Regeling vervallen per 01-01-2009

Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2008

Intitulé

Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, gezien de voorstellen van de dagelijkse besturen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van 27 september 1994 en van het Groot-Waterschap van Woerden van 20 september 1994, gelet op artikel 119, van de Waterschapswet, en artikel 71 van het reglement van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende Kostentoedelingsverordening.

Inhoud

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    kosten: kosten, zoals opgenomen in de begroting naar kostendragers van het waterschap en welke gedekt worden met behulp van omslagen;

  • b.

    zakelijk genothebbenden ongebouwd: zakelijk genothebbenden ongebouwd zoals bedoeld in artikel 3 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • c.

    zakelijk genothebbenden gebouwd: zakelijk genothebbenden gebouwd zoals bedoeld in artikel 8 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • d.

    ingezetenen: ingezetenen zoals bedoeld in artikel 13 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • e.

    belanghebbend gebied: het door het waterschap vast te stellen gebied, gelegen binnen het reglementair bepaalde gebied van het waterschap, waarin alle onroerende zaken zijn gelegen die belang hebben bij de uitvoering van een desbetreffende taak;

  • f.

    beheersgebied: het bij waterschapsreglement bepaalde gebied van het waterschap, waarin de aan het waterschap opgedragen waterschapstaken worden behartigd;

  • g.

    hoogheemraadschap: het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

Artikel 2 Waterkeringszorg

De kosten voor de waterkeringszorg worden als volgt toegedeeld:

  • 36% aan de ingezetenen;

  • 53,4% aan de zakelijk gerechtigden gebouwd;

  • 10,6% aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd.

Artikel 3 Kwantitatief oppervlaktewaterbeheer

De kosten voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer worden als volgt toegedeeld:

  • 36% aan de ingezetenen;

  • 53,9% aan de zakelijk gerechtigden gebouwd;

  • 10,1% aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd.

Artikel 4 Vaarwegbeheer

De kosten van vaarwegbeheer zijn, zoals bepaald in het reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, artikel 71, ondergebracht binnen het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer.

Artikel 5 Kosten van heffing en invordering en van verkiezingen

De kosten van de heffing en invordering van de waterschapsbelastingen, alsmede de kosten van de verkiezingen van het algemeen bestuur, zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, worden in afwijking van de artikelen 2 en 3 rechtstreeks toegerekend aan de categorieën ingezetenen, zakelijk gerechtigden gebouwd en zakelijk gerechtigden ongebouwd naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Artikel 6 Belanghebbende gebieden

De begrenzing van de belanghebbende gebieden behorende bij de taak waterkering en kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is vastgesteld op bij deze verordening behorende kaarten nrs. 1 tot en met 26 (belanghebbend gebied taak waterkering en kwantitatief oppervlaktewaterbeheer).

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendmaking.

  • 2. De heffing van waterschapsomslagen ingevolge deze verordening en juncto de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vindt plaats met ingang van 1 januari 1995.

  • 3. Deze verordening kan aangehaald worden als 'Kostentoedelingsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden'.

  • Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 4 januari 1995.

  • W. Jongeneel, voorzitter

  • mr D. Wijtmans, secretaris.

Toelichting

Algemene toelichting

Inleiding

De basis van de kostentoedelingsverordening is gelegen in artikel 119 van de Waterschapswet. Hierin is bepaald dat het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap ten behoeve van de omslagheffing een verordening vast dient te stellen, waarin zoveel mogelijk per afzonderlijke waterschapstaak het kostendeel is opgenomen voor ieder van de categorieën van belanghebbenden die in het algemeen bestuur zijn vertegenwoordigd. In deze kostentoedelingsverordening worden de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde belangencategorieën bij de taken van het hoogheemraadschap in aanmerking genomen. De kostentoedelingsverordening moet worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en dient ten minste eenmaal per vijf jaar te worden herzien. Bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn in het reglement uitgangspunten vastgesteld, waarmee het hoogheemraadschap bij de kostentoedeling rekening moet houden.

De kostentoedelingsverordening vormt tezamen met de omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de omslagklassenverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de basis voor de omslagheffing. De samenhang van de drie verordeningen wordt als volgt samengevat:

  • de kostentoedelingsverordening geeft aan wat de aard en de omvang van belang is van elk van de in het bestuur van het hoogheemraadschap vertegenwoordigde belangencategorieën bij de afzonderlijke taken van het hoogheemraadschap;

  • de omslagverordening geeft aan wie bij de omslag betrokken worden en wat hiervoor het belastbaar feit, het belasting object, de heffingsmaatstaf en het tarief is;

  • de omslagklassenverordening geeft per taak van het hoogheemraadschap aan, waar een aanmerkelijk verschil in hoedanigheid of ligging resulteert in een classificatie van het belang van de belangencategorieën. De classificatie resulteert in een correctie op de heffingsmaatstaf.

De bouwstenen van de kostentoedeling

Zoals beschreven in de bovenstaande inleiding wordt bij de samenstelling van de kostentoedelingsverordening de aard en omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde belangencategorieën bij de taken van het hoogheemraadschap in aanmerking genomen.

Het belang dat een belangencategorie heeft bij de taken van het hoogheemraadschap is afhankelijk van twee onderwerpen, die als bouwstenen gebruikt worden voor deze verordening.

  • a.

    taakuitvoering

    Het belang dat een belangencategorie heeft bij de uitvoering van de taken is bepalend voor de mate waarin aan deze belagencategorie kosten toegedeeld worden. De op de taakuitvoering van toepassing zijnde directe en indirecte kosten worden omschreven als taakuitvoeringskosten.

    ["belagencategorie" moet zijn "belangencategorie"]

  • b.

    belangencategorie

    Het hoogheemraadschap voert, naast de op de taakuitvoering gerichte activiteiten, ook activiteiten uit die direct en uitsluitend gericht zijn op de in het bestuur van het hoogheemraadschap aanwezige belangencategorieën. Deze activiteiten hebben betrekking op de omslag en op de verkiezingen.

    De bij de omslag en de verkiezingen behorende kosten, die eenduidig toe te wijzen zijn aan een belangencategorie en die geen relatie hebben met de taakuitvoering, worden direct aan de desbetreffende belangencategorie toegedeeld. De eenduidig en enkel aan de belangencategorie toe te wijzen kosten worden omschreven als categoriekosten, en bestaan uit kosten voor heffen, invorderen, taxaties, oninbare posten en verkiezingen.

De in de kostentoedelingsverordening vermelde kostentoedelingspercentages zijn tot stand gekomen door de belangen bij de taakuitvoering per belangencategorie (a) te combineren met het per belangencategorie te bepalen direct belang bij de categoriekosten (b).

Belang bij de taakuitvoering: Rapport inzake de kostentoedeling

In 1989 is door het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen het 'Rapport inzake de kostentoedeling' uitgebracht (rapport commissie Havelaar). In dit rapport wordt per afzonderlijke waterschapstaak een uitwerking van het kostentoedelingsproces gegeven, waarbij het onderscheid tussen algemene en specifieke taakbelangen wordt uitgewerkt.

De algemene taakbelangen zijn gericht op het kunnen wonen, werken en recreëren in de leefruimte en het leefmilieu, die worden geschapen en in stand gehouden door de waterstaatkundige conditionering van de bodem. De ingezetenen zijn de representanten van de algemene taakbelangen.

De specifieke taakbelangen zijn gericht op de waterstaatkundige verzorging van de bodem als zodanig. De representanten hiervan zijn de eigenaren van onroerende zaken. Het in het rapport Havelaar beschreven kostentoedelingsproces heeft als basis gediend voor het rapport 'Kostentoedeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden', dat in 1994 door het ingenieursbureau Tauw Civiel en Bouw bv, in opdracht van het hoogheemraadschap, is samengesteld. Deze laatste rapportage heeft, in relatie tot deze verordening, als basis gediend voor de bepaling van de bij de taakuitvoering van belang zijnde toedelingspercentages.

Het bij de taakuitvoering behorende kostentoedelingsproces bestaat per afzonderlijke waterschapstaak uit de volgende stappen:

stap 1

Vaststellen belangencategorieën.

stap 2

Toedeling van de kosten aan de belanghebbenden bij de algemene taakbelangen (ingezetenen) en specifieke taakbelangen (eigenaren gebouwd en ongebouwd).

stap 3

Toedeling van het kostenaandeel van de specifieke taakbelangen aan de belangencategorieën eigenaren gebouwd en ongebouwd binnen het belanghebbend gebied.

Voor een nadere beschrijving van het kostentoedelingsproces wordt verwezen naar de bovengenoemde rapporten.

Bij het opstellen van deze verordening is rekening gehouden met de volgende in het reglement bepaalde uitgangspunten:

  • a.

    gebied van het hoogheemraadschap (artikel 1)

  • b.

    waterschapstaken, voor zover betrekking hebbende op deze verordening (artikel 3)

    • waterkeringszorg;

    • kwantitatief oppervlaktewaterbeheer;

    • vaarwegbeheer.

  • c.

    in de waterschapsomslagen betrokken belangencategorieën (artikel 70)

    • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een ongebouwde onroerende zaak;

    • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een gebouwde onroerende zaak;

    • diegene die ingezetenen zijn.

      ["diegene" moet zijn "diegenen"]

Vaarwegbeheer

Uit het voorgaande volgt dat de kostentoedeling betrekking heeft op drie taken (waterkeringszorg, kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en vaarwegbeheer) en drie categorieën van belanghebbenden (zakelijk genothebbenden ongebouwd, zakelijk genothebbenden gebouwd en ingezetenen). Echter in artikel 71 van het reglement van het hoogheemraadschap is bepaald dat de kosten van het vaarwegbeheer ondergebracht worden bij de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer. De reden hiervoor is, dat hoewel vaarwegbeheer in principe bij algemene overheidslichamen thuis hoort, de onderhavige vaarwegen als vaarweg slechts een lokale betekenis hebben. De verwachting is dat de kosten van het opgedragen vaarwegbeheer vrijwel te verwaarlozen zijn.

Aard en omvang van het belang

De Waterschapswet bepaalt in artikel 119, vijfde lid, dat het hoogheemraadschap bij de kostentoedeling per afzonderlijke taak in aanmerking moet nemen, wat de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde categorieën is. Hierbij gaat het niet alleen om het belang van degene die gebaat zijn bij de de waterschapsvoorzieningen maar ook om het belang dat het hoogheemraadschap voorzieningen treft tot opheffing van waterstaatkundige bezwaren voortvloeiende uit de vrije afstroming van hoger gelegen gronden op lagere gronden.

In de artikelsgewijze toelichting van deze verordening wordt daar nader op ingegaan.

Relatie met de begroting

De kostentoedeling heeft betrekking op de kosten die met behulp van de omslag gedekt worden. In de begroting kan afgelezen worden om welke kosten het hierbij gaat.

In de nieuwe Comptabiliteitsvoorschriften Waterschappen (Stb. 1991, 702) is bepaald dat de reglementair aan het waterschap opgedragen taken in de begroting als kostendragers dienen te zijn vermeld. De inrichting van de begroting van het hoogheemraadschap is afgestemd op de bij de kostentoedeling te onderscheiden taken. Door toepassing van de percentages van de kostentoedeling op de kosten die per reglementaire taak met behulp van de omslag gedekt dienen te worden, ligt vast welk omslagbedrag ieder van de in het algemeen bestuur vertegenwoordigde categorieën in totaal dient op te brengen.

Gebiedsindeling

De kostentoedeling heeft betrekking op het gehele beheersgebied van het hoogheemraadschap, waarvan de grenzen zijn vastgelegd in het reglement. Het hoogheemraadschap behartigt alle reglementair opgedragen taken in het beheersgebied. Dit betekent dat binnen het beheersgebied iedere ingezetene een belang heeft bij de taken waterkeringszorg, kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en vaarwegbeheer.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (begripsbepalingen)

Onderdeel a (kosten)

In de algemene toelichting is reeds ingegaan op de relatie tussen de begroting en de kostentoedelingsverordening. Hieruit blijkt dat de kostentoedeling betrekking heeft op de in de begroting naar kostendragers opgenomen kosten, die met behulp van de omslagheffing bekostigd worden.

Onderdeel b, c en d (belangencategorieën)

Bij de onder b t/m d gegeven definities van de begrippen zakelijk genothebbenden ongebouwd en gebouwd, en ingezetenen wordt verwezen naar artikel 3, 8 en 13 van de Omslagverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De in deze artikelen genoemde definities zijn conform artikel 116 en 117 van de Waterschapswet. Bij de definities van de zakelijk genothebbenden ongebouwd en gebouwd is rekening gehouden met de Wet van 18 december 1991 tot wijziging van de Waterschapswet met betrekking tot de overgangsbepalingen (Stb. 1992, 13). Bij deze wijziging is het begrip 'onroerende goederen' vervangen door 'onroerende zaken'.

Onderdeel e en f (belanghebbend gebied en beheersgebied)

Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Waterschapswet hebben provincies bij reglement de grenzen van het gebied van het hoogheemraadschap vastgesteld, waarin de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken worden uitgeoefend. Voor de toepassing van deze verordening wordt het reglementair bepaalde gebied, dat belang heeft bij de taken van het waterschap, aangeduid als 'beheersgebied'. Het beheersgebied wordt afgebakend door de buitengrenzen van het reglementaire waterschapsgebied. De in het beheersgebied behartigde reglementaire taken van het hoogheemraadschap bestaan uit waterkeringszorg, kwantitatief oppervlaktewaterbeheer en vaarwegbeheer. In artikel 1, lid e wordt verwezen naar het reglement, waarin is bepaald dat alle reglementair opgedragen taken worden behartigd in het gehele gebied van het hoogheemraadschap. Binnen de grenzen van het beheersgebied bevinden zich de onroerende zaken en ingezetenen waarvan de specifieke, respectievelijk algemene taakbelangen worden behartigd door de uitoefening van de desbetreffende waterschapstaak. Het belanghebbende gebied is dat deel van het beheersgebied waarin de zakelijk genothebbende gebouwd en ongebouwd belang hebben bij de uitvoering van de taken. Het belanghebbende gebied geeft dus aan waar eigenaren van onroerend goed een specifiek taakbelang hebben bij de uitvoering van de taken van het hoogheemraadschap.

Artikel 2 (Waterkeringszorg)

a) Belang bij de taakuitvoering

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang van de belangencategorieën bij de taakuitvoering m.b.t. de taak waterkeringszorg is bepaald.

De eerste stap (belangencategorieën)

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak waterkeringszorg reglementair bepaald:

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een ongebouwde onroerende zaak;

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een gebouwde onroerende zaak;

  • diegene die ingezetenen zijn.

De tweede stap (algemene taakbelang)

De tweede stap betreft het bepalen van de belangen van de ingezetenen (algemene taakbelangen) ten opzicht van de belangen van de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken (specifieke taakbelangen).

Voor de bepaling van het kostenaandeel van de ingezetenen bij de taak waterkeringszorg is het van belang in hoeverre de bewoonbaarheid van het gebied van het hoogheemraadschap afhankelijk is van deze taak. Als maatstaf voor de bepaling van het kostenaandeel van de ingezetenen wordt een relatie met de bevolkingsdichtheid in het beheersgebied gelegd (zie algemene toelichting). Volgens het rapport van de commissie Havelaar ligt het belang van de ingezetenen, afhankelijk van de bevolkingsdichtheid, tussen de 35% en de 50%.

Voor de inschatting van het voor het hoogheemraadschap van toepassing zijnde kostenaandeel geeft het rapport van de commissie Havelaar de volgende tabel:

Tabel

Bevolkingsdichtheid

Kostenaandeel ingezetenen bij waterkeringszorg

Laag

(< 350

inw. per km²)

35 à 40%

Gemiddeld

(350-700

inw. per km²)

40 à 45%

Hoog

(> 700

inw. per km²)

45 à 50%

De inwonersdichtheid in het beheersgebied bedraagt circa 800 inwoners per vierkante kilometer (inw. per km²). Dit betekent dat het kostenaandeel van de ingezetenen valt binnen de bandbreedte 45-50 %. Rekening houdend met de werkelijke bevolkingsdichtheid is het kostenaandeel voor de ingezetenen bij de waterkeringszorg bepaald op 47%. Op grond van het bovenstaande is het kostenaandeel voor de specifieke taakbelangen bepaald op 53 % (100 % - 47 %).

De derde stap (specifiek taakbelang)

Het belang van de onroerende zaken bij de taakuitvoering m.b.t. de waterkeringszorg is gelegen in de instandhouding van deze goederen, nl. de onroerende zaken worden door de waterkeringszorg beschermd tegen overstroming. Het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg is vermeld op de bij deze verordening behorende kaart (zie artikel 5). Het is daarom redelijk om het belang van de onroerende zaken bij de waterkeringszorg te relateren aan de beschermde waarde, hetgeen ook reglementair is bepaald.

Voor de waarde gebouwd wordt daarbij uitgegaan van de totale waarde in het economische verkeer van de gebouwde onroerende zaken die in de omslag voor de waterkeringszorg worden betrokken. De economische waarden zijn verkregen uit gegevens van de gemeenten over de onroerende-zaakbelasting (referentie 1993).

Voor de waarde ongebouwd wordt uitgegaan van de gemiddelde verkoopprijs van onverpacht los land in de regio van het hoogheemraadschap. De op deze wijze bepaalde waarde voor de ongebouwde onroerende zaken is een vergelijkbare maatstaf ten opzichte van de waarde in het economisch verkeer voor de gebouwde onroerende zaken. Onverpacht los land komt het meest overeen met de uitgangspunten van de waarde in het economisch verkeer bij gebouwd, die immers bepaald wordt in onbewoonde staat. De prijs van de ongebouwde onroerende zaken is vastgesteld aan de hand van de notitie 'Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt' (Directie Beheer Landbouwgronden, 1992) en is gesteld op fl. 48.000,- per hectare.

Op grond van de waardeverhoudingen voor het beheersgebied van de waterkeringszorg, wordt de volgende waardeverhouding vastgesteld:

Tabel

waarde gebouwd

58.536,-

miljard guldens

95%

waarde ongebouwd

3.187,-

,, ,,

5 %

totale waarde

61.723,-

,, ,,

100 %

b) belang bij de categoriekosten

De categoriekosten, de eenduidig en enkel aan de belangencategorie toe te wijzen kosten, worden direct aan de belangencategorie toegewezen. Om de mate van belang van de belangencategorieën bij deze kosten te bepalen is de te verwachten invloed van de categoriekosten op de totaal in de omslag te betrekken kosten maatgevend. Aan de hand van de getallenverhoudingen uit de conceptbegroting 1995 en de concept meerjarenraming 1995-1999 wordt de mate van invloed van de belangencategorieën op de categoriekosten als volgt bepaald:

Tabel

. zakelijk genothebbenden gebouwd

82%

. zakelijk genothebbenden ongebouwd

4%

. ingezetenen

14%

totaal

100%

De verhouding tussen de taakuitvoeringskosten en de categoriekosten wordt gesteld op 73:27.

c) kostentoedelingspercentages waterkeringszorg

Om de kostentoedelingspercentages m.b.t. de taak waterkeringszorg te bepalen worden de toedelingspercentages m.b.t. de taakuitvoering en de categoriekosten gecombineeerd

Tabel

Toedelingspercentages m.b.t.

Taakuitvoering

Categoriekosten

Waterkering

beheer

zakelijk genothebbenden gebouwd

50

82

59

zakelijk genothebbenden ongebouwd

3

4

3

ingezetenen

47

14

38

onderlinge verhoudingsfactor

73

27

Artikel 3 (Kwantitatief oppervlaktewaterbeheer)

a) Belang bij de taakuitvoering

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang bij de taakuitvoering m.b.t. de taak waterkeringszorg is bepaald.

De eerste stap (belangencategorieën)

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak waterkeringszorg reglementair bepaald:

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een ongebouwde onroerende zaak;

  • diegene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van een gebouwde onroerende zaak;

  • diegene die ingezetenen zijn.

De tweede stap (algemene taakbelang)

Het belang van de ingezetenen bij de taakuitvoering m.b.t. het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is gelegen in de mate waarin de ingezetenen voor hun functioneren in het waterschapsgebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Voor de bepaling van het kostenaandeel van de ingezetenen is door de commissie Havelaar de volgende indeling gemaakt:

- niet of nauwelijks afhankelijk;

- in geringe mate afhankelijk;

- in aanmerkelijke mate afhankelijk;

- in sterke mate afhankelijk.

Indien er niet of nauwelijks sprake is van afhankelijkheid zullen de ingezetenen wat betreft het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer niet in het bestuur vertegenwoordigd zijn en behoeft er derhalve geen kostenaandeel bepaald te worden. In de andere situaties beweegt het kostenaandeel van de ingezetenen zich tussen de 15 en 30% en wel als volgt:

Tabel

Mate van afhankelijkheid

Kostenaandeel ingezetenen bij kwantitatief oppervlaktewaterbeheer

Geringe afhankelijkheid

15 à 20%

Aanmerkelijke afhankelijkheid

20 à 25%

Sterke afhankelijkheid

25 à 30%

De mate van afhankelijkheid is door de commissie Havelaar als volgt omschreven:

Tabel

-

geringe afhankelijkheid:

In incidentele gevallen is er spraken van overlast voor de ingezetenen indien de waterstaatkundige verzorging door het waterschap achterwege zou blijven. Deze situatie komt bijvoorbeeld voor in hooggelegen gebieden met vrij afstromend water, waar waterstaatkundige werken nodig zijn om overstromingen door regenafvoer vanaf hoger gelegen delen te voorkomen.

-

aanmerkelijke afhankelijkheid:

Op gezette tijden is er sprake van overlast voor ingezetenen indien de waterstaatkundige verzorging door het waterschap achterwege zou blijven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan lager gelegen gebieden die deels vrij afstromend zijn en deels bemalen worden. Het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is hier mede bepalend voor de bewoonbaarheid van het gebied.

-

sterke afhankelijkheid:

In het waterschap zou er nagenoeg continu spraken zijn van overlast voor de ingezetenen indien de waterstaatkundige verzorging door het waterschap achterwege zou blijven. Dit komt voor in gebieden die (nagenoeg) volledig bemalen worden en daardoor niet of nauwelijks bewoonbaar zijn zonder kunstmatige waterafvoer.

[ "spraken" moet zijn "sprake" ]

Binnen deze marges is het kostenaandeel van de ingezetenen nader bepaald door de bevolkingsdichtheid en de mate van afhankelijkheid van de ingezetenen van het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer mee te wegen. Op grond van de hoge bevolkingsdichtheid in het beheersgebied en de sterke afhankelijkheid van de ingezetenen bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer in grote delen van het taakgebied wordt het kostenaandeel algemene taakbelang vastgesteld op 25 %. Op grond van het bovenstaande is het kostenaandeel voor de specifieke taakbelangen bepaald op 75 % (100 % - 25 %).

De derde stap (specifiek taakbelang)

Met betrekking tot de toedeling van het resterende kostenaandeel over de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken wordt in de derde stap gekeken naar het voorzieningenniveau en de daarmee samenhangende kosten. Het belang van de onroerende zaken bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is immers, naast het instandhoudingsbelang, voornamelijk gelegen in de aanwendingsmogelijkheden van deze onroerende zaken. De taakuitoefening van het hoogheemraadschap is gericht op het treffen van voorzieningen om deze aanwendingsmogelijkheden veilig te stellen. Het belanghebbend gebied bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is vermeld op de bij deze verordening behorende kaart (zie artikel 5).

Om het kostenaandeel te bepalen voor de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken heeft het hoogheemraadschap gebruik gemaakt van een model dat door de Unie van Waterschappen voor dit doel is ontwikkeld (Methode Oldambt).

De hoofdlijnen van deze methode zijn dat:

  • aan een belangencategorie minimaal die kosten worden toegerekend die direct op die categorie betrekking hebben (hieruit volgt de eerste verdeelsleutel);

  • de verdeling van de kosten die gezamenlijk voor de belangencategorieën worden gemaakt gebeurt aan de hand van het voordeel dat elk van de categorieën heeft bij de gezamenlijke uitvoering van de waterbeheersing (hieruit volgt de tweede verdeelsleutel).

Bij de toepassing van de 'methode Oldambt' wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel waarin de belangrijkste technische uitgangspunten en eenheidsprijzen, die bij de dimensionering van watergangen en kunstwerken worden gehanteerd, zijn vastgelegd. Uitgaande van het ruimtebeslag van de belangencategorieën en de ligging van de huidige infrastructuur wordt binnen het model een schematisch ontwerp van de berging, watergangen en kunstwerken gemaakt. Uitgaande van het schematische ontwerp worden theoretisch de exploitatiekosten en de investeringskosten bepaald. Aan de hand van de hiervoor vermelde hoofdlijnen wordt een inschatting gemaakt van de hoogte van de theoretische kosten per belangencategorie.

De 'Methode Oldambt' resulteert in een theoretische kostenverdeling in de vorm van een verdeelsleutel voor de specifieke taakbelangen voor gebouwd en ongebouwd. De verdeelsleutel voor het gebied van het hoogheemraadschap is als volgt bepaald:

Tabel

gebouwd

60%

ongebouwd

40%

b) belang bij de categoriekosten

De categoriekosten, de eenduidig en enkel aan de belangencategorie toe te wijzen kosten, worden direct aan de belangencategorie toegewezen. Om de mate van belang van de belangencategorieën bij deze kosten te bepalen is de te verwachten invloed van de categoriekosten op de totaal in de omslag te betrekken kosten maatgevend. Aan de hand van de getallenverhoudingen uit de conceptbegroting 1995 en de concept meerjarenraming 1995-1999 wordt de mate van invloed van de belangencategorieën op de categoriekosten als volgt bepaald:

Tabel

.

zakelijk genothebbenden gebouwd

82%

.

zakelijk genothebbenden ongebouwd

4%

.

ingezetenen

14%

totaal

100%

De verhouding tussen de taakuitvoeringskosten en de categoriekosten wordt gesteld op 89:11.

c) kostentoedelingspercentages kwantitatief oppervlaktewaterbeheer

Om de kostentoedelingspercentages m.b.t. de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer te bepalen worden de toedelingspercentages m.b.t. de taakuitvoering en de categoriekosten gecombineerd.

Tabel

Toedelingspercentages m.b.t.

Taakuitvoering

Categoriekosten

Kwantitatief

oppervlakte-waterbeheer

zakelijk genothebbenden gebouwd

45

82

49

zakelijk genothebbenden ongebouwd

30

4

27

ingezetenen

25

14

24

onderlinge verhoudingsfactor

89

11

Artikel 4 (Vaarwegbeheer)

In artikel 71 van het reglement van het hoogheemraadschap is bepaald dat de kosten van het vaarwegbeheer ondergebracht worden bij de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer. De reden hiervoor is, dat hoewel vaarwegbeheer in principe bij algemene overheidslichamen thuis hoort, de onderhavige vaarwegen als vaarweg slechts een lokale betekenis hebben. De verwachting is dat de kosten van het opgedragen vaarwegbeheer vrijwel te verwaarlozen zijn.

Artikel 5 (Belanghebbende gebieden)

De begrenzing van de belanghebbende gebieden met betrekking tot de specifieke taakbelangen zijn op een bij deze verordening behorende kaart vastgesteld.

Bij de bepaling van het belanghebbend gebied voor de taak waterkering is van belang of ongebouwde en gebouwde onroerende zaken door hun ligging wel of geen belang hebben bij de waterkeringszorg.

De waterkeringszorg is voor de categorieën gebouwd en ongebouwd gericht op de bescherming van de onroerende zaken tegen overstroming (instandhoudingsbelang). In dit geval is het enige criterium overstroming of niet. Het maakt daarbij niet uit of bij overstroming het maximaal te voorspellen waterpeil slechts enkele centimeters of enkele meters boven het maaiveld bedraagt.

Bij de bepaling van het belanghebbende gebied voor de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is het van belang of het hoogheemraadschap voorzieningen aanwent in relatie tot de ongebouwde en gebouwde onroerende zaken.

Artikel 6 (Inwerkingtreding en citeertitel)

De vastlegging van de inwerkingtreding van de kostentoedelingsverordening is mede van belang in verband met de werkingsduur van de verordening. In de Waterschapswet is immers bepaald dat de kostentoedelingsverordening ten minste éénmaal in de vijf jaar herzien dient te worden. Indien daar aanleiding toe is, kan de verordening ook eerder dan na een periode van vijf jaar herzien worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de belangenverhoudingen door een stedelijke uitbreiding of landinrichting een substantiële wijziging ondergaan. De wettelijke verplichting tot herziening houdt niet in dat de werkingsduur wettelijk beperkt is tot ten hoogste vijf jaar. Het is dan ook niet nodig een datum waarop de werkingsduur afloopt in de verordening op te nemen.

De vastlegging van de datum van ingang van de kostentoedelingsverordening is overeenkomstig de datum van ingang van de omslagverordening en de omslagklassenverordening. Deze drie verordeningen zijn op een zodanige wijze aan elkaar verbonden, dat een gelijke datum van ingang is vereist. Dit houdt tevens verband met de inwerkingtreding van de Waterschapswet, waarin is bepaald dat uiterlijk 1 januari 1995 aan de verplichtingen uit deze wet moet worden voldaan.

Gezien het feit dat het hoogheemraadschap pas op 1 januari 1995 een algemeen bestuur heeft welke bevoegd is tot vaststellen van deze verordening, wordt de verordening met terugwerkende kracht vastgesteld.

Toelichting bij de wijziging d.d. 15 november 2006

Algemene toelichting

In artikel 119 van de Waterschapswet is bepaald dat het algemeen bestuur van het waterschap ten behoeve van de omslagheffing een verordening vast dient te stellen, waarin zoveel mogelijk per afzonderlijke waterschapstaak het kostendeel is opgenomen voor ieder van de categorieën van belanghebbenden die in het algemeen bestuur zijn vertegenwoordigd. Bij deze kostentoedeling dienen de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde categorieën bij de onderscheidene taken in aanmerking genomen te worden.

De kostentoedelingsverordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten en dient ten minste eenmaal per vijf jaar herzien te worden. Voorts kunnen provinciale staten bij reglement uitgangspunten stellen, welke het waterschap bij de kostentoedeling in acht dient te nemen.

De kostentoedelingsverordening vormt tezamen met de omslagklassenverordening (artikel 120, vijfde lid van de Waterschapswet) en de omslagverordening (artikel 110, tweede lid van de Waterschapswet) de basis voor de omslagheffing.

Kostentoedelingsproces

Het kostentoedelingsproces bestaat per afzonderlijke waterschapstaak uit de volgende drie stappen:

  • Stap 1: Vaststellen belangencategorieën (artikel 70 van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

  • Stap 2: Toedeling van de kosten over de representanten van de algemene en specifieke taakbelangen (ingezetenen respectievelijk eigenaren gebouwd en ongebouwd).

  • Stap 3: Binnen de specifieke taakbelangen bepaling van de kostenaandelen gebouwd en ongebouwd.

Kostentoedelingsmethode

Over de kostentoedeling (de verdeling van waterschapskosten over de verschillende categorieën belastingplichtigen) is de afgelopen jaren veel te doen geweest. Algemeen is er de wens om de financieringsstructuur van de waterschappen eenvoudiger en transparanter te maken. Onder andere de "commissie Togtema" en de "werkgroep Leemhuis-Stout" brachten hier adviezen over uit. In 2003 werden de resultaten van een interdepartementaal beleidsonderzoek gepubliceerd. Dit heeft geresulteerd in een wetsvoorstel waarbij de financieringsstructuur van de waterschappen ingrijpend wordt herzien.

Omliggende waterschappen zijn inmiddels overgegaan naar de "methode Delfland", een methode die algemeen wordt beschouwd als eenvoudiger en transparanter dan de voorheen gebruikte "methode Oldambt". Meer en meer waterschappen leggen de nadruk op het algemeen belang en stellen zich op het standpunt dat ingezetenen meer moeten bijdragen dan nu het geval is. Dit standpunt heeft zich vertaald in een kostentoedeling waarbij het kostenaandeel dat door de ingezetenen moet worden opgebracht wordt bepaald aan de hand van de inwonerdichtheid.

Voor ons waterschap is door mr. P. de Bruin onderzoek gedaan naar mogelijke effecten van de methode Delfland voor ons waterschap . Naar aanleiding van dit onderzoek besloot het algemeen bestuur aan Gedeputeerde Staten van Utrecht te verzoeken het waterschapsreglement aan te passen, waardoor

  • het aandeel van de categorie ingezetenen in de kosten van het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer wordt bepaald met inachtneming van de bevolkingsdichtheid van het gebied;

  • het aandeel van de categorieën ongebouwd en gebouwd in de kosten van het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer wordt toegedeeld in verhouding van de globale waarde van de ongebouwde onderscheidenlijk gebouwde onroerende zaken in de bij die taak belanghebbende gebieden.

Dit voorstel strekt ertoe te komen tot een kostentoedeling waarbij deze uitgangspunten in acht worden genomen.

Waterschapstaken

Op grond van de Waterschapswet dient de kostentoedeling zoveel mogelijk per afzonderlijke taak plaats te vinden.

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is aangegeven welke taken er aan een waterschap opgedragen kunnen worden, te weten waterkering en waterhuishouding. Daarnaast kunnen waterschappen belast worden met een of meer andere waterstaatsaangelegenheden. In de Memorie van toelichting wordt aangegeven dat hierbij gedacht dient te worden aan wegenbeheer en vaarwegenbeheer. In het provinciaal reglement is geregeld, welke taken aan een bepaald waterschap opgedragen worden.

De taak waterhuishouding kan nader onderverdeeld worden in waterkwantiteitsbeheer en waterkwaliteitsbeheer. Het waterkwaliteitsbeheer is niet van belang voor de kostentoedeling, omdat deze niet via de omslag maar via de verontreinigingsheffing bekostigd wordt.

Voor wat betreft het vaarwegenbeheer geldt, dat de vaarwegen waarover het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden het beheer voert alleen een lokale betekenis hebben. Om die reden dient het vaarwegbeheer bekostigd te worden uit de omslagheffing.

De kosten van het vaarwegbeheer zijn van geringe omvang. Daarom is in artikel 71 van het reglement bepaald dat deze kosten toegevoegd worden aan de kosten van het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer.

Een en ander betekent dat voor de kostentoedeling de volgende twee waterschapstaken onderscheiden kunnen worden:

- waterkeringszorg;

- waterkwantiteitsbeheer.

Categorieën van belanghebbenden

De kosten van de waterschapstaken dienen toegedeeld te worden aan de categorieën van belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd zijn. Op grond van artikel 6 van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zijn dat voor het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden:

  • degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden ongebouwd);

  • degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden gebouwd);

  • de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap (ingezetenen);

  • degenen die op grond van een zakelijk of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte (gebruikers bedrijfsgebouwd).

Met betrekking tot de gebruikers bedrijfsgebouwd wordt opgemerkt dat in het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geen omslag voor deze categorie is geregeld. In verband hiermee is deze categorie voor de kostentoedelingsverordening verder buiten beschouwing gebleven.

Aard en omvang van het belang

De Waterschapswet schrijft voor dat het waterschap per afzonderlijke taak nagaat, wat de aard en de omvang van het belang van de in het bestuur vertegenwoordigde categorieën is. In de artikelsgewijze toelichting van deze verordening wordt daar nader op ingegaan.

Relatie met de begroting

De kostentoedeling heeft betrekking op de kosten die met behulp van de omslag gedekt dienen te worden. In de begroting kan afgelezen worden om welke kosten het hierbij gaat.

In artikel 1 van de Comptabiliteitsvoorschriften Waterschappen (Stb. 1991, 702) is bepaald dat de kostendragers in de begroting gelijk dienen te zijn aan de reglementair aan het waterschap opgedragen taken.

Het voorgaande betekent dat de inrichting van de begroting is afgestemd op de bij de kostentoedeling te onderscheiden taken. Door toepassing van de percentages van de kostentoedeling op de kosten die per kostendrager/reglementaire taak met behulp van de omslag gedekt dienen te worden, ligt vast welk omslagbedrag ieder van de in het algemeen bestuur vertegenwoordigde categorieën in totaal dient op te brengen.

Daarnaast is in artikel 5 van de kostentoedelingsverordening bepaald, dat de kosten van heffing en invordering en van verkiezingen rechtstreeks aan de betrokken belangencategorieën worden toegedeeld.

Gebiedsindeling

De kostentoedeling heeft in principe betrekking op het gehele waterschapsgebied, waarvan de grenzen zijn vastgelegd in het reglement.

Toch kunnen binnen de reglementaire grenzen delen van het gebied geen belang hebben bij een bepaalde waterschapstaak. Dit geldt bijvoorbeeld voor (kort gezegd) de Utrechtse Heuvelrug: dit gebied heeft geen belang bij de waterkeringszorg. Ten behoeve van de kostentoedeling dient dan het belanghebbende gebied nader vastgesteld te worden. Dit is voor het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gebeurd met de in artikel 6 bedoelde kaarten.

Beperking van het belanghebbende gebied heeft alleen werking voor de zakelijk gerechtigden gebouwd en ongebouwd. Bij de ingezetenen is beperking van het belanghebbende gebied tot een gebied dat kleiner is dan het reglementaire gebied in principe niet mogelijk, omdat het bij de ingezetenen gaat om de behartiging van de algemene taakbelangen in het waterschapsgebied als geheel. Het belang van de ingezetenen bij een bepaalde taak houdt dus geen verband met de ligging van de woning van de ingezetene in het gebied.

Artikelsgewijze toelichting

In de aanhef van de verordening wordt verwezen naar het provinciaal waterschapsreglement, in verband met de uitgangspunten met betrekking tot de kostentoedeling die in dit reglement zijn opgenomen.

Artikel I (Artikel 2 Waterkeringszorg)

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang bij de waterkeringszorg is bepaald.

De eerste stap: vaststellen belangencategorieën

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak waterkeringszorg reglementair bepaald:

  • degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden ongebouwd);

  • degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden gebouwd);

  • de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap (ingezetenen);

De tweede stap: vaststellen algemene taakbelang

De tweede stap van de kostentoedeling bij de waterkeringszorg betreft het bepalen van de belangen van de ingezetenen (algemene taakbelangen) ten opzichte van de belangen van de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken (specifieke taakbelangen).

Het kostenaandeel van de algemene taakbelangen is vastgesteld aan de hand van de uitgangspunten zoals aangegeven in het 'Uniestandpunt inzake de trits, de bestuurssamenstelling en de financiering' (Naar een eenvoudiger bestuurlijke en financiële structuur van het waterschap, Unie van waterschappen, september 2001).

De Unie bepleit daarin een bepaling van het kostenaandeel van de ingezetenen met de navolgende methodiek:

Tabel

Inwonerdichtheid

Indicatie inwoners/km2

Kostenaandeel

Laag

<500

20-30%

Gemiddeld

500-1000

30-40%

Hoog

>1000

40-50%

Gelet op de inwonersdichtheid in het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (circa 800 inwoners/km2) is het kostenaandeel van de algemene taakbelangen bepaald op 36%.

Derde stap: Vaststellen specifieke taakbelangen

Nadat het kostenaandeel voor de ingezetenen is bepaald, dienen de resterende kosten in de derde stap nader toegedeeld te worden binnen de specifieke taakbelangen, i.c. aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken.

Omdat het algemene taakbelang is vastgesteld op 36%, moet de resterende 64% van de kosten van de waterkeringszorg worden verdeeld over de specifieke taakbelangen.

Voor de waarde gebouwd kan daarbij uitgegaan worden van de totale waarde in het economische verkeer van de gebouwde onroerende zaken die in de omslag voor de waterkeringszorg betrokken worden.

De waarde van het ongebouwde wordt vastgesteld na differentiatie in grondgebruik.

De totale waarde van de ongebouwde onroerende zaken bedraagt:

totale waarde van de ongebouwde onroerende zaken

Soort grondgebruik

Aantal hectares

Waarde per hectare

Totale waarde

Spoorwegen

255

€ 1.680.000,00

€ 428.400.000,00

Hoofdwegen

562

€ 2.758.000,00

€ 1.549.996.000,00

Overige wegen

3801

€ 1.500.000,00

€ 5.701.500.000,00

Bouwterreinen

1965

€ 2.119.000,00

€ 4.163.835.000,00

Fruitteelt/kwekerij

2536

€ 290.200,00

€ 735.947.200,00

Bos/heide

2845

€ 17.000,00

€ 48.365.000,00

Landbouw

44722

€ 34.000,00

€ 1.520.548.000,00

Overig

3734

€ 34.000,00

€ 126.56.000,00

Totaal

60420

€ 14.148.647.326,00

Voor het belanghebbendengebied van de waterkeringszorg wordt de volgende waardeverhouding vastgesteld:

Waarde gebouwd € 72.146.143.924

Waarde ongebouwd € 14.148.647.326

Totale waarde € 86.421.691.124

Het kostenaandeel van de zakelijk gerechtigden gebouwd);bij de waterkeringszorg bedraagt dan € 72.146.143.924/€ 86.421.691.124 x 64% = 53,4%.

Het kostenaandeel van de zakelijk gerechtigden ongebouwd dient te worden bepaald op € 14.148.647.326/€ 86.421.691.124 x 64% = 10,6%.

Artikel II (Artikel 3 Waterkwantiteitsbeheer)

Hierna wordt toegelicht op welke wijze het belang bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer is bepaald.

De eerste stap: vaststellen belangencategorieën

Zoals uit de algemene toelichting blijkt zijn de volgende belangencategorieën bij de taak kwantitatief oppervlaktewaterbeheer reglementair bepaald:

  • degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden ongebouwd);

  • degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken (zakelijk gerechtigden gebouwd);

  • de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap (ingezetenen);

De tweede stap: vaststellen algemene taakbelang

Het kostenaandeel van de algemene taakbelangen is vastgesteld aan de hand van de uitgangspunten zoals aangegeven in het 'Uniestandpunt inzake de trits, de bestuurssamenstelling en de financiering (Naar een eenvoudiger bestuurlijke en financiële structuur van het waterschap, Unie van waterschappen, september 2001).

Gelet op de inwonersdichtheid in het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (circa 800 inwoners/km2) is het kostenaandeel van de algemene taakbelangen bepaald op 36%.

Voor vaststelling van het algemene taakbelang op deze wijze is aanpassing van het Reglement Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (hierna: het waterschapsreglement) noodzakelijk. Inmiddels zijn stappen gezet die moeten bewerkstelligen dat het waterschapsreglement zodanig wordt aangepast, dat het per 1 januari 2007 mogelijk is om het algemene taakbelang op basis van inwonerdichtheid vast te stellen.

Derde stap: Vaststellen specifieke taakbelangen

Voor de vaststelling van de specifieke taakbelangen werd voorheen de zogenoemde "methode Oldambt" gebruikt. Deze methode

De hoofdlijnen van de methode Oldambt zijn dat:

  • aan een belangencategorie minimaal die kosten worden toegerekend die direct op die categorie betrekking hebben (hieruit volgt de eerste verdeelsleutel);

  • de verdeling van de kosten die gezamenlijk voor de belangencategorieën worden gemaakt, vindt plaats aan de hand van het voordeel dat elk van de categorieën heeft bij de gezamenlijke uitvoering van de waterbeheersing (hieruit volgt de tweede verdeelsleutel).

Tegen deze methode werden in de loop van de jaren steeds meer bezwaren geopperd. Algemeen werd de wens gevoeld om de kostentoedeling tranpsparanter en eenvoudiger te maken. In het 'Uniestandpunt inzake de trits, de bestuurssamenstelling en de financiering (Naar een eenvoudiger bestuurlijke en financiële structuur van het waterschap, Unie van waterschappen, september 2001) heeft de Unie van waterschappen daarom gekozen voor de zogenoemde "methode Delfland" In deze methode vindt de verdeling plaats op basis van de totale waarde van het gebouwde en het ongebouwde in een taakgebied.

In dit voorstel wordt van de "methode Delfland" uitgegaan. De methode Delfland is op dit moment nog niet toegestaan in artikel 71 van het waterschapsreglement. Inmiddels zijn stappen gezet die moeten bewerkstelligen dat het waterschapsreglement zodanig wordt aangepast, dat invoering van de methode Delfland per 1 januari 2007 mogelijk is.

Kostenaandelen gebouwd en ongebouwd

De waarde van het ongebouwde wordt vastgesteld na differentiatie in grondgebruik.

De totale waarde van de ongebouwde onroerende zaken bedraagt:

totale waarde van de ongebouwde onroerende zaken

Soort grondgebruik

Aantal hectares

Waarde per hectare

Totale waarde

Spoorwegen

280

€ 1.680.000,00

€ 470.400.000,00

Hoofdwegen

614

€ 2.758.000,00

€ 1.693.412.000,00

Overige wegen

4707

€ 1.500.000,00

€ 7.060.500.000,00

Bouwterreinen (5)

1989

€ 2.119.000,00

€ 4.214.691.000,00

Fruitteelt/kwekerij

2536

€ 290.200,00

€ 735.947.200,00

Bos/heide

8600

€ 17.000,00

€ 146.200.000,00

Landbouw

45284

€ 34.000,00

€ 1.539.656.000,00

Overig

3852

€ 34.000,00

€ 130.968.000,00

Totaal

67862

€ 15.991.774.200,00

Voor het belanghebbendengebied van het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer wordt de volgende waardeverhouding vastgesteld:

Waarde gebouwd € 85.726.855.354

Waarde ongebouwd € 15.991.774.200

Totale waarde € 101.718.629.554

Het kostenaandeel van de categorie gebouwd bij het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer bedraagt dan € 85.726.855.354/€ 101.718.629.554 x 64% = 53,9%.

Het kostenaandeel van de categorie ongebouwd dient te worden bepaald op € 15.991.774.200/€ 101.718.629.554 X 64% = 10,1%.

Artikel III Inwerkingtreding

Dit besluit kan pas in werking treden als het waterschapsreglement de in dit besluit toegepaste methode van kostentoedeling mogelijk maakt.

Dit is geregeld in artikel III.

De vastlegging van de inwerkingtreding van de kostentoedelingsverordening is mede van belang in verband met de werkingsduur van de verordening. In de Waterschapswet is immers bepaald dat de kostentoedelingsverordening ten minste éénmaal in de vijf jaar herzien dient te worden.

Indien daar aanleiding toe is, kan de verordening ook eerder dan na een periode van vijf jaar herzien worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de belangenverhoudingen door een stedelijke uitbreiding of landinrichting een substantiële wijziging ondergaan.

De wettelijke verplichting tot herziening houdt niet in dat de werkingsduur wettelijk beperkt is tot ten hoogste 5 jaar, als gevolg waarvan de verordening van rechtswege zou vervallen na afloop van deze periode. Het is dan ook niet nodig en evenmin wenselijk om een datum waarop de werkingsduur afloopt in de verordening op te nemen.