Regeling vervallen per 01-04-2007

Inspraakverordening

Geldend van 01-07-1994 t/m 31-03-2007

Intitulé

Inspraakverordening

Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

Gezien het voorstel van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van 8 juni 1994, nr. 94.B17, tot vaststelling van een Inspraakverordening;

Gelet op het bepaalde in artikel 79 van de Waterschapswet en de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

Een inspraakverordening voor het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vast te stellen:

Inhoud

Hoofdstuk I Begripsomschrijving

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder inspraak verstaan een door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden geboden gelegenheid voor ingezetenen en in het gebied van het hoogheemraadschap belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen om hun zienswijze omtrent te nemen besluiten van het hoogheemraadschap kenbaar te maken.

Hoofdstuk II Besluiten van het algemeen bestuurObject van inspraak

Artikel 2

Onverminderd het bepaalde bij wet, algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening vallen onder de werking van de onderhavige verordening de door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap te nemen besluiten van algemene strekking, tenzij deze daarvoor naar hun aard of naar hun belang niet in aanmerking komen.

Publikatie

Artikel 3

  • 1. Een ontwerp-besluit wordt voor een ieder gedurende tenminste vier weken ter inzage gelegd op het hoofdkantoor en de districtskantoren van het hoogheemraadschap en de gemeentehuizen van de gemeenten die binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap zijn gelegen.

  • 2. Indien het ontwerp-besluit betrekking heeft op een deel van het gebied kan worden volstaan met terinzagelegging op het hoofdkantoor of een districtskantoor van het hoogheemraadschap en het/de gemeentehui(s)(zen) van de gemeente(n) in het desbetreffende gebied.

Artikel 4

  • 1. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden maakt de terinzagelegging tijdig op de in het hoogheemraadschap gebruikelijke wijze bekend, in elk geval via een bekendmaking in een daarvoor in aanmerking komend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 2. De bekendmaking, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval:

    • a.

      een samenvatting van het ontwerp-besluit;

    • b.

      de plaatsen met tijdstippen waarop het ontwerp-besluit ter inzage ligt;

    • c.

      de wijze waarop ingezetenen en in het gebied belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 hun zienswijze over het te nemen besluit kenbaar kunnen maken;

    • d.

      de wijze waarop ingezetenen en in het gebied belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen kennis kunnen nemen van de beschouwingen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden omtrent de ingekomen reacties.

Schriftelijke reacties

Artikel 5

Ingezetenen en in het gebied belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen kunnen gedurende de in artikel 3 bedoelde termijn hun gemotiveerde zienswijze omtrent het te nemen besluit schriftelijk kenbaar maken aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden.

Artikel 6

Degenen, die daarom in hun schriftelijke reactie hebben verzocht, worden door het college van dijkgraaf en hoogheemraden in de gelegenheid gesteld hun reactie mondeling toe te lichten, tenzij een dergelijk verzoek kennelijk onredelijk is.

Rapportage

Artikel 7

  • 1. In het voorstel aan het algemeen bestuur wordt melding gemaakt van de gehouden inspraakprocedure en de beschouwingen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden over de in het kader daarvan ingekomen reacties.

  • 2. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden brengt degenen die een schriftelijke reactie hebben ingediend op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde stukken en van de wijze waarop de resultaten van de inspraak zijn verwerkt.

Beklagrecht

Artikel 8

  • 1. Ingezetenen en in het gebied belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen kunnen omtrent de uitvoering van deze verordening bij het college van dijkgraaf en hoogheemraden een schriftelijke klacht indienen.

  • 2. De klacht, gericht tegen het niet verlenen van inspraak op een ontwerp-besluit, dient te worden ingediend uiterlijk twee weken na het moment waarop klager redelijkerwijs kan weten dat hem geen inspraak is verleend.

  • 3. Een klacht, gericht tegen de uitvoering van de inspraakprocedure, dient te worden ingediend uiterlijk twee weken:

    • na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 3, dan wel

    • nadat degenen die daar om hadden verzocht in de gelegenheid zijn gesteld hun reactie mondeling toe te lichten, dan wel

    • nadat de beslissing van het college van dijkgraaf en hoogheemraden dat een verzoek om mondelinge toelichting kennelijk onredelijk is aan de indiener van de reactie is bekendgemaakt.

  • 4. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden beslist, gehoord een door het algemeen bestuur ingestelde commissie, binnen zes weken na ontvangst van het klaagschrift omtrent de ingediende klacht. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden kan deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 5. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden brengt de beslissing omtrent het klaagschrift terstond ter kennis van de klager, van de in het vierde lid bedoelde commissie en van het algemeen bestuur.

Hoofdstuk III Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

De Algemene Termijnenwet is op de termijnen, gesteld in deze verordening, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

De verordening is niet van toepassing op besluiten die genomen zijn voor de in artikel 12 bedoelde inwerkingtredingsdatum.

Artikel 11

Deze verordening kan worden aangehaald als de Inspraakverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 1994.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.

Vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 22 juni 1994.

D. Wijtmans, secretaris.

W. Jongeneel, voorzitter.

Toelichting

In het onderstaande volgt een algemene en artikelsgewijze toelichting op de Inspraakverordening. Deze toelichtingen maken deel uit van de Inspraakverordening.

ALGEMEEN

Artikel 79 van de Waperschapswet schrijft voor, dat het algemeen bestuur van het waterschap een verordening vaststelt "waarin wordt geregeld op welke wijze ingezetenen en in het gebied van het waterschap belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van de door dat bestuur te nemen besluiten worden betrokken".

["Waperschapswet" moet zijn "Waterschapswet"]

Deze bepaling is te beschouwen als een uitvloeisel van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) van 1978, waarin is bepaald dat overheidsorganen eigener beweging informatie moeten verschaffen "over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering". De WOB bepaalt vervolgens: "Het overheidsorgaan draagt er zorg voor, dat de informatie wordt verschaft in begrijpelijke vorm, op zodanige wijze, dat belanghebbende en belangstellende burgers zoveel mogelijk worden bereikt en op zodanige tijdstippen dat deze hun inzichten ter kennis van het overheidsorgaan kunnen brengen".

De inspraakverordening moet worden beschouwd als een aanvulling op inspraakregelingen die zijn opgenomen in formele wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen. Als voorbeeld daarvan kan worden gewezen op de in de Waterschapswet opgenomen inspraakregeling voor de begroting van het waterschap.

Het doel van inspraak is tweeledig. Aan de ene kant wordt belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening omtrent een ontwerp-besluit van het waterschapsbestuur kenbaar te maken. Aan de andere kant is het voor het waterschap een belangrijk hulpmiddel om op basis van een evenwichtige belangenafweging tot een besluit te komen.

Uit dit doel vloeit een aantal randvoorwaarden ten aanzien van de inspraak voort. Inspraak is slechts zinvol wanneer er voor het waterschapsbestuur een keuze-mogelijkheid is. Indien het waterschap geen keuze heeft, hetgeen met name kan voorkomen indien het een gebonden besluit betreft dat voortvloeit uit een voorschrift van hoger gezag, kan het ook geen rekening houden met de meningen van belanghebbenden. In deze situatie moet het hoger gezag inspraak verlenen ten aanzien van zijn voorschrift. Een tweede belangrijk aspect in dit verband is dat de inspraak het beste tot zijn recht komt indien het beleidsvoornemen c.q. de praktische consequenties van de verschillende keuzemogelijkheden zo concreet mogelijk aangegeven zijn.

Overigens wordt opgemerkt dat met een vroegtijdige voorlichting omtrent beleidsvoornemens een efficiënte benutting van de inspraakprocedure kan worden bevorderd. Wie bij het niet honoreren van hetgeen in de inspraakfase naar voren is gebracht geen genoegen neemt zal gebruik moeten maken van de dan bij of krachtens de wet, verordening of reglement aangegeven bezwaar- of beroepsmogelijkheden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL 1

De omschrijving van het begrip "inspraak" is ontleend aan artikel 79 van de Waterschapswet.

In het algemeen deel van de toelichting is op het doel en het belang van de inspraak al ingegaan. De verantwoordelijkheid voor de inspraak wordt gelegd bij het college van dijkgraaf en hoogheemraden, dat belast is met de uitvoering van waterschapsverordeningen.

Voor wat betreft "ingezetenen" wordt aangesloten bij artikel 11, juncto artikel 18, van de Waterschapswet. Deze artikelen geven aan dat ingezetenen degenen zijn die blijkens het persoonsregister van de gemeente, behoudens tegenbewijs, geacht kunnen worden hun werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap te hebben.

Onder "in het gebied van het waterschap belanghebbende natuurlijke of rechtspersonen" vallen in de eerste plaats alle natuurlijke en rechtspersonen, voor zover al niet vallend onder het begrip ingezetenen, die in het taakgebied van het waterschap krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwd en ongebouwd onroerend goed. Het is duidelijk dat deze personen in het algemeen belanghebbend (kunnen) zijn bij beleidsvoornemens van het waterschapsbestuur. Ten aanzien van organisaties, niet behorend tot de bovengenoemde categorieën, die het algemeen belang vertegenwoordigen, kan worden opgemerkt dat het om pragmatische redenen wenselijk is deze organisaties (bijvoorbeeld milieu-organisaties) bij de inspraak te betrekken. In de rechtspraak zijn vertegenwoordigers van "collectieve belangen" in het algemeen als belanghebbenden geaccepteerd. Verder dient in dat verband nog aandacht dat deze organisaties in artikel 151, vierde lid, van de Waterschapswet uitdrukkelijk als belanghebbenden worden aangemerkt, zij het in het kader van beroepsmogelijkheden tegen besluiten van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring of onthouding van goedkeuring van waterschapsbesluiten. Het toelaten van deze vertegenwoordigers in het kader van inspraak kan derhalve procedures in latere stadia wellicht voorkomen.

ARTIKEL 2

Ten aanzien van het object van de inspraak kan, waar het gaat om besluiten van het algemeen bestuur, worden opgemerkt dat uit de formulering van artikel 79 van de Waterschapswet blijkt dat in beginsel alle besluiten van het algemeen bestuur onder werking van de inspraakverordening vallen. Dit artikel spreekt immers over "de door het algemeen bestuur te nemen besluiten".

Op grond van artikel 79, tweede lid van de Waterschapswet moeten in ieder geval onder de werking van de inspraakverordening worden gebracht besluiten aangaande:

  • a.

    verordeningen, met uitzondering van belastingverordeningen;

  • b.

    de handhaving van de waterstanden;

  • c.

    de aanleg of verbetering van waterstaatswerken, tenzij het werken betreft waarvan naar het oordeel van het waterschapsbestuur niet in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatskundige situatie of van de hoogte van de te heffen omslagen is te verwachten;

  • d.

    de legger.

Hierbij kan derhalve gedacht worden aan bijvoorbeeld:

  • de keur;

  • het peilbesluit;

  • het water(kwantiteits)beheersplan;

  • de kostentoedelingsverordening;

  • het classificatiebesluit;

  • het aanbrengen van een stuw;

  • het wijzigen van de loop van een watergang.

Uit de redactie van het tweede lid van artikel 79 kan (a contrario redenerend) worden afgeleid dat een grote mate van beleidsvrijheid aanwezig is met betrekking tot de vraag welke ontwerp-besluiten onder de werking van de inspraakverordening moeten worden gebracht.

Ook is het duidelijk dat een aantal onderwerpen zich niet leent voor inspraak. In de eerste plaats zijn er de besluiten die rechtstreeks voortvloeien uit voorschriften van hoger gezag, waarbij er voor het waterschap geen keuze is. Andere uitzonderingen betreffen besluiten die uitsluitend interne werking voor het waterschap hebben (bijvoorbeeld regelingen met betrekking tot de rechtspositie van ambtenaren), besluiten (bijvoorbeeld met betrekking tot de uitvoering van waterstaatswerken) van een zeer gering belang en (zoals uit de tekst van artikel 79 blijkt) belastingverordeningen. Verder ligt het in de rede dat inspraakmogelijkheden naar hun aard uitsluitend van belang zijn voor besluiten met een algemene strekking. Voor besluiten die één of slechts een beperkte groep belanghebbenden treffen is een algemene inspraakprocedure niet noodzakelijk.

Het waterschap, in casu het college van dijkgraaf en hoogheemraden, zal steeds moeten motiveren waarom een bepaald besluit van algemene strekking niet onder de werkingssfeer van de inspraakverordening valt. Een aanknopingspunt voor deze beoordeling is verder te vinden in de parlementaire behandeling van artikel 79. Volgens de Memorie van Toelichting moeten besluiten die bepalend zijn voor de omslag en belangrijke besluiten op het gebied van het operationeel waterstaatkundig beheer in elk geval onder de werkingssfeer van de inspraak-verordening worden gebracht. In de Memorie van Antwoord wordt gepreciseerd dat het hier met name gaat om peilbesluiten en dat besluiten die een beperkte betekenis hebben voor de bestaande waterstaatkundige situatie, en die ook niet of nauwelijks van invloed zijn op de te heffen waterschapsomslag, niet onder de werking van de inspraakverordening moeten worden gebracht. In verband daarmee is artikel 79 bij Nota van Wijziging enigszins gewijzigd. Eén en ander heeft geleid tot de redactie van artikel 2 dat de besluiten van algemene strekking van het waterschap onder de werking van de inspraakverordening vallen, tenzij deze daarvoor naar hun aard en belang niet in aanmerking komen. Deze formulering biedt de mogelijkheid om op dit punt een eigen beleid te voeren, zij het met inachtneming van de in het voorgaande reeds aangegeven beginselen.

De model-inspraakverordening van de Unie van Waterschappen gaat er van uit dat aan de verordening een bijlage wordt toegevoegd waarin alle aan inspraak te onderwerpen ontwerp-besluiten worden opgesomd. In het voorliggende artikel 2, tweede lid, wordt gekozen voor een "open benadering", zodat eerst in de praktijk getoetst kan worden voor welke onderwerpen belangstelling bestaat.

Zodra met de verordening meer ervaring is opgedaan, kan een expliciete opsomming van besluiten die onder de werking van de verordening vallen, worden vastgesteld.

De omstandigheid dat de onderhavige inspraakverordening een aanvullend karakter heeft ten opzichte van andere, hogere procedureregelingen wordt tot uitdrukking gebracht door middel van de zinsnede "onverminderd het bepaalde in wet, algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening".

ARTIKEL 3 EN 4

Deze artikelen regelen de wijze van publikatie en terinzagelegging. De wijze van publikatie kan worden afgestemd op de aard van het ontwerp-besluit (bijvoorbeel publikatie in een bepaald deel van het gebied). Uiteraard dient daarbij aan bepaalde minimumvereisten te worden voldaan. Als algemeen criterium geldt dat belanghebbenden redelijkerwijze kennis moeten kunnen nemen van de terinzagelegging/inspraakmogelijkheden. In dat licht is in artikel 3 bepaald dat de terinzagelegging ten minste via een daarvoor in aanmerking komend dag-, nieuws- en/of huis-aan-huisbladen bekend moet worden gemaakt. Overigens kan daarbij niet van het waterschap gevraagd worden dat het expliciet rekening houdt met belanghebbenden die niet in het waterschapsgebied wonen.

Ten aanzien van de termijn van terinzagelegging (minstens vier weken) is aangesloten bij de praktijk, alsmede bij artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Ten aanzien van het gestelde in artikel 4, tweede lid onder a, wordt opgemerkt dat is gekozen voor de term "samenvatting", zodat men zich naar aanleiding van de publikatie omtrent een bepaald besluit vergaand kan informeren.

Het gestelde onder b spreekt voor zichzelf. Onder c is zowel aansluiting gezocht bij artikel 5 als bij artikel 6. Daarmee is er voor gekozen om in de bekendmaking aan te geven dat men in de schriftelijke reactie kan verzoeken om het één en ander mondeling toe te lichten. Onder d is er voor gekozen om de insprekers op de hoogte te stellen omtrent de wijze waarop zij zullen worden geïnformeerd ter zake van de beschouwingen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden omtrent de ingekomen reacties van de insprekers.

Er is voor gekozen om de insprekers gericht en actief te informeren omtrent de gevolgen van de door hen ingezonden reacties. Niet-insprekers vallen buiten deze groep en worden dan ook niet actief geïnformeerd.

ARTIKEL 5

De algemeen geldende eis in artikel 5 van een gemotiveerde schriftelijke reactie, welke tijdig ingediend moet zijn, vergt geen nadere toelichting.

ARTIKEL 6

Een openbare zitting waarop belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om hun schriftelijk ingediende bezwaren mondeling toe te lichten, is in het kader van de inspraakprocedure niet altijd noodzakelijk. Daarom wordt in artikel 6 bepaald dat het college van dijkgraaf en hoogheemraden degenen die daarom in hun schriftelijke reactie verzoeken de gelegenheid daartoe moet geven, tenzij het verzoek kennelijk onredelijk is. Dit laatste is toegevoegd om het college van dijkgraaf en hoogheemraden de mogelijkheid te geven in bijzondere gevallen aan een dergelijk verzoek geen gevolg te geven.

Opgemerkt wordt nog dat over de wijze van uitvoering van de inspraakverordening op grond van artikel 8 kan worden geklaagd. Ook het niet in de gelegenheid stellen tot het mondeling toelichten van een reactie is hieronder begrepen. Zie verder de toelichting onder artikel 8.

ARTIKEL 7

Dit artikel bepaalt dat van de inspraakprocedure en van de beschouwingen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden over de ingekomen reacties melding wordt gemaakt in het voorstel dat aan het algemeen bestuur wordt voorgelegd. Het is uiteraard van belang dat degenen die een schriftelijke reactie hebben ingediend van deze rapportage kennis kunnen nemen. Daartoe is een tweede lid opgenomen, dat de plicht bevat voor het college van dijkgraaf en hoogheemraden om degenen, die gereageerd hebben naar aanleiding van een ontwerp-besluit, op de hoogte te stellen van de resultaten van de besluitvorming. Door middel van toezending van het uiteindelijke voorstel aan het algemeen bestuur, waarin de resultaten van de inspraak zijn verwerkt, wordt aan de belanghebbende getoond wat met zijn of haar reactie is gedaan. Dat op deze wijze de terugkoppeling richting insprekers zal plaatsvinden zal in de bekendmaking worden aangegeven. Artikel 4, tweede lid, voorziet hierin.

ARTIKEL 8

De Waterschapswet schrijft voor dat een regeling wordt getroffen voor de wijze waarop ingezetenen en in het gebied van het waterschap belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid worden gesteld hun beklag te doen over de uitvoering van de verordening. Gelet op deze ruim geformuleerde eis, bevat de verordening een regeling van het beklagrecht die zowel betrekking heeft op het niet verlenen van inspraak op een beleidsvoornemen als op de uitvoering van de inspraakprocedure. Om doelmatigheidsredenen is er voor gekozen de beslissing op het klaagschrift op te dragen aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden. Het algemeen bestuur vergadert immers, in de regel, niet erg frequent terwijl noch de Waterschapswet noch de provinciale verordeningen ruimte bieden voor het instellen van een zelfstandig beslissende bestuurscommissie. Aangezien het college van dijkgraaf en hoogheemraden al verantwoordelijk is voor de uitvoering van de inspraakprocedure, is het omwille van de zorgvuldigheid wenselijk een commissie te belasten met de advisering omtrent ingebrachte klachten. Derhalve is voorgeschreven dat het college van dijkgraaf en hoogheemraden een door het algemeen bestuur ingestelde commissie hoort. In deze bezwarencommissie kunnen hoofdingelanden en/of onafhankelijke derden zitting hebben. De commissie zal uitsluitend een adviserende stem hebben. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden neemt uiteindelijk de beslissing op de ingekomen klacht.

Tegen de beslissing van het college van dijkgraaf en hoogheemraden omtrent een klaagschrift tegen het niet verlenen van inspraak op een beleidsvoornemen of een klaagschrift tegen de uitvoering van de inspraakprocedure, kan bezwaar op basis van de Algemene wet bestuursrecht worden ingesteld. Opgemerkt wordt dat in het vierde lid van dit artikel, in aansluiting op de Algemene wet bestuursrecht, is gekozen voor een beslissingstermijn van 6 weken.