Regeling vervallen per 01-05-2019

Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009

Geldend van 16-01-2014 t/m 30-04-2019

Intitulé

Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009

Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

Gelet op het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 20 oktober 2009 met nr. 09.BO/154;

Gezien de Waterschapswet en de Waterwet;

Besluit:

De keur met bijbehorende toelichting, kaarten en inspraaknota, voor zover betrekking hebbend op de keur, vast te stellen;

Inhoud

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    aangeland: de eigenaar, de beperkt gerechtigde of gebruiker van een aan een oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel;

  • b.

    aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewaterlichaam halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewaterlichaam naar een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • d.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • e.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn.

  • f.

    college: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • g.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • h.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen;

  • i.

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • j.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • k.

    legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

  • l.

    lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

  • m.

    onttrekken: het door middel van een onttrekkingsinrichting onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of aan een grondwaterlichaam;

  • n.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen en de bijbehorende waterbodem, oevers, flora en fauna;

  • o.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een waterkering die naar het oordeel van het waterschap nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • p.

    vaarwegen: voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande wateren in beheer bij het waterschap, daaronder begrepen de daarin aanwezige kunstwerken;

  • q.

    verhard oppervlak: het deel van het aardoppervlak dat is afgedekt met niet of nauwelijks waterdoorlatende materialen of werken;

  • r.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden, inclusief eventuele bermen, onderhoudsstroken en ondersteunende werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • s.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • t.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • u.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • v.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • w.

    Wet: Waterwet.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. De verplichtingen op grond van deze keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen op grond van deze keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht ook op de gebruikers.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden en de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen

  • 1. De eigenaren van gronden welke gelegen zijn aan waterstaatswerken en die gebruikt worden voor het houden van dieren kunnen door het college verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden.

  • 2. Het college kan algemene regels stellen over afrasteringconstructies en de wijze van plaatsing.

Artikel 2.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het college verplicht worden deze direct te sluiten.

Artikel 2.3 Stuwen

  • 1. De eigenaren van stuwen kunnen door het college verplicht worden deze op een daarbij bepaald stuwpeil te stellen.

  • 2. Het college besluit over de aanwijzing van stuwen en van stuwpeilen zoals bedoeld in het eerste lid.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.4 Onderhoudsplicht

  • 1. Onderhoudsplichtig zijn diegenen die in de legger tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

  • 2. De onderhoudsplicht van aangelanden strekt zich uit tot de halve breedte of tot een evenredig gedeelte van het aan die gronden grenzende oppervlaktewaterlichaam, tenzij in een door het college verleende vergunning anders is bepaald.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen zorgen voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering. Begroeiingen die schadelijk zijn voor de instandhouding van de waterkering, moeten worden verwijderd.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 1 oktober tot 1 april.

Artikel 2.7 Ondersteunende werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.8 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.

Artikel 2.9 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem

Watervergunning voor de aanleg en het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones

Artikel 3.1 Watervergunning waterkeringen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een waterkering aan te leggen of gebruik te maken van een waterkering door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen, te behouden of te verwijderen;

    • c.

      vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen, te hebben of te (be)houden; 

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen of met een lastdier te rijden of vee te drijven;

    • f.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het college is bepaald;

    • g.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college in de beschermingszone van een waterkering:

    • a.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • b.

      werken met een overdruk van 10 bar of hoger te plaatsen en te hebben;

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.   

Artikel 3.2 Watervergunning profiel van vrije ruimte waterkeringen

Het is verboden zonder vergunning van het college gebruik te maken van het profiel van vrije ruimte door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken op te richten.

Artikel 3.3 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen, geheel of gedeeltelijk te dempen of in de afmetingen of constructies daarvan veranderingen aan te brengen of oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden;

    • b.

      de doorstroming van een oppervlaktewaterlichaam of de berging van oppervlaktewater op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen;

    • c.

      gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

      i.     werkzaamheden te verrichten;

      ii.    werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen, te behouden of te verwijderen;

      iii.   vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen, te hebben of te (be)houden;

      iv.   activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

      v.    buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen of met een lastdier te rijden of vee te drijven;

      vi.   op andere wijze bemesting toe te passen dan door het college is bepaald;

      vii.  de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

      viii. zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

      ix.   binnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen met een schip, dan wel te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 5 is het verboden in oppervlaktewaterlichamen te varen met gemotoriseerde vaartuigen, met uitzondering van door het college aan te wijzen (delen van) oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.4 Watervergunning bergingsgebieden

Het is verboden zonder vergunning van het college gebruik te maken van bergingsgebieden door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    oppervlaktewaterlichamen te dempen;

  • b.

    gronden te verhogen;

  • c.

    overige werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of als uitwerking hebben deze bergingsgebieden geheel of gedeeltelijk van overstroming te vrijwaren, dan wel het bergend vermogen te doen afnemen, met uitzondering van die gedeelten die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als bebouwingsvlak.

Algehele verboden, watervergunning, meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen op of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 3.5 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het college zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar en / of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren;

    • d.

      in oppervlaktewaterlichamen te varen.

  • 2. Zodra het college handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.6  Algeheel verbod voor bijzondere oppervlaktewaterlichamen en gebieden

Het is verboden water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen dan wel grondwater te onttrekken in door het college aan te geven gebieden.

Artikel 3.7 Watervergunning versnelde afvoer en lozing door verhard oppervlak

Het is zonder vergunning van het college verboden hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen en te lozen.

Artikel 3.8 Watervergunning af- en aanvoeren

Het is verboden zonder vergunning van het college water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.9 Watervergunning lozen en onttrekken

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college water te lozen in en te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Voor lozingen met drainagemiddelen met het oog op de ontwatering van gronden en subinfiltratie geldt het verbod in het eerste lid uitsluitend in door het college aangegeven gebieden.

    [zie bijlage]

Artikel 3.10 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college grondwater te onttrekken of in de bodem te infiltreren, indien de hoeveelheid te onttrekken of te infiltreren water meer bedraagt dan 10 m3 per uur.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college grondwater te onttrekken met het oog op ontwatering van gronden in de gebieden als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid.

  • 3. Het is verboden grondwater te onttrekken ten behoeve van het permanent drooghouden of beschermen van ondergrondse bouwwerken.

  • 4. Geen vergunning krachtens het eerste lid is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

    • a.

      bronbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 100 m3 per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden, het onttrekkingssysteem zich niet dieper dan 9 meter beneden het maaiveld bevindt en de verlaging van de grondwaterstand of van de stijghoogte van het grondwater bij het drooghouden van bouwputten of sleuven niet meer is dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput of de sleuf;

    • b.

      grondwatersanering, indien de pompcapaciteit 25 m3 per uur of minder is en de onttrekking niet langer duurt dan 5 jaar;

    • c.

      beregening, bevloeiing of veedrenking, indien de pompcapaciteit 60 m3 per uur of minder is, met uitzondering van beregeningen of bevloeiingen voor de glastuinbouw en kunstgrasvelden, met dien verstande dat onttrekking niet is toegestaan indien in voldoende mate van oppervlaktewater gebruik kan worden gemaakt en onttrekking van grondwater uit het tweede watervoerend pakket niet is toegestaan indien in voldoende mate van grondwater in het eerste watervvoerend pakket gebruik kan worden gemaakt;

    • d.

      een proef, gericht op het meten van de benodigde hoeveelheid te onttrekken grondwater zonder dat er feitelijk wordt gewerkt, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 100.000 m3 per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

    • e.

      een noodvoorziening.

Artikel 3.11 Meldplicht onttrekken grondwater

Voor zover er geen vergunningplicht geldt op grond van artikel 3.10 meldt degene die grondwater onttrekt dit aan het college, uiterlijk twee weken voor de aanvang van de onttrekking.

Artikel 3.12 Nadere regels omtrent de melding

  • 1. De melding voor het onttrekken van grondwater bedoeld in artikel 6.11, eerste lid Waterbesluit, artikel 6.4 Waterregeling en artikel 3.11 gaat vergezeld van:

    • a.

      naam, adres, telefoonnummer en emailadres van degene die voornemens is de handelingen uit te voeren;

    • b.

      locatie van de handeling op een kaart;

    • c.

      aard en omvang van de handeling;

    • d.

      opgave van de aard en herkomst van het water;

    • e.

      het maximum debiet in m3 per uur;

    • f.

      het gemiddelde debiet in m3 per uur;

    • g.

      aanvang en duur van de handeling.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van melden en het verstrekken van de gegevens.

  • 3. Indien wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onverwijld melding aan het college.

Artikel 3.13 Nadere regels omtrent de meet- en registratieplicht

  • 1. Het college kan met het oog op het te voeren beheer met betrekking tot de meldplichtige handelingen de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen.

  • 2. Het college kan de gevallen aangeven waarin de verplichting tot meten als bedoeld in artikel 6.11, tweede lid Waterbesluit niet geldt, dan wel bij maatwerkvoorschrift met betrekking tot de meldplichtige handelingen krachtens artikel 3.11 opleggen dat de waterhoeveelheid over een kortere tijdspanne wordt gemeten dan de periode vermeld in artikel 6.11, tweede lid Waterbesluit.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

Algemene regels, vrijstelling en zorgplicht

Artikel 3.14 Algemene regels

  • 1. Het college kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.7, 3.8, 3.9 en 3.10 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het college.

Artikel 3.15 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 3.1, 3.2, 3.3, 3.4., 3.7, 3.8, 3.9 of 3.10 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het college ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 3.16 Zorgplicht

  • 1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het college.

  • 3. Het college kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 4 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen  

Artikel 4 Visplan

  • 1. Het is verboden de visserij uit te oefenen in oppervlaktewaterlichamen anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan als bedoeld in het tweede lid.

  • 2. De in het beheergebied van het waterschap opererende visrechthebbenden overleggen aan het college een visplan mede ten behoeve van de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen.

  • 3. Het college is bevoegd nadere regels vast te stellen met betrekking tot de inhoud en de wijze van totstandkoming van het in het tweede lid bedoelde visplan.

  • 4. De visplannen zijn voor het eerst ingediend uiterlijk op 1 juli 2011.

  • 5. De visplannen behoeven de goedkeuring van het college

  • 6. Het college beslist over de goedkeuring als bedoeld in het vijfde lid binnen 12 weken na de indiening van het visplan.

Hoofdstuk 5 Vaarwegbeheer

Artikel 5.1 Algemeen

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de vaarwegen waarvan het beheer op grond van artikel 5, lid 3, van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2008 aan het waterschap is toegewezen, tenzij anders bepaald.

Artikel 5.2 Verbodsbepalingen vaarwegen

Het is verboden zonder vergunning in de Kromme Rijn en Enkele Wiericke te varen met een door mechanische kracht voortbewogen vaartuig.

Artikel 5.3 Verbodsbepalingen bruggen en sluizen

Het is ten aanzien van de bij het waterschap in beheer en onderhoud zijnde sluizen en bruggen verboden om in of bij de in- en uitstroomopening van een bemalingsinrichting zaken te deponeren die de werking van een bemalingsinrichting negatief kunnen beïnvloeden.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Schouw

  • 1. Door of namens het college wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat college vastgesteld schema.

  • 2. Het college kan indien het dat nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het college stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 6.2 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 6.3 Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sinds een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis of boete tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 7 Overgangs– en slotbepalingen

Artikel 7.1 Vergunningen

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze keur voor een op grond van deze keur vergunningplichtig handelen wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel 7.2 Keurkaarten

Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet en de provinciale Waterverordening vaststelling van een legger is voorgeschreven maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op de bij deze keur behorende kaart(en). De daarbij aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze keur.

Artikel 7.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

  • 1. Voor waterstaatswerken waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger is voorgeschreven maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is de onderhoudsplicht als volgt geregeld:

    Voor waterkeringen en waterkerende kunstwerken berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) waterkeringen en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap. Voor oppervlaktewaterlichamen berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangelanden.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig hoofdstuk 2.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze keur treedt in werking op de dag na bekendmaking op de wettelijk voorgeschreven wijze.

  • 2. De Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, vastgesteld op 17 december 1996, wordt ingetrokken.

Artikel 7.5 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009.

Vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 15 december 2009.

drs. E.Th. Meuleman, secretaris,                               ,

P.J.M. Poelmann, de dijkgraaf

Toelichting

Algemeen

Wetgeving en beleid

Deze keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet (Stb. 2009, 107), het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale Waterverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden [HDSR]. Een nieuwe keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet, daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Het waterschap heeft daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen waarin het de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. De provincie als bevoegd gezag verwacht dat het waterschap dat beheer dan ook adequaat uitvoert, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt het waterschap daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar provinciale Waterverordening HDSR.

De Waterschapswet verleent het algemeen bestuur van de waterschappen in artikel 78 de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De Waterwet gaat uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (keur). In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Waterwet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De keur ziet op de uitoefening van het regionale waterbeheer door het waterschap. Ook decentrale overheden (waaronder de waterschappen) streven daarbij naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.

Nieuwe keur

De voorliggende keur komt in de plaats van de keur zoals vastgesteld in december 1996. Als gevolg van de introductie van de Waterwet en de provinciale Waterverordening HDSR is deze keur niet langer bruikbaar.

De inhoud en opbouw van de nieuwe keur zijn anders dan de oude keur.

In de Waterwet is de grondwettelijk opdracht aan de overheid om zorg te dragen voor de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu uitgewerkt in de doelstellingen zoals verwoord in artikel 2.1 van de Waterwet:

  • Voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met:

    o  bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

    o  vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

De waterkwaliteitszorg is in de keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten daarom weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel kunnen in de keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. De in het beheergebied van het waterschap functionerende visrechthebbenden krijgen de plicht opgelegd een visplan op te stellen en aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden (hierna college) te overleggen. Doel daarvan is om daarmee de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen, dan wel te verbeteren. In een dergelijk visplan worden regels gesteld over het uitzetten van bepaalde soorten, het vissen op bepaalde soorten en andere visbeheermaatregelen die aan de aquatische ecologie ten goede komen.

Verder zijn in deze keur een aantal bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet immers bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt en als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

Waterschappen krijgen via de Waterwet instrumenten ter regulering van dergelijke handelingen van derden.

In deze keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatsobjecten en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten. Als deze leggers of kaarten nog niet beschikbaar zijn, voorziet artikel 7.2 van de keur daarin.

De opbouw van de keur

De opbouw van de keur is als volgt:

  • hoofdstuk 1: begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • hoofdstuk 2: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen (gedoogplichten zijn niet langer opgenomen, omdat de Waterwet nu in een gemoderniseerde redactie in alle gedoogplichten voorziet, noodzakelijk om als beheerder de regionale waterbeheertaken te kunnen uitvoeren);

  • hoofdstuk 3: watervergunning en algemene regels voor de aanleg en het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken van water met betrekking tot wateren en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel;

  • hoofdstuk 4: ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren;

  • hoofdstuk 5: vaarwegbeheer;

  • hoofdstuk 6: schouw, toezicht en handhaving;

  • hoofdstuk 7: overgangs- en slotbepalingen.

Bij het opstellen van de keur zijn definitiebepalingen, waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven, zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven. Verder zijn de verbodsbepalingen abstracter geformuleerd. Aan het college wordt de bevoegdheid gegeven nadere regels te stellen (artikel 3.14), dan wel kaartbijlagen bij de keur vast te stellen (en te wijzigen), met als gevolg dat keurbepalingen een ruimere strekking krijgen, dan wel juist geen toepassing vinden. In de keur wordt ook de mogelijkheid geboden tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 3.5 en 3.6 van de keur). Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, hoeven nu niet meer in de keur zelf te worden opgenomen, omdat artikel 6.20 van de Waterwet daarin voorziet. Het zelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.14 van de Waterwet.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het waterbeheerplan ‘Water Voorop’ verwoorde beleid zal richtinggevend zijn bij de uitvoering van de keur.  Voor de toepassing van de keur kan het college ook beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten en

waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken.

Niet langer een vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatsweren die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van hoofdstuk 6 van de Waterwet zien evenmin op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder echter nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken waardoor de legger wijzigt, stelt het college een projectplan vast als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Het heeft geen vergunning nodig van zich zelf, zie artikel 3.15 van de keur. Een dergelijk projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing.

Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij het waterschap in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd.

In dit systeem is uit de legger - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de keur (zogenaamde gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Internet maakt het mogelijk om de keur en de veelal al in digitale vorm beschikbare leggers voor het publiek toegankelijk te maken.

Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat deze toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor het waterschap heeft het onderhavige systeem het voordeel dat op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan worden vastgesteld (bv. primaire, secundaire en tertiaire wateren).Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de keur in het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de keur behorende kaart. Artikel 4.2 van de provinciale Waterverordening HDSR geeft overigens aan dat de leggerverplichting met betrekking tot vorm en constructie niet geldt voor bergingsgebieden.

De vraag kan worden gesteld of de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet gecombineerd kan worden met de al bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van artikel 78 van de Waterschapswet. Volgens de Memorie van Toelichting op de Waterwet bestaat de mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document c.q. digitaal bestand. De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet is overigens van een andere aard. In die wet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die leggerplicht gaat om de relatie van het waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher deel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt, zoals hiervoor al aangegeven, de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Voor zover de keur regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning.

In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet in artikel 6.17 bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening.

Conserverende werking van de keur en profiel van vrije ruimte

Van de keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd.

De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde betreffende de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s.

De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven.

Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de keur is er voor gekozen de meest essentiële begrippen voor het waterschap en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven in de begripsomschrijvingen een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de keur een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de betreffende provinciale Waterverordening en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

Dit impliceert dat alleen de belangrijkste begrippen in deze keur zijn opgenomen:

  • d. bergingsgebieden: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • e. beschermingszone: deze zone is in de legger aangegeven en is van belang voor de bescherming van het betreffende waterstaatswerk door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

  • f. college: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze keur is het college van dijkgraaf en hoogheemraden.

  • g. bronbemaling: dit begrip geeft duidelijk aan wat wordt bedoeld.

  • h. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen. Het gaat om dat grondwater, ten aanzien waarvan het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m3 per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • grondwaterlichaam: dit is overgenomen uit de Waterwet.

  • j. infiltreren: dit is overgenomen uit de Waterwet.

  • k. legger: dit begrip is van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Waterwet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende eigenaren komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot één waterschapslegger. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. Belangrijk bij het integreren van die beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft.

  • m. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In hoofdstuk 3 van deze keur is een instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu het waterschap deels de taak heeft tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van het waterschap.

  • n. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers en flora en fauna. Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 3 van de keur, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

    Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ komt in de plaats van de in het verleden gehanteerde begrip ‘watergangen’. Het begrip is opgenomen omdat het waterschap zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor het waterschap en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal het waterschap dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, zoals die in Hoofdstuk 2 paragraaf 1 van de Waterwet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren. 

  • o. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de provinciale Waterverordening. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Het is in het algemene gedeelte nader toegelicht.

  • r. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt.  Hij beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten keringen.

  • s. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ hier achteraan is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

  • t. waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 7.2 van de keur staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking.

  • u. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • v. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig, omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend. Het waterschap kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirantbouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

  • w. Wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld. Een aantal onderwerpen in de Waterwet zijn nader uitgewerkt in het Waterbesluit en de Waterregeling.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Op grond van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. Het college kan tevens algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 2.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het college te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 2.3 Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Met het oog op de rechtszekerheid moet het college aangeven voor welke stuwen een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld.

Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondeigenaren of -gebruikers.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de Flora- en Faunawet. Door te werken volgens die gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. Onder voor de waterkering schadelijk wild worden met name verstaan mollen, vossen en konijnen. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, sinds 1 januari 2008 door het waterschap. Schadelijke begroeiingen zijn bijvoorbeeld onkruiden.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen’ betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap als beheerder uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn, doet zich met name regelmatig voor bij boezemkaden of kaden in de uiterwaarden van rivieren.

In de situatie dat nog geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze keur.

Artikel 2.7 Werken met (mede) een waterkerende functie

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.6 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.8  Gewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds en de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.

Artikel 2.9 Buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Daar waar het waterschap zelf belast is met het plegen van onderhoud aan waterstaatswerken, zal het waterschap zelf ook moeten voldoen aan het tijdig op orde hebben van die waterstaatswerken, overeenkomstig hetgeen de legger daarover stelt. Dit is nog eens bevestigd in recente jurisprudentie waar Wetterskip Fryslan gehouden werd zijn waterstaatswerken op orde te hebben.

In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze keur.

Verbodsbepalingen

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. 

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het Rijk of bij een waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover daarom het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (keur) regels te stellen betreffende handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de al op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. Het hoogheemraad creëert dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.

Artikelen 3.1 tot en met 3.4 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

Ingevolge deze artikelen worden waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, beschermingszones, profiel van vrije ruimte en bergingsgebieden beschermd. Omwille van de duidelijkheid en leesbaarheid is ervoor gekozen de bescherming voor de verschillende soorten waterstaatswerken apart te benoemen.

In deze nieuwe keur wordt beoogd met een nog meer globale regeling die bescherming te bieden. Het streven naar verdere vermindering van regels en naar vereenvoudiging van regelgeving dat aan deze nieuwe keur ten grondslag ligt, brengt mee dat in deze keur dan ook een meer algemene verbodsregeling is opgenomen die voldoende bescherming kan bieden.

De verboden betreffen vooral het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot.

Van het begrip 'werken' is in artikel 1 een definitie gegeven. De verboden spreken verder voor zich.

Artikel 3.2 verbiedt het oprichten van bouwwerken in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent dijkverbeteringen te kunnen realiseren.

Voor bergingsgebieden geldt op basis van artikel 3.4 ook een specifiek verbodsregime.

Naast de specifiek voor vaarwegen geldende bepalingen in hoofdstuk 5 is in het tweede lid van artikel 3.3 een absoluut verbod gesteld met betrekking tot het varen met door mechanische kracht voortbewogen vaartuigen in oppervlaktewaterlichamen die niet als vaarweg worden beheerd. Het college kan oppervlaktewaterlichamen aanwijzen waar dit verbod niet geldt.

Artikel 3.5 Algeheel verbod bij calamiteiten

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het college kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 3.7  Watervergunning versnelde afvoer en lozing door verhard oppervlak

Dit artikel over het versneld afvoeren en lozen van water naar een oppervlaktewaterlichaam door het aanleggen van verhard oppervlak, kan in principe via het goed doorlopen van het proces van watertoetsen de vergunningverlening aanzienlijk vergemakkelijken. Het waterschap dient hiervoor beleidsregels vast te stellen. Nog beter is het als het waterschap in een vroeg stadium bij de gemeente om de tafel zit en aangeeft dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met het waterschap. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen. Mocht die derde toch nog een dergelijke activiteit hebben gerealiseerd met grote negatieve invloed op de waterhuishouding, dan beschikt het waterschap in deze keur over een instrument om ongewenste afvoeren op het bestaande stelsel tegen te gaan. In algemene regels  kunnen hierover nadere regels worden gesteld. Daarnaast kunnen door het college beleidsregels worden vastgesteld.

Artikelen 3.8 tot en met 3.12 Regulering van handelingen

De verdere inhoud van hoofdstuk 3 van deze keur gaat in op de watervergunning, de meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem.

Zoals hoofdstuk 6 van de Wet omvattend is, zo is ook dit gedeelte van hoofdstuk 3 van de keur redelijk uitgebreid. Getracht is door een indeling in soorten handelingen en in onderdelen van het watersysteem te maken, het reguleringsregime overzichtelijk te houden.

Op het ontwateren en afwateren van gronden ziet de keur in artikel 3.9. Dit artikel  biedt de juridische basis voor het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam. In algemene regels en beleidsregels kunnen hierover nadere regels worden gesteld.

Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen wordt in eerste instantie het instrumentarium en beleid van de provincie Utrecht voortgezet. De regulering is afgestemd op het bepaalde in het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale Waterverordening.

Artikel 3.12 en 3.13  Nadere regels omtrent de melding, meet- en registratieplicht

De artikelen 3.12 en 3.13 zijn in oktober 2009 aangepast in deze Keur aan het gestelde daarover in het Waterbesluit (artikel 6.11) en in de Waterregeling (artikel 6.4). Het betreft regels over het melden, het meten, het registreren en het daarover opgave doen bij verplaatsen van waterhoeveelheden als in de keur bedoeld. Artikel 6.4 Waterregeling verwijst op zijn beurt weer naar de artikelen 6.19, 6.27 of 6.28 Waterregeling. Meten is niet verplicht in de hierbedoelde meldplichtige situaties. Het college kan maatwerkvoorschriften vaststellen op grond van deze nieuw geformuleerde keurbepalingen.

Artikel 3.14 Algemene regels

De algemene regels waartoe dit artikel de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het college. Het gaat dan om de handelingen in de vorige artikelen. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van een dergelijke bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten en invulling kan geven aan de wens tot deregulering.

Artikel 3.15 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatsweren die door het waterschap als beheerder worden verricht.

Artikel 3.16 Zorgplicht

Dit artikel betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.22a en 6.22b [vernummerd tot 6.7a en 6.7b] zoals de Invoeringswet Waterwet deze aanreikt. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde verwijtbaar is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen, gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de toekomstige Wet Naleving Europese regelgeving door mede-overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren.

Van dit artikel zal preventieve werking uitgaan. In de communicatie rondom het vaststellen van de keur in het beheergebied zal hieraan de nodige aandacht besteed worden. Bij die communicatie wordt ingegaan op voorbeelden van handelingen van derden die het werk frustreren. Daarbij kan men denken aan het vernielen van een vistrap, aan het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en aan het ‘verharden’ van de oever.

Artikel 4 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Het is verboden de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van het college. Daarbij toetst het college of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren. De doelen van de KRW voor het kwaliteitselement vis betreffen zowel de soortensamenstelling, als ook de leeftijdsopbouw van het visbestand.

Het visplan beoogt ten eerste de visserij-activiteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.

Vaarwegbeheer

Artikel 5.1 tot en met 5.3

Op grond van het Reglement heeft het waterschap het vaarwegbeheer opgedragen gekregen van de Dubbele Wiericke, de Grecht, de Korte Linschoten, de Lange Linschoten, de Montfoortse vaart, de Kromme Rijn, de Leidsche Rijn en de Oude Rijn Oost.

Het waterschap kan als vaarwegbeheerder invloed uitoefenen op de omvang en de aard van het scheepvaartverkeer. Het waterschap kan dit doen op grond van de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement. Bovendien is een aantal van de in het Reglement opgenomen vaarwegen ook opgenomen in de Waterverordening provincie Utrecht 2009. Dit betekent dat de bepalingen uit die verordening voor die vaarwegen van kracht blijven. Concreet betekent dit dat vanuit de verordening wordt toegezien op de naleving van de onderhoudsverplichtingen, er verslag van de geconstateerde gebreken wordt gemaakt, vaststelling van de bedieningstijden van bruggen en sluizen zoals die woren vastgesteld op basis van de Waterverordening provincie Utrecht 2009 en de mogelijkheid tot capaciteitsvermindering of sluiting van vaarwegen. Onder vaarwegbeheer wordt verstaan de aanleg en instandhouding van infrastructurele voorzieningen die nodig zijn voor gebruik van het water door de scheepvaart. Onder nautisch beheer wordt verstaan het reguleren van de scheepvaart op basis van de Scheepvaartverkeerswet. In principe liggen beide zaken in één hand.

Na de inwerkingtreding van de Waterwet heeft de provincie nog drie jaar de tijd om (vaarweg)beheerders aan te wijzen. Mogelijk dat de keur in de toekomst niet meer van toepassing is op de thans bij reglement aangewezen wateren.

Toezicht en handhaving

Artikel 6.1  Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is in de keur niet ingevuld. Dat wordt ter nadere vaststelling aan het college overgelaten. Daarnaast biedt de keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het college kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 6.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in dit artikel door het college (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 6.3 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In deze keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het college ingeval van overtreding kan beschikken.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 7.2 Keurkaarten

In het geval dat leggers ontbreken, is de ligging van die werken aangeven op een kaart. Daarmee is tevens het toepassingsbereik van de keur bepaald.

Artikel 7.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtte.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Waterwet en overige regelgeving (Waterbesluit, Waterregeling, provinciale Waterverordening).

Keurkaart 2009 art.7.2 waterkering vorm afmeting constructie etc.pdf (123 Kb)

Keurkaart 2013 art.7.2 waterkeringen ligging.pdf (1308 Kb)

Keurkaart 2009 natuurgebieden a0.pdf (9463 Kb)

Keurkaart 2009 veengebieden a0.pdf (11527 Kb)