevens is het niet de bedoeling dat re-integratiemiddelen worden ingezet voor werkenden die met werklosheid worden bedreigd.

Lid 2: Tenzij het College besluit uit andere middelen dan het Participatiebudget geld voor re-integratie beschikbaar te stellen, kunnen in enig jaar geen nieuwe trajecten worden gestart wanneer het beschikbaar gestelde re-integratiebudget verbruikt is. In dat geval zal de start van nieuwe trajecten worden uitgesteld tot de eerste werkweek in het volgende kalenderjaar.

HOOFDSTUK 2. VOORZIENINGEN

Artikel 6. Bemiddeling naar arbeidsinschakeling

Lid 1: geen nadere toelichting nodig

Lid 2: Niet iedere werkzoekende pakt het zoeken naar werk even adequaat aan. Daardoor kunnen mensen onnodig lang werkloos blijven of zelf wegzakken naar een stadium van moeilijke bemiddelbaarheid. Om deze effecten zoveel mogelijk te voorkomen, krijgt de klant ondersteuning bij het zoeken naar werk. 

Lid 3: Dit lid is bedoeld om de concurrentiepositie van de klanten, die objectief gezien geschikt zijn voor een betaalde baan, te versterken ten opzichte van mensen die al een betaalde baan hebben. De bedoelde bijdrage uis onderhandelbaar en dus niet een eenzijdig vastgestelde subsidie.

Artikel 7. Scholing

Lid 1: Scholing wordt ingezet als blijkt dat de klant bepaalde kennis en/of vaardigheden mist die nodig zijn voor het verwerven van een baan.

Lid 2: Scholing is gekoppeld aan het re-integratiedoel en gericht op arbeidsinschakeling.

Lid 3: geen nadere toelichting nodig.

Artikel 8. Additionele arbeid

Met ‘Additionele arbeid’ wordt bedoeld alle arbeid die wordt verricht op boventallige basis. Populair uitgedrukt: het is nuttige arbeid waarvan het prettig is dat die wordt verricht maar die niet onmisbaar is voor de organisatie of het bedrijf. Omdat er voortdurend veranderingen zijn op het terrein van de additionele arbeid, is het voor een slagvaardige re-integratie beter om de gedetailleerde regelgeving te laten verlopen via beleidsregels.

Artikel 8 is bedoeld voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.

Lid 1: De gedachte hierachter is dat het opdoen van relevante werkervaring bevorderend werkt op het vinden van een betaalde baan. Het is bovendien bewezen dat bij sollicitaties kandidaten die op dat moment al een baan hebben, betere kansen hebben dan mensen die op dat moment werkloos zijn.

Lid 2: geen nadere toelichting nodig.

Lid 3: Het is belangrijk dat zowel de mogelijkheid voor additionele arbeid op initiatief van de klant als de mogelijkheid dat additionele arbeid verplicht wordt gesteld, in het re-integratieplan is verwoord. Additionele arbeid moet in het teken staan van het re-integratieproces. Het mag niet voorkomen dat beschikbare additionele arbeidsplaatsen worden bezet door mensen, waarvoor deze plaatsen niet zijn bedoeld.

Artikel 9. Maatschappelijke participatie

Doel van maatschappelijke participatie is het bevorderen van zelfstandige maatschappelijke participatie door personen die naar verwachting niet of pas op langere termijn kunnen worden ingeschakeld op de arbeidsmarkt. Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan het verrichten van activiteiten ter voorbereiding op een traject dat is gericht op arbeidsinschakeling of dat is gericht op voorkomen van sociaal isolement. Onder de noemer maatschappelijke participatie is een zeer groot aantal activiteiten mogelijk. Het kan o.a. gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, individueel onderzoek, begeleiding, advisering en andere activiteiten die het doel van maatschappelijke participatie binnen bereik brengen.

Hoofdstuk 3. Ondersteunende voorzieningen

Artikel 10. Vergoedingen

Een re-integratietraject is, op een enkele uitzondering na, verplicht gesteld. Het is niet de bedoeling dat de klant door die verplichting met extra onkosten wordt geconfronteerd, die uitstijgen boven de kosten die normaal geacht worden bij het zoeken naar werk.

Omdat er bij re-integratieklanten sprake is van een, vaak langdurig, sociaal minimum is het risico dat de klanten in een sociaal isolement raken, reëel. Dat is ongewenst. Om die reden worden activiteiten die een dergelijk isolement kunnen voorkomen, gestimuleerd.

De noodzaak om de vergoeding in het re-integratieplan vast te leggen wordt toegelicht bij artikel 4, lid 1.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 11. Beleidsregels

Geen nadere toelichting nodig.

Artikel 12. Hardheidsclausule

Het kan nooit volledig worden uitgesloten dat een bepaalde regel op een onverwacht moment ongewenste effecten oplevert. Voor zover dat in individuele gevallen gebeurt, kan een individuele afwijking van de regel gewenst zijn.

Artikel 13. Deskundigheidsbevordering medewerkers

De gemeente is bevoegd om re-integratieactiviteiten in eigen beheer uit te voeren. Bij specifieke (doelgroepgerichte) activiteiten kan de noodzaak ontstaan om de medewerkers een aanvullende scholing of training te laten volgen. Omdat het een essentiële voorwaarde is voor het goed laten verlopen van de betreffende activiteiten, bestaat er een onmiskenbare relatie tussen de activiteiten en de deskundigheidsbevordering. Kosten van deskundigheids-bevordering voor activiteiten die tot de normale werkzaamheden van de medewerkers worden gerekend, vallen buiten dit artikel.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Geen nadere toelichting nodig.

Artikel 15. Citeertitel

Geen nadere toelichting nodig.