BEHEERSVERORDENING Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017

Geldend van 26-07-2018 t/m heden

Intitulé

BEHEERSVERORDENING Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017 van de gemeenteHoogeveen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervast in het GML-bestand NL.IMRO.0118.2017BV9006001-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuelebijlagen);

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee hetin directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid,waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woningen:

woningen gekoppeld door middel van gebouwen;

1.7 aan-huis-verbondenbedrijfsactiviteit:

het verlenenvan diensten, waaronder mede wordt verstaan e-commerce, c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend doormiddel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteitin de (bedrijfs) woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.8 aan-huis-verbondenberoep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van dienstenop administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepenvan schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure,waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming ismet de woonfunctie, hieronder mede begrepenBed & Breakfast;

1.9 afhankelijkewoonruimte:

een aanbouw c.q. een vrijstaand bijgebouw waarin één of meerderehulpbehoevenden vanuit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest zijn en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

1.10 agrarischbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen vanproducten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;

1.11 agrarische nevenactiviteit:

een agrarischbedrijf kan ondergeschikt aan de hoofdfunctie op het bouwperceel een bedrijfs- of beroepsmatige activiteituitoefenen. Deze moet in ruimtelijk, functioneel eninkomensverwervend opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. Al deze activiteiten mogen uitsluitend bij een volwaardigagrarisch bedrijf en uitsluitend binnen de bestaande bebouwing worden uitgeoefend, waarbij maximaal 30% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en maximaal 30% van de inkomsten uit de ondergeschikte activiteit mogen worden gegenereerd. De ondergeschiktheid moet aangetoond worden door middel van een bedrijfsplan.

1.12 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingslint:

een lijnvormige verzameling van gebouwenlangs een weg of vaart in het buitengebied met voldoende doorzichten en ritme in massa en ruimte.

1.15 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaalbebouwd mag/moet worden;

1.16 bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de betreffende bestemming ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, diedeel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigdin één van de bestaande bijgebouwen, aan- of uitbouwen en wordt gerunddoor de gebruikersvan het betreffende perceel." Onder een B&B voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Een B&Bvoorziening mag de toegestane maximale oppervlakte van de aan-huis-verbonden beroepsactiviteit niet overschrijden.

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voorde uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfsmatige uitoefening van het agrarischbedrijf:

een agrarischbedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of omvang heeft van ten minsteéén volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieutechnisch verantwoorde wijze.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein,bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, ten behoeve van de bedrijfsbestemming vanhet gebouw of het terrein;

1.21 begraafplaats:

een (gedeeltevan een) terreindat geschikt is gemaaktvoor het begraven van overleden personen, het bijzetten van urnen en asverstrooiing.

1.22 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheidinrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;

1.23 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte vande ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.24 bestaand:

de op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbeheersverordening en conform de op dat moment geldende regels aanwezigegebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvooreen bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfdebestemming;

1.27 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.28 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gerichtop de instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.

1.29 bouwen:

het plaatsen,het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwenof veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwlaag:

een doorlopendgedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benaderinggelijke hoogte liggende vloerenof horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk:

elke constructievan enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirectmet de grond is verbonden,hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.36 bouwwerk geen gebouw zijnde:

elke constructievan enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en een niet voor mensen toegankelijke, overdekte,geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw,dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.38 camper:

een motorvoertuig, ingericht voor het vervoeren van personen en kamperen c.q. buitenshuis verblijven met de mogelijkheid tot overnachten

1.39 camperplaats:

een kampeerplaats op een kleinschalig kampeerterrein, die uitsluitend wordt gebruiktdoor campers en het hele jaar verhuurd mag worden voor recreatief verblijf met een camper

1.40 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.41 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.43 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instellingwaarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

1.44 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.45 dierenbegraafplaats:

een (gedeelte van) een terreindat geschikt is gemaaktvoor het begraven van overleden huisdieren.

1.46 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contactmet die particulieren dat uitsluitend verlooptvia post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederenniet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederenten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven.

1.47 evenement:

een publiekeactiviteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in (tijdelijke) onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronderbegrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieveof een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, e.d.;

1.48 erf:

al dan niet bebouwd perceel,of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij en onder het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienstevan het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichtingniet verbieden;

1.49 gebouw:

elk bouwwerk,dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport en overkapping wordt verstaan;

1.50 geluidbelastingvanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op eenbepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.51 groepsaccommodatie:

(Deel van) een gebouw dat is bestemdvoor periodiek recreatiefnachtverblijf door groepen, met permanentdaarvoor ingerichte ruimtenmet gemeenschappelijke voorzieningen

1.52 grondgebonden agrarischbedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaaktvan open grond;

1.53 hogere (geluidsgrens)waarde:

een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreetgeval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.54 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemmingals het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.55 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.56 horecabedrijf categorie 1:

een complementairhorecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie,een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur,een ijssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.57 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeenhoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken vanmaaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een afhaalcentrum, een automatiek, een café, een café-restaurant, een cafetaria, een grillroom, een hotel-café, een hotel-café-restaurant, een restaurant, een shoarmazaak, een snackbar,en/of een naar aard en invloed op deomgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.58 inrichtingsplan:

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewensteruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied, inclusief een schriftelijke onderbouwing, door een deskundig bureau. Een landschappelijk inpassingplan bestaat in ieder geval uit een analyse van het omliggende landschap. Het ontwerpis een logisch vervolg van deze analyse.

1.59 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate is gericht op het houden van dieren zonder te beschikken over open grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, - of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;

1.60 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruiktvoor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel,werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.61 kampeerplaats:

een stuk grond voor het plaatsen van één kampeermiddel met bijzettentjes;

1.62 kap:

een geslotenen (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minsteéén niet horizontaal vlak;

1.63 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheelof grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.64 kleinschaligeverblijfsrecreatie:

het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeerplaatsen;

1.65 kwekerij:

een bedrijfsvoering dat het kweken omvat van houtachtige en/of kruidachtige gewassen,zoals (sier) bomen, (sier)heesters, coniferen, vaste planten enéén- en tweejarigen;

1.66 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolgehet Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomenmoet worden;

1.67 landschap:

De waarneembare ruimtelijke verschijningsvorm van het aardoppervlak die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en wederzijdse beïnvloeding van de factorenreliëf, bodem, water, klimaat, flora en fauna alsmede de wisselwerking met de mens.

1.68 landschappelijkeinpassing:

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op de bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.69 leisureactiviteiten:

activiteiten die gericht zijn op recreatie en ontspanning welke individueel of in groepen kunnen plaatsvinden, zoals karten, overdekt skiën en bowlen;

1.70 lessenaarsdak:

een dak bestaande uit één hellend dakvlak;

1.71 maatschappelijkedoeleinden:

educatieve, sociaal-medische (hieronder niet bedoeld zorgwoningen), sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste vandeze voorzieningen;

1.72 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaringvan een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.73 nabij bestaande kernen:

Direct aansluitendop de bebouwdekom van de bestaande dorpen, de stad Hoogeveenen de bebouwingslinten 'Alteveer', 'Riegshoogtendijk', 'Brugstraat' en 'Johannes Poststraat', voor zover gelegenin het beheersverordening Buitengebied Noord of Zuid.

1.74 niet agrarischbedrijf, categorie B1:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten is gebonden aan het buitengebied of waarvande activiteiten zijn gericht op het buitengebied.

1.75 niet agrarischbedrijf, categorie B2:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten niet is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten niet zijn gericht op hetbuitengebied.

1.76 niet-grondgebonden agrarischbedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak geen gebruik wordt gemaaktvan open grond;

1.77 ondergeschikte horecavoorziening:

een ondergeschikte horecavoorziening, ten opzichte van de hoofdfunctie op een perceel, die gericht is op hethoofdzakelijk overdagbereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en etenswaren

1.78 peil:

1. voor gebouwen,waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.79 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.80 permanente bewoning:

de bewoning van een recreatiewoning of een vast kampeermiddel als hoofdverblijf.

1.81 platdak:

horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;

1.82 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederendie ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.83 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.84 reconstructie van een weg:

een of meer wijzigingenop of aan een aanwezigeweg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 1,5 dB of meer wordt verhoogd;

1.85 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden en opstallen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.86 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.87 recreatiewoning:

een gebouw dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

1.88 salderingruimte voor ruimte:

het voldoen aan de voorwaarden door niet één slooplocatie, maar twee slooplocaties te betrekken bij de ontwikkeling.

1.89 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, ofvertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatiemet elkaar;

1.90 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.91 twee-aan-een gebouwde woning:

blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.92 tuincentrum:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewasenen/of detailhandel en groothandel inal dan niet ter plaatse geteelde gewassenen andere goederenvoor het inrichten van tuinen.

1.93 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaanderuimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.94 vast kampeermiddel:

een op de grond staand of vast metde grond verbonden bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf en het hele jaar verhuurd mogen voor recreatief verblijf;

1.95 verblijfsrecreatie :

activiteiten ter ontspanningin de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting is toegestaan;

1.96 verblijfsrecreatieve voorzieningen:

speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van verblijfsrecreatie;

1.97 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.98 volwaardigagrarischbedrijf:

een agrarischbedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of omvang heeft van ten minsteéén volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieutechnisch verantwoorde wijze.

1.99 voorkeursgrenswaarde:

de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.100 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraande hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.101 winkel:

een gebouw of een deel van een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruiktvoor de detailhandel;

1.102 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s).

Artikel 2. Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkantvan de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijdevan de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmeegelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de perceelgrens:

de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

  • a.

    Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

  • b.

    De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Artikel 3. Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    behoud en herstel van de landschappelijke waarden;

  • b.

    behoud van de natuurlijkewaarden;

  • c.

    behoud, herstel  en  ontwikkeling van de  landschappelijke en  natuurlijke waarden, uitsluitend voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduidmet 'natuur';

  • d.

    uitoefening van het agrarischbedrijf;

  • e.

    bosbouw, met uitzondering van de gronden aangeduid met 'open gebied';

  • f.

    dagrecreatie;

  • g.

    wonen, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'woning' of 'dubbele woning';

  • h.

    tuincentrum, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'tuincentrum';

  • i.

    tweede bedrijfswoning, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'tweede bedrijfswoning';

  • j.

    niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2';

  • k.

    verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatiewoningen met bijbehorende recreatieve voorzieningen en beheersvoorzieningen, uitsluitend voorzover de gonden zijn aangeduid met 'recreatiewoningterrein';

  • l.

    camping, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'kampeerterrein';

  • m.

    gaslocatie, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduid met 'gaslocatie'; 

  • n.

    recreatiewoning, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'recreatiewoning';

  • o.

    sportterrein, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'sportterrein';

  • p.

    maatschappelijke doeleinden, uitsluitend voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'maatschappelijke doeleinden'; 

  • q.

    bestaand bos, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduid met 'bestaand bos'; 

  • r.

    zandwinning, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'zandwinning';

  • x.

    verkeer, uitsluitendvoorzover het de bestaande wegen betreft;

  • t.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • u.

    terrein van archeologische betekenis,uitsluitend voorzoverde gronden zijn aangeduid met 'terrein van archeologische betekenis'; 

  • v.

    terrein van hoge archeologische waarde, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'terrein van hoge archeologische waarde';

  • w.

    veiligheidszone munitie, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'veiligheidszone munitie A , 'veiligheidszone munitie B en 'veiligheidszone munitie C';

  • x.

    vrijwaringszone radiotelescoop, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met vrijwaringszone radiotelescoop; 

  • y.

    ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

3.1.1 Nadereuitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen;

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is het kweken van laan- en parkbomen en boomfruitteelt niet begrepen indien de gronden op de toetsingskaart zijn aangeduid met 'open gebied';

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is het vergisten van mest/organische bijproducten begrepen tot een doorzet van maximaal 100 ton per etmaal;

Mestopslagplaatsen, toren- en sleufsilo's, buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, zijn niet in het doel 'uitoefening vanhet agrarisch bedrijf' begrepen;

In het doel 'tuincentrum' is detailhandel toegestaan;

Voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'natuur', is de bestemming gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos, bestaande bosstroken en de aanleg van bos en bosstroken. De aanleg van bos en bosstroken is niet toegestaan voorzover de grondenzijn aangeduid met 'open gebied'.

Het doel 'niet-agrarische bedrijven' is beperkt tot de, op het moment dat de beheerverordening is vastgesteld, aanwezige bedrijfsuitoefening en voor nijverheidsbedrijven of ambachtelijke of dienstverlenende bedrijven(waaronder opslag begrepen) genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijvendan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Bij de beoordeling of sprake is van een bedrijf dat wat betreft het leefklimaat vergelijkbaar is met de bedrijvengenoemd in de categorieën 1 en 2, ligt de nadruk op de aspecten geluid, lucht, water, bodem en verkeer.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voorzover de overige doeleindenuit de bestemmingniet in hun doelmatig gebruiken/of hun functie worden beperkt.

De doeleinden ten aanzien van het behoud en herstel van de landschappelijke waarden en behoud van de natuurlijke waarden en voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduidals 'natuur' het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud en herstel van de landschappelijke waarden en behoud van de natuurlijke waarden en, voorzover degronden op de plankaart zijn aangeduid als 'natuur',het behoud, herstel en de ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

  • -

    verwevenheid tussen bosstrokenen openheid ten noordoosten en oosten van Pesse en rond de Haar;

  • -

    grootschalige openheid van het Pesserveld en het gebied ten noorden en zuiden van Kremboong;

  • -

    cultuurhistorisch waardevolle wijken nabij Nieuweroord;

  • -

    lintbebouwing en verspreide bebouwing;

  • -

    bebouwing in één bouwlaag met kap;

  • -

    beekdal Ruiner Aa ten noorden van Pesse; 

  • -

    overheersend regelmatige verkaveling;

  • -

    rond de Haar en Pesse veel bosjes en houtwallen; 

  • -

    terrein van archeologische betekenis nabij Nuil;

  • -

    Nuil cultuurhistorisch waardevolle nederzetting.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkttot de inrichtingen het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinenen van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

3.1.2 Onderlinge verhoudingen

  • a.

    Ondergeschikte doeleinden; Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf'.

  • b.

    Bovengeschikte doeleinden; Het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf' is bovengeschikt aan de overigedoeleinden.

  • c.

    Nevengeschikte doeleinden; Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijnde doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

    Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzoverhet betreft het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 3.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatigeuitoefening van het agrarisch bedrijf

  • -

    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing is toegestaan, ter plaatse van de aanduidingagrarisch bedrijf,mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1,5 ha, met dien verstandedat deze oppervlakte 1 ha mag bedragen voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduidmet 'veiligheidszone munitie A' en/of 'veiligheidszone munitie B';

  • -

    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing is toegestaan, waarbij een intensieve tak is uitgesloten, ter plaatse van de aanduiding grondgebonden agrarisch bedrijf, mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1,5 ha, met dien verstande dat deze oppervlakte 1 ha mag bedragen voor zover de gronden op de verbeeldingzijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A' en/of 'veiligheidszone munitie B';

  • -

    de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met intensievetak met bijbehorende bebouwing is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak, mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1,5ha, met dien verstande dat deze oppervlakte 1 ha mag bedragen voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduidmet 'veiligheidszone munitie A' en/of 'veiligheidszone munitie B'.

3.2.1.1 Bedrijfsgebouwen

  • -

    De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee mag per bedrijf aangeduid met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' ten hoogste 250 m² dan wel ten hoogste de bestaandeoppervlakte bedragen indien deze meer bedraagt;

  • -

    onder bedrijfsgebouwen zijn kassen toegestaan met een bouwhoogte van meer dan 1,2 m tot een oppervlakte van 1000m2, met dien verstandedat het oprichten van kassen niet is toegestaan voor zover de gronden zijn gelegen binnen het gebied dat op de verbeelding aangeduid is met 'veiligheidszone munitie C';

  • -

    Van gebouwenmag de goot- en bouwhoogte ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. De bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 8 m

    De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m.

3.2.1.2 Bedrijfswoningen

Per bedrijf is ten hoogsteéén bedrijfswoning toegestaan, met dien verstandedat twee bedrijfswoningen zijn toegestaan voorzover de gronden zijn aangeduid met 'tweede bedrijfswoning'. Wat betreft de bouwvoorschriften van dienstwoningen gelden de bepalingenzoals opgenomen in 3.2.2;

3.2.1.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

  • 1.

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 m bedragenbinnen het genoemdeaaneengesloten oppervlak van 1,5 ha of 1 ha;

  • 2.

    Buiten het genoemdeaaneengesloten oppervlak van 1,5 ha of 1 ha:

    1. is de bouw van kassen toegestaan,met uitzondering van de gronden aangeduid met 'open gebied' en tot een bouwhoogte van 1,2 m;

    2. is de bouw van overkappingen niet toegestaan; 

    3. mogen uitsluitendandere bouwwerken, niet zijnde overkappingen en mest- en sleufsilo's, worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

3.2.1.4 Overige bepalingen

De bebouwing dient per bedrijf te worden geconcentreerd binnen een denkbeeldige vierhoek. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient teworden gehouden met het uitzicht van woningen.

3.2.2 Bebouwing ten dienste van wonen

3.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan; 

  • b.

    Per met 'dubbele woning' aangeduid gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan,uitsluitend in de vorm van twee-aaneen-gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • c.

    De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • d.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m.

  • e.

    Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;

  • f.

    Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaandeverschijningsvorm;

  • g.

    De  oppervlakte  van het  hoofdgebouw bedraagt ten  hoogste 200  m²,  dan wel  de  bestaandeoppervlakte indien deze groter is. 

3.2.2.2 Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwenvan bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal;

    1. 150 mbij een erf met een oppervlakte tot 1.500m2;

    2. 175 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500mtot 2.000m2;

    3. 200 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000men groter;

    met dien verstande dat:

  • b.

    ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • c.

    de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;

  • d.

    de bouwhoogteniet meer dan 80% van de bouwhoogtevan het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogtevan het hoofdgebouw;

  • e.

    een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;

  • f.

    In aanvullingop het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldendeplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkantemeters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd,tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen. 

3.2.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, niet meer dan 3 meter mag bedragen,met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a.

    maximaal 1 meter mag bedragen; of 

  • b.

    maximaal2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengdevan de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.

3.2.3 Bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven

  • a.

    Ten behoeve van de betreffende bedrijven op de verbeelding aangeduid met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2' mag de oppervlakte van de bestaandegebouwen met maximaal10% worden vergroot;

  • b.

    De goot- en bouwhoogtevan de gebouwen mogen maximaal 4,5 m respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    Per op de verbeelding met 'bedrijven, categorie B1' aangeduid bedrijf is de bouw van maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Voor het overige is de bouw van bedrijfswoningen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen, niet toegestaan; 

  • e.

    Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 3.2.2;

  • f.

    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

3.2.4 Bebouwing ten dienste van tuincentrum

  • a.

    Gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak;

  • b.

    De  goot- en  bouwhoogte van gebouwen mogen  maximaal 3,5 m respectievelijk  8 m, dan wel ten hoogste de bestaandegoot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    Bedrijfswoningen (met uitzondering van de bestaande) zijn niet toegestaan. 

  • e.

    Wat betreft de bouwvoorschriften van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 3.2.2;

  • f.

    De hoogte van bouwwerkengeen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen.

3.2.5 Bebouwing ten dienste van recreatiewoningenterrein

Voorzover de grondenzijn aangeduid met 'recreatiewoningterrein' gelden de volgende bepalingen:

  • a.

    het bebouwde oppervlakbedraagt maximaal 100 m² (inclusief aanbouwen en bijgebouwen) dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is; 

  • b.

    de perceelsoppervlakte bedraagt per recreatiewoning minimaal 300 m²;

  • c.

    de afstand van gebouwentot de grens met de aanduiding 'recreatiewoningterrein' dient ten minste 10 m, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is, te bedragen;

  • d.

    de gronden met de aanduiding'recreatiewoningterrein' mogen tot een oppervlakte van 5 ha voor ten hoogste 3% worden bebouwd ten behoeve van beheer en voorzieningen, te verhogen met 1% van het aantal meerdere hectares boven de 5 ha;

  • e.

    uitbreiding van het aantal bestaanderecreatiewoningen op het recreatiewoningterrein is niet toegestaan;

  • f.

    gebouwd dient te worden in één bouwlaag met of zonder kap met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6,5 m voor de recreatiewoningen, dan wel ten hoogste de bestaandegoothoogte en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • g.

    de afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • h.

    de bouwhoogtevoor gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen bedraagt ten hoogste 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedragen. Gebouwd dient te worden in één bouwlaag met kap;

  • i.

    per recreatiewoningterrein is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de bouwregels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 3.2.2;

  • j.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor speeltoestellen maximaa 8 m en voor overige bouwwerkenmaximaal 3 m bedragen.

3.2.6 Bebouwing ten dienste van camping

Op de gronden aangeduid met 'camping' zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan als bedoeld in 1.60, alsmede gebouwenten behoeve van beheer en voorzieningen (zoals kampwinkel, zwembad, recreatieruimtes et cetera), chalets, stacaravans en groepsaccommodatie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    tot een oppervlakte van 5 ha mag ten hoogste 3% van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein worden bebouwd met een groepsaccommodatie en gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen; indien een terrein groter is, mag voor iedere hectare meer 1% meer worden bebouwd;

  • b.

    gebouwenten behoeve van beheer en voorzieningen dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;

  • c.

    de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen bedraagt maximaal 10 m;

  • d.

    binnen reeds aanwezigebebouwing mag een groepsaccommodatie worden gerealiseerd, met dien verstandedat bij herbouw uitsluitend de bestaande oppervlakte mag worden herbouwd en de bouwhoogte maximaal 80% van het hoofdgebouw mag bedragen;

  • e.

    de afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • f.

    maximaal 20 % van het aantal standplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel als bedoeld in 1.94 , waarbij de oppervlakte van een vast kampeermiddel maximaal 50 m2 bedraagt en de goothoogte maximaal 3,5 m;

  • g.

    per camping is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de bouwvoorschriften van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 3.2.2

  • h.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor speeltoestellen maximaal 8 m en voor overige bouwwerkenmaximaal 3 m bedragen;

  • i.

    het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik- en boomvormers. Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassingwordt gewaarborgd.

3.2.7 Bebouwing ten dienste van gaslocatie

  • a.

    De oppervlakte van de gebouwen mag ten hoogste 5% van de oppervlakte van de aanduiding 'gaslocatie' bedragen;

  • b.

    De bouwhoogtevan de gebouwen mag ten hoogste 5 m, dan wel de bestaandebouwhoogte bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • d.

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 8 m bedragen.

3.2.8 Bebouwing ten dienste van zandwinning

  • a.

    De  oppervlakte  van de  gebouwen mag  ten  hoogste 1% van de  oppervlakte  van de  aanduiding ‘zandwinning’ bedragen;

  • b.

    De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 8 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • d.

    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 8 m bedragen.

3.2.9 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden

  • a.

    Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;

  • b.

    Ten behoeve van het doel 'natuur' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogte van 3 m, met dien verstandedat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend mogen worden gebouwd indien deze ten dienste staan aan de natuurdoelstellingen; 

  • c.

    Voor de overige doeleindenis het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogtevan maximaal 3 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadereeisen stellen aan:

  • a.

    de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarischebedrijven in die zin dat:

    1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;

    2. de maximalebreedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste200 m mag bedragen;

  • b.

    b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;

  • c.

    c. de situeringvan woningen en aanbouwen en bijgebouwen;

  • d.

    de situeringvan gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwingbinnen een bouwvlak;

  • e.

    de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen. 

3.4 Afwijken van de bouwregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

    1. van het bepaaldein 3.2.1.2 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, met dien verstandedat een tweede bedrijfswoning niet mag worden gebouwd op de gronden die op de verbeelding zijn aangeduidmet 'veiligheidszone munitie A' en 'veiligheidszone munitie B'mits: de noodzaakvan de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarischbedrijf; de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond. 

    2. van het bepaaldein 3.2.1 en een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimveetoestaan, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven,indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;

    3. van het beplaadein 3.2.1.1 en 3.2.4 en een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen en tuincentra toestaan tot een goothoogtevan 5 m;

    4. van het bepaaldein 3.2.1 en de bouw toestaan van een mestsilo buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlaktot een inhoud van 2.500 m³ en met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m (exclusief afdekking), met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassingis voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'open gebied', mits: onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceelaanwezig is of; vanwege milieuhygiënische knepunten realiseringop het bouwperceelongewenst is of; bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd. 

    5. van het bepaaldein 3.2.1. en de bouw toestaan van sleufsilo's buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2.500 m³;

    6. van het bepaaldein 3.2.2 en de verbouw toestaan van een bestaande woning met bijgebouwen tot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits: het gelegen is op de gronden aangeduidmet 'landschapsbouw'; sprake is van (de aanplant van) minimaal1 ha bos; de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominenteplaats; door de situering,afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen; het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²);deze afwijkingis niet van toepassing voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A' of 'veiligheidszone munitie B.

    7. van het bepaaldein 3.2.2 en het afwijken van de bestaande verschijningsvorm toestaan bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits: bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is; indien van toepassingbij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldendeuitgangspunten zoals deze in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn vastgelegd;

  • b.

    De onder a bedoelde afwijking mag: 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden;2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu,de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen 

  • c.

    Voorzoverde afwijking onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cmen betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceelof bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduidals 'terrein van archeologische betekenis' of 'terreinvan hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijkingbetrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50m rond de verbeeldingmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden. 

3.5 Specifieke gebruiksregels

  • a.

    Tot een gebruik, strijdigmet deze bestemming zoals bedoeld in 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

    1. het gebruik van vrijstaandebijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;

    2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agarischebedrijven categorie B1;

    3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;

    4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

  • b.

    Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

    2. de activiteitdient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;

    3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;

    4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;

    5. ten behoeve van e-commerce is geen showroomaanwezig. 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • a.

    Burgemeester en wethouderskunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5 indien strikte toepassingvan dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringenderedenen wordt gerechtvaardigd;

  • b.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 3.2.1 genoemdeaaneengesloten oppervlak, mits: onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceelaanwezig is of;

    vanwege milieuhygiënische knepunten realiseringop het bouwperceelongewenst is of;

    bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd. 

  • c.

    Burgemeester en wethouderskunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat:

    1. de afwijkingalleen betrekking heeft op de aanduiding 'woning' en 'dubbele woning';

    2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;

    3. de afstand tussen de paardenbaken een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;

    4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;

    5. een open omheining wordt toegepast met een maximalehoogte van 2 m;

    6. de paardenbakniet is voorzien van bestrating of andere verharding;

    7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbak, zodat de omgeving gevrijwaardblijft van lichthinder;

    8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

  • d.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementenbij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Deze afwijking is niet van toepassingvoorzover de gronden op de verbeelding zijn aangegevenmet 'veiligheidszone munitie A' of 'veiligheidszone munitie B'.

  • e.

    Voorzoverde onder b, c en d genoemde afwijking gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceelof bouwblok en op de verbeeldingzijn aangeduid met 'terreinvan archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijkingniet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijkingbetrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassing op een strook van 50 m rond de plankaartmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terreinvan hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden.

  • f.

    De onder b, c en d genoemdeafwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschrevenwaarden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijkingvan een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos voorzover de gronden niet zijn aangeduidmet 'open gebied'; 

    2. het aanleggenvan dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen. Deze bepaling geldt niet voor de gronden die op de plankaart binnen 'veiligheidszone munitie A' vallen;

    3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen; 

    4. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen; 

    5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijnnaangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied'; 

    6. egaliseren. 

  • b.

    De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:

    1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;

    2. De sub a, onder 4 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting; 

    3. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning is niet vereist indien de aaneengesloten oppervlakte (inclusiefbestaand) voor dit doel minder dan 1 ha gaat bedragen.

  • c.

    Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.

  • d.

    De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.

  • e.

    Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies. 

  • f.

    Voorzover de aanlegvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduid als 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de aanlegvergunning niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provinciaal archeoloog. Dit advies zal tevens worden ingewonnenindien de aanlegvergunning betrekking heeft op gronden binnen een strook van 50 m rond de gebieden op de plankaartaangeduid met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde'.

  • g.

    Voorzover de sub a, onder 5 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden die zijn aangeuid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied. 

  • h.

    De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voorzover deze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnenbij de provincie Drenthe.

  • i.

    De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggendeagrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

Artikel 4. Agrarisch - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

  • b.

    behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijkewaarden, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'landgoed'en/of 'natuur';

  • c.

    uitoefening van het agrarischbedrijf;

  • d.

    bosbouw, met uitzondering van de gronden aangeduid met 'open gebied';

  • e.

    edagrecreatie;

  • f.

    wonen, uitsluitend voorzover  de gronden zijn aangeduid met  'woning', 'woning landgoed' en/of 'dubbele woning';

  • g.

    kwekerij, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'kwekerij';

  • h.

    niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2;

  • i.

    verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatiewoningen met bijbehorende kleinschalige recreatieve  voorzieningen en  beheersvoorzieningen,  uitsluitend voorzover  de gronden zijn aangeduid met 'recreatiewoningterrein';

  • j.

    camping, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'kampeerterrein';

  • k.

    begraafplaats, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'begraafplaats; 

  • l.

    bestaand bos, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduid met 'bestaand bos'; 

  • m.

    beheersgebouw, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'beheersgebouw';

  • n.

    clubhuis, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduid met 'clubhuis'; 

  • o.

    verkeer, uitsluitendvoorzover het de bestaande wegen betreft;

  • p.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • q.

    terrein van archeologische betekenis, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'terrein van archeologische betekenis'; 

  • r.

    terrein van hoge  archeologische waarde, uitsluitend voorzover de  gronden zijn aangegeven met 'terreinvan hoge archeologische waarde';

  • s.

    terrein van zeer hoge archeologische waarden, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'terreinvan zeer hoge archeologische waarde';

  • t.

    veiligheidszone munitie, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'veiligheidszone munitie A', 'veiligheidszone munitie B en 'veiligheidszone munitie C';

  • u.

    vrijwaringszone radiotelescoop, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'vrijwaringszone radiotelescoop'; 

  • v.

    ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

4.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen vanlandschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

In het doel 'kwekerij' is detail-en groothandel begrepen, uitsluitend voorzover het ter plaatse gekweekte producten betreft.

In het doel 'uitoefening vanhet agrarisch bedrijf' zijn kwekerijen niet begrepen.

In het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf' is het kweken van laan- en parkbomen en boomfruit niet begrepen indien de gronden zijn aangeduid met 'open gebied';

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is het vergisten van mest/organische bijproducten begrepen tot een doorzet van maximaal 100 ton per etmaal.

Mestopslagplaatsen, toren- en sleufsilo's, buiten het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, zijn niet in het doel 'uitoefening vanhet agrarisch bedrijf' begrepen.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos, bestaande bosstroken en de aanleg van bos en

bosstroken. De aanleg van bos en bosstrokenis niet toegestaan voorzover de grondenzijn aangeduid met 'open gebied'.

Het doel 'niet-agrarische bedrijven' is beperkttot de op het moment dat de beheersverordening is vastgesteld aanwezige bedrijfsuitoefening en voor nijverheidsbedrijven of ambachtelijke of dienstverlenende bedrijven(waaronder opslag begrepen) genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijvendan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Bij de beoordeling of sprake is van een bedrijf dat wat betreft het leefklimaat vergelijkbaar is met de bedrijvengenoemd in de categorieën 1 en 2, ligt de nadruk op de aspecten geluid, lucht, water, bodem en verkeer.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voorzover de overige doeleindenuit de bestemmingniet in hun doelmatig gebruiken/of hun functie worden beperkt.

De doeleinden ten aanzien van het behoud en herstel,en voorzover de grondenop de verbeelding zijn aangeduid als 'landgoed' en/of 'natuur' de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd doormiddel van behoud, herstel en/of, voorzover de gronden op de plankaart zijn aangeduid als 'landgoed' en/of 'natuur', de ontwikkeling van de volgendeessentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

  • -

    open gebied ten noorden van Fluitenbergen nabij Zonne Claer reliëf;

  • -

    grootschalige landbouwpercelen nabij Zonne Claer;

  • -

    malle, langgerektepercelen ten noorden van Fluitenberg, ten noorden van de Wijsterse Weg

  • -

    en rond Zwartschaap;

  • -

    afwisseling in open gebiedenen bosgebieden tussen Tiendeveen en Nieuweroord;

  • -

    twee grafheuvelsten noorden van Fluitenberg;

  • -

    cultuurhistorisch waardevolle wijken nabij Nieuweroord;

  • -

    beekdal Ruiner Aa ten noorden van Pesse; 

  • -

    terreinen van archeologische betekenis en archeologische waarde; 

  • -

    verspreide bebouwingnabij Zwartschaap;

  • -

    bebouwing in één bouwlaag met kap;

  • -

    Nuil cultuurhistorisch waardevolle nederzetting.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichting en hetgebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknick-plaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en voorzover op de plankaart aangegeven met 'dagrecreatie' tevens voor een golfterrein.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

4.1.2 Onderlinge verhoudingen

  • a.

    Ondergeschikte doeleinden

    Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf' en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

  • b.

    Bovengeschikte doeleinden

    Het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf'en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de overigedoeleinden.

  • c.

    Nevengeschikte doeleinden

    Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijnde doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

    Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzoverhet betreft het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 4.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatigeuitoefening van het agrarisch bedrijf

  • -

    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing, ter plaatse van de aanduiding agrarisch bedrijf,mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1,5 ha;

  • -

    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing waarbij een intensieve tak is uitgesloten, ter plaatse van de aanduiding grondgebonden agrarisch bedrijf,mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1,5 ha;

  • -

    de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak met bijbehorende bebouwing, ter plaatse van de aanduiding grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak, mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1,5 ha.

4.2.1.1 Bedrijfsgebouwen

  • -

    Van gebouwenmag de goot- en bouwhoogte ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. De bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 8 m. De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • -

    De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee mag per bedrijf aangeduid met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'grondgebonden agrarische bedrijf met bestaandeintensieve tak' ten hoogste 250 m² dan wel ten hoogste de bestaandeoppervlakte bedragen indien deze meer bedraagt;

  • -

    De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee mag per bedrijf aangeduid met 'agrarisch bedrijf' ten hoogte de bestaandeoppervalkte bedragen, vermeerderd met 250 mof ten hoogste 10 % van de bestaandeoppervlakte indien deze oppervlakte meer dan 2500mbedraagt;

  • -

    Onder bedrijfsgebouwen zijn kassen toegestaan met een bouwhoogte van meer dan 1,2 m tot een oppervlakte van 1000m2met dien verstandedat het oprichten van kassen niet is toegestaan voor zover de gronden zijn gelegen binnen het gebied dat op de verbeelding aangeduid is met 'veiligheidszone munitie C';

4.2.1.2 Bedrijfswoningen

Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 4.2.2;

4.2.1.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

  • -

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 m bedragenbinnen het genoemdeaaneengesloten oppervlak van 1,5 ha;

  • -

    Buiten het genoemde aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha:

    1. is de bouw van kassen toegestaantot een bouwhoogte van 1,2 m, met dien verstandedat het oprichtenvan kassen niet is toegestaan voorzover de gronden zijn gelegen binnen het gebied dat op de verbeeldingis aangeduid met 'veiligheidszone munitie C';

    2. mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen en mest- en sleufsilo's, worden gebouwd tot een maximalebouwhoogte van 3 m.

4.2.1.4 Overige bepalingen

De bebouwing dient per bedrijf te worden geconcentreerd binnen een denkbeeldige vierhoek. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient teworden gehouden met het uitzicht van woningen.

4.2.2 Bebouwing ten dienste van wonen

4.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan;

  • b.

    Per met 'dubbele woning' aangeduid gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee-aaneen-gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • c.

    De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.

  • d.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m.

  • e.

    Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen.

  • f.

    Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaandeverschijningsvorm.

  • g.

    De  oppervlakte  van het  hoofdgebouw bedraagt  ten  hoogste 200 m², dan wel  de  bestaande oppervlakte indien deze groter is. 

4.2.2.2 Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal: 

    1. 150 mbij een erf met een oppervlakte tot 1.500m2;

    2. 175 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500mtot 2.000 m2;

    3. 200 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000men groter;

en met dien verstande dat:

  • b.

    ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • c.

    de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;

  • d.

    de bouwhoogteniet meer dan 80% van de bouwhoogtevan het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstandedat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  • e.

    een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30°en niet meer dan 60° mag bedragen;

  • f.

    In aanvullingop het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunningen in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwinghet bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkantemeters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd,tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen. 

4.2.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte vanbouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a.

    maximaal1 meter mag bedragen; of 

  • b.

    maximaal 2 meter mag bedragen,mits meer dan 1 meter achter het verlengdevan de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;

4.2.3 Bebouwing ten dienste van woning landgoed

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning landgoed' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan; 

  • b.

    De vloeroppervlakte van de woning bedraagt minimaal 350 men maximaal600 m²;

  • c.

    De bouwhoogtebedraagt minimaal 5 m en maximaal 12 m;

  • d.

    De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • e.

    Indien het hoofdgebouw wordt afgedekt met een kap, mag de hoogte van de dakopbouw maximaal twee/vijfde van de totale hoogte bedragen;

  • f.

    Ten behoeve van de woning aangeduid met 'woning landgoed' zijn aan- en bijgebouwentoegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van 200 m²;

  • g.

    De bouwhoogtevan de aan- en bijgebouwen mag maximaal 6 m bedragen, terwijl de goothoogtemaximaal 4,5 m mag bedragen;

  • h.

    De aan- en bijgebouwendienen een ruimtelijke eenheid te vormen met het hoofdgebouw. Het aantal bijgebouwenbedraagt maximaal twee.

4.2.4 Bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven

  • a.

    Ten behoeve van de betreffende bedrijven op de verbeelding aangeduid met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2' mag de oppervlakte van de bestaandegebouwen met maximaal10% worden vergroot;

  • b.

    De goot- en bouwhoogtevan de gebouwen mogen maximaal 4,5 m respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    d. Per op de verbeelding met 'bedrijven, categorie B1' aangeduid bedrijf is de bouw van maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Voor het overige is de bouw van bedrijfswoningen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen, niet toegestaan; 

  • e.

    e. Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 4.2.2;

  • f.

    f. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

4.2.5 Bebouwing ten dienste van kwekerij

  • a.

    Gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak;

  • b.

    De goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt respectievelijk ten hoogste 3,5 m en 8 m dan wel ten hoogste de bestaandegoot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • d.

    Bedrijfswoningen (met uitzondering van de bestaande) zijn niet toegestaan. Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 4.2.2;

  • e.

    De hoogte van bouwwerkengeen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

4.2.6 Bebouwing ten dienste van recreatiewoningenterrein

Voorzover de gronden zijn aangeduid met 'recreatiewoningterrein' gelden de volgende bepalingen:

  • a.

    het bebouwdeoppervlak bedraagt maximaal 100 m² (inclusief aanbouwen en bijgebouwen) dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is; 

  • b.

    de perceelsoppervlakte bedraagt per recreatiewoning minimaal 300 m²;

  • c.

    de afstand van gebouwentot de grens met de aanduiding 'recreatiewoningterrein' dient ten minste 10 m, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is, te bedragen;

  • d.

    de gronden met de aanduiding'recreatiewoningterrein' mogen tot een oppervlakte van 5 ha voor ten hoogste 3% worden bebouwd ten behoeve van beheer en voorzieningen, te verhogen met 1% van het aantal meerdere hectares boven de 5 ha;

  • e.

    uitbreiding van het aantal bestaanderecreatiewoningen op het recreatiewoningterrein is niet toegestaan;

  • f.

    gebouwd dient te worden in één bouwlaag met of zonder kap met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6,5 m voor de recreatiewoningen, dan wel ten hoogste de bestaandegoothoogte en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • g.

    de afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • h.

    de bouwhoogtevoor gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen bedraagt ten hoogste 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedragen. Gebouwd dient te worden in één bouwlaag met kap;

  • i.

    per recreatiewoningterrein is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de bouwregels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 4.2.2;

  • j.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor speeltoestellen maximaal 8 m en voor overige bouwwerkenmaximaal 3 m bedragen.

4.2.7 Bebouwing ten dienste van camping

Op de gronden aangeduid met 'camping' zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan als bedoeld in 1.60, alsmede gebouwenten behoeve van beheer en voorzieningen (zoals kampwinkel, zwembad, recreatieruimtes et cetera), chalets, stacaravans en groepsaccommodatie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    tot een oppervlakte van 5 ha mag ten hoogste 3% van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein worden bebouwd met een groepsaccommodatie en gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen; indien een terrein groter is, mag voor iedere hectare meer 1% meer worden bebouwd;

  • b.

    gebouwenten behoeve van beheer en voorzieningen dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;

  • c.

    de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen bedraagt maximaal 10 m;

  • d.

    binnen reeds aanwezigebebouwing mag een groepsaccommodatie worden gerealiseerd, met dien verstandedat bij herbouw uitsluitend de bestaande oppervlakte mag worden herbouwd en de bouwhoogte maximaal 80% van het hoofdgebouw mag bedragen;

  • e.

    de afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • f.

    maximaal 20 % van het aantal standplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel als bedoeld in 1.94 , waarbij de oppervlakte van een vast kampeermiddel maximaal 50 m2 bedraagt en de goothoogte maximaal 3,5 m;

  • g.

    per camping is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de bouwvoorschriften van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 4.2.2;

  • h.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor speeltoestellen maximaal 8 m en voor overige bouwwerkenmaximaal 3 m bedragen;

  • i.

    het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik- en boomvormers. Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassingwordt gewaarborgd.

4.2.8 Bebouwing ten dienste van landgoed

Voorzover de grondenzijn aangeduid met 'woning landgoed' gelden de bepalingen zoals opgenomenin 4.2.3;

Ten behoeve van het doel 'landgoed' mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwdten behoeve van:

  • -

    de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf,met uitzondering van mest- en sleufsilo's; 

  • -

    niet-commerciële duivenhouderij;

  • -

    openbare nutsvoorzieningen.

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagtmaximaal 6 m. De inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronderbegrepen een duiventil, bedraagt 16 m3.

4.2.9 Bebouwing ten dienste van dagrecreatie

  • a.

    Ten behoeve van het doel 'dagrecreatie' is uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'beheersgebouw' een beheersgebouw ten behoeve van het golfterreinmet een maximale oppervlakte van 850 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 m en 8 m toegestaan; 

  • b.

    Ten behoeve van het doel 'dagrecreatie' is uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'clubhuis' een clubhuis ten behoeve van het golfterreinmet een maximale oppervlakte van 1.750 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 m en 8 m toegestaan. 

4.2.10 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden

  • a.

    Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;

  • b.

    Ten behoeve van de doel 'begraafplaats' is het bouwen van bouwwerkenbeperkt tot 5% van deze gronden en is de bouwhoogtevan bouwwerken beperkt tot maximaal 6 m, met dien verstandedat het realiseren van een bedrijfswoning ten behoeve van de doel 'begraafplaats' niet is toegestaan. De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • c.

    Ten behoeve van het doel 'natuur' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogte van 3 m, met dien verstandedat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend mogen worden gebouwd indien deze ten dienste staan aan de natuurdoelstellingen; 

  • d.

    Voor de overige doeleindenis het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogtevan maximaal 3 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a.

    de plaats van de bebouwingten behoeve van agrarischebedrijven in die zin dat:

    1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;

    2. de maximalebreedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogst 200 m mag bedragen;

  • b.

    de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;

  • c.

    de situeringvan woningen en aanbouwen en bijgebouwen;

  • d.

    de situeringvan gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordtgestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwingbinnen een bouwvlak;

  • e.

    de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen. 

4.4 Afwijken bouwregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

    1. van het bepaaldein 4.2.1.2 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, met dien verstandedat een tweede bedrijfswoning niet mag worden gebouwd op de gronden die op de verbeeldingzijn aangegeven met 'veiligheidszone munitie B', mits: de noodzaakvan de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarischbedrijf; de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond. 

    2. van het bepaaldein 4.2.1. en een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimveetoestaan, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven,indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;

    3. van het bepaaldein 4.2.1. en een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimveetoestaan, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf met bestaande intensievetak' en 'agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien ditnoodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak

    4. van het bepaaldein 4.2.1.1 en 4.2.5 en een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen en kwekerijentoestaan tot een goothoogte van 5 m;

    5. van het bepaaldein 4.2.4 en uitbreiding van bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven toestaan,uitsluitend voorzover deze op de plankaart zijn aangeduidmet 'bedrijven, categorie B1', mits de oppervlakte met niet meer dan 25% wordt vergroot; een uitbreiding met meer dan 25% is mogelijk na een vooraf verkregen schriftelijke akkoordverklaring van Gedeputeerde Staten en als de bedrijfseconomische noodzaakis aangetoond; 

    6. van het bepaaldein 4.2.1 en de bouw toestaan van een mestsilo buiten het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlaktot een inhoud van 2.500 m³ en met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m (exclusief afdekking), met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassingis voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'open gebied', mits: onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceelaanwezig is of ;vanwege milieuhygiënische knepunten realiseringop het bouwperceelongewenst is of;bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd. 

    7. van het bepaaldein 4.2.1 en de bouw toestaan van sleufsilo's buiten het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2.500 m³;

    8. van het bepaaldein 4.2.3 en toestaan dat de vloeroppervlakte van de woning aangeduid als 'woning landgoed' wordt vergroot tot maximaal 750 m2;

    9. van het bepaaldein 4.2.3 en toestaan dat bij de woning aangeduid als 'woning landgoed' de maximale oppervlakte voor aan- en bijgebouwen wordt vergroot tot 250 m2;

    10. van het bepaaldein 4.2.2 de verbouw toestaan van een bestaande woning met bijgebouwentot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits: het gelegen is op de gronden aangeduidmet 'landschapsbouw'; sprake is van (de aanplant van) minimaal1 ha bos; de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominenteplaats; door de situering,afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen; het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²); deze afwijkingis niet van toepassing voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A' of 'veiligheidszone munitie B'.

    11. van het bepaalde in 4.2.2. enhet afwijken van de bestaande verschijningsvorm toestaan bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits: bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is; indien van toepassingbij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldendeuitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;

  • b.

    De onder a bedoelde afwijking mag:

    1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 4.1 omschreven waarden;

    2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu,de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater; 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwe

  • c.

    Voorzover de afwijking onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduid als 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijkingbetrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de verbeelding met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduidegebieden. 

4.5 Specifieke gebruiksregels

  • a.

    Tot een gebruik, strijdigmet deze bestemming zoals bedoeld in 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

    1. het gebruik van vrijstaandebijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;

    2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agarischebedrijven categorie B1;

    3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;

    4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

  • b.

    Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

    2. de activiteitdient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;

    3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;

    4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;

    5. ten behoeve van e-commerce is geen showroomaanwezig. 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5 indien strikte toepassingvan dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringenderedenen wordt gerechtvaardigd;

  • b.

    Burgemeester en wethouderskunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 4.2.1 genoemdeaaneengesloten oppervlak, mits: onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceelaanwezig is of;vanwege milieuhygiënische knepunten realisering op het bouwperceel ongewenst is of; bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslagop een veldkavel moet worden gerealiseerd. 

  • c.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbakbij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat:

    1. de afwijkingalleen betrekking heeft op de aanduiding 'woning' en 'dubbele woning';

    2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;

    3. de afstand tussen de paardenbaken een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;

    4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;

    5. een open omheining wordt toegepast met een maximalehoogte van 2 m;

    6. de paardenbakniet is voorzien van bestrating of andere verharding;

    7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbakzodat de omgeving gevrijwaardblijft van lichthinder;

    8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

  • d.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementenbij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Deze afwijking is niet van toepassingvoorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A' of 'veiligheidszone munitie B'.

  • e.

    Voorzover de onder b, c en d genoemde afwijkinggepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekkingheeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceelof bouwblok en op de verbeeldingzijn aangeduid met 'terreinvan archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de plankaartmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden.

  • f.

    De onder b, c en d genoemdeafwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 1 omschreven waarden.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijkingvan een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos voorzoverde gronden niet zijn aangeduidmet 'open gebied'; 2. het aanleggenvan dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen. 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen; 4. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen; 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied'; 6. egaliseren. 

  • b.

    De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien: 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben; 2. De sub a, onder 4 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting. 

  • c.

    Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.

  • d.

    De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 1 omschreven waarden.

  • e.

    Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies. 

  • f.

    Voorzoverde aanlegvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeeldingzijn aangeduid als 'terreinvan archeologische betekenis' of 'terreinvan hoge archeologische waarde', wordt de aanlegvergunning niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provinciaal archeoloog. Dit advies zal tevens worden ingewonnenindien de aanlegvergunning betrekking heeft op gronden binnen een strook van 50 m rond de gebiedenop de plankaart aangeduid met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde'.

  • g.

    Voorzoverde sub a, onder 5 bedoelde vergunningbetrekking heeft op gronden die zijn aangeduidmet 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied. 

  • h.

    De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voorzoverdeze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de de provincie Drenthe.

  • i.

    De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

Artikel 5 Agrarisch - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

  • b.

    behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden, uitsluitend voor zover de gronden op de plankaartzijn aangeduid met 'natuur'; en voor de volgendesociaal-economische doeleinden:

  • c.

    uitoefening van het agrarisch bedrijf;

  • d.

    bosbouw, met uitzondering van de gronden op de verbeeldingaangeduid met 'open gebied';

  • e.

    dagrecreatie;

  • f.

    wonen, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'woning' en/of 'dubbele woning';

  • g.

    manege, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'manege';

  • h.

    niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2';

  • i.

    maatschappelijke doeleinden,uitsluitend voor zover de gronden op de verbeeldingzijn aangeduid met 'maatschappelijke doeleinden'; 

  • j.

    camping, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'camping';

  • k.

    verkeer, uitsluitendvoorzover het de bestaande wegen betreft;

  • l.

    water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • m.

    begraafplaats, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'begraafplaats'; 

  • n.

    dierenbegraafplaats, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'dierenbegraafplaats';

  • o.

    terrein van hoge archeologische waarde, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduidmet 'terrein van hoge archeologische waarde';

  • p.

    veiligheidszone munitiedepot, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'veiligheidszone munitie B' en 'veiligheidszone munitie C'';

  • q.

    vrijwaringszone radiotelescoop, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'vrijwaringszone radiotelescoop'; 

  • r.

    ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

5.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

In het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf' zijn kwekerijen alsmede het kwekenvan laan- en parkbomenen boomfruitteelt niet begrepen.

In het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf' is het vergistenvan mest/organische bijproducten begrepen tot een doorzet van maximaal 100 ton per etmaal.

Mestopslagplaatsen, toren- en sleufsilo'sbuiten het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, zijn niet in het doel 'uitoefening vanhet agrarisch bedrijf' begrepen.

Het doel 'niet-agrarische bedrijven' is beperkt tot de op het moment dat de beheersverordening is vastgesteld aanwezigebedrijfsuitoefening en voor nijverheidsbedrijven of ambachtelijke of dienstverlenende bedrijven (waaronder opslag begrepen)genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Bij de beoordeling of sprake is van een bedrijf dat wat betreft het leefklimaat vergelijkbaar is met de bedrijvengenoemd in de categorieën 1 en 2, ligt de nadruk op de aspectengeluid, lucht, water, bodem en verkeer.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruiken/of hun functie worden beperkt.

Voorzover de grondenop de verbeelding zijn aangeduid met 'natuur',is de bestemming gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

De doeleinden ten aanzien van het behoud en herstel, en voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als 'natuur' de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of, voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als 'natuur',de ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

  • -

    landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevol beekdal van het Oude Diep; 

  • -

    reliëf;

  • -

    smalle percelering, veelal haaks op de beekbedding; 

  • -

    bebouwing veelal langs de randen van het beekdal; 

  • -

    afwissing in open beslotendelen Kalenberg en Pesse; 

  • -

    essen potentieelarcheologische waarde;

  • -

    terreinen van hoge archeologische waarde;- verspreide bebouwing;

  • -

    grootschalig open veenweidegebied met verspreide bomen en bosjes; 

  • -

    cultuurhistorisch waardevolle wijken;

  • -

    waardevolle vegetatiein sloten en wijken;

  • -

    open gebied van belang voor weidevogels; zwanen, ganzen en steltlopers;

  • -

    enkele waardevolle poelen; 

  • -

    verspreide waardevolle loofbosjes; 

  • -

    slechts enige verspreidebebouwing;

  • -

    bebouwing in één bouwlaag met kap.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichtingen het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinenen van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos of bosstroken.

Van de in de bestemmingbegrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

5.1.2 Onderlinge verhoudingen

  • a.

    Ondergeschikte doeleinden

    Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan de doeleinden 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' (met uitzondering van intensieve veehouderij) en 'behouden herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

  • b.

    Bovengeschikte doeleinden

    De doeleinden 'uitoefening van het agrarischbedrijf' (met uitzondering van intensieve veehouderij) en 'behouden herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de overige doeleinden.

  • c.

    Nevengeschikte doeleinden

    Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijn de doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

    Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzoverhet betreft het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 5.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatigeuitoefening van het agrarisch bedrijf

  • -

    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing, ter plaatse van de aanduiding agrarisch bedrijf,mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1 ha;

  • -

    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing waarbij een intensieve tak is uitgesloten, ter plaatse van de aanduiding grondgebonden agrarisch bedrijf,mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1 ha;

  • -

    de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak met bijbehorende bebouwing, ter plaatse van de aanduiding grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak, mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1 ha.

5.2.1.1. Bedrijfsgebouwen

  • -

    De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee mag per bedrijf aangegevenmet 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met bestaandeintensieve tak' en 'agrarisch bedrijf' ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

  • -

    Van gebouwenmag de goot- en bouwhoogte ten hoogste 4,5 m respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • -

    Zowel binnen als buiten het genoemde aaneengesloten oppervlak zijn geen kassentoegestaan. 

5.2.1.2. Bedrijfswoningen

Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de bouwvoorschriften van bedrijfswoningen, gelden de bepalingen zoals opgenomen in 5.2.2.

5.2.1.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 m bedragen; Buiten het genoemdeaaneengesloten oppervlak van 1 ha, mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen en mest- en sleufsilo's , worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

5.2.1.4 Overige bepalingen

De bebouwing dient per bedrijf te worden geconcentreerd binnen een denkbeeldige vierhoek. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient teworden gehouden met het uitzicht van woningen.

5.2.2 Bebouwing ten dienste van wonen

5.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan;

  • b.

    Per met 'dubbele woning' aangeduid gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee-aaneen-gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • c.

    De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • d.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • e.

    Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 3en maximaal 60° dient te bedragen;

  • f.

    Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaandeverschijningsvorm;

  • g.

    De  oppervlakte  van het  hoofdgebouw bedraagt  ten  hoogste 200 m², dan wel  de  bestaande oppervlakte indien deze groter is. 

5.2.2.2. Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal: 1. 150 mbij een erf met een oppervlakte tot 1.500m2; 2. 175 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m2 tot 2.000 m2; 3. 200 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000men groter;

met dien verstande dat:

  • b.

    ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • c.

    de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;

  • d.

    de bouwhoogteniet meer dan 80% van de bouwhoogtevan het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstandedat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  • e.

    een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30°en niet meer dan 60° mag bedragen;

  • f.

    In aanvullingop het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunningen in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwinghet bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkantemeters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd,tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen. 

5.2.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte vanbouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a.

    maximaal 1 meter mag bedragen; of 

  • b.

    maximaal 2 meter mag bedragen,mits meer dan 1 meter achter het verlengdevan de voorgevelvan het hoofdgebouw wordt gebouwd.

5.2.3 Bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven

  • a.

    Ten behoeve van de betreffende bedrijven op de verbeelding aangegeven met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2' mag de oppervlakte van de bestaandegebouwen met maximaal10% worden vergroot;

  • b.

    De goot- en bouwhoogtevan de gebouwen mogen maximaal 4,5 m respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    Per op de verbeelding met 'bedrijven, categorie B1' aangegeven bedrijf is de bouw van maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Voor het overige is de bouw van bedrijfswoningen,met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen, niet toegestaan; 

  • e.

    Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 5.2.2;

  • f.

    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

5.2.4 Bebouwing ten dienste van camping

Op de gronden aangeduid met 'camping' zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan als bedoeld in 1.60, alsmede gebouwenten behoeve van beheer en voorzieningen (zoals kampwinkel, zwembad, recreatieruimtes et cetera), chalets, stacaravans en groepsaccommodatie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    tot een oppervlakte van 5 ha mag ten hoogste 3% van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein worden bebouwd met een groepsaccommodatie en gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen; indien een terrein groter is, mag voor iedere hectare meer 1% meer worden bebouwd;

  • b.

    gebouwenten behoeve van beheer en voorzieningen dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;

  • c.

    de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen bedraagt maximaal 10 m;

  • d.

    binnen reeds aanwezigebebouwing mag een groepsaccommodatie worden gerealiseerd, met dien verstandedat bij herbouw uitsluitend de bestaande oppervlakte mag worden herbouwd en de bouwhoogte maximaal 80% van het hoofdgebouw mag bedragen;

  • e.

    de afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • f.

    maximaal 20 % van het aantal standplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel, waarbij de oppervlakte van een vast kampeermiddel maximaal 50 m2 bedraagt en de goothoogtemaximaal 3,5 m;

  • g.

    per camping is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de bouwvoorschriften van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 5.2.2;

  • h.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor speeltoestellen maximaal 8 m en voor overige bouwwerkenmaximaal 3 m bedragen;

  • i.

    het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik- en boomvormers.Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassingwordt gewaarborgd.

5.2.5 Bebouwing ten dienste van maatschappelijkedoeleinden

  • a.

    Ten behoeve van de op de verbeelding met 'maatschappelijke doeleinden' aangeduide gronden mag de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% worden vergroot;

  • b.

    De goot- en bouwhoogtevan de gebouwen mogen maximaal 3,5 m respectievelijk 8 m, dan wel ten hoogste de bestaandegoot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen.

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    De bouw van bedrijfswoningen, met uitzondering van de bestaande dienstwoningen, is niet toegestaan. 

  • e.

    Wat betreft de bouwregels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 5.2.2;

  • f.

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

5.2.6 Bebouwing ten dienste van manege

  • a.

    Ten behoeve van de betreffende bedrijven op de verbeelding aangeduid met 'manege' mag de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% worden vergroot;

  • b.

    Gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak;

  • c.

    De goot- en bouwhoogtevan gebouwen mag maximaal 4,5 m respectievelijk 12 m dan wel ten hoogste de bestaandegoot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen;

  • d.

    De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

  • e.

    De bouw van bedrijfswoningen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen, is niet toegestaan;

  • f.

    Wat betreft de bouwvoorschriften van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 5.2.2;

  • g.

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

5.2.7 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden

  • a.

    Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;

  • b.

    Ten behoeve van de doelen 'begraafplaats' en 'dierenbegraafplaats' ishet bouwen van bouwwerken beperkt tot 5% van de oppervlakte van de als zodanig aangeduide gronden en is de bouwhoogtevan bouwwerken beperkt tot maximaal 6 m, met dien verstandedat het realiserenvan een (bedrijfs)woning ten behoeve van de doelen 'begraafplaats' en 'dierenbegraafplaats' niet is toegestaan. De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m.

  • c.

    Ten behoeve van het doel 'natuur'is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitendmogen worden gebouwd indien deze ten dienstestaan aan de natuurdoelstellingen; 

  • c.

    Voor de overige doeleindenis het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogtevan maximaal 3 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a.

    de plaats van de bebouwingten behoeve van agrarischebedrijven in die zin dat:

    1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;

    2. de maximalebreedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 200 m mag bedragen;

  • b.

    de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;

  • c.

    de situeringvan woningen en aanbouwen en bijgebouwen;

  • d.

    de situeringvan gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwingbinnen een bouwvlak;e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen. 

5.4 Afwijken bouwregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

    1. van het bepaaldein 5.2.1.2 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits: de noodzaakvan de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarischbedrijf; de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond. 

    2. een vergrotingvan het oppervlak ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee, bij de met 'grondgebonden agrarischbedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;

    3. een vergrotingvan het oppervlak ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee, bij de met 'grondgebonden agrarischbedrijf met bestaande intensieve tak' en 'agrarisch bedrijf' aangeduidebedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;

    4. de bouw van een sleufsilo buiten het in 5.2.1 genoemdeaaneengesloten oppervlak tot een bouwhoogtevan 3 m en tot een inhoud van maximaal 2500m3;

    5. een grotere goothoogtevan agrarische bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 5 m;

    6. uitbreiding van bebouwingten dienste van niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover deze op de plankaart zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1', mits de oppervlakte met niet meer dan 25% wordt vergroot; een uitbreiding met meer dan 25% is mogelijk na een vooraf verkregen schriftelijke akkoordverklaring van Gedeputeerde Staten en als de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond; 

    7.de verbouw van een bestaande woning met bijgebouwen tot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits: het gelegen is op de gronden aangeduidmet 'landschapsbouw'; sprake is van (de aanplant van) minimaal1 ha bos; de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominenteplaats; door de situering,afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen; het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²).

    8. het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits: bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is; indien van toepassing bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldendeuitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;

  • b.

    De onder a bedoelde afwijking mag:

    1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 5.1 omschreven waarden;

    2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu,de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;

    3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen 

  • c.

    Voorzover de afwijking onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduid als 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de vrijstelling betrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de verbeeldingmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduidegebieden. 

5.5 Specifieke gebruiksregels

  • a.

    Tot een gebruik, strijdigmet deze bestemming zoals bedoeld in 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

    1. het gebruik van vrijstaandebijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;

    2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agarischebedrijven categorie B1;

    3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;

    4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

  • b.

    Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

    2. de activiteitdient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;

    3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;

    4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;

    5. ten behoeve van e-commerce is geen showroomaanwezig. 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • a.

    Burgemeester en wethouderskunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5 indien strikte toepassingvan dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringenderedenen wordt gerechtvaardigd;

  • b.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 5.2.1 genoemdeaaneengesloten oppervlak.

  • c.

    Burgemeester en wethouderskunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat: 1. de afwijkingalleen betrekking heeft op de aanduiding 'wonen'; 2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt; 3. de afstand tussen de paardenbaken een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt; 4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt; 5. een open omheining wordt toegepast met een maximalehoogte van 2 m; 6. de paardenbakniet is voorzien van bestrating of andere verharding; 7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbakzodat de omgeving gevrijwaardblijft van lichthinder; 8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

  • d.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementenbij omgevingsvergunning afwijken van de regels.

  • e.

    Voorzover de onder b, c en d genoemde afwijkinggepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekkingheeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeeldingzijn aangeduid met 'terreinvan archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de plankaartmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden.

  • f.

    De onder b, c en d genoemdeafwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 1 omschreven waarden.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijkingvan een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het aanleggenvan dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.

    2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen; 

    3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;

     4. het dempen van wijken of sloten;

    5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het betreft de gronden die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied'; 6. egaliseren. 

  • b.

    De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:

    1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;

    2. De sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting; 

  • c.

    Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.

  • d.

    De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 5.1 omschreven waarden.

  • e.

    Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies. 

  • f.

    Voorzover de aanlegvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduid als 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de aanlegvergunning niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provinciaal archeoloog. Dit advies zal tevens worden ingewonnenindien de aanlegvergunning betrekking heeft op gronden binnen een strook van 50 m rond de gebieden op de plankaartaangeduid met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde'.

  • g.

    Voorzover de sub a, onder 5 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied. 

 

Artikel 6 Agrarisch - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden; en voor de volgendesociaal-economische doeleinden:

  • b.

    uitoefening van het agrarisch bedrijf;

  • c.

    bosbouw;

  • d.

    wonen, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'woning';

  • e.

    bestaand bos, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'bestaand bos'; 

  • f.

    niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangegeven met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2';

  • g.

    verkeer, uitsluitendvoorzover het de bestaande wegen betreft;

  • h.

    water en waterhuishoudkundige voorzieninge

  • i.

    ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

6.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

Het doel 'niet-agrarische bedrijven' is beperkt tot de op het moment dat de beheersverordening is vastgesteld aanwezigebedrijfsuitoefening en voor nijverheidsbedrijven of ambachtelijke of dienstverlenende bedrijven (waaronder opslag begrepen)genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Bij de beoordeling of sprake is van een bedrijf dat wat betreft het leefklimaat vergelijkbaar is met de bedrijvengenoemd in de categorieën 1 en 2, ligt de nadruk op de aspectengeluid, lucht, water, bodem en verkeer.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruiken/of hun functie worden beperkt.

In het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf' is het kweken van laan- en parkbomen en boomfruit niet begrepen.

De doeleinden ten aanzien van het behoud en herstelvan landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

- reliëf;

- onregelmatige blokverkaveling;

- bebouwing veelal langs wegen;

- verspreid voorkomende bospercelen en -singels; 

- potentieel archeologisch waardevol;

- bebouwing in één bouwlaag met kap.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichtingen het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinenen van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos of bosstroken.

Van de in de bestemmingbegrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

6.1.2 Onderlinge verhoudingen

  • a.

    Ondergeschikte doeleinden

    Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan de doeleinden 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

  • b.

    Bovengeschikte doeleinden

    De doeleinden 'uitoefening van het agrarischbedrijf' en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de overigedoeleinden.

  • c.

    Nevengeschikte doeleinden

    Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijn de doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzoverhet betreft het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 6.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Bebouwing ten dienste van wonen

6.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan;

  • b.

    Per met 'dubbele woning' aangeduid gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee-aaneen-gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • c.

    De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • d.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • e.

    Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 3en maximaal 60° dient te bedragen;

  • f.

    Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaandeverschijningsvorm;

  • g.

    De  oppervlakte  van het  hoofdgebouw bedraagt  ten  hoogste 200 m², dan wel  de  bestaande oppervlakte indien deze groter is. 

6.2.2.2. Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal:

    1. 150 mbij een erf met een oppervlakte tot 1.500m2;

    2. 175 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m2 tot 2.000 m2;

    3. 200 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000men groter;

met dien verstande dat:

  • b.

    ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • c.

    de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;

  • d.

    de bouwhoogteniet meer dan 80% van de bouwhoogtevan het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstandedat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  • e.

    een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30°en niet meer dan 60° mag bedragen;

  • f.

    In aanvullingop het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunningen in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwinghet bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd,tot een maximum van 500 maan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen. 

6.2.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte vanbouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a.

    maximaal1 meter mag bedragen; of 

  • b.

    maximaal 2 meter mag bedragen,mits meer dan 1 meter achter het verlengdevan de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.

6.2.2 Bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven

  • a.

    Ten behoeve van de betreffende bedrijven op de verbeelding aangegeven met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2' mag de oppervlakte van de bestaandegebouwen met maximaal10% worden vergroot;

  • b.

    De goot- en bouwhoogtevan de gebouwen mogen maximaal 4,5 m respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    Per op de verbeelding met 'bedrijven, categorie B1' aangegeven bedrijf is de bouw van maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Voor het overige is de bouw van bedrijfswoningen,met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen, niet toegestaan; 

  • e.

    Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 6.2.1;

  • f.

    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

6.2.3 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden

  • a.

    Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;

  • b.

    Voor de overige doeleindenis het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogtevan maximaal 3 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a.

    de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;

  • b.

    de situeringvan woningen en aanbouwen en bijgebouwen;

  • c.

    de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen. 

6.4 Afwijken bouwregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

    1. uitbreiding van bebouwingten dienste van niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover deze op de verbeelding zijn aangeduidmet 'bedrijven, categorie B1', mits de oppervlakte met niet meer dan 25% wordt vergroot; een uitbreiding met meer dan 25% is mogelijk na een vooraf verkregen schriftelijke akkoordverklaring van Gedeputeerde Staten en als de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;

    2. het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning', mits: de bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is; indien van toepassingbij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldendeuitgangspunten zoals deze in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn vastgelegd.

  • b.

    De onder a bedoelde afwijking mag:

    1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 6.1 omschreven waarden;

    2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu,de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;

    3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelings-mogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

6.5 Specifieke gebruiksregels

a. Tot een gebruik, strijdigmet deze bestemming zoals bedoeld in 6.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

1. het gebruik van vrijstaandebijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;

2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten

agrarische bedrijven en niet agarischebedrijven categorie B1;

3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van

permanente bewoning;

4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

b. Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten

behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik

overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de 

woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag,

indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden 

beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

2. de activiteitdient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;

3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet

milieubeheer zijn;

4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop

als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;

5. ten behoeve van e-commerce is geen showroomaanwezig. 

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • a.

    Burgemeester en wethouderskunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5 indien strikte toepassingvan dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringenderedenen wordt gerechtvaardigd;

  • b.

    Burgemeester en wethouderskunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat:

    1. de afwijkingalleen betrekking heeft op de aanduiding wonen;

    2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;

    3. de afstand tussen de paardenbaken een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;

    4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;

    5. een open omheining wordt toegepast met een maximalehoogte van 2 m;

    6. de paardenbakniet is voorzien van bestrating of andere verharding;

    7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbakzodat de omgeving gevrijwaardblijft van lichthinder;

    8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

  • c.

    Burgemeester en wethouderskunnen ten behoeve van evenementenbij omgevingsvergunning afwijken van de regels;

  • d.

    Voorzover de onder b en c genoemde afwijking gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeeldingzijn aangeduid met 'terreinvan archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijkingniet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de verbeelding met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden.

  • e.

    De onder b en c genoemdeafwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 6.1 omschreven waarden.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het aanleggenvan dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;

    2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen; 

    3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen; 

    4. egaliseren. 

  • b.

    De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:

    1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben; 

    2. de sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting. 

  • c.

    Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.

  • d.

    De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 6.1 omschreven waarden.

  • e.

    Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies. 

  • f.

    Voorzover de de aanlegvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeeldingzijn aangeduid met 'terreinvan archeologische betekenis' of 'terrein' van hoge archeologische waarde', wordt de afwijkingniet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de verbeelding met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden.

Artikel 7 Agrarisch - 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor:

a. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke- en natuurlijke waarden;

en voor de volgendesociaal-economische doeleinden:

b. dagrecreatie;

c. bosbouw;

d. wonen, uitsluitendvoor zover de gronden zijn aangegevenmet 'woning';

e. verkeer, uitsluitendvoorzover het de bestaande wegen betreft;

f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g. recreatiewoning, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'recreatiewoning';

h. bestaand bos, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'bestaand bos';

i. terrein van archeologische betekenis, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met

'terrein van archeologische betekenis'; 

j. terrein van zeer hoge archeologische waarde, uitsluitendvoorzover de gronden zijn

aangegeven met 'terreinvan zeer hoge archeologische waarde';

k. veiligheidszone munitie C, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met

'veiligheidszone munitie C';

l. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

7.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen en kappen van landschapselementen uitsluitend met toepassing van een aanlegvergunning toegestaan. In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruiken/of hun functie worden beperkt. De doeleinden ten aanzien van het behoud,herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de volgendeessentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

- Boerveense plassen vrijwel vlak, heischraalheideterrein met veel venige laagten, vennetjes en veenputten;

- grafheuvel in de Boerveense plassen;

- zeldzame plantensoorten, zoals de Gevlekte orchis, Liggende vleugeltjesbloem, 

- Heidekartelblad Oeverkruid, Kleine en Ronde zonnedauwen Moeraswolfsklauw in de 

- Boerveense plassen; 

- grote vogelrijkdom in de Boerveense plassen;

- cultuurhistorisch waardevolle klinkerweg door de Boerveense plassen;

- nauwelijks bebouwing;

- uitbundige groei van Kamperfoelie in Kremboong;

- reliëf in Kremboong;

- rechtlijnige padenstructuur in Kremboong;

- structuurrijke houtopstandmet ondergroei van Rode en Blauwe Bosbes in Kremboong;

- rijke paddenstoelen- en plantenleven in Kremboong;

- vlakke en hooggelegen plateaus met steilranden in het Nuilerveld;

- gevarieerde samenstelling van de heide in het Nuilerveld.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichtingen het gebruik van voet-, fiets- en ruiterpaden, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie.

Het doel 'bosbouw'is beperkt tot bestaand bos of bosstroken en voor de aanleg van bos en bosstroken.

Van de in de bestemmingbegrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste het bestaande aantal bedragen

7.1.2 Onderlinge verhoudingen

Ondergeschikt e doeleinden

Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan de doeleinden 'behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

Bovengeschikt e doeleinden

De doeleinden 'behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de doeleinden 'wonen' en 'dagrecreatie'.

Nevengeschikt e doeleinden

Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijn de doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzoverhet betreft het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en

natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 7.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Bebouwing ten dienste van wonen

7.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan; 

  • b.

    Per met 'dubbele woning' aangeduid gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee-aaneen-gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • c.

    De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • d.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m.

  • e.

    Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;

  • f.

    Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaandeverschijningsvorm;

  • g.

    De  oppervlakte  van het  hoofdgebouw bedraagt  ten  hoogste 200 m², dan wel  de  bestaande oppervlakte indien deze groter is. 

7.2.2.2 Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal: 

    1. 150 mbij een erf met een oppervlakte tot 1.500m2;

    2. 175 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500mtot 2.000 m2;

    3. 200 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000men groter;

met dien verstande dat:

  • b.

    ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • c.

    de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;

  • d.

    de bouwhoogteniet meer dan 80% van de bouwhoogtevan het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstandedat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  • e.

    een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30°en niet meer dan 60° mag bedragen;

  • f.

    In aanvullingop het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunningen in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd,tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen. 

7.2.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a.

    maximaal1 meter mag bedragen; of 

  • b.

    maximaal 2 meter mag bedragen,mits meer dan 1 meter achter het verlengdevan de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.

7.2.2 Bebouwing ten dienste van recreatiewoning

Voorzover de grondenop de verbeelding zijn aangeduid met 'recreatiewoning' gelden de volgende bepalingen:

  • a.

    het bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal100 m(inclusief aanbouwenen bijgebouwen) dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is; 

  • b.

    de perceelsoppervlakte per recreatiewoning bedraagt ten mintse 300 m2;

  • c.

    gebouwd dient te worden in één bouwlag met of zonder kap met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6,5 m, dan wel de bestaande goot hoogteen bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • d.

    de afstand tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m.

7.2.3 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden

Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkttot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a.

    de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van gebouwen;

  • b.

    de situeringvan woningen en aanbouwen en bijgebouwen;

  • c.

    de situeringvan gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwingbinnen een bouwvlak;

  • d.

    de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

7.4 Afwijken bouwregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

    1. verbouw van een bestaande woning met bijgebouwen tot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits: het gelegen is op de gronden aangeduidmet 'landschapsbouw'; sprake is van (de aanplant van) minimaal1 ha bos; de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominenteplaats; door de situering,afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen; het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²).

    2. het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits: bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is; indien van toepassingbij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldendeuitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;

  • b.

    De onder a bedoelde afwijking mag:

    1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 7.1 omschreven waarden;

    2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu,de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;

    3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen 

  • c.

    Voorzover de afwijking onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduid als 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van zeer hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijkingbetrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de verbeelding met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van zeer hoge archeologische waarde' aangeduidegebieden. 

7.5 Specifieke gebruiksregels

  • a.

    Tot een gebruik, strijdigmet deze bestemming zoals bedoeld in 7.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

    1. het gebruik van vrijstaandebijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;

    2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agarischebedrijven categorie B1;

    3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;

    4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

  • b.

    Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

    2. de activiteitdient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;

    3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;

    4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;

    5. ten behoeve van e-commerce is geen showroomaanwezig. 

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.5 indien strikte toepassingvan dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringenderedenen wordt gerechtvaardigd;

  • b.

    Burgemeester en wethouderskunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat:

    1. de afwijkingalleen betrekking heeft op de aanduiding wonen;

    2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;

    3. de afstand tussen de paardenbaken een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;

    4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;

    5. een open omheining wordt toegepast met een maximalehoogte van 2 m

    6. de paardenbakniet is voorzien van bestrating of andere verharding;

    7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbakzodat de omgeving gevrijwaardblijft van lichthinder;

    8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

  • c.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementenbij omgevingsvergunning afwijkenvan de regels;.

  • d.

    Voorzoverde afwijking onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceelof bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduidals 'terrein van archeologische betekenis' of 'terreinvan zeer hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijkingbetrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassingop een strook van 50 m rond de verbeeldingmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van zeer hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden. 

  • e.

    De onder b en c genoemdeafwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 7.1 omschrevenwaarden.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijkingvan een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het aanleggenvan dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;

    2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen; 

    3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen; 

    4. het kappen van bos, voorzover op de verbeelding aangeduid als 'bestaand bos'; 

    5. het aanplanten van bos; 

    6. het dempen van wijken en sloten; 

    7. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het betreft de gronden die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied'.

    8. egaliseren. 

  • b.

    De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:

    1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben; 

    2. de sub a, onder 3, 4 en 5 bedoelde vergunningis niet vereist indien sprake is van erfbeplanting.

  • c.

    Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.

  • d.

    De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 7.1 omschreven waarden.

  • e.

    Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met hetverzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies. 

  • f.

    Voorzoverde aanlegvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangegevenmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terreinvan zeer hoge archeologische waarde' wordt de aanlegvergunning niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnenbij de provinciaal archeoloog. Dit advies zal tevens worden ingewonnen indien de aanlegvergunning betrekking heeft op gronden binnen een strook van 50rond het gebied op de verbeelding zijn aangeduidmet 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van zeer hoge archeologische waarde'.

  • g.

    Voorzover de sub a, onder 7 bedoelde vergunningbetrekking heeft op gronden welke op de verbeelding zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied. 

  • h.

    De sub a onder 5 bedoelde vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.

Artikel 8 Agrarisch - 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgendesociaal-economische doeleinden:

  • b.

    uitoefening van het agrarisch bedrijf;

  • c.

    bosbouw;

  • d.

    dagrecreatie;

  • e.

    wonen, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'woning' en/of 'dubbele woning';

  • f.

    sportterrein, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'sportterrein';

  • g.

    niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduidmet 'bedrijvencategorie B2';

  • h.

    maatschappelijke doeleinden,uitsluitend voor zover de gronden op de verbeeldingzijnaangeduid met 'maatschappelijke doeleinden'; 

  • i.

    verkeer, uitsluitendvoorzover het de bestaande wegen betreft;

  • j.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • k.

    bestaand bos, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangeduidmet 'bestaand bos'.;

  • l.

    ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

8.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

De doeleinden ten aanzien van het behoud,herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de volgendeessentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

- ecologisch en landschappelijke waardevolle beplanting;

- zowel loof- als naaldbos; 

- uitgebreid padennetwerk;

- op grote schaal voorkomenvan stermos en hulst;

- enige restantenvan heideterreintjes;

- enige dobben;

- vrijwel ontbrekenvan bebouwing;

- veel bodemgradiënten;

- aardkundig waardevol.

In het doel 'uitoefening van het agrarischbedrijf' zijn kwekerijen alsmede het kwekenvan laan- en parkbomenen boomfruitteelt niet begrepen.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruiken/of hun functie worden beperkt.

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is het vergisten van mest/organische bijproducten begrepen tot een doorzet van maximaal 100 ton per etmaal.

Mestopslagplaatsen, toren- en sleufsilo's zijn niet in het doel 'uitoefening vanhet agrarisch bedrijf' begrepen.

Het doel 'bosbouw'is beperkt tot bestaand bos of bosstroken en voor de aanplant van bos en bosstroken.

Het doel 'niet-agrarische bedrijven' is beperkt tot de op het moment dat de beheersverordening is vastgesteld aanwezigebedrijfsuitoefening en voor nijverheidsbedrijven of ambachtelijke of dienstverlenende bedrijven (waaronder opslag begrepen)genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Bij de beoordeling of er sprake is van een bedrijf dat wat betreft het leefklimaat vergelijkbaar is met de bedrijvengenoemd in de categorieën 1 en 2, ligt de nadruk op de aspectengeluid, lucht, water,

bodem en verkeer.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichtingen het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen,de met 'dagrecreatie' aangegeven gronden en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmeegelijk te stellen voorzieningen.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste het bestaande aantal bedragen.

8.1.2 Onderlinge verhoudingen

Ondergeschikt e doeleinden

Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan de doeleinden 'behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden' en 'dagrecreatie'.

Bovengeschikt e doeleinden

De doeleinden 'behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden' en 'dagrecreatie' zijn bovengeschikt aan de overigedoeleinden.

Nevengeschikt e doeleinden

Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijn de doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzoverhet betreft het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en

natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 8.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatigeuitoefening van het agrarisch bedrijf

de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing waarbij een intensieve tak is uitgesloten, ter plaatse van de aanduiding grondgebonden agrarisch bedrijf,mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1 ha;

8.2.1.1. Bedrijfsgebouwen

- De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee mag per bedrijf aangegevenmet 'grondgebonden agrarischbedrijf' ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

- Van gebouwenmag de goot- en bouwhoogte ten hoogste 4,5 m respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;

- Binnen het genoemde aaneengesloten oppervlak vam 1 ha zijn geen mest- en sleufsilo's toegestaan. 

8.2.1.2. Bedrijfswoningen

Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de bouwvoorschriften van bedrijfstwoningen, gelden de bepalingen zoals opgenomen in 8.2.2.

8.2.1.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

- Binnen het genoemde aaneengesloten oppervlak van 1 ha mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwenzijnde, ten hoogste 12 m bedragen en is de bouw van mest- en sleufsilo's niet toegestaan; 

- Buiten het genoemde aaneengesloten oppervlak van 1 ha, mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen en mest- en sleufsilo's , worden gebouwd tot een maximalebouwhoogte van 3 m.

8.2.1.4 Overige bepalingen

De bebouwing dient per bedrijf te worden geconcentreerd binnen een denkbeeldige vierhoek. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient teworden gehouden met het uitzicht van woningen.

8.2.2 Bebouwing ten dienste van wonen

8.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan;

  • b.

    Per met 'dubbele woning' aangeduid gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee-aaneen-gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • c.

    De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • d.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • e.

    Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 3en maximaal 60° dient te bedragen;

  • f.

    Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaandeverschijningsvorm;

  • g.

    gDe  oppervlakte  van het  hoofdgebouw bedraagt  ten  hoogste 200 m², dan wel  de  bestaande oppervlakte indien deze groter is. 

8.2.2.2. Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal: 

    1. 150 mbij een erf met een oppervlakte tot 1.500m2;

    2. 175 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500mtot 2.000 m2;

    3. 200 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000men groter;

met dien verstande dat:

  • b.

    ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • c.

    de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 me ter mag bedragen;

  • d.

    de bouwhoogteniet meer dan 80% van de bouwhoogtevan het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstandedat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  • e.

    een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30°en niet meer dan 60° mag bedragen;

  • f.

    In aanvullingop het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunningen in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwinghet bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkantemeters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd,tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen. 

5.2.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte vanbouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a.

    maximaal1 meter mag bedragen; of 

  • b.

    maximaal 2 meter mag bedragen,mits meer dan 1 meter achter het verlengdevan de voorgevelvan het hoofdgebouw wordt gebouwd.

8.2.3 Bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven

  • a.

    Ten behoeve van de betreffende bedrijven op de verbeelding aangegeven met 'bedrijven, categorie B2' mag de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% worden vergroot;

  • b.

    De goot- en bouwhoogtevan de gebouwen mogen maximaal 4,5 m respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen;

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen;

  • e.

    De  bouw van bedrijfswoningen, met  uitzondering van de  bestaande bedrijfswoningen, niet toegestaan;

  • f.

    Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 8.2.2.

8.2.4 Bebouwing ten dienste van maatschappelijkedoeleinden

  • a.

    Ten behoeve van de op de verbeelding met 'maatschappelijke doeleinden' aangeduide gronden mag de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% worden vergroot;

  • b.

    De goot- en bouwhoogtevan de gebouwen mogen maximaal 3,5 m respectievelijk 8 m, dan wel ten hoogste de bestaandegoot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen.

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

8.2.5 Bebouwing ten dienste van sportterrein

  • a.

    Ten behoeve van de op de verbeelding met 'sportterrein' aangeduide gronden mag maximaal 4van de oppervlakte worden bebouwd ten behoeve van beheersgebouwen en kleed- en wasruimtes;

  • b.

    De bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogtebedragen, indien deze meer bedraagt.

  • c.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;

  • d.

    De bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag met uitzondering vanverlichting, ballenvangers en tribunes,ten hoogste 3 m bedragen. Per sportvereniging is ten hoogste lichtkranttoegestaan met een hoogte van 3 m, een breedte van 1,5 m en een dikte van 0,5 m.

8.2.6 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden

Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkttot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a.

    de plaats van de bebouwingten behoeve van agrarischebedrijven in die zin dat: 1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige vierhoek; 2. de maximalebreedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 200 m mag bedragen;

  • b.

    de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;

  • c.

    de situeringvan woningen en aanbouwen en bijgebouwen;

  • d.

    de situeringvan gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordtgestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwingbinnen een bouwvlak;

  • e.

    de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

8.4 Afwijken bouwregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

    1. van het bepaaldein 8.2.1.2 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 8.2.1 genoemdeaaneengesloten oppervlak, mits:de noodzaakvan de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;de levensvatbaarheid van het agrarisch agrarisch bedrijf is aangetoond.

     2. een vergrotingvan het oppervlak ten behoeve van fokkerijen,mesterijen en/of pluimvee, bij de met 'grondgebonden agrarischbedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het in 8.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;

    3. een grotere goothoogtevan agrarische bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 5 m;

    4. de bouw van een mestsilo binnen het in 8.2.1 genoemdeaaneengesloten oppervlak tot een inhoud van 2.500 m3 eneenbouwhoogte van ten hoogste 5 m (exclusief afdekking); 

    5. de bouw van een sleufsilo binnen het in 8.2.1 genoemdeaaneengesloten oppervlak tot een inhoud van 2.500 men een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;

    6. het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits: bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is; indien van toepassingbij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehoudenmet de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;

  • b.

    b. De onder a bedoelde afwijking mag:

    1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 8.1 omschreven waarden;

    2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu,de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;

    3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen. 

8.5 Specifieke gebruiksregels

  • a.

    Tot een gebruik, strijdigmet deze bestemming zoals bedoeld in 8.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

    1. het gebruik van vrijstaandebijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;

    2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soortenagrarische bedrijven en niet agarischebedrijven categorie B1;

    3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve vanpermanente bewoning;

    4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

  • b.

    Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen tenbehoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruikovereenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

    2. de activiteitdient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;

    3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wetmilieubeheer zijn;

    4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;

    5. ten behoeve van e-commerce is geen showroomaanwezig. 

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • a.

    Burgemeester en wethouderskunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.5 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringenderedenen wordt gerechtvaardigd;

  • b.

    Burgemeester en wethouderskunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels en toestaan dat mestopslagen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, worden aangebracht binnen het in 8.2.1 aaneengesloten oppervlak tot een inhoud van 2500m3;

  • c.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbakbij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat:

    1. de afwijkingalleen betrekking heeft op de aanduiding wonen;

    2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;

    3. de afstand tussen de paardenbaken een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;

    4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;

    5.een open omheining wordt toegepast met een maximalehoogte van 2 m;

    6. de paardenbakniet is voorzien van bestrating of andere verharding;

    7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbakzodat de omgeving gevrijwaardblijft vanlichthinder;

    8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

  • d.

    Burgemeester en wethouderskunnen ten behoeve van evenementenbij omgevingsvergunningafwijken van de regels;.

  • e.

    De onder b, c en d genoemdeafwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 8.1omschreven waarden.

8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verbodenzonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het aanleggenvan dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;

    2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen; 

    3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen; 

    4. het dempen van wijken en sloten;

    5. het kappen van bos, voorzoverop de plankaart aangeduid als 'bestaand bos';

    6. het aanplantenvan bos;

    7. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergrotenof verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzoverhet betreft de gronden op de toetsingskaartaangegeven met 'hydrologisch aandachtsgebied'. 

  • b.

    de sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:

    1. het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoudtot doel hebben; 

    2. de sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting. 1. De sub a bedoelde vergunningis niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoudtot doel hebben. 

  • c.

    Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.

  • d.

    De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreukdoen aan de in 8.1 omschreven waarden.

  • e.

    Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

  • g.

    Voorzover de sub a, onder 7 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke op de toetsingskaart zijn aangegeven met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op deplankaartzijn voorzien vande aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogenop basis van de gevolgenvoor het omliggende agrarische gebied.

  • h.

    De sub a onder 6 bedoelde vergunning wordt niet eerder verleenddan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.

Artikel 9 Leiding - Gas 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a.

    een hoofdgastransportleiding; met de daarbij behorende:

  • b.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnenvan de betreffende leidingbeheerder; 

  • b.

    geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding; 

  • c.

    de veiligheid van de gasleiding niet mag worden geschaad; 

  • d.

    er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik,strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 9.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekendhet permanent opslaan van goederen.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  • a.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnenvan de betreffende leidingbeheerder; 

  • b.

    geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding; 

  • c.

    de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad. 

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

    1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

    2. het uitvoerenvan graafwerkzaamheden;

    3. het in de grond brengen van voorwerpen;

    4. het aanleggenvan oppervlakteverhardingen;

    5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen; 

    6. het aanleggen,vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

  • b.

    Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;

    3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

    4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • c.

    De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 10 Leiding - Gas 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a.

    een hoofdgastransportleiding; 

met de daarbij behorende:

  • b.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwenzijnde, worden gebouwd, mits:

  • a.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnenvan de betreffende leidingbeheerder; 

  • b.

    geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding; 

  • c.

    de veiligheid van de gasleiding niet mag worden geschaad; 

  • d.

    er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekendhet permanent opslaan van goederen.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  • a.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnenvan de betreffende leidingbeheerder; 

  • b.

    geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding; 

  • c.

    de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad. 

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

    1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

     2. het uitvoerenvan graafwerkzaamheden;

    3. het in de grond brengen van voorwerpen;

    4. het aanleggenvan oppervlakteverhardingen;

    5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen;

     6. het aanleggen,vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

  • b.

    Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;

    3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

    4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • c.

    De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 11 Leiding - Hoogspanning

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a.

    een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 110 kV;

met de daarbij behorende:

  • b.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwenzijnde, worden gebouwd, mits:

  • a.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnenvan de betreffende leidingbeheerder; 

  • b.

    geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding; 

  • c.

    de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet mag worden geschaad; 

  • d.

    er geen kwetsbare objecten worden toegelaten. 

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekendhet permanent opslaan van goederen.

11.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  • a.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnenvan de betreffende leidingbeheerder; 

  • b.

    geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding; 

  • c.

    de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet wordt geschaad.

 

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

    1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; 

    2. het uitvoerenvan graafwerkzaamheden;

    3. het in de grond brengen van voorwerpen;

    4. het aanleggenvan oppervlakteverhardingen;

    5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen; 

    6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren

  • b.

    Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;

    3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

    4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • c.

    De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a.

    een bovengrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 220 kV ;

met de daarbij behorende:

  • b.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

12.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende hoogspanningsleidingbeheerder, indien gelegen binnen 25 meter gerekend vanuit de hartlijn Leiding - Hoogspanningsverbinding 2, zoals op de verbeelding is weergegeven;

  • b.

    geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding. 

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden binnen de zone van 25 meter gerekend vanuit de hartlijn Leiding - Hoogspanningsverbinding 2, zoals op de verbeelding is weergegeven zonder of in afwijkingvan een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassingzijnde bestemmingen:

    1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

    2. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;

    3. het indrijvenvan voorwerpen in de bodem;

    4. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    5. het permanentopslaan van goederen;

    6. het aanleggen,vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

  • b.

    Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. die reeds in uitvoeringzijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; 

    3. de mogen worden uitgevoerdkrachtens een reeds verleende vergunning.

  • c.

    De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen. 

Artikel 13 Maatschappelijk - Militaire doeleinden

13.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  • b.

    bosbouw;

  • c.

    wonen, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'woning';

  • d.

    bestaand bos, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'bestaand bos;

  • e.

    verkeer, uitsluitendvoorzover het de bestaande wegen betreft;

  • f.

    militair magazijncomplex ten  behoeve  van de  oplag en  bewerking  van munitie en  andere militaire goederen;

  • g.

    ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

13.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruiken/of hun functie worden beperkt.

In het doel 'behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos, bestaande bosstroken en de aanleg van bos en bosstroken.

Van de in de bestemmingbegrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

13.1.2 Onderlinge verhoudingen

  • a.

    Ondergeschikte doeleinden

    Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan het doeleind 'militair magazijncomplex ten behoeve van de oplag en bewerking van munitie en andere militaire goederen'.

  • b.

    Bovengeschikte doeleinden

    Het doeleind 'militair magazijncomplex ten behoeve van de oplag en bewerking van munitieen andere militairegoederen' is bovengeschikt aan alle overigedoeleinden.

  • c.

    Nevengeschikte doeleinden

    Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijn de doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

13.2 Bouwregels

13.2.1 Bebouwing ten dienste van militair magazijncomplex

  • a.

    Voor gebouwenten behoeve van het militair magazijncomplex geldt een maximaal bebouwd oppervlak van 10% van het bestemmingsvlak; 

  • b.

    De bouwhoogtevan gebouwen en bouwwerken mag niet meer dan 8 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte.

13.2.2 Bebouwing ten dienste van wonen

13.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a.

    Ten behoeve van wonen is per met 'woning' aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan; 

  • b.

    Per met 'dubbele woning' aangeduid gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee aaneen gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • c.

    De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

  • d.

    De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m.

  • e.

    Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;

  • f.

    Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaandeverschijningsvorm;

  • g.

    De  oppervlakte  van het  hoofdgebouw bedraagt  ten  hoogste 200 m², dan wel  de  bestaande oppervlakte indien deze groter is. 

13.2.2.2 Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal: 

    1. 150 mbij een erf met een oppervlakte tot 1.500m2;

    2. 175 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500mtot 2.000 m2;

    3. 200 mbij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000men groter;

met dien verstande dat:

  • b.

    ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;

  • c.

    de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;

  • d.

    de bouwhoogteniet meer dan 80% van de bouwhoogtevan het hoofdgebouw mag bedragen,met dien verstandedat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen,ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  • e.

    een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;

  • f.

    In aanvullingop het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunningen in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd,tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen. 

9.2.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a.

    maximaal1 meter mag bedragen; of 

  • b.

    maximaal 2 meter mag bedragen,mits meer dan 1 meter achter het verlengdevan de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.

13.2.3 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden

  • a.

    Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;

  • b.

    Voor de overige doeleindenis het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot een bouwhoogtevan maximaal 3 m.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a.

    de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;

  • b.

    de situeringvan woningen en aanbouwen en bijgebouwen;

  • c.

    de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

13.4 Afwijken bouwregels

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaaldein 13.2.2 voor het afwijken van de bestaandeverschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaandhoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits: 

    bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is; indien van toepassingbij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehoudenmet de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;

  • b.

    De onder a bedoelde afwijking mag:

    1. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;

    2. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere grondenen gebouwen.

13.5 Specifieke gebruiksregels

  • a.

    Tot een gebruik,strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 13.1 joartikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

    1. het gebruik van vrijstaandebijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;

    2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soortenagrarische bedrijven en niet agarischebedrijven categorie B1;

    3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve vanpermanente bewoning;

    4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

  • b.

    Gebruik van ruimten binnen de (bedrijs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag,indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

    2. de activiteitdient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;

    3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wetmilieubeheer zijn;

    4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoopals ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;

    5. ten behoeve van e-commerce is geen toonzaal aanwezig en worden geen goederen afgehaald.

13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verbodenzonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen; 

    2. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergrotenof verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzoverhet betreft de gronden op de toetsingskaart aangegeven met 'hydrologisch aandachtsgebied'; 

    3. egaliseren. 

  • b.

    de sub a bedoelde vergunning is niet vereist indienhet werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.

  • c.

    Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.

  • d.

    De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreukdoen aan de in 13.1 omschreven waarden.

  • e.

    Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

  • g.

    Voorzover de sub a, onder 2 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke op de toetsingskaart zijn aangegeven met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op deplankaart zijn voorzien vande aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogenop basis van de gevolgenvoor het omliggende agrarische gebied.

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de plankaart aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    spoorwegen;

  • b.

    verkeer, waarondermet name spoorwegovergangen;

  • c.

    openbare nutsvoorzieningen;

  • d.

    groenvoorzieningen;

  • e.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Voor deze gronden is het bouwen beperkttot het ten behoeve van de bestemming bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 12 m.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a.

    de plaats van gebouwen;

  • b.

    de plaats en omvang van bouwwerken,geen gebouwen zijnde.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 14.1 omschreven doeleinden.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.4, indien strikte toepassingvan dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 15 Verkeer - Wegverkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    wegen;

  • b.

    busstation/carpoolplaats; 

  • c.

    parkeervoorzieningen;

  • d.

    verkeersvoorzieningen;

  • e.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • f.

    veiligheidszone munitie, uitsluitendvoorzover de gronden zijn aangegeven met 'veiligheidszone munitie A', 'veiligheidszone munitie B'' en 'veiligheidszone munitie C'';

  • g.

    vrijwaringszone radiotelescoop, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'vrijwaringszone radiotelescoop'. 

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen en voor de A28 en A37 mag het aantal rijstroken ten hoogste vier bedragen.

15.2 Bouwregels

Voor deze gronden is het bouwen beperkttot het ten behoeve van de bestemming bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 12 m.

15.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 15.1 omschreven doeleinden.

15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.3 , indien strikte toepassingvan de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringenderedenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 16 Water - Vaarweg

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Vaarweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    vaarten en kanalen; 

  • b.

    water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging;

  • c.

    wijken;

  • d.

    stuwen;

  • e.

    oever;

  • f.

    bermen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g.

    taluds en groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h.

    bouwwerken,geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen, sluizen en/of duikers, en zinkers. 

16.2 Bouwregels

Voor deze gronden is het bouwen beperkttot het ten behoeve van de bestemming bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 12 m.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 16.1 omschreven doeleinden.

16.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethoudersbij een vergunning afwijken van het bepaalde in 16.3 , indien strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel,behoud en bescherming van de archeologische waardenVoor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat, in afwijking van hetgeenelders in deze regels is bepaald, dat op of in deze grondengeen gebouwen mogen worden gebouwd. Dit verbod geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemdefunctie(s).

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijkingvan een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming): 

    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;

    2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;

    3. het  aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en  daarmee  verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;

    4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover  het  gaat  om planten waarvan  zeker  is dat bij de  oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.

    5. het uitvoerenvan grondbewerkingen dieper dan 0,3 m, behalve indien deze in het kader van onderzoeknaar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;

    6. het indrijvenvan voorwerpen in de bodem;

    7. het opslaan van goederen waaronderook begrepen het opslaan van afvalstoffen; 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.

  • b.

    De onder 17.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan,dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of beschermingvan die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

  • c.

    In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggenwaarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de  aanvraag  zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoendemate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)

  • d.

    Aan de in lid 17.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

    1. de  verplichting tot het  treffen  van technische maatregelen  waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

    3. de  verplichting de  activiteit die tot bodemverstoring leidt, te  laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan doorburgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)

  • e.

    Voorafgaand aan de verlening van de in lid 17.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethoudersschriftelijk advies in te winnen bij de provinciaalarcheoloog;

  • f.

    Het  in lid 17.3  sub a vervatte  verbod  is niet van toepassing op werken  en  werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. reeds in uitvoeringzijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;

    3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek isaangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden; 

    4. mogen worden uitgevoerdkrachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

    5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, isde voorrangsbepaling zoals opgenomenin artikel 25 van toepassing.

18.2 Bouwregels

18.2.1 Omgevingsvergunningvoor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op dezegronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan100 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch

onderzoek (proefsleuven), te overleggenwaarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraagzullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoondkan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden geringis. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

18.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de grondendoor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegdgezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a.

    tot het treffen van technischemaatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen; of

  • c.

    de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundigeop het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. 

18.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 18.2.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijkingvan een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming): 

    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;

    2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;

    3. het  aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en  daarmee  verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;

    4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover  het  gaat  om planten waarvan  zeker  is dat bij de  oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.

    5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 100  m2,  behalve indien deze in het  kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;

    6. het indrijvenvan voorwerpen in de bodem;

    7. het opslaan van goederen waaronderook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

    8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.

  • b.

    De onder 18.3 sub a genoemde vergunningkan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan,dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of beschermingvan die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

  • c.

    In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggenwaarin de archeologische waarde van hetterrein, dat blijkens de  aanvraag  zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoendemate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet1988)

  • d.

    Aan de in lid 18.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

    1. de  verplichting tot het  treffen  van technische maatregelen  waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

    3. de  verplichting de  activiteit die tot bodemverstoring leidt, te  laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)

  • e.

    Voorafgaand aan de verlening van de in lid 18.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethoudersschriftelijk advies in te winnen bij de provinciaalarcheoloog;

  • f.

    Het  in lid 18.3  sub a vervatte  verbod  is niet van toepassing op werken  en  werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. reeds in uitvoeringzijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;

    3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden; 

    4. mogen worden uitgevoerdkrachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

    5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, isde voorrangsbepaling zoals opgenomenin artikel 25 van toepassing.

19.2 Bouwregels

19.2.1 Omgevingsvergunningvoor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op dezegronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 1000 m2en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggenwaarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraagzullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoondkan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden geringis. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

19.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de grondendoor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegdgezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a.

    tot het treffen van technischemaatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen; of

  • c.

    de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundigeop het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. 

19.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 19.2.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt devergunning geweigerd.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijkingvan een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming): 

    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;

    2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;

    3. het  aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en  daarmee  verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;

    4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover  het  gaat  om planten waarvan  zeker  is dat bij de  oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.

    5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer  dan 1000  m2,  behalve indien deze  in het  kader  van onderzoek  naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;

    6. het indrijvenvan voorwerpen in de bodem;

    7. het opslaan van goederen waaronderook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

    8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.

  • b.

    De onder 19.3 sub a genoemde vergunningkan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/ofcultuurhistorische waarden wordt gedaan,dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffentot behoud of beschermingvan die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

  • c.

    In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggenwaarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de  aanvraag  zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoendemate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)

  • d.

    Aan de in lid 19.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften wordenverbonden:

    1. de  verplichting tot het  treffen  van technische maatregelen  waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

    3. de  verplichting de  activiteit die tot bodemverstoring leidt, te  laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)

  • e.

    Voorafgaand aan de verlening van de in lid 19.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethoudersschriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;

  • f.

    fHet  in lid 19.3  sub a vervatte  verbod  is niet van toepassing op werken  en  werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. reeds in uitvoeringzijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;

    3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;

    4. mogen worden uitgevoerdkrachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

    5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 4

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, isde voorrangsbepaling zoals opgenomenin artikel 25 van toepassing.

20.2 Bouwregels

20.2.1 Omgevingsvergunningvoor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op dezegronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2000 m2en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggenwaarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraagzullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoondkan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden geringis. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

20.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de grondendoor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegdgezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a.

    tot het treffen van technischemaatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen; of

  • c.

    de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundigeop het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. 

20.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 20.2.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  • a.

    Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijkingvan een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming): 

    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuu(woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;

    2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;

    3. het  aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en  daarmee  verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;

    4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover  het  gaat  om planten waarvan  zeker  is dat bij de  oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.

    5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer  dan 2000  m2,  behalve indien deze  in het  kader  van onderzoek  naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;

    6. het indrijvenvan voorwerpen in de bodem;

    7. het opslaan van goederen waaronderook begrepen het opslaan van afvalstoffen; 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.

  • b.

    De onder 20.3 sub a genoemde vergunningkan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan,dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffentot behoud of beschermingvan die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

  • c.

    In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggenwaarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de  aanvraag  zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoendemate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)

  • d.

    Aan de in lid 20.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

    1. de  verplichting tot het  treffen  van technische maatregelen  waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

    3. de  verplichting de  activiteit die tot bodemverstoring leidt, te  laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)

  • e.

    Voorafgaand aan de verlening van de in lid 20.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethoudersschriftelijk advies in te winnen bij de provinciaalarcheoloog;

  • f.

    Het  in lid 20.3  sub a vervatte  verbod  is niet van toepassing op werken  en  werkzaamheden welke:

    1. het normale onderhoud betreffen;

    2. reeds in uitvoeringzijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;

    3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden; 

    4. mogen worden uitgevoerdkrachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

    5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerkingis genomen bij het toestaanvan een bouwplan waaraan uitvoeringis gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels

22.1 Geluidzone - industrie 50 dB(A)

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie50 dB(A)' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie50 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan.

22.1.1 Bouwregels

Ten aanzien van het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie50 dB(A)' voor het bouwen van gebouwen, dat het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen niet is toegestaan.

22.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1.1 voor het bouwen van een op grond van de aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreidingdaarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidgevoelig object, indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldendevoorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

22.1.3 Specifiekegebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met lid 22.1, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekendhet gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidgevoelig object.

22.2 Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid' zijn geen nieuwe woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en/of geluidgevoelige gebouwen, zoals gedefinieerd in het Besluit Burgerluchthavens, toegestaan, die vanwege de geluidsbelasting van het vliegveld een te hoge geluidsbelasting ondervinden.

22.2.1 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid' dat het bouwen van woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en/of geluidsgevoelige gebouwen niet is toegestaan.

22.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1 voor het bouwen van een op grond van de aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreidingdaarvan, welke aangemerkt kan worden als een woningof geluidgevoelig gebouw, overeenkomstig de bepalingen van de ter plaatse geldende bestemming(en), mitsde provincie Drenthe een verklaringvan geen bezwaarheeft afgegeven onder de voorwaardedat de woning of geluidgevoelig gebouw:

  • a.

    een open plek in de bestaande bebouwing opvult; of 

  • b.

    dient ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing; of 

  • c.

    gelegen binnen de contour van het beperkingengebied wordt verplaatst naar een locatie waar de geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is, met als voorwaarde dat de verklaring niet eerder kan worden afgegeven dan nadat het oude geluidgevoelige object aan de bestemming is onttrokken.

22.2.3 Specifiekegebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met lid 22.2 zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekendhet gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidgevoelig object.

22.3 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' zijn de gronden, naast het bepaalde in de andere voor die grondenaangewezen bestemmingen, bestemd als veiligheidszone als gevolg van de buisleidingenstraat.

22.3.1 bouwregels

Op gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gebouwd.

22.3.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen bepaalde in lid 22.3.1 mits het afwijken niet in strijd is met de belangenvan de binnen het naastgelegen bestemmingsvlak gelegenleiding, alsmede de veiligheid van de personen engoederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord.

22.3.3 Advies

Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegdgezag advies in bij de beheerder van de Buisleidingenstraat omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaaden welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventueleschade te voorkomen.

22.4 Luchtvaartverkeerzone - risicocontour 10 -6

Op de grondenter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - risicocontour 10 -6' mogen geen nieuwe gebouwenworden gerealiseerd.

22.4.1 Bouwregels

In afwijkingvan het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - risicocontour 10-6' dat nieuwbouw van een gebouw,niet is toegestaan.

22.4.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.4.1 voor nieuwbouwvan een op grond van de aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, overeenkomstig de bepalingen van de ter plaatse geldende bestemming(en), mits een verklaring van geen bezwaar van de provincie Drenthe is ontvangen.

Artikel 23 Algemene gebruiksregelsAlgemene gebruiksregels

  • a.

    Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruikenop een wijze of tot een doel, strijdigmet de aangegeven bestemming. 

  • b.

    Tot een gebruik,strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting; 

  • c.

    Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdigmet het doel, waarvoor die vergunning is verleend.

  • d.

    De in lid d genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:1. het straat- en bebouwingsbeeld; 2. de milieusituatie; 3. de verkeersveiligheid; m4. de gebruiksmogelijkheden van omliggendegronden.

  • e.

    Burgemeester en wethouders verleneneen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperkingvan het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, desociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a.

    de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwenten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits: 

    1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitendterrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;

    2. de oppervlakte niet meer dan 25 mbedraagt;

  • b.

    de  bestemmingsbepalingen ten  aanzien van de  hoogte van bouwwerken,  geen  gebouwen zijnde, en toestaandat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en  ten  behoeve  van zend-, ontvang- en/of sirenemasten,  wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;

  • c.

    de  bestemmingsbepalingen en  toestaan dat ten  behoeve  van het  beheer  van bos, natuur en landschap beheersgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

    1. per 250 ha te beheren object slechts gebouw is toegestaan;

    2. dient te worden gebouwd in bouwlaag met kap; 

    3. de inhoud ten hoogste 150 mmag bedragen.

  • d.

    de  bestemmingsbepalingen in het  kader  van het  verbreden  van landbouwbedrijven toetstaan dat er  een agrarische  nevenactiviteit  bij een agrarisch bedrijf wordt opgericht, met  dien verstande dat:

    1. de afwijking niet van toepassing is voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A en 'veiligheidszone munitie B;

    2. de agrarische nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;

    3. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op sociale, culturele, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, bed and breakfast en bedrijvencategorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 van de regels Staat van bedrijfsactiviteiten met uitzondering van bedrijven in handel/reparatie van auto's, motrorfietsen en benzinestations; 

    4. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;

     5. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien nverstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worde uitgeoefend op het bijbehorende erf.

  • e.

    de  bestemmingspebepalingen in het  kader van niet bedrijfsmatige tijdelijke mantelzorg  en toestaan dat een al dan niet bestaande aanbouw c.q.een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

    1. de afwijking niet van toepassing is voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A en 'veiligheidszone munitie B;

    2. een dergelijkebewoning noodzakelijk dient te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg;

    3. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een schriftelijke verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur;

    4. per woning één afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg is toegestaan; 

    5. de bewoning slechts plaatsvindt binnen een oppervlakte van 60 m2 aan aanbouwen of bijgebouwen, waarbij de  totale toegestane  oppervlakte  aan aan- en  bijgebouwen niet mag worden overschreden;

    6. als gevolg  van de  te  verlenen  afwijking mag  geen  onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangenwaaronder die van omwonenden, de agrarische sector en andere bedrijvigheid;

    7. als gevolg van de te verlenen afwijking geen strijdigheden met relevante milieuwetgeving dan wel met overige wetgeving mag ontstaan;

    8. de nieuw te bouwen afhankelijke woonruimte op een maximale afstand van 20 meter van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd; 

    9. de maximalegoothoogte en dakhelling respectievelijk maximaal 3 m en 30tot 60° mogen bedragen;

    10. het hoofdgebouw geen aaneengesloten rijenbouw betreft.

  • f.

    de bestemmingsbepalingen in het kader van het oprichten van een camping ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter als bedoeld in 1.64 metdien verstande dat:

    1. het aantal kampeerplaatsen  ten hoogste 25 mag bedragen en  uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot 31 oktober;

    2. maximaal 20 % van het aantal kampeerplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel en/of als camperplaats; 

    3. de oppervlakte van een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 50 m2;

    4. de goothoogtevan een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 3,5 m;

    5. vaste kampeermiddelen en camperplaatsen mogen alleen gebruikt worden voor toeristisch kamperen en niet voor permanente bewoning;

    6. vaste kampeermiddelen en/of camperplaatsen kunnen alleen worden toegestaan als er geen er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijvenin hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

    7. het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8 m breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik en boomvormers. Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;

    8. het inrichten van een verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter uitsluitend is toegestaan op erven van agrarische bedrijven en woningen; 

    9. het inrichten van een verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter niet is toegestaan voorzover  de  gronden op de  verbeelding  zijn aangeduid met  'bestaand bos' en/of 'open gebied',met dien verstande dat de uitsluiting 'open gebied' niet geldt voor op 22 november 2007 bestaandebedrijven;

    10. per kampeerterrein ten hoogste één sanitairgebouw met een oppervlak van maximaal 50 m² en een bouwhoogte van maximaal 4,5 m is toegestaan;

    11. de bouwhoogtevan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 8 m bedraagt;

    12. de afstand tot de perceelgrens ten minste 2,5 m bedraagt;

    13. terreinen voor kleinschalige verblijfsrecreatie niet worden aangemerkt als zijnde stankgevoelig.

  • g.

    de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van een van een ondergeschikte horecavoorziening bij een woning, recreatief bedrijf of een agrarisch bedrijf met dien verstande dat:

    1. de  ondergeschikte  horecavoorziening binnen de  bestaande bebouwingsmogelijkheden van de hoofdfunctie wordt gerealiseerd;

     2. en klein buitenterras ten behoeve van de ondergeschikte horecavoorziening mag worden aangelegd;

    3. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de ondergeschikte horecavoorziening maximaal 50 m², exclusief het terras, mag bedragen;

    4. parkeren op eigen erf plaatsvindt; 

    5. en  ondergeschikte  horecavoorziening kan  alleen worden toegestaan  als er  geen  er  geen sprake is van onevenredige schade voor  de aangrenzende (agrarische)  bedrijven,  in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk  wordt gedaan aan de  woonsituatie, de  verkeersveiligheid  en  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  • h.

    de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van een stalletje voor de verkoop van lokale en streekproducten bij een woning of een agrarische bedrijf met dien verstandedat:

    1. het gaat om kleinschalige verkoop van lokale en streekproducten, waarbij de afmeting van het stalletje niet groter mag zijn dan 2 m²;

    2. het stalletje moet eenvoudig verplaatsbaar/verrijdbaar zijn;

    3. geen verkoop plaats mag vinden vanuit de woning of schuur en geen standplaats op het trottoir mag worden ingenomen;

    4. een  onverlicht reclamebord met  een  afmeting van maximaal 1 m2 is toegestaan,  aan de kraam of losstaand (i.c. niet duurzaam met de grond verbonden) mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt;

    5. de vergunning kan niet worden verleend indien: 

    de openbare orde in het geding komt;

    onevenredige overlast wordt veroorzaakt;

    het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast; 

    de verkeersvrijheid of de verkeersveiligheid in het geding komt.

  • i.

    de  bestemmingsplanbepalingen ten  behoeve van het  het  realiseren  van een  begraafplaats ten behoeve van begraven op eigen grond, met dien verstande dat:

    1. begraven op eigen grond uitsluitendis toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch - 5';

    2. de  begraafplaats dient te  worden gerealiseerd binnen landgoederen als bedoeld in de Natuurschoonwet;

    3. de grond in eigendom is van de aanvrager;

    4. de gronden zijn gelegen binnen bestaandbos; 5. niet meer dan 5% van de gronden mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken;

    6. de bouwhoogtevan bouwwerken is beperkt tot maximaal 6 m;

    7. het realiseren van een bedrijfswoning ten behoeve van de begraafplaats niet is toegestaan;

    8. de oppervlakte van de begraafplaats niet meer bedraagt dan 50 m².

  • j.

    de bestemmingsbepalingen en toestaan dat binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf','grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak', alsmede op de verbeeelding als 'woning' aangeduide panden, waarvan de agrarische bedrijvigheid inmiddels is beëindigd, ten hoogste twee woningen worden gebouwd, uitsluitend als compensatie voor de afbraak van alle voor 2 juni 2010 bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:

    1. de  gezamenlijk  af te  breken  gebouwen minimaal 750 m2 bedraagt en  tevens  alle andere bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing en ontsierende elementen, zoals toren- en mestsilo's,verharding en mestplaten worden verwijderd;

    2. de woning inclusiefaanbouwen en bijgebouwen wordt gebouwd ter plaatse van de af te breken gebouwen en/of bebouwing;

    3. de bebouwingsbepalingen als bedoeld in 3.2.2 in acht worden genomen;

    4. de ruimtelijkesamenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel  door de  te realiseren  woning wordt verbeterd en  wordt vastgelegd  in een door de gemeente goed te keuren inrichtingsplan; 

    5. cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing niet voor afbraak in aanmerking komt;

    6. indien de af te breken gebouwen minimaal 2.000 m2 bedragen, dan mogen-met inachtneming van het bovenstaande- twee woningenworden gebouwd;

    7. deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is voor zover de  gronden op de plankaart zijn aangegevenmet 'veiligheidszone munitie A' of 'veiligheidszone munitie B';

    8. saldering bij de  genoemde  te  slopen oppervlaktes  is alleen mogelijk als het  maximaal twee slooplocaties betreft. De (voormalige) separate agrarischebebouwingselementen moeten een omvang van minimaal 250 m2 hebben en de compensatiewoning moet op één van beide locaties landschappelijk goed inpasbaar zijn; conform een, door de gemeente, goedgekeurd inrichtingsplan; 

    9. Indien door milieutechnische redenen of door aanwezigheid van een beekdal en/of Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet kan worden terug gebouwd op de slooplocatie, dient de alternatieve locatie bij voorkeur inpasbaar te zijn binnen het karakter van een bebouwingslint en/of gelegen te zijn nabij bestaande kernen. Als voorstaande niet mogelijk is, moet worden aangesloten bij het authentieke bebouwingspatroon (het inrichtingsplan moet dit aantonen via een landschapsanalyse van het desbetreffende landschapstype). 

  • k.

    de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' gebruikt worden als bedrijvencategorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 van de regels Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

    1. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;

    2. de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen,met dien verstande dat met  uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;

    3. bij de maatvoering zo goed mogelijkwordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;

    4. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10 % mag worden vergroot;

    5. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;

    6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen; 

    7. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

    8. deze  afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is voorzover de  gronden op de  plankaart zijn aangegevenmet ‘veiligheidszone munitie A’ of ‘veiligheidszone munitie B’;

  • l.

    de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met  intensieve tak', alsmede  op de  verbeeelding als 'woning' aangeduide panden, waarvan de agrarische bedrijvigheid inmiddels is beëindigd, gebruikt worden als culturele, medische, en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij, bed-and-breakfast dan wel  naar aard en  omvang daarmee  gelijk te stellen functies, met dien verstande dat:

    1. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;

    2. de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen,met dien verstandedat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;

    3. bij de maatvoering zo goed mogelijkwordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;

    4. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;

    5. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;

    6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen; 

    7. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; 

    8. deze  afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is voorzover de  gronden op de  plankaart zijn aangegevenmet ‘veiligheidszone munitie A’ of ‘veiligheidszone munitie B’;

  • m.

    de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensievetak', gebruikt worden voor een woonfunctie, met dien verstande dat:

    1. bij de maatvoering zo goed mogelijkwordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;

    2. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;

    3. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;

    4. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen; 

    5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; 

    6. deze  afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is voorzover de  gronden op de  plankaart zijn aangegevenmet ‘veiligheidszone munitie A’ of ‘veiligheidszone munitie B’;

  • n.

    de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een hoofdgebouw met een oppervlakte van minimaal 220m2, binnen de aanduiding'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensievetak' en 'woning' wordt gesplitst, waarbij het aantal woningenniet meer dan twee mag bedragen , met dien verstande dat:

    1. de bebouwingsvoorschriften van de aanduiding woning gelden; 

    2. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;

    3. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;

    4. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen; 

    5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; 

    6. deze  afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is voorzover de  gronden op de  plankaart zijn aangegevenmet ‘veiligheidszone munitie A’ of ‘veiligheidszone munitie B’.

Artikel 25 Overige regels

25.1 Volgorde dubbelbestemmingen

Bij het gebruik van de grondenvoor bebouwing en voor overig gebruik is, voor zover deze gronden tevens bestemd zijn voor één of meer van de dubbelbestemmingen zoals die zijn omschreven in de artikelen 9 tot en met 12 en 17 tot en met 20 van de regels, het navolgende schema van toepassing:

Dubbelbestemming

Artikelnummer

Prioritering

Leiding - Gas 1 en Leiding Gas 2

9 en 10 

1

Leiding - Hoogspanning en Leiding - Hoogspanningsverbinding

11 en 12 

2

Waarde - Archeologie 1

17 

3

Waarde - Archeologie 2

18 

4

Waarde - Archeologie 3

19 

5

Waarde - Archeologie 4

20 

6

Voor zover de regels van de in de tabel genoemde artikelen van een lagere orde van belangrijkheid de werking van de regels van een hogere orde van belangrijkheid niet frustreren, zijn eerder genoemde regels eveneens van toepassing.

25.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoeringis, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a.

    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  • b.

    na het teniet gaan ten gevolgevan een calamiteit geheel worden vernieuwdof veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 

26.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 26.1 voor het vergrotenvan de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 26.1 met maximaal 10%.

26.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 26.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstipvan inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwdzonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermeein strijd is, mag worden voortgezet.

26.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik,bedoeld in lid 26.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met datplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

26.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik,bedoeld in lid 26.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het planvoor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

26.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 26.4 is niet van toepassingop het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepende overgangsbepalingen van dat plan.

26.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 26.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstipvan de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met hetvoordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoonof personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaaldals:

Regels van het beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2018

Ondertekening