Regeling vervallen per 01-01-2009

Omslagverordening HHNK 2008

Geldend van 04-01-2008 t/m 31-12-2008

Intitulé

Omslagverordening HHNK 2008

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    beheersgebied: het gebied van het hoogheemraadschap, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap, goedgekeurd bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 juni 2002, nr. HDJZ/WAT/2002-1652;

  • b.

    taakgebied: een in het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap aangegeven, binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap gelegen gebied, waarin het hoogheemraadschap een of meer van de aan hem opgedragen taken behartigt;

  • c.

    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • d.

    kadastrale registratie: de registratie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Kadasterwet;

  • e.

    ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • f.

    waterkeringszorg: de zorg voor de waterkeringen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub a, van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap, waaronder mede begrepen de zorg voor de op die waterkeringen gelegen wegen, bedoeld in artikel 3, achtste lid, onder b, van het Reglement;

  • g.

    waterkwantiteitsbeheer: de zorg voor het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub b, van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap, waaronder mede begrepen de zorg voor de vaarwegen en het geven van toepassing aan de Scheepvaartverkeerswet als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a en b, van het Reglement;

  • h.

    wegenbeheer de zorg voor de wegen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder c, van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap, voor zover het betreft de niet op waterkeringen gelegen wegen.

Belastbaar feit en omslagplichtigen

Artikel 2

  • 1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken op het gebied van de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en het wegenbeheer, zoals genoemd in de onderdelen f, g en h van artikel 1, worden onder de verzamelnaam ‘omslagen’ directe belastingen geheven.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde omslagen worden geheven van de omslagplichtigen:

    • a.

      bedoeld in de hoofdstukken II en III, terzake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voorzover deze gelegen zijn in een taakgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken genoemde taken;

    • b.

      bedoeld in hoofdstuk IV, terzake van het ingezetene zijn in een taakgebied.

Hoofdstuk 2 Omslagheffing ongebouwd

Omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd

Artikel 3

  • 1. Met betrekking tot de taken van het hoogheemraadschap inzake de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en het wegenbeheer wordt onder de naam ‘omslag ongebouwd’ een omslag geheven van degenen die in een taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken.

  • 2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Ingeval een ongebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkte recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.

Belastingobject ongebouwd

Artikel 4

  • 1. Voor de toepassing van artikel 3 wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak niet in aanmerking wordt genomen.

  • 2. Indien een deel van een kadastraal perceel of een deel van een gedeelte van een kadastraal perceel buiten het taakgebied van het hoogheemraadschap is gelegen, wordt uitsluitend het binnen een dergelijk gebied gelegen deel in aanmerking genomen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden openbare land– en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, als ongebouwde eigendommen aangemerkt.

Heffingsmaatstaf ongebouwd

Artikel 5

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Omslagklassenverordening Waterkeringenbeheer en de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer geldt voor de omslagen, bedoeld in artikel 3, als heffingsmaatstaf de oppervlakte van de ongebouwde onroerende zaak. De oppervlakte wordt uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan.

  • 2. Indien de oppervlakte van een ongebouwde onroerende zaak niet in de kadastrale registratie staat vermeld, stelt de ambtenaar belast met de heffing deze door middel van meting of schatting vast.

Tarieven ongebouwd

Artikel 6

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening van het hoogheemraadschap bedragen de tarieven van de omslag, bedoeld in artikel 3, per hectare:

  • a.

    voor de waterkeringszorg: € 15,68

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer: € 51,32

  • c.

    voor het wegenbeheer: € 10,11

Vrijstelling ongebouwd

Artikel 7

De omslag, bedoeld in artikel 3, wordt niet geheven terzake van de ongebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap krachtens eigendom, bezit of beperkt recht genothebbende is.

Hoofdstuk 3 Omslagheffing gebouwd

Omslagplicht zakelijk genothebbenden gebouwd

Artikel 8

  • 1. Met betrekking tot de taken van het hoogheemraadschap inzake de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en het wegenbeheer wordt onder de naam ‘omslag gebouwd’ een omslag geheven van degenen die in een taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.

  • 2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Ingeval een gebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkte recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.

Belastingobject gebouwd

Artikel 9

  • 1. Voor de toepassing van artikel 8 wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het taakgebied of beheersgebied gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, aan een gedeelte van een gebouwd eigendom of aan een samenstel van gebouwde eigendommen als bedoeld in onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b of onderdeel c van dat lid, deel uit van de gebouwde onroerende zaak, met uitzondering van de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten.

Heffingsmaatstaf gebouwd

Artikel 10

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in de Omslagklassenverordening Waterkeringenbeheer en de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer geldt voor de omslag, bedoeld in artikel 8, indien de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, als heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van die wet voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het desbetreffende kalenderjaar valt.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de omslagen terzake van gebouwde onroerende zaken buiten aanmerking gelaten, voorzover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in het eerste lid bedoelde waarde, de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdelen c, h en j, van de Gemeentewet en van waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen die dienen als woning.

  • 3. Bij de toepassing van het tweede lid is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Voor de omslagen terzake van gebouwde onroerende zaken die deel uitmaken van een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf gesteld op het gedeelte van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak.

  • 5. Indien het eerste of vierde lid geen toepassing kan vinden door het ontbreken van een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde, wordt de heffingsmaatstaf van die gebouwde onroerende zaak bepaald met toepassing van het tweede en derde lid en met overeenkomstige toepassing van het vierde lid alsmede van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16 tot en met 19, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Tarieven gebouwd

Artikel 11

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening van het hoogheemraadschap bedragen de tarieven voor de omslag, bedoeld in artikel 8, voor elke volle € 2.500,-- van de heffingsmaatstaf:

  • a.

    voor de waterkeringszorg: € 0,18

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer: € 0,57

  • c.

    voor het wegenbeheer: € 0,36

Vrijstellingen gebouwd

Artikel 12

De omslag, bedoeld in artikel 8, wordt niet geheven terzake van:

  • a.

    straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het taakgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

  • b.

    gebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Hoofdstuk 4 Omslagheffing ingezetenen

Omslagplicht ingezetenen

Artikel 13

  • 1. Met betrekking tot de taken van het hoogheemraadschap inzake waterkeringszorg, waterkwantiteitsbeheer en wegenbeheer wordt onder de naam ‘ingezetenenomslag’ een omslag geheven van degenen die in een taakgebied ingezetenen zijn.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het hoogheemraadschap en die aldaar het gebruik heeft van woonruimte. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding aangemerkt als gebruik door een door de ambtenaar belast met de heffing aan te wijzen lid van dat huishouden.

Tarieven ingezetenen

Artikel 14

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening van het hoogheemraadschap bedragen de tarieven van de omslag, bedoeld in artikel 13, per woonruimte per taakgebied:

  • a.

    voor de waterkeringszorg: € 13,49

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer: € 42,66

  • c.

    voor het wegenbeheer: € 35,00

Hoofdstuk 5 Heffing en invordering

Wijze van heffing

Artikel 15

De omslagen worden geheven bij wege van aanslag.

Aanslagen bij meer omslagplichtigen

Artikel 16

Indien voor de toepassing van de artikelen 3 en 8 met betrekking tot eenzelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden aangewezen, kan de aanslag worden gesteld ten name van één van hen.

Niet opleggen van aanslagen

Artikel 17

  • 1. Aanslagen die een bedrag van € 7,-- niet te boven gaan worden niet opgelegd.

  • 2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

Betalingstermijn

Artikel 18

  • 1. Een aanslag in de omslagheffing, bedoeld in de artikelen 3, 8 en 13, is invorderbaar in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een aanslag, op verzoek van de belastingschuldige, worden voldaan in tien termijnen voor zover de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid kan een aanslag die ten behoeve van het hoogheemraadschap wordt ingevorderd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, op verzoek van de belastingschuldige worden voldaan in acht termijnen voor zover de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven.

  • 4. Een verzoek als bedoeld in het tweede of het derde lid dient te worden gedaan binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

Nadere regels

Artikel 19

Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de omslagen.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Inwerkingtreding, ingang van de heffing, intrekking en citeertitel

Artikel 20

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2008.

  • 3. Met ingang van de in het tweede lid genoemde datum wordt ingetrokken de Omslagverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2007, vastgesteld bij besluit van 13 december 2006, nr. 06.21421, met dien verstande dat die verordening van kracht blijft ten aanzien van het belastingjaar waarvoor zij heeft gegolden.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als: Omslagverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2008 of Omslagverordening HHNK 2008.

  • Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van hoofdingelanden van 19 december 2007

Toelichting

I Algemene toelichting

I.1 De fusie van de waterschappen in het Noorderkwartier

Op 1 januari 2003 is het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevormd door samenvoeging van de waterschappen Hollands Kroon, Groot-Geestmerambacht, Het Lange Rond, Westfriesland, De Waterlanden en het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier. De taken van het nieuwe hoogheemraadschap vormen een optelsom van de taken van de voormalige organisaties. De kosten die de waterschappen maken voor de aan hun opgedragen taken worden omgeslagen over de bij die taken belang hebbende categorieën. Dat geschiedt op basis van een belastingverordening, de zogeheten omslagverordening.

Omdat de opgeheven waterschappen alle een eigen omslagplichtig gebied en een eigen omslagverordening met eigen omslagtarieven kenden, diende voor het nieuwe hoogheemraadschap een nieuwe omslagverordening te worden opgesteld. De totstandkoming daarvan is geschied op basis van uitgangspunten zoals vastgesteld door de Voorbereidingscommissie fusie in 2001. Hoewel de omslagverordeningen van de voormalige waterschappen reeds in grote mate overeenstemden, was op enkele onderdelen toch uniformering van beleid noodzakelijk. Dit is geschied in de Omslagverordening 2003.

Voor 2004 is de verordening aangepast in verband met de vaststelling van een nieuwe kostentoedeling. Daarbij is de fiscale vrijstelling van water, die in de Omslagverordening 2003 was opgenomen, komen te vervallen. Verder is de verordening aangepast aan nieuwe jurisprudentie omtrent de omslagheffing van ingezetenen.

Voor 2005 is de verordening aangepast in verband met een wijziging van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per 1 januari 2005. De wijziging heeft ten doel de uitvoering van de wet te vereenvoudigen en aldus de kosten daarvan terug te dringen. Dit wordt onder meer bereikt door enkele bestaande vrijstellingen in de onroerende-zaakbelasting uit te breiden tot de omslagheffing. Dit betekent minder taxatiewerk voor gemeenten, hetgeen leidt tot een concrete besparing op de uitvoeringskosten. De vrijstellingen zijn weliswaar wettelijk vastgelegd, maar ook in de Omslagverordening opgenomen. Deze is daarom aangepast.

Een tweede aanpassing van de verordening voor 2005 betreft de mogelijkheid tot betaling in tien termijnen, in combinatie met automatische incasso. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, dat de aanslagen voor de taak wegenbeheer in Amsterdam-Noord voor Hollands Noorderkwartier invordert, hanteert echter een betalingsregeling in acht termijnen. Een daarop betrekking hebbende bepaling is in de verordening opgenomen.

Voor 2006 is de verordening aangepast aan de wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de gemeentelijke onroerende-zaakbelasting op woningen en het maximeren van de resterende ozb-tarieven (Stb. 2005, 725). Deze wet voorzag ook in een wijziging van de tariefseenheid van de onroerende-zaakbelasting van € 2.268,- in € 2.500,-. Voor de waterschappen geldt er geen verplichting dezelfde tariefseenheid als de gemeenten te hanteren. Uit oogpunt van uniformiteit, duidelijkheid en herkenbaarheid voor de burger is er echter voor gekozen aan te sluiten bij de tariefseenheid uit de Gemeentewet.

Voor 2007 en 2008 is de verordening, behalve wat betreft de tarieven, niet gewijzigd. Er zijn geen wijzigingen in wet- en regelgeving die aanpassing van de verordening noodzakelijk maken. Dit houdt mede verband met een herziening van de Waterschapswet, die leidt tot aanpassing en vereenvoudiging van het het belastingstelsel van de waterschappen (Wet modernisering waterschapsbestel, Stb. 2007,  208). Als gevolg van deze wet dient de verordening met ingang van 2009 geheel te worden herzien.

Zoals gebruikelijk is ervoor gekozen voor het nieuwe belastingjaar een geheel nieuwe verordening op te stellen. Het jaarlijks vaststellen van een geheel nieuwe, geactualiseerde verordening heeft de voorkeur boven het vaststellen van wijzigingsverordeningen of -besluiten. Aldus is steeds een integrale nieuwe verordening met toelichting beschikbaar, hetgeen duidelijker is voor de belastingplichtigen en de medewerkers die met de heffing en invordering zijn belast.

Hieronder zal nader worden ingegaan op de wettelijke uitgangspunten voor de omslagheffing en de uitwerking daarvan in de verordening.

I.2 De Waterschapswet

De omslagheffing vindt zijn grondslag in de Waterschapswet. Deze wet bevat een groot aantal formele voorschriften voor de heffing en invordering van waterschapsomslagen. Het door de provincie vast te stellen Reglement van bestuur dient een aantal materiële bepalingen te bevatten die voor de omslagheffing noodzakelijk zijn, zoals de begrenzing van het gebied waarin omslagen kunnen worden geheven, de taken waarvoor omslagen kunnen worden geheven, (eventueel) de omschrijving van de gebieden waarin die taken worden uitgeoefend en de categorieën belanghebbenden die in de omslagheffing kunnen worden betrokken.

De omslagverordening bevat de essentiële elementen van de omslagheffing, zoals de aanduiding van de omslagplichtige, het voorwerp van de omslagheffing, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief en het ingangstijdstip van de heffing. De omslagverordening dient te worden vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap.

De omslagverordening vormt tezamen met de kostentoedelingsverordening en – in voorkomende gevallen – de omslagklassenverordening de basis voor de omslagheffing door het waterschap.

I.3 De verordening

I.3.1 Systematiek van de verordening

De Omslagverordening is ingericht overeenkomstig de model-omslagverordening van de Unie van Waterschappen.

De verordening bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat een aantal begripsbepalingen en het belastbare feit in algemene zin. Het tweede, derde en vierde hoofdstuk bevatten de materiële belastingbepalingen voor achtereenvolgens de omslagheffing ongebouwd, de omslagheffing gebouwd en de omslagheffing ingezetenen. Het vijfde hoofdstuk bevat een aantal formele bepalingen met betrekking tot de heffing en invordering. Het zesde hoofdstuk ten slotte bevat de overgangs- en slotbepalingen.

De verordening heeft betrekking op de omslagheffing voor een drietal beheren, te weten het waterkeringenbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het wegenbeheer. Per beheer worden drie directe waterschapsbelastingen geheven, te weten van de rechthebbenden van ongebouwde onroerende zaken, van de rechthebbenden van gebouwde onroerende zaken, en van de gebruikers van woonruimte (ingezetenen). Als gevolg hiervan bevat de verordening negen tarieven.

1.3.2 De categorieën van belanghebbenden

De Waterschapswet noemt vijf categorieën van belanghebbenden die in de omslagheffing kunnen worden betrokken. Dit zijn:

  • de zakelijk gerechtigden ongebouwd;

  • de gebruikers ongebouwd (pachters);

  • de zakelijk gerechtigden gebouwd;

  • de ingezetenen;

  • de gebruikers bedrijfsgebouwd.

Het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap bepaalt dat van deze vijf categorieën er vier in het bestuur van het hoogheemraadschap vertegenwoordigd zijn. De gebruikers ongebouwd (eigenaargebruikers en pachters) zijn als zodanig niet in het bestuur vertegenwoordigd. Gezien de vereiste samenhang tussen belang, betaling en zeggenschap is het dan ook niet mogelijk deze categorie in de omslagheffing te betrekken.

De gebruikers van bedrijfsmatig geëxploiteerde onroerende zaken zijn wel als categorie belanghebbenden in het bestuur vertegenwoordigd, maar worden niet als zodanig in de omslagheffing betrokken. Om een categorie in de omslagheffing te betrekken dient die categorie een substantieel belang te hebben bij een of meer taken van het waterschap. De gebruikers bedrijfsgebouwd zijn echter met name in het bestuur vertegenwoordigd vanwege het belang dat zij hebben bij het waterkwaliteitsbeheer. De financiering van dit beheer vindt echter niet plaats via de omslagheffing, maar overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het belang dat deze categorie heeft bij de zorg voor het waterkwantiteitsbeheer is dermate gering dat zij niet als afzonderlijke categorie omslagplichtigen worden aangemerkt.

Als gevolg hiervan resteren er drie categorieën van belanghebbenden die door het hoogheemraadschap in de omslagheffing kunnen worden betrokken, te weten

  • de zakelijk gerechtigden ongebouwd;

  • de zakelijk gerechtigden gebouwd;

  • de ingezetenen.

I.3.3 Omslagheffing ongebouwd en gebouwd

Het belang van de zakelijk gerechtigden ongebouwd en gebouwd is instandhouding van het object van hun recht. De omvang of de waarde van het object bepaalt dan ook de hoogte van de heffing.

De Waterschapswet bevat de belangrijkste voorschriften inzake de belastingobjecten die in de omslagheffing ongebouwd en gebouwd kunnen worden betrokken. Deze voorschriften betreffen onder meer de afbakening van een individueel belastingobject en de bepaling van de heffingsmaatstaf.

Voor de bepaling van de omvang en de heffingsmaatstaf van gebouwde onroerende zaken wordt volledig aangesloten bij de objectafbakening en de waardebepaling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken.

De heffingsmaatstaf is de waarde zoals die is vastgesteld voor de heffing van de onroerendezaakbelastingen door de gemeente. Voor ongebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de oppervlakte.

Behalve de waarde of de omvang kan ook de ligging of de hoedanigheid van een onroerende zaak van invloed zijn op het belang en daarmee op de hoogte van de heffing. Via de Omslagklassenverordening wordt hiermee rekening gehouden.

I.3.4 Omslagheffing ingezetenen

Tussen de categorie ingezetenen en beide de andere categorieën bestaan belangrijke verschillen, die consequenties hebben voor de omslagheffing. Het belang van de ingezetenen is algemeen van aard. De rechtsgrond voor de omslagheffing is gelegen in het feit dat de ingezetenen door de taakuitoefening van het hoogheemraadschap in staat worden gesteld in het gebied te wonen, te werken en te recreëren. Hun belang is derhalve niet object-, maar persoonsgericht. Het belang van de ingezetenen is daardoor ook steeds even groot; de ene ingezetene heeft geen groter belang dan de andere. In verband hiermee bestaat de heffing uit een gelijk bedrag per woonruimte.

I.3.5 Taakgebieden

Zoals in het voorgaande aangegeven is het uitgangspunt van de Waterschapswet dat het belang van de ingezetenen in het gehele beheersgebied van een waterschap even groot is. In overeenstemming daarmee bepaalt artikel 121 van de Waterschapswet dat de ingezetenenomslag wordt vastgesteld op een gelijk bedrag per woonruimte.

In de praktijk komt het echter veelvuldig voor dat waterschappen niet al hun taken in het gehele beheersgebied uitoefenen. Een strikte toepassing van artikel 121 Waterschapswet leidt er dan toe dat ingezetenen in verschillende taakgebieden – en dus met een verschillend belang bij de taakuitoefening door het waterschap – toch een gelijk bedrag aan omslag betalen. Op grond van jurisprudentie geldt dat waterschappen waarvan het gebied bestaat uit verschillende taakgebieden, de vrijheid hebben hetzij in hun gehele gebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen, hetzij per taakgebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen (HR 10 augustus 2001, nr. 36 014, BNB 2001/339, en HR 17 januari 2003, nr. 37 733, BNB 2003/107).

Voor het hoogheemraadschap geldt dat de taken waterkeringenbeheer en waterkwantiteitsbeheer in het gehele beheersgebied worden uitgeoefend. Voor deze taken vallen de taakgebieden derhalve samen met het beheersgebied. De taak wegenbeheer wordt echter in een beperkt deel van het beheersgebied uitgeoefend. Voor het overige deel wordt het wegenbeheer uitgeoefend door gemeenten. Heffing van een gelijk bedrag per woonruimte in het gehele gebied zou er dan toe leiden dat ingezetenen in bepaalde gemeenten zowel door de gemeente als door het hoogheemraadschap voor het wegenbeheer aangeslagen zouden worden. Om dit te vermijden is ervoor gekozen de ingezetenenomslag per taakgebied te differentiëren. Dit betekent dat in het taakgebied wegenbeheer voor deze taak ingezetenenomslag wordt geheven, maar daarbuiten niet.

Het voorgaande betekent overigens niet dat ingezetenen in het taakgebied wegenbeheer door de gemeenten in dat gebied in het geheel niet aangeslagen kunnen worden voor wegenbeheer. Immers ook in het taakgebied wegenbeheer worden wegen door gemeenten beheerd, en wel voornamelijk binnen de bebouwde kom. Hoogheemraadschap en gemeenten beheren echter elk hun eigen wegen en elk kunnen zij dus hun ingezetenen aanslaan voor (een deel van) de wegentaak.

I.3.6 Vrijstellingen

In beginsel kan geen vrijstelling van omslagheffing worden verleend. Op grond van de Waterschapswet is de enige reden voor vrijstelling het ontbreken van belang bij de taak waarvoor omslag wordt geheven. Voor zover dit bij het hoogheemraadschap het geval is, is daarin echter al voorzien door het instellen van nulklassen in de Omslagklassenverordening Waterkeringenbeheer en de Omslagklassenverordening Waterkwantiteitsbeheer.

Een andere wettelijke mogelijkheid is de vrijstelling op grond van het volkenrecht of het internationaal gebruik (artikel 133 Waterschapswet). Verder kunnen vrijstellingen slechts gebaseerd zijn op doelmatigheidsgronden.

Om die reden zijn ongebouwde en gebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap zelf genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, van omslagheffing uitgezonderd. Hiermee wordt voorkomen dat het hoogheemraadschap zichzelf aanslagen oplegt, wat tot onnodige administratieve handelingen en kosten zou leiden.

Verder is een vrijstelling opgenomen voor straatmeubilair en soortgelijke zaken. Deze sluit aan bij de overeenkomstige vrijstelling in de Wet WOZ. Voor deze zaken wordt geen waarde vastgesteld en deze kunnen dus ook niet in de heffing gebouwd worden betrokken.

In de Omslagverordening 2003 was een vrijstelling opgenomen van de omslagheffing voor het waterkwantiteitsbeheer voor de (ondergrond van) water, dat als zodanig bij het kadaster bekend staat. In samenhang daarmee gold ook een vrijstelling voor de zogenoemde boezemlanden, voor zover deze bij een verhoogd boezempeil onderlopen. In verband met de invoering van een nieuwe systematiek voor de kostentoedeling per 1 januari 2004 zijn deze vrijstellingen vervallen. Voor vrijstelling van water wordt ook geen reden gezien, omdat water ook waterbezwaar veroorzaakt en bemalen moet worden. Percelen oppervlaktewater en onderlopend boezemland zijn dan ook met ingang van 2004 als ongebouwde onroerende zaken in de omslagheffing betrokken. Het betrekken van oppervlaktewater en onderlopend boezemland in de omslagheffing is in lijn met de jurisprudentie (HR 11 februari 2005, nr. 38 870, Belastingblad 2005, blz. 286 en BNB 2005/156).

Ten slotte gelden op grond van de Waterschapswet verschillende vrijstellingen voor onroerende zaken of onderdelen daarvan. Hierbij gaat het voornamelijk om onroerende zaken die op grond van de Gemeentewet zijn vrijgesteld van onroerende-zaakbelasting of waarvoor op grond van de Wet WOZ om doelmatigheidsredenen geen taxatiewaarde wordt vastgesteld. Deze vrijstellingen vloeien weliswaar voort uit landelijke wet- en regelgeving, maar zijn volledigheidshalve ook in de verordening opgenomen.

Zo gelden vrijstellingen voor:

  • kerkgebouwen (art. 120, derde lid, Waterschapswet, in samenhang met art. 220d, eerste lid, onderdeel c, Gemeentewet);

  • rioolwaterzuiveringsinstallaties die worden beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen (art. 120, derde lid, Waterschapswet, in samenhang met art. 220d, eerste lid, onderdeel h, Gemeentewet);

  • werktuigen die zonder beschadiging van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden (art. 120, derde lid, Waterschapswet, in samenhang met art. 220d, eerste lid, onderdeel j, Gemeentewet);

  • waterbeheersingswerken die worden beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen (art. 120, derde lid, Waterschapswet).

De vrijstellingen voor kerken, rioolwaterzuiveringsinstallaties en waterbeheersingswerken vloeien voort uit een wijziging van de Wet WOZ en de Waterschapswet per 1 januari 2005 (Stb. 2004, 656). Tot die datum waren deze objecten wel vrijgesteld voor de onroerende-zaakbelastingen, maar niet voor de omslagheffing. Daarom werden ze alleen nog getaxeerd voor de omslagheffing. Door de vrijstelling uit te breiden tot de omslagheffing behoeven de betrokken objecten niet meer te worden getaxeerd, hetgeen leidt tot een besparing op de taxatiekosten en aldus tot een doelmatiger uitvoering van de Wet WOZ.

De nieuwe vrijstellingen hebben beperkte gevolgen voor de omslagheffing. Voor kerkgebouwen gelden bijzondere waarderingsvoorschriften, die moeten voorkomen dat de waarde van kerkgebouwen in het kader van de belastingheffing onverantwoord hoog wordt. Als gevolg hiervan was de omslagopbrengst van kerkgebouwen al zeer gering.

De omslagheffing over waterbeheersingswerken en rioolwaterzuiveringsinstallaties is vervallen omdat deze werken tegenwoordig doorgaans bij hetzelfde waterschap in beheer zijn. Daarmee behoort onderlinge omslagheffing tussen waterschappen en zuiveringschappen tot het verleden en is het niet doelmatig meer deze objecten in de omslagheffing te betrekken. Overigens gold op basis van de Omslagverordening al een vrijstelling voor objecten in eigendom van het hoogheemraadschap.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (begripsbepalingen)

  • Dit artikel geeft de gebruikelijke begripsbepalingen.

  • onderdeel a (beheersgebied)

  • Op grond van de Waterschapswet stellen provinciale staten bij reglement de grenzen vast van het gebied van het waterschap, waarin een of meer van de bij dat reglement aan het waterschap opgedragen taken worden uitgeoefend. Dit gebied wordt aangeduid als het beheersgebied.

  • onderdeel b (taakgebied)

  • In gevallen waarin meer dan één taak moet worden behartigd, kan het voorkomen dat die taken niet in het gehele beheersgebied van het waterschap worden uitgeoefend. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet, zal het reglement een regeling moeten bevatten waarbij het beheersgebied wordt opgesplitst in gebieden waarin de desbetreffende taak of taken worden uitgeoefend. Voor de toepassing van de verordening wordt zo’n gebied aangeduid als taakgebied.

  • Zoals aangegeven in het algemene deel van de toelichting geldt voor het hoogheemraadschap dat de in het Reglement van bestuur opgedragen taken waterkeringenbeheer en waterkwantiteitsbeheer grosso modo in het gehele beheersgebied worden uitgeoefend. Voor deze taken vallen de taakgebieden derhalve samen met het beheersgebied. De taak wegenbeheer wordt echter in een beperkt deel van het beheersgebied uitgeoefend. In de rest van het beheersgebied wordt voor deze taak geen omslag geheven. In verband hiermee wordt in de verordening ook het begrip taakgebied gehanteerd. Dit maakt het noodzakelijk om dit begrip nader te omschrijven.

  • onderdeel c (woonruimte)

  • De omschrijving van dit begrip is dezelfde als in artikel 118, derde lid, onder b, in de Waterschapswet. Reeds bij de totstandkoming van de Waterschapswet is voor dit begrip verwezen naar het stelsel van de verontreinigingsheffing krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo).

  • De uitleg van het begrip woonruimte in de Wvo in de zin van ‘zelfstandige’ woonruimte is derhalve in de Waterschapswet – en thans ook in de verordening – opgenomen.

  • onderdeel d (kadastrale registratie)

  • In de Waterschapswet is slechts sprake van ‘kadastrale registratie’. In deze begripsbepaling wordt gepreciseerd wat daaronder moet worden verstaan.

  • onderdeel e (ambtenaar belast met de heffing)

  • Dit begrip is hetzelfde als het begrip ‘ambtenaar belast met de heffing’ in de Waterschapswet. Genoemde ambtenaar heeft op grond van de Waterschapswet een groot aantal eigen bevoegdheden met betrekking tot de omslagheffing.

  • onderdelen f, g en h (waterkeringszorg, waterkwantiteitsbeheer en wegenbeheer)

  • Bij deze onderdelen zijn alleen de taken genoemd waarvoor omslagen worden geheven en die daarom in het kader van de verordening van belang zijn, te weten de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en het wegenbeheer. De begripsomschrijving verwijst naar het Reglement van bestuur, waarin de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken zijn genoemd en waarbij de taakgebieden zijn omschreven.

Artikel 2 (belastbaar feit en omslagplichtigen)

Artikel 2 is het kernartikel van de verordening, omdat op grond hiervan het hoogheemraadschap zijn bevoegdheid tot het heffen en invorderen van waterschapsomslagen daadwerkelijk kan uitoefenen. Het artikel draagt het karakter van een ‘raambepaling’, waarin een algemene omschrijving van de aard en het voorwerp van de omslagen wordt gegeven.

Aangezien de omslagen worden geheven terzake van ongebouwde onroerende zaken, gebouwde onroerende zaken en terzake van het ingezetene zijn, waarbij verschillende heffingsmaatstaven en tarieven worden gehanteerd, is naar geldend recht sprake van drie afzonderlijke belastingen per taak.

Om de bepalingen inzake de richtige heffing in de Algemene wet inzake rijksbelastingen te kunnen toepassen zijn de omslagen als directe belastingen aangeduid.

Artikel 3 (omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd)

  • inleiding

  • Artikel 3 vormt het eerste artikel van hoofdstuk II, dat gaat over de omslagheffing ongebouwd. Het artikel heeft betrekking op de categorie omslagplichtigen die bestaat uit degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (de zg. zakelijk genothebbenden ongebouwd). Het hoogheemraadschap kent geen omslagheffing terzake van het gebruik van ongebouwde onroerende zaken. De gebruikers van ongebouwde onroerende zaken zijn niet als afzonderlijke categorie in het bestuur vertegenwoordigd en kunnen dan ook niet als zodanig in de omslagheffing worden betrokken.

  • eerste lid (benoeming waterschapstaken en aanwijzing omslagplichtigen)

  • Dit artikellid wijst de omslagplichtigen ongebouwd aan en het feit terzake waarvan de omslag wordt geheven. Voor de omslagplichtigheid is vereist dat de betrokken zakelijk genothebbende belang heeft bij een of meer van de vermelde taken. Dat dient in de eerste plaats te blijken uit het feit dat zijn onroerende zaak is gelegen in een of meer van de gebieden waarin deze taken worden uitgeoefend, zoals nader omschreven in het Reglement van bestuur.

  • Het genot krachtens eigendom heeft ook betrekking op situaties van mede-eigendom. De voor de omslagheffing relevante beperkte rechten zijn erfpacht, opstal, appartementsrecht, vruchtgebruik en het recht van gebruik en bewoning. Ook het recht van beklemming, dat thans niet meer gevestigd kan worden, valt hieronder. De vestiging van een beperkt recht leidt tot verschuiving van de omslagplicht van de eigenaar naar de beperkt gerechtigde, indien laatstgenoemde het belangrijkste genot van de zaak heeft. Vestiging van een erfdienstbaarheid leidt niet tot verschuiving van het belangrijkste genot van een zaak, zodat dit ook niet leidt tot verschuiving van de belastingplicht.

  • tweede lid (toestand op 1 januari bepalend voor omslagplicht)

  • In dit artikellid is bepaald wie als zakelijk genothebbende ongebouwd moet worden aangemerkt. Dat is degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie staat vermeld.

  • Een situatie waarin genot krachtens bezit tot omslagplicht leidt, doet zich slechts bij uitzondering voor. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de overdracht van een onroerende zaak kort vóór 1 januari door de notaris is gepasseerd, maar die overdracht op 1 januari nog niet in de kadastrale registratie is ingeschreven. De levering van de onroerende zaak is daardoor niet voltooid, zodat de overdragende partij formeel nog de zakelijk genothebbende van die onroerende zaak is. Indien uit de feitelijke omstandigheden echter duidelijk blijkt dat de overdragende partij bij de ondertekening van de overdrachtsakte tevens de feitelijke beschikkingsmacht over de onroerende zaak heeft overgedragen, dan kan daaruit worden afgeleid dat de verkrijgende partij op 1 januari het genot krachtens bezit had van de desbetreffende onroerende zaak. Deze kan dan uit dien hoofde in de omslagheffing worden betrokken.

  • Wanneer van een onroerende zaak alleen de economische eigendom is overgedragen, terwijl de juridische eigendom bij de oude eigenaar blijft, dient degene die in de kadastrale registratie als eigenaar staat vermeld – in casu de juridisch eigenaar – als belastingplichtige te worden aangemerkt (aldus HR 29 november 1989, Belastingblad 1991, p. 63).

  • derde lid (omslagplicht in geval van meerdere genothebbenden krachtens beperkt recht)

  • Dit artikellid geeft een voorschrift voor de aanwijzing van de omslagplichtige genothebbende ongebouwd in gevallen waarin geen sprake is van genot krachtens eigendom of bezit, maar wel van genot krachtens beperkt recht. In die gevallen kan zich de situatie voordoen dat op dezelfde ongebouwde onroerende zaak verschillende soorten van beperkt recht zijn gevestigd. Wanneer dat zich voordoet, schrijft artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet voor dat als genothebbende ongebouwd wordt aangemerkt degene het genot heeft waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden. Op grond van dat artikel is de voorrangsvolgorde: vruchtgebruiker, opstaller, erfpachter of beklemde meier.

  • Vermeld kan nog worden dat indien een recht van opstal uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg en/of het onderhoud van ondergrondse of bovengrondse leidingen, niet de opstaller maar de eigenaar van de grond stemgerechtigd is (artikel 24, eerste lid, tweede volzin, Waterschapswet). Het is ook de eigenaar van de grond die in deze situatie in de omslagheffing moet worden betrokken.

Artikel 4 (belastingobject ongebouwd)

  • inleiding

  • Overeenkomstig het bepaalde in artikel 117, derde en vierde lid, van de Waterschapswet wordt het belastingobject voor de omslagheffing ongebouwd aangeduid als ‘één ongebouwde onroerende zaak’.

  • eerste lid (omschrijving ongebouwde onroerende zaak en afscheiding gebouwde onroerende zaken)

  • De Waterschapswet biedt twee mogelijkheden om de omvang van een ongebouwde onroerende zaak te bepalen. De eerste mogelijkheid bestaat uit de in de wet verankerde hoofdregel inzake de afbakening van het ongebouwde belastingobject (artikel 117, derde lid, Waterschapswet). Als alternatief biedt de Waterschapswet de mogelijkheid als een ongebouwd belastingobject aan te merken een kadastraal perceel of gedeelte daarvan (artikel 117, vierde lid, Waterschapswet). Deze laatste mogelijkheid wordt in de verordening toegepast, hetgeen – overeenkomstig het vereiste van artikel 117, vierde lid, Waterschapswet – uitdrukkelijk in de verordening is aangegeven.

  • Zolang een kadastraal perceel bestaat uit alleen ongebouwde eigendommen, zullen zich bij de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak geen moeilijkheden voordoen. Problemen kunnen rijzen wanneer zich op een kadastraal perceel gebouwde eigendommen bevinden. Artikel 117, vierde lid, onderdeel b, Waterschapswet bepaalt dat in zo’n geval van het kadastrale perceel de op dat perceel gelegen gebouwde eigendommen moeten worden afgescheiden, met inbegrip van de bij die gebouwde eigendommen behorende dienstbare grond. Indien zich derhalve op het kadastrale perceel gebouwde eigendommen bevinden, dienen eerst met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van artikel 9 die gebouwde eigendommen tot een of meer gebouwde onroerende zaken – voor de omslagheffing gebouwd – te worden geformeerd. Wat van dat perceel dan nog resteert als ongebouwd kan als een zelfstandig ongebouwd belastingobject in de omslagheffing worden betrokken.

  • tweede lid (belastingobject dat binnen meer dan een taakgebied of op de grens van twee of meer waterschappen is gelegen)

  • De situatie kan zich voordoen dat met toepassing van de afbakeningsbepalingen van artikel 4, eerste lid, een ongebouwde onroerende zaak als zelfstandig belastingobject ontstaat, die op de grens tussen twee of meer waterschappen is gelegen. Indien deze situatie zich voordoet, schrijft dit artikellid voor dat alleen het gedeelte van de volgens de algemene afbakeningsregels tot stand gekomen ongebouwde onroerende zaak, dat binnen het gebied van het waterschap is gelegen, in de omslagheffing ongebouwd kan worden betrokken. Dit gedeelte vormt voor de omslagheffing ongebouwd een zelfstandig ongebouwd belastingobject, dus in zekere zin een ‘geamputeerde’ ongebouwde onroerende zaak. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat een object op de grens van een of meer taakgebieden is gelegen. In dat geval vormt het gedeelte dat binnen het taakgebied is gelegen een zelfstandige ongebouwde onroerende zaak.

  • derde lid (wegen e.d. ongebouwd)

  • Het derde lid bevat een fictiebepaling, waarin wordt voorgeschreven dat openbare landwegen, waterwegen en spoorwegen, met inbegrip van de van die wegen deel uitmakende kunstwerken, worden aangemerkt als ongebouwde objecten. Teneinde te voorkomen dat talloze geschillen ontstaan over de vraag of een dergelijke (vaar)weg als een gebouwd object dan wel als een ongebouwd object moet worden beschouwd, heeft de wetgever besloten deze problematiek op te lossen door de onderhavige fictiebepaling in artikel 117, vijfde lid, Waterschapswet op te nemen.

Artikel 5 (heffingsmaatstaf ongebouwd)

  • eerste lid (oppervlakte als heffingsmaatstaf)

  • De heffingsmaatstaf van een ongebouwde onroerende zaak bestaat uit de oppervlakte daarvan. Hoewel de Waterschapswet daaromtrent niets bepaalt, wordt die oppervlakte uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan. In het eerste lid van artikel 5 is dit uitdrukkelijk vastgelegd.

  • Ingevolge artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet heeft het waterschap de bevoegdheid een omslagklassenverordening vast te stellen teneinde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van ongebouwde of gebouwde onroerende zaken leiden tot onevenredig voordeel of nadeel voor de omslagplichtigen. Die verordening moet regels bevatten voor de correctie van de volgens de algemeen geldende voorschriften bepaalde heffingsmaatstaven voor ongebouwde en gebouwde belastingobjecten. Het hoogheemraadschap heeft twee omslagklassenverordeningen vastgesteld, te weten voor het waterkeringenbeheer en voor het waterkwantiteitsbeheer, waarin omslagklassen voor ongebouwde onroerende zaken zijn opgenomen. In het eerste lid wordt het verband met de geldende omslagklassenverordeningen uitdrukkelijk gelegd.

  • tweede lid (oppervlakte niet bekend)

  • De Waterschapswet schrijft niet voor dat voor het vaststellen van de oppervlakte aansluiting moet worden gezocht bij de kadastrale registratie. In de praktijk is dit evenwel algemeen gebruikelijk. Artikel 5 gaat er dan ook impliciet van uit dat bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf de kadastrale oppervlakte in de regel doorslaggevend is. Dit is in het tweede lid tot uitdrukking gebracht. Indien in een concreet geval blijkt dat de kadastrale oppervlakte niet juist of niet bekend is, dient de ambtenaar belast met de heffing door middel van meting of schatting de concrete oppervlakte vast te stellen.

Artikel 6 (tarieven ongebouwd)

De tarieven van de waterschapsomslagen worden in belangrijke mate bepaald door de kostentoedeling aan de onderscheidene categorieën omslagplichtigen, zoals die is vastgelegd in de kostentoedelingsverordening. Dit verband tussen kostentoedeling en tarief is in het tariefartikel tot uitdrukking gebracht.

De verordening voorziet in de omslagheffing voor een drietal beheren, te weten het waterkeringenbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het wegenbeheer. Voor elk van de drie beheren wordt een omslag ongebouwd geheven. De Kostentoedelingsverordening bepaalt het kostenaandeel van het ongebouwd in elk van de drie beheren. Voor de categorie ongebouwd dienen derhalve, met inachtneming van de geldende kostentoedeling, drie tarieven te worden bepaald. Deze zijn vervat in artikel 6.

Het hanteren van verschillende tarieven voor een bepaalde categorie omslagplichtigen houdt niet in dat ook evenzovele afzonderlijke aanslagen, al dan niet verenigd op één aanslagbiljet, moeten worden opgelegd. Een zakelijk genothebbende ongebouwd krijgt één aanslag, ook al zijn op de heffingsmaatstaf van zijn ongebouwde onroerende zaak verschillende tarieven toegepast.

Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat, indien eenzelfde persoon – natuurlijk of rechtspersoon – bijvoorbeeld zowel zakelijk genothebbende ongebouwd als zakelijk genothebbende gebouwd is, aan hem twee aanslagen moeten worden opgelegd (al dan niet verenigd op één aanslagbiljet), ook al zijn de eindbedragen van die twee aanslagen opgebouwd uit verschillende tarieftoepassingen.

Ingevolge artikel 120, achtste lid, Waterschapswet dient het tarief van de omslagheffing ongebouwd en gebouwd per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk te zijn. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening wordt de heffingsmaatstaf uitgedrukt in hectaren. Het logische gevolg hiervan is dat het tarief per hectare in een bedrag wordt uitgedrukt.

Artikel 7 (vrijstelling ongebouwd)

Met betrekking tot dit artikel wordt verwezen naar hetgeen in het algemene deel van de toelichting is opgemerkt over vrijstellingen (par. I.3.6).

In dit artikel is om doelmatigheidsredenen een vrijstelling opgenomen voor ongebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Aldus wordt voorkomen dat het hoogheemraadschap zichzelf aanslagen oplegt, hetgeen zou leiden tot onnodige administratieve handelingen en kosten.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat wanneer een ongebouwde onroerende zaak eigendom van het hoogheemraadschap is, maar aan derden in beperkt recht is uitgegeven, de omslagplicht overgaat over de beperkt gerechtigde (zie ook de toelichting bij artikel 3, eerste lid). In dat geval is de vrijstelling dus niet van toepassing.

Artikel 8 (omslagplicht zakelijk genothebbenden gebouwd)

  • inleiding

  • Dit artikel regelt de omslagplicht van degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken, ook wel de genothebbenden gebouwd genoemd (vgl. artikel 116, onderdeel c, Waterschapswet). Wie de genothebbende is wordt in het algemeen op grond van de kadastrale registers vastgesteld.

  • eerste lid (benoeming waterschapstaken en aanwijzing omslagplichtigen)

  • Indien een ongebouwde onroerende zaak uitsluitend belast is met het recht van eigendom, spreekt het voor zich dat de eigenaar als zakelijk gerechtigde in de omslagheffing wordt betrokken. Voor situaties waarin sprake is van genot krachtens beperkt recht wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3, eerste lid.

  • tweede lid (toestand op 1 januari bepalend voor omslagplicht)

  • Evenals bij de omslagheffing ongebouwd is de situatie bij het begin van het belastingjaar bepalend voor de omslagplicht. Voor een toelichting op dit artikellid wordt dan ook verwezen naar de toelichting bij artikel 3, tweede lid. Hierin wordt ook ingegaan op situaties waarin sprake is van genot krachtens bezit of van overdracht van economische eigendom.

  • derde lid (omslagplicht in geval van meerdere genothebbenden krachtens beperkt recht)

  • Voor een toelichting op dit artikellid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3, derde lid.

Artikel 9 (belastingobject gebouwd)

  • inleiding

  • Dit artikel bevat voorschriften met betrekking tot de wijze waarop de omvang van een gebouwde onroerende zaak wordt bepaald. Het gaat hier dus om de afbakening van het belastingobject gebouwd.

  • Overeenkomstig artikel 117, eerste lid, aanhef, Waterschapswet wordt het belastingobject voor de omslagheffing gebouwd aangeduid als ‘één gebouwde onroerende zaak’. Ook verder is het artikel inhoudelijk gelijk aan artikel 117 Waterschapswet, welke bepaling op haar beurt aansluit bij de objectafbakeningsvoorschriften van artikel 16 van de Wet WOZ. Wat betreft de aansluiting bij de Wet WOZ is het uiteraard zo dat in artikel 117, eerste lid, Waterschapswet en artikel 9 van de verordening slechts is uitgegaan van de bepalingen uit de Wet WOZ die betrekking hebben op gebouwde eigendommen.

  • Het tweede lid beschrijft een bijzondere situatie inzake de objectafbakening bij de omslagheffing gebouwd welke als zodanig niet in de Wet WOZ voorkomt. Zie ook artikel 117, tweede lid, Waterschapswet. Op grond van deze bepaling maken ongebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

  • In de praktijk betekent dit dat dergelijke ongebouwde onroerende zaken hun karakter van ongebouwde onroerende zaak verliezen (en opgaan in het gebouwde object).

  • Op grond van de Wet WOZ zijn de gemeenten verplicht om de waterschappen mededeling te doen van onder andere de aanduiding van de onroerende zaak, de waarde van de onroerende zaak en de naam, het adres en de woon– of vestigingsplaats van degene te wiens aanzien de beschikking inzake de waardebepaling wordt genomen. Opgemerkt wordt dat de gemeenten onder vigeur van de Wet WOZ ook verplicht zijn aan de waterschappen de relevante gegevens te verstrekken van gebouwde objecten ten aanzien waarvan voor de gemeentelijke onroerende–zaakbelastingen een facultatieve dan wel een verplichte vrijstelling geldt.

  • Onder de Wet WOZ zijn de gemeenten ook verplicht tot het waarderen van objecten in aanbouw. Deze objecten vormen voor de waterschappen gebouwde onroerende zaken, die in de omslagheffing gebouwd moeten worden betrokken.

  • eerste lid, onderdeel a (een gebouwd eigendom)

  • Van oudsher werd onder een gebouwd eigendom een constructie van min of meer duurzame aard verstaan, die dient voor het bewaren van zaken of het beschutten van personen tegen atmosferische invloeden. Op grond van jurisprudentie met betrekking tot de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen dienen echter ook installaties, open inrichtingen, locaties en dergelijke bouwsels of constructies in de open lucht als gebouwd eigendom aangemerkt te worden. Eveneens op grond van jurisprudentie dienen zaken als hoogspanningsmasten, open zwembaden, windmolens en dergelijke als gebouwd eigendom te worden aangemerkt.

  • eerste lid, onderdeel b (een gedeelte van een gebouwd eigendom)

  • Op grond van deze bepaling dienen gedeelten van een gebouwd eigendom die blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, als een gebouwde onroerende zaak te worden aangemerkt. Bedoeld worden dan gedeelten die elk nog als een zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden gebruikt. In dit verband kan worden gedacht aan appartementen in een flatgebouw, maar ook aan een etage in een woonhuis die is voorzien van eigen sanitaire voorzieningen en kookgelegenheid, welke afzonderlijk wordt verhuurd.

  • Delen van gebouwen die niet zelfstandig en onafhankelijk kunnen worden gebruikt, zoals veelal het geval zal zijn bij kamerverhuur, vormen geen afzonderlijk in de omslagheffing te betrekken belastingobjecten. In het geval van kamerverhuur maken de verhuurde kamers deel uit van het gebouw, voor het geheel waarvan de zakelijk gerechtigde in de omslagheffing gebouwd wordt betrokken.

  • eerste lid, onderdeel c (een samenstel)

  • Dit onderdeel bevat de zogenaamde samenstelregeling. Van een samenstel (ook wel complex genoemd) is sprake indien twee of meer gebouwde eigendommen die met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van de onderdelen a en b van artikel 9 elk als een afzonderlijk belastingobject zouden moeten worden aangemerkt, niettemin tezamen als één zelfstandig belastingobject worden beschouwd. Dat is het geval wanneer die onroerende eigendommen bij een zelfde (rechts)persoon in gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren.

  • Omtrent de inhoud van het begrip ‘naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behorend’ kan aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie die gevormd is over het begrip ‘naar maatschappelijke opvatting bij elkaar behorend’ onder de gemeentelijke onroerende–zaakbelastingen. Daaruit blijkt dat tal van omstandigheden voor dit begrip van belang zijn.

  • Ook de afstand tussen de eigendommen kan hierbij een rol spelen. De complexbepaling zal veelal van toepassing zijn bij industrieterreinen. Ook in het geval van agrarische bedrijven kan de situatie zodanig zijn dat sprake is van een samenstel of complex. Ook in situaties waarin gedeelten van een gebouwd eigendom die naar indeling zijn bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, tezamen als één geheel worden gebruikt – als voorbeeld kan worden genoemd de samenvoeging van twee appartementen in een appartementsgebouw –, is sprake van een samenstel dat voor de toepassing van de Wet WOZ als één gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt.

  • In HR 15 juli 1987, Belastingblad 1987, blz. 537, BNB 1987/275 (gemeente Woerden) werd geoordeeld dat een NS–terrein, waartoe onder meer een stationsgebouw, seinhuis, perrons, dienstgebouwen, een voetgangersbrug en spoorbanen behoorden, een complex vormt. Ook een ziekenhuis met zusterhuis dient als een complex te worden aangemerkt (HR 9 september 1992, Belastingblad 1992, blz. 649, BNB 1991/341).

  • eerste lid, onderdeel d (object dat binnen het gebied van meer dan een gemeente is gelegen)

  • Dit onderdeel ziet op de situatie waarin het gebouwde eigendom, het gedeelte daarvan of het samenstel, niet in zijn geheel binnen het gebied van een en dezelfde gemeente is gelegen, maar deels ook in het gebied van een andere gemeente ligt. Doet deze situatie zich voor, dan vormt het deel dat binnen het gebied van een gemeente valt, een afzonderlijke gebouwde onroerende zaak die ook afzonderlijk in de heffing zal moeten worden betrokken. In het geval waarin een gebouwde eigendom dus op de grens van twee of meer gemeenten ligt, maar wel volledig binnen het gebied van het waterschap valt, zal het waterschap van elke betrokken gemeente de Wet WOZ–gegevens ontvangen die betrekking hebben op dat deel van de onroerende zaak dat in die betreffende gemeente ligt. Omdat elk deel ingevolge de wet een afzonderlijke onroerende zaak vormt, zal het waterschap elk deel ook afzonderlijk in de heffing van de omslag gebouwd moeten betrekken.

  • eerste lid, onderdeel e (belastingobject dat binnen meer dan een taakgebied of op de grens van twee of meer waterschappen is gelegen)

  • Indien met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van artikel 9, onderdelen a, b, c en d, een gebouwde onroerende zaak tot stand komt, die is gelegen op de grens van twee of meer waterschappen, kan alleen het binnen het gebied van het waterschap gelegen gedeelte van die zaak in de omslagheffing gebouwd worden betrokken. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 117, eerste lid, onderdeel e, Waterschapswet. Ingevolge onderdeel e dient een dergelijk ‘geamputeerd’, binnen het gebied van het waterschap gelegen gedeelte van een gebouwd eigendom te worden aangemerkt als een zelfstandige gebouwde onroerende zaak. Zie in dit verband ook de toelichting op de afbakening van ongebouwde objecten (artikel 4, tweede lid).

  • Daarnaast doet zich de mogelijkheid voor dat een belastingobject is gelegen op de grens van twee of meer taakgebieden. In dat geval wordt eveneens het binnen het taakgebied gelegen gedeelte als een zelfstandige gebouwde onroerende zaak aangemerkt.

  • tweede lid (ongebouwde eigendommen behorende bij de gebouwde onroerende zaak)

  • Het tweede lid van artikel 9, welke bepaling is gebaseerd op artikel 117, tweede lid, Waterschapswet, beschrijft een fictie. Zoals uit deze bepaling blijkt maken de ongebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, een gedeelte daarvan of een samenstel, deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

  • Dit betekent dat een ongebouwd eigendom dat dienstbaar is aan een gebouwd eigendom niet als een ongebouwde onroerende zaak maar als (deel van) een gebouwde onroerende zaak moet worden aangemerkt. Een dergelijke ongebouwde eigendom vormt met het gebouwde eigendom één gebouwde onroerende zaak.

  • Voor het antwoord op de vraag onder welke omstandigheden een ongebouwd eigendom dienstbaar is aan een gebouwd eigendom kan als algemene regel gelden dat hiervan sprake is in die gevallen waarin de gebruiksmogelijkheden van het gebouwde object positief worden beïnvloed door het ongebouwde object. Het ongebouwde object zal samen met het gebouwde object in gebruik zijn en daarbij behoren. Gangbare voorbeelden zijn de tuin, het erf, de moestuin of de paardenwei bij de woning. Ook grote(re) oppervlakken ongebouwd kunnen echter tot een gebouwd object behoren, indien ze daaraan dienstbaar zijn.

  • Opgemerkt zij overigens dat de wetgever in hetzelfde artikel een aantal ongebouwde onroerende zaken benoemt die nimmer deel uit kunnen maken van een gebouwde onroerende zaak. Deze ongebouwde onroerende zaken zijn en blijven dus ongebouwd. Het betreft hier de ongebouwde onroerende zaken die zijn genoemd in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (Regeling van 23 december 1994, Stcrt.252 en nadien gewijzigd).

Artikel 10 (heffingsmaatstaf gebouwd)

  • inleiding

  • Ingevolge artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet geldt in het geval waarin de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, als heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die onroerende zaak vastgestelde waarde. Dit is logisch, omdat in dit geval in beide wetten wordt uitgegaan van hetzelfde object, dezelfde onroerende zaak, en een object nu eenmaal slechts één waarde kan hebben.

  • Het uitgangspunt dat in de Wet WOZ ten aanzien van het waardebegrip is neergelegd is dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (artikel 17, tweede lid, Wet WOZ). Deze waarde is beter bekend als de waarde in het economische verkeer en deze geldt ook voor de heffing van de gemeentelijke onroerende–zaakbelastingen.

  • De waarde in het economische verkeer is altijd van toepassing op objecten die tot woning dienen en op niet–woningen met een rijksmonumentale status. Voor niet–woningen die niet op de rijksmonumentenlijst voorkomen wordt uitgegaan van de gecorrigeerde vervangingswaarde indien deze waarde hoger is dan de waarde in het economische verkeer.

  • Een belastingplichtige die het niet eens is met de waarde die voor zijn onroerende zaak is vastgesteld, dient binnen zes weken na de dagtekening van de waardebeschikking hiertegen bij de gemeente in bezwaar te komen. Doet hij dit niet, dan staat de waarde onherroepelijk vast. Slechts in bijzondere situaties kan de waarde dan nog door de gemeente worden herzien.

  • Evenals bij de bepaling van de heffingsmaatstaf ongebouwd wordt voor de bepaling van de heffingsmaatstaf gebouwd de relatie met de omslagklassenverordening uitdrukkelijk gelegd. De omslagklassenverordening is immers van invloed op de vaststelling van de heffingsmaatstaf. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel 5, eerste lid.

  • eerste lid (waardevaststelling door gemeente)

  • Dit artikellid bepaalt dat als heffingsmaatstaf voor een gebouwde onroerende zaak die tevens een onroerende zaak is in de zin van de Wet Wet WOZ, in aanmerking moet worden genomen de waarde in het economische verkeer die de gemeente in het kader van die wet voor die zaak heeft vastgesteld. Het waterschap kan niet zelfstandig van die waarde afwijken. De waarde wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

  • Op grond van de artikelen 25 en 26 Wet WOZ kunnen overigens ook tussentijdse waardebeschikkingen worden genomen.

  • Op grond van artikel 27 Wet WOZ zijn gemeenten onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden ook bevoegd een eenmaal vastgestelde Wet WOZ–waarde te herzien. Een feit dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan evenwel geen grond voor herziening opleveren. Herziening gebeurt bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • tweede en derde lid (vrijstellingen)

    Met betrekking tot deze artikelleden wordt verwezen naar hetgeen in het algemene deel van de toelichting is opgemerkt over vrijstellingen (par. I.3.6).

    De in het tweede lid bedoelde vrijstellingen zijn geregeld in artikel 120, derde lid, Waterschapswet, zoals dit artikel luidt per 1 januari 2005. Het artikel verklaart enkele vrijstellingen voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen ook van toepassing voor de omslagheffing. Dit betreft achtereenvolgens:

    • kerkgebouwen (artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, Gemeentewet);

    • rioolwaterzuiveringsinstallaties beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen (art. 220, eerste lid, onderdeel h, Gemeentewet);

    • werktuigen (artikel 220d, eerste lid, onderdeel j, Gemeentewet).

    Verder bevat het artikel een vrijstelling voor waterbeheersingswerken in beheer bij publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen die dienen als woning.

    De werktuigenvrijstelling vloeit ook voort uit artikel 2, eerste lid, onderdeel e, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. Op grond van het bepaalde in artikel 120, lid 6, van de Waterschapswet moeten waterschappen rekening houden met deze vrijstelling indien zij in het kader van het opleggen van een aanslag gebouwd de waarde van een onroerende zaak zelf bepalen. Zie in dit verband ook het vijfde lid van artikel 10 en de toelichting daarop. De waarderingsregels van de Wet WOZ zijn hierbij van toepassing;

  • vierde lid (gebouwde onroerende zaak is deel van het Wet WOZ–object)

  • In het geval waarin het gebouwde object voor de waterschapsomslag deel uitmaakt van het Wwoz–object (dit wil dus zeggen dat het Wet WOZ–object meer omvat dan het gebouwde object voor het waterschap of anders gezegd: het waterschapsobject is niet een Wet WOZ–conform object) zou het niet juist zijn om de totale Wet WOZ–waarde, zoals door de gemeente aan het Wet WOZ–object toegekend, als heffingsmaatstaf voor de omslagheffing gebouwd te nemen. De Waterschapswet bepaalt in artikel 120, vijfde lid, dat de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd in een dergelijk geval wordt gesteld op het gedeelte van de Wet WOZ–waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak.

  • Artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet zal naast de gevallen waarin het waterschapsobject gebouwd deel uitmaakt van het Wet WOZ–object, in de praktijk ook toepassing vinden in gevallen waarin het Wwoz–object wordt doorsneden door de waterschapsgrens.

  • Het aantal gevallen waarin het waterschapsobject gebouwd niet gelijk is aan het Wet WOZ–object, zal in de praktijk betrekkelijk gering zijn. Voorbeelden zijn sportterreinen met kleedkamers en kantine, de kazerne bij een militair oefenterrein en het CBR–oefenterrein waarop zich een gebouwtje bevindt.

  • vijfde lid (ontbreken Wet WOZ–waarde)

  • Het vijfde lid van artikel 10 geeft de zogenaamde vangnetbepaling van artikel 120, zesde lid, van de Waterschapswet weer. Deze bepaling maakt het voor het waterschap mogelijk om in gevallen waarin de gemeente voor een onroerende zaak onverhoopt (nog) geen Wwoz–waarde heeft vastgesteld, toch omslag te heffen. Voorwaarde daarbij is dat het waterschap ten aanzien van het betreffende object een waarde vaststelt en daarbij de regels van de Wet Wwoz inzake de waardebepaling volgt. De waarde dient te worden vastgesteld door de ambtenaar belast met de heffing als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, Waterschapswet.

  • Opgemerkt wordt dat een aldus vastgestelde waarde niet bij een zogenaamde vervangende Wwoz–beschikking aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt, maar dat de vaststelling en bekendmaking van de waarde geschieden in het kader van het vaststellen van de aanslag in de waterschapsomslag gebouwd. Anders dan het geval is bij de Wwoz-beschikking, geldt de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet voor een periode van vier jaar. Opgemerkt wordt overigens dat het waterschap de aanslag die op grond van de vangnetbepaling is opgelegd ambtshalve zal dienen te verminderen indien de naderhand door de gemeente vastgestelde Wwoz–waarde lager is dan de waarde waarvan het waterschap bij de aanslagregeling is uitgegaan. Ernstig dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de omgekeerde situatie (de naderhand door de gemeente vastgestelde waarde is hoger dan de waarde die door het waterschap is vastgesteld) het waterschap de te weinig geheven belasting wellicht niet zal kunnen verhalen op de belastingplichtige. Hiervoor is immers het opleggen van een navorderingsaanslag noodzakelijk. Zoals bekend kunnen navorderingsaanslagen slechts onder strikte voorwaarden worden opgelegd (vgl. artikel 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen).

  • Artikel 11 (tarieven gebouwd)

  • Met betrekking tot dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6, inzake de omslagtarieven ongebouwd. Het daar vermelde is ook op de omslagtarieven gebouwd van toepassing.

  • Een verschil met de tarieven ongebouwd is dat de tarieven gebouwd zijn uitgedrukt in eenheden van de heffingsmaatstaf, die op hun beurt zijn uitgedrukt in een bepaald eurobedrag. Dit bedrag is gesteld op € 2.500,- en is gelijk aan het in artikel 220f van de Gemeentewet opgenomen bedrag.

  • De Waterschapswet kent geen bepaling die vergelijkbaar is met artikel 220f Gemeentewet. Artikel 120, achtste lid, Waterschapswet bepaalt slechts dat het tarief per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is. Wettelijk gezien staat het een waterschap derhalve vrij een andere eenheid te hanteren. Om praktische redenen hanteren de waterschappen voor de omslag gebouwd echter dezelfde eenheid als de gemeenten voor de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 12 (vrijstellingen gebouwd)

Met betrekking tot dit artikel wordt verwezen naar hetgeen in het algemene deel van de toelichting is opgemerkt over vrijstellingen (par. I.3.6).

In dit artikel is om doelmatigheidsredenen een vrijstelling opgenomen voor gebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Aldus wordt voorkomen dat het hoogheemraadschap zichzelf aanslagen oplegt, hetgeen zou leiden tot onnodige administratieve handelingen en kosten.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat wanneer een ongebouwde onroerende zaak eigendom van het hoogheemraadschap is, maar aan derden in beperkt recht is uitgegeven, de omslagplicht overgaat over de beperkt gerechtigde (zie ook de toelichting bij artikel 3, eerste lid). In dat geval is de vrijstelling dus niet van toepassing.

Verder is een vrijstelling opgenomen voor straatmeubilair en soortgelijke zaken. Deze sluit aan bij de overeenkomstige vrijstelling in de Wet waardering onroerende zaken. Voor deze zaken wordt geen waarde vastgesteld en deze kunnen dus ook niet in de heffing gebouwd worden betrokken.

Artikel 13 (omslagplicht ingezetenen)

  • inleiding

  • Artikel 13 bevat bepalingen met betrekking tot de omslagheffing van ingezetenen. Tussen de ingezetenen en de andere categorieën omslagplichtigen, te weten de zakelijk genothebbenden ongebouwd en gebouwd, bestaan belangrijke verschillen, die bepaalde consequenties hebben voor de omslagheffing. In het algemene deel van deze toelichting werd daar reeds op gewezen.

  • De rechtsgrond voor de omslagheffing terzake van ingezetenen is de omstandigheid dat dezen binnen het beheersgebied van het waterschap kunnen wonen, werken en recreëren en dat zij zich daarin vrijelijk kunnen verplaatsen, een en ander voorzover de behartiging van de waterschapstaak of –taken hen daartoe in staat stelt. Daarmee is tevens het ingezetenenbelang als algemeen belang bij het kunnen wonen, werken en recreëren in het gebied van het waterschap aangegeven. Aangezien de behartiging van de waterschapstaak of –taken ten aanzien van de ingezetenen immateriële waarden dient, moet het ingezetenenbelang worden gezien als een immaterieel belang, dat losstaat van het belang dat de specifieke onroerende zaak (de woonruimte) bij de taakuitoefening door het waterschap heeft. Doordat het ingezetenenbelang het waterschappelijk welzijn van natuurlijke personen tot oogmerk heeft, is dit belang naar zijn aard subject– of persoonsgericht. Bij de andere categorieën omslagplichtigen daarentegen gaat het om materiële belangen bij de behartiging van de waterschapstaak of –taken. Daar gaat het om de instandhouding en het in het kader van hun functie optimaal kunnen aanwenden van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken, welke aanwending zonder doeltreffende waterschapsvoorzieningen niet mogelijk zou zijn. Het belang van de betrokken onroerende zaken staat in die gevallen voorop. De belangen die ten grondslag liggen aan de omslagheffingen ongebouwd en gebouwd zijn naar hun aard dan ook object– of zaakgebonden.

  • De beschouwingen in het voorgaande maken duidelijk dat het belang van de categorie ingezetenen wezenlijk verschilt van dat van de overige categorieën omslagplichtigen. Het algemene taakbelang is opgebouwd uit de immateriële of welzijnscomponenten van de uit te oefenen specifieke taken. De kostentoedelingsverordening geeft aan hoe groot die componenten zijn, uitgedrukt in een percentage van de kosten per taak. Die percentages kunnen van taak tot taak verschillen. Het is zelfs denkbaar dat bij een bepaalde taak in het geheel geen kosten worden toegerekend aan de ingezetenen, omdat een aanwijsbaar ingezetenenbelang niet of nauwelijks aanwezig is. Een en ander hangt samen met de omvang van het beheersgebied van het waterschap en die van de inliggende taakgebieden, alsmede van de geografische situatie in die gebieden. Hoe groter het waterschapsgebied en hoe groter de geografische differentiatie, des te meer verschillen zich kunnen voordoen bij de behartiging van het algemene taakbelang ten behoeve van de ingezetenen.

  • Het aandeel in de totale kosten per specifieke waterschapstaak, dat aan de ingezetenen moet worden toegerekend, kan van taak tot taak verschillen en in bepaalde gevallen zelfs nihil zijn. Hieruit vloeit voort dat per waterschapstaak al dan niet een tarief moet worden vastgesteld voor de ingezetenenomslag en dat de tarieven in het geval waarin het waterschap meerdere taken uitoefent, onderling kunnen verschillen. Het logische gevolg hiervan is dat de hoogte van de ingezetenenomslag in deze gevallen niet voor alle ingezetenen gelijk zal zijn, maar afhankelijk is van het taakgebied waarin de woonruimte van een ingezetene is gelegen. De Hoge Raad heeft dit in het arrest van 10 augustus 2001, nr. 36.014, bevestigd. De Hoge Raad gaat in dit arrest zelfs een stap verder door te overwegen dat waterschappen waarvan het gebied uit verschillende taakgebieden bestaat, de vrijheid hebben hetzij in het gehele gebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen, hetzij per taakgebied de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen.

  • De Waterschapswet schrijft met betrekking tot de ingezetenenomslag geen heffingsmaatstaf voor. Weliswaar bepaalt artikel 121 Waterschapswet dat het tarief van de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte moet worden vastgesteld, maar daardoor is de woonruimte nog geen maatstaf van heffing geworden. De in artikel 121 Waterschapswet gebezigde term ‘woonruimte’ moet dan ook worden gezien als onderdeel van het belastbare feit genoemd in artikel 118, derde lid, van de Waterschapswet. Dit belastbare feit wordt omschreven als ‘het blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar hebben van woonplaats in het gebied van het waterschap en het aldaar in gebruik hebben van woonruimte’. Indien aan deze twee voorwaarden – die tezamen het belastbare feit vormen – is voldaan, kan een inwoner van het waterschap als ingezetene worden aangemerkt.

  • eerste lid (benoeming waterschapstaken en omslagplichtigen)

  • Op grond van artikel 2 van de verordening is het hoogheemraadschap bevoegd een omslag te heffen van ingezetenen. Zie het eerste lid en het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van dat artikel. De nadere invulling van die heffingsbevoegdheid is uitgewerkt in hoofdstuk IV van de verordening, waarvan artikel 13 het eerste artikel vormt.

  • In het eerste lid zijn de taken vermeld, die op grond van het Reglement van bestuur ten behoeve van de ingezetenen worden behartigd.

  • tweede lid (toestand op 1 januari bepalend voor omslagplicht)

  • In het tweede lid is bepaald wie als ingezetene moet worden aangemerkt. Dat is degene die op 1 januari van het kalenderjaar blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonplaats heeft in het gebied van het hoogheemraadschap en aldaar gebruik heeft van woonruimte. Indien een woonruimte wordt gebruikt door personen die met elkaar een gezamenlijke huishouding vormen, wordt slechts één van hen in de heffing van de ingezetenenomslag betrokken. De ambtenaar die belast is met de heffing wijst hiertoe een lid van dat huishouden aan. Hij houdt hierbij rekening met het beleid ‘aanwijzing belastingplichtigen’ dat ter zake is vastgesteld. Indien conform dit beleid is gehandeld, dienen bezwaren op grond van het feit dat een ander lid van het huishouden de aanslag had moeten ontvangen, ongegrond te worden verklaard.

  • Indien sprake is van gebruik van een onzelfstandig deel van een woonruimte – bijvoorbeeld in het geval van kamerverhuur –, kan terzake van dit gebruik geen ingezetenenomslag worden geheven. In het arrest Walcheren (HR 26 juni 1996, Belastingblad 1996, p. 436) oordeelde de Hoge Raad dat het heffen van ingezetenenomslag pas aan de orde kan zijn indien het gaat om het gebruik van zelfstandige woonruimte.

  • In verband hiermee is in de Waterschapswet (art. 118, derde lid) en in de verordening (artikel 1 sub c) een omschrijving van het begrip woonruimte opgenomen die inhoudelijk gelijk is aan de definitie uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (artikel 17, onderdeel c).

  • Opgemerkt wordt dat de heffing van de ingezetenenomslag, indien ook voor het overige aan de voorwaarden voor heffing wordt voldaan, niet beperkt is tot het gebruik van onroerende zaken. Ook het gebruik van (roerende) woonwagens en woonboten als woonruimte leidt tot heffing.

Artikel 14 (tarieven ingezetenen)

In de inleiding van de toelichting op artikel 13 is reeds de nodige aandacht besteed aan de tarieven van de ingezetenenomslag. Daarin is uiteengezet dat het belang bij de behartiging van een bepaalde waterschapstaak kan bestaan uit een of meer specifieke taakbelangen van de onroerende zaken en uit een algemeen taakbelang van de ingezetenen. Per taak kan de omvang van het algemene taakbelang verschillen of zelfs helemaal ontbreken. Uit de kostentoedelingsverordening blijkt op welke wijze de belangenafweging per taak is geconcretiseerd. Hieruit vloeit weer voort welk kostenaandeel per taak over de ingezetenen wordt omgeslagen. Op basis van het aantal woonruimten in het omslagplichtig gebied wordt dan het tarief per woonruimte berekend.

Zoals in het algemene deel van de toelichting is aangegeven, is het uitgangpunt van de Waterschapswet dat het belang van de ingezetenen in het gehele beheersgebied van een waterschap even groot is. Artikel 121 Waterschapswet bepaalt dan ook dat de ingezetenenomslag wordt vastgesteld op een gelijk bedrag per woonruimte. In jurisprudentie is bepaald dat deze bepaling waterschappen met onderling verschillende taakgebieden de vrijheid laat ofwel de ingezetenenomslag in hun gehele beheersgebied op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen, ofwel de ingezetenenomslag per taakgebied op een gelijk bedrag per woonruimte te stellen.

Voor het hoogheemraadschap geldt dat de bijzondere positionering van de taak wegenbeheer het gewenst maakt geen ingezetenenomslag te heffen in gemeenten waarin het hoogheemraadschap die taak niet uitoefent. Zie hierover ook par. I.3.5 in het algemene deel van de toelichting. Dientengevolge is gekozen voor de mogelijkheid de ingezetenenomslag per taakgebied op een gelijk bedrag te stellen. Dit komt tot uiting in de tekst van artikel 14.

Artikel 15 (wijze van heffing)

Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, maar niet bij wege van afdracht op aangifte. Het gaat hier om drie verschillende heffingstechnieken. Het hangt van de aard en de ingewikkeldheid van de desbetreffende belasting af, welke van deze drie heffingstechnieken het meest doelmatig is. Het gaat het bestek van deze toelichting te buiten nader in te gaan op de werking en de voor– en nadelen van de genoemde drie heffingstechnieken.

Volstaan wordt met de constatering dat uit de huidige uitvoeringspraktijk blijkt dat waterschapsomslagen in de regel worden geheven bij wege van aanslag. Deze heffingswijze is in artikel 15 daarom als hoofdregel opgenomen.

Artikel 16 (aanslagen bij meer omslagplichtigen)

Ingevolge artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet, zijn waterschappen bevoegd om in gevallen waarin terzake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen.

Degene op wiens naam de aanslag is gesteld is bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht, naar evenredigheid van ieders belastingplicht te verhalen op de overige belastingplichtigen. De genoemde wettelijke bepalingen geven de waterschappen ook de bevoegdheid de aanslag voor het geheel in te vorderen bij degene op wiens naam de aanslag is gesteld. Toevoegingen als ‘c.s.’ (cum suis) of ‘e.a.’ (en anderen) die wel worden gehanteerd om aan te geven dat er buiten degene die op het aanslagbiljet is genoemd ook andere personen belastingplichtig zijn, zijn gezien het bovenstaande niet meer nodig, maar wel toegestaan.

Degenen op wiens naam de belastingaanslag niet is gesteld, maar die wel belastingplichtig zijn, zijn bevoegd tegen de aanslag bezwaar en beroep in te stellen. Artikel 142, vierde lid, van de Waterschapswet biedt hiertoe de mogelijkheid. Indien deze belastingplichtigen daarom vragen dienen zij, voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht, op de hoogte te worden gesteld van de gegevens met betrekking tot de aanslag.

Er dient rekening mee te worden gehouden dat de belastingplichtigen op wier naam de aanslag niet is gesteld, er wellicht niet altijd in zullen slagen hun bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken in te dienen. Het kan immers gebeuren dat zij door de andere belastingplichtige pas op een zodanig moment van de aanslag in kennis worden gesteld, dat zij onmogelijk aan de ter zake geldende wettelijke termijn kunnen voldoen. In deze situaties dient op grond van artikel 6:11 Awb te worden beoordeeld of de indiener van het bezwaarschrift al dan niet in verzuim is. Van belang hierbij is dat de belastingplichtige, indien hij eenmaal van de aanslag kennis draagt, zijn bezwaarschrift zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, dient in te dienen.

Artikel 16 heeft uitsluitend betrekking op de omslagen ongebouwd en gebouwd. Voor de ingezetenenomslag kent de Waterschapswet een eigen regeling, welke is opgenomen in artikel 118, derde lid, onder a, van de wet. Op basis van deze bepaling kan in gevallen waarin sprake is van gebruik van een woonruimte door meer personen die gezamenlijk een huishouding vormen, slechts één persoon belastingplichtig zijn. Dit is anders dan bij de omslagheffing van onroerende zaken, waarbij meer dan een persoon belastingplichtig kan zijn (bijvoorbeeld in situaties van mede–eigendom).

Voor de aanwijzing van de belastingplichtige in situaties waarin sprake is van meer dan één belastingplichtige is door het dagelijks bestuur het ‘beleid aanwijzing belastingplichtigen’ vastgesteld.

Artikel 17 (niet opleggen van aanslagen)

  • eerste lid (minimum-aanslagbedrag)

  • Dit artikellid geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 122, tweede en derde lid, Waterschapswet. Het niet opleggen van aanslagen beneden een bepaald bedrag is een doelmatigheidsbepaling, die moet voorkomen dat aanslagen worden opgelegd voor betrekkelijk geringe bedragen. Door het hoogheemraadschap en zijn rechtsvoorgangers is het minimaal te heffen bedrag een aantal jaren geleden gesteld op f 15,-. Dit bedrag is bij de invoering van de euro omgerekend en afgerond naar € 7,--. Er is geen aanleiding gezien dit bedrag te wijzigen.

  • tweede lid (samenvoegen van aanslagen)

  • Voor het toepassen van de minimum-aanslagregeling wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag. Dit kan van belang zijn in gevallen waarin een belastingplichtige zakelijk genothebbende is van een aantal objecten van geringe omvang of waarde. Wanneer die aanslagen worden verenigd op één aanslagbiljet, komt het totaal daarvan wellicht boven het minimum-aanslagbedrag uit, waardoor toch een aanslag kan worden opgelegd.

Artikel 18 (betalingstermijn)

  • eerste lid (aanslagen invorderbaar in twee gelijke termijnen)

  • Artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat een belastingaanslag twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet invorderbaar is. Voor navorderingsaanslagen geldt een betalingstermijn van één maand na de dagtekening (artikel 9, tweede lid, Invorderingswet). Voor een beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met een aanslag is opgelegd gelden gelijke betalingstermijnen als voor de aanslag (artikel 9, derde lid, Invorderingswet). Artikel 9 Invorderingswet, dat ter zake als hoofdregel geldt, is ook van toepassing op de waterschappen.

  • Op grond van artikel 139, eerste lid, Waterschapswet, zijn waterschappen bevoegd in hun belastingverordening andere betalingstermijnen dan de hiervoor genoemde op te nemen. Er kan zowel voor kortere als voor langere betalingstermijnen worden gekozen. Bij het hoogheemraadschap en zijn rechtsvoorgangers zijn steeds de betalingstermijnen gehanteerd zoals die voorheen in de Waterschapswet waren opgenomen. Deze houden in dat de aanslagen invorderbaar zijn in twee gelijke termijnen, die – kort gezegd – vervallen binnen één en drie maanden na dagtekening van het aanslagbiljet. Er is geen reden gezien hierin wijziging te brengen. Omdat deze termijnen afwijken van de wettelijke regeling dienen zij uitdrukkelijk in de verordening te worden vermeld.

  • tweede lid t/m vierde lid (afwijkende betalingsregeling op verzoek mogelijk)

  • Sedert enkele jaren kennen het hoogheemraadschap en zijn rechtsvoorgangers de mogelijkheid tot het treffen van een afwijkende betalingsregeling. Op verzoek van de belastingschuldige kan de aanslag worden voldaan in tien maandelijkse termijnen. Deze mogelijkheid is gecreëerd naar aanleiding van de samenvoeging van de aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag op één aanslagbiljet, waardoor betaling in twee termijnen voor veel belastingschuldigen bezwaarlijk werd. De regeling maakt het mogelijk de betaling gelijkmatiger over het belastingjaar te spreiden. Voorwaarde voor gebruikmaking van de regeling is wel dat de belastingschuldige een machtiging tot automatische incasso afgeeft.

  • In een deel van het gebied geschiedt de inning van aanslagen ten behoeve van het hoogheemraadschap door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Dit hoogheemraadschap hanteert een afwijkende spreidingsregeling,waardoor betaling in acht termijnen mogelijk is. Het derde lid voorziet hierin.

  • Een verzoek tot toepassing van de afwijkende betalingsregeling dient te worden gedaan binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 19 (nadere regels)

Dit artikel bepaalt dat het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de omslagen. Deze bepaling is in de verordening opgenomen teneinde kenbaar te maken dat er in de praktijk, naast de in de verordening geregelde onderwerpen, voor de heffing of invordering van de betreffende belasting nog andere onderwerpen van belang kunnen zijn. Het gaat hier met name om regels die gelden bij het doen van aangifte, het opleggen van voorlopige aanslagen en de invorderingsrente. Gelezen in samenhang met artikel 123, vierde lid, Waterschapswet, dienen de betreffende onderwerpen bij besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap nader te worden geregeld.

Artikel 20 (inwerkingtreding, ingang van de heffing, intrekking en citeertitel)

  • inleiding

  • Dit artikel bevat de gebruikelijke overgangs- en slotbepalingen inzake de inwerkingtreding van de verordening, het tijdstip van ingang van de heffing, de intrekking van de oude verordening en de citeertitel.

  • Opgemerkt wordt dat de bepalingen betreffende de inwerkingtreding van de verordening en de ingang van de heffing zo zijn geformuleerd, dat de geldingsduur van de verordening niet beperkt is tot één jaar. Ook de omslagtarieven zijn formeel niet beperkt tot één belastingjaar (zie de artikelen 6, 11 en 14). In voorkomende gevallen kan de verordening daardoor ook voor meer jaren gelden, bijvoorbeeld wanneer zich – met inbegrip van de tarieven – in het geheel geen wijzigingen voordoen of wanneer niet tijdig een nieuwe verordening wordt vastgesteld.

  • eerste lid (inwerkingtreding)

  • Het eerste lid bepaalt dat de verordening in werking treedt op de eerste dag na die van haar bekendmaking. Ingevolge artikel 73 van de Waterschapswet verbinden besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Aangezien een belastingverordening een besluit van het bestuur van het waterschap is dat algemeen verbindende voorschriften inhoudt, is bekendmaking van de verordening een wettelijk vereiste voor inwerkingtreding.

  • Artikel 74 Waterschapswet bepaalt dat bekendgemaakte besluiten in werking treden met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen. Dit tijdstip kan echter niet liggen vóór de datum van vaststelling en bekendmaking van de verordening. In afwijking van de wettelijke datum van inwerkingtreding is in het eerste lid bepaald dat de verordening in werking treedt op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • De bekendmaking dient te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 73, tweede lid, Waterschapswet. Hierin is bepaald dat bekendmaking geschiedt door plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur beschikbaar gestelde publicatie, die tegen betaling van kosten verkrijgbaar is, en door mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. In de publicatie dient het besluit integraal te zijn opgenomen. Bij de mededeling in een dag- of nieuwsblad kan worden volstaan met een zakelijke omschrijving van het besluit.

  • Onderdeel van de bekendmaking vormt de terinzagelegging. Op grond van artikel 73, vierde lid, Waterschapswet dient de verordening tegelijk met de bekendmaking voor een periode van 12 weken ter inzage te worden gelegd. De terinzagelegging dient te geschieden op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats. Zowel de verkrijgbaarheid als de terinzagelegging dienen in de mededeling te zijn opgenomen (aldus HR 24 december1997, Belastingblad 1998, p. 146).

  • Onder dag- of nieuwsblad kan ook worden verstaan een zogenoemd huis-aan-huisblad (zie ook artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht). Het risico voor het niet ontvangen van een dergelijk blad ligt in het algemeen bij de burger (zie Vz ABRvS 6 maart 1997, AB 1997, nr 450, en Voorzieningenrechter Rb. Maastricht 24 maart 2003, JB 2003, nr. 180).

  • tweede lid (tijdstip van ingang van de heffing)

  • Op grond van artikel 111 Waterschapswet dient in de belastingverordening onder meer het tijdstip van ingang van de heffing te worden vermeld. Deze bepaling maakt duidelijk op welk moment de geldelijke verplichtingen die aan de burgers worden opgelegd een aanvang nemen. Het tijdstip van ingang van de heffing kan samenvallen met de datum van inwerkingtreding van de verordening, maar dat hoeft niet. Zo kan de bekendmaking van de verordening – en dientengevolge de inwerkingtreding – ook plaatsvinden na aanvang van het nieuwe belastingjaar. In verband hiermee is de datum van inwerkingtreding niet op een bepaalde datum gesteld, maar gekoppeld aan de datum van bekendmaking. De verordening dient echter wel steeds vóór aanvang van het nieuwe belastingjaar te zijn vastgesteld.

  • derde lid (intrekking)

  • Dit artikellid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. Dit voorkomt dat op enig moment twee verordeningen van kracht zijn. De oude verordening blijft wel van kracht voor belastbare feiten die zich onder de gelding van de oude verordening hebben voorgedaan.

  • vierde lid (citeertitel)

  • Bij het vierde lid wordt de verordening voorzien van een citeertitel en een jaartal. Als jaartal is opgenomen het eerste jaar waarin het hoogheemraadschap de omslagen op basis van deze verordening heft.