Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening wegenheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2010

Geldend van 25-12-2009 t/m 31-12-2010

Intitulé

Verordening wegenheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2010

Hoofdstuk I: Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het hoogheemraadschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;

  • b.

    heffingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet;

  • c.

    invorderingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kostentoedelingsverordening: de verordening van het hoogheemraadschap, bedoeld in artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

  • f.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare;

  • g.

    ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • h.

    reglement: het reglement van bestuur van het hoogheemraadschap;

  • i.

    gebied van het hoogheemraadschap: het gebied waarin het hoogheemraadschap bevoegd is de wegentaak uit te oefenen, zoals aangegeven op de bij het reglement behorende kaart;

  • j.

    de heffing: de wegenheffing als genoemd in artikel 122a, eerste lid, van de Waterschapswet;

  • k.

    dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

  • 1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor de wegen wordt onder de naam wegenheffing een directe belasting geheven.

  • 2. De heffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het hoogheemraadschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het hoogheemraadschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het hoogheemraadschap.

  • 3. Heffingplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingplichtig:

    • a.

      de beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan een recht van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • b.

      de eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5. Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige lid, heeft voor de heffingplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a.

    ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b.

    ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of in een deel daarvan;

  • c.

    ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk II: Wegenheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor de categorie ingezetenen € 34,48 per woonruimte.

Hoofdstuk III: Wegenheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel b en artikel 9, derde lid van deze verordening wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

    • a.

      hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

    • b.

      een natuurterrein.

  • 2. Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke personen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken € 16,28 per hectare.

Hoofdstuk IV: Wegenheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van deze verordening wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a.

    hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b.

    hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen € 0,73 per hectare.

Hoofdstuk V: Wegenheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel d, derde lid, van deze verordening wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde eigendommen of van de in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het gebied van het hoogheemraadschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de onroerende zaak.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,01040 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c, van deze verordening.

Hoofdstuk VI: Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

  • 1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een van hen.

  • 2. Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

  • 1. Een aanslag die een bedrag van € 7,00 niet te boven gaat, wordt niet opgelegd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 14 Vrijstellingen

  • 1. De wegenheffing ongebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 2. De wegenheffing natuurterreinen wordt niet geheven ter zake van natuurterreinen waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. De wegenheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van:

    • a.

      straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen, niet zijnde gebouwen, worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het gebied van het hoogheemraadschap gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, abri’s, hekken en palen;

    • b.

      gebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 15 Betaaltermijnen

  • 1. Een belastingaanslag is invorderbaar in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is, op verzoek van de belastingplichtige en indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven, de aanslag invorderbaar in tien gelijke maandelijkse termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op die van de dagtekening.

  • 3. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt gedaan binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 16 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Artikel 17 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel

  • 1. De Verordening wegenheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009, vastgesteld bij besluit van 19 november 2008, nr. 08.23002, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van haar bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening wegenheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2010 of Verordening wegenheffing HHNK 2010.

  • Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van hoofdingelanden van 16 december 2009

Toelichting algemeen

Wettelijke basis

De Verordening wegenheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, 208) en, wat betreft artikel 10 van de verordening, de inwerkingtreding van artikel XIII van de Wet van 3 juli 2008 (Stb. 2008, 262). Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel XII van de Wet modernisering waterschapsbestel blijven de belastingbepalingen van hoofdstuk XVII van de Waterschapswet gelden voor de belastingtijdvakken die vóór 1 januari 2009 zijn aangevangen. Ook op belastbare feiten die zich voor dat tijdstip hebben voorgedaan, blijven laatstbedoelde belastingbepalingen van toepassing.

In deze toelichting worden de bepalingen uit het zojuist genoemde hoofdstuk XVII van de Waterschapswet (Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen) ook wel aangeduid als de bepalingen uit de ‘oude’ Waterschapswet. De term ‘nieuwe Waterschapswet’ staat in deze toelichting dan voor de bepalingen van het nieuwe hoofdstuk XVIIA van de wet, getiteld: De heffing ter bekostiging van het wegenbeheer.

1. De wegentaak

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is “de zorg voor het watersysteem” als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. De zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet wordt als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Verder is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegen- en de vaarwegentaak door een aantal waterschappen is een uiting van dit laatste.

De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap, uitzonderingen daargelaten, in zijn gehele beheersgebied uitoefent. De zorg voor wegen is een taak die het waterschap ook in een deel van zijn beheersgebied kan uitoefenen. Waar zich dit voordoet kunnen Provinciale Staten bij reglement het taakgebied voor het wegenbeheer vastleggen.

2. De wegenheffing

De wegenheffing vervangt de tot nu toe bestaande waterschapsomslagen voor het wegenbeheer. Het nieuwe hoofdstuk XVIIA van de Waterschapswet regelt de wegenheffing. Hierin is onder meer bepaald dat de wegenheffing alleen kan worden geheven binnen het gebied waar deze taak wordt uitgeoefend.

Belastingplichtig voor de wegenheffing kunnen zijn:

  • de ingezetenen;

  • de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • de eigenaren van natuurterreinen en

  • de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

In de toelichting wordt gemakshalve de term ‘eigenaren’ (van ongebouwde onroerende zaken, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) gebruikt. De juridisch juiste term is ‘degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft’ (van ongebouwde onroerende zaken, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken).

Dit zijn de belastingplichtige categorieën. Het reglement bepaalt welke van deze categorieën daadwerkelijk in de heffing worden betrokken. Bij het hoogheemraadschap zijn dit dezelfde categorieën als die in de wet zijn genoemd.

De wegenheffing kent ten opzichte van de wegenomslag een nieuwe belastingplichtige categorie: de eigenaren van natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in wezen ongebouwde onroerende zaken. Onder de oude Waterschapswet behoorden zij dan ook tot de categorie ongebouwd.

Natuurterreinen hebben in de nieuwe Waterschapswet echter een andere status gekregen dan het overige ongebouwd. Onder overig ongebouwd moeten de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, worden verstaan. In de verordening wordt steeds een duidelijk onderscheid worden gemaakt in natuurterreinen enerzijds en ongebouwd, niet zijnde natuur, anderzijds.

3. De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing

Anders dan onder de oude Waterschapswet het geval was, geeft de nieuwe Waterschapswet in artikel 121 niet alleen voor de heffing ter zake van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, maar ook voor de heffing ter zake van de ingezetenen een duidelijke heffingsmaatstaf. De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de waarde zoals die is vastgesteld op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook Wet WOZ genoemd). Het tarief van de belasting moet op grond van de Waterschapswet worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De wegenheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.

4. Tariefdifferentiatie

Evenals de watersysteemheffing wordt de wegenheffing geheven op basis van kostentoedeling. De regels daarvoor zijn in het reglement vastgelegd. Daarbij kunnen verschillende bepalingen omtrent de watersysteemheffing van overeenkomstige toepassing op de wegenheffing worden verklaard. Dit geldt evenwel niet voor tariefdifferentiatie. Bij de wegenheffing is dus geen tariefdifferentiatie mogelijk.

5. Hoofdstukindeling

De verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VI en 17 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken II tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zake van ingezetenen, ongebouwde onroerende zaken (niet zijnde natuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de wegenheffing.

Voor de wegenheffing kent de Unie van Waterschappen geen modelverordening. De verordening is daarom gebaseerd op de modelverordening op de watersysteemheffing, die is aangepast voor de wegenheffing en verder is toegesneden op de situatie bij het hoogheemraadschap.

6. De verordening in 2010

De wegenheffing is ingevoerd in 2009. Met ingang van dat jaar is de verordening daaraan aangepast. De verordening zoals deze luidt met ingang van 2010 wijkt slechts op één onderdeel af van de verordening in 2009. Dit betreft de verwijzing naar de Wet WOZ in artikel 9, derde lid. Deze verwijzing was gebaseerd op een onjuiste verwijzing in de Waterschapswet. Met ingang van 2010 is de correcte verwijzing vermeld. Verder is de toelichting geactualiseerd en aangepast aan gewijzigde wetgeving. Met het oog op de overzichtelijkheid is voor het nieuwe belastingjaar een geheel nieuwe verordening opgesteld.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn omwille van de duidelijkheid omschrijvingen opgenomen van in de verordening vaker voorkomende begrippen.

a. ingezetenen

De omschrijving van het begrip ingezetenen is ontleend aan artikel 116, onder a, van de Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats en het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.

Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.

b. heffingsambtenaar

De ambtenaar van het hoogheemraadschap die de heffingsbevoegdheden (inspecteursbevoegdheden) uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitoefent, wordt in de verordening de heffingsambtenaar genoemd. Tot de inspecteursbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen en de bevoegdheid tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap moet een besluit nemen waarin de heffingsambtenaar wordt aangewezen. De wettelijke basis is artikel 123, derde lid, onder a, van de Waterschapswet.

c. invorderingsambtenaar

De ambtenaar van het hoogheemraadschap die de ontvangersbevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 uitoefent, wordt in de verordening met de term ‘invorderingsambtenaar’ aangeduid. Tot de ontvangersbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot de invordering van de belasting. Ook het verlenen van kwijtschelding van belasting is een ontvangersbevoegdheid. De Waterschapswet noemt de ontvanger in artikel 123, derde lid, onder c.

d. woonruimte

Voor een beschouwing op het begrip woonruimte wordt verwezen naar onderdeel a, hiervoor.

e. kostentoedelingsverordening

Elk waterschap moet ingevolge artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen waarin de toedeling van het kostenaandeel voor elk van de belastingplichtige categorieën is vastgelegd. Deze verordening wordt de kostentoedelingsverordening genoemd.

f. natuurterreinen

De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip, waarbij de nadruk op de duurzame inrichting en beheer als natuurgebied ligt. Bij de beoordeling of sprake is van een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur (toetsing aan de zojuist genoemde kwalitatieve omschrijving), zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegend recreatieve functie niet als natuurterrein in aanmerking genomen kunnen worden.

Onder natuurterreinen wordt mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare. Er is sprake van wetsduiding: zodra een bos of open water een oppervlakte van één hectare of meer heeft, is sprake van een natuurterrein. In deze gevallen is niet relevant of de inrichting en het beheer van de onroerende zaak zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen van tenminste één hectare tot de categorie natuurterreinen worden gerekend. Geheel of nagenoeg geheel staat overigens voor 90% of meer.

g. ongebouwde onroerende zaken

Waar in deze verordening wordt gesproken over ongebouwde onroerende zaken, worden steeds bedoeld ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.

i. gebied van het hoogheemraadschap

In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater aan hen opgedragen. Daarnaast kan de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen. Hiertoe behoort ook de zorg voor wegen. De wegenzorg kan ook in een deel van het taakgebied worden opgedragen, zoals bij het hoogheemraadschap het geval is.

De regeling van het gebied gebeurt door de provincie in het reglement. In de praktijk wordt het gebied van het waterschap aangeduid op een kaart die bij het reglement behoort. Dit geldt ook voor het gebied waar de wegentaak wordt uitgeoefend. De wegenheffing kan alleen in dat gebied worden geheven.

j. de heffing

Waar in de verordening over ‘de heffing’ wordt gesproken, wordt steeds de wegenheffing, genoemd in artikel 122a, eerste lid, van de Waterschapswet, bedoeld. De wegenheffing vervangt de tot nu toe bestaande omslagheffing voor het wegenbeheer.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd is in het artikel het belastbaar feit (beter gezegd: zijn in het artikel de belastbare feiten) opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen. Belastingplichtig zijn degenen ten aanzien van wie het belastbaar feit zich voordoet. In overeenstemming met artikel 122a van de Waterschapswet en artikel 6, eerste lid, van het reglement zijn als belastingplichtigen respectievelijk aangewezen degenen die woonachtig zijn in het gebied van het hoogheemraadschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het hoogheemraadschap eigenaar zijn van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, van natuurterreinen of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de verordening opgenomen.

In het derde lid van het artikel is vastgelegd dat het begin van het kalenderjaar bepalend is voor de belastingplicht van de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken. Dit volgt uit artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet. Indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat dus geen invloed op de belastingplicht vanwege het tijdstipkarakter van de heffing. Het begin van het kalenderjaar is blijkens artikel 1, onderdeel a, van de verordening overigens ook bepalend voor de ingezetenen. Deze bepaling stoelt op artikel 116, onder a, van de Waterschapswet.

In artikel 119, tweede en derde lid, van de wet is voor een aantal specifieke situaties de rangorde bij het bepalen van de heffingplichtige aangegeven. Deze regelingen zijn, voor zover van toepassing in het gebied van het hoogheemraadschap, in het vierde en vijfde lid van artikel 2 van de verordening overgenomen.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Artikel 3 geeft per belastingplichtige categorie de heffingsmaatstaf aan. De bepaling is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet. De heffingsmaatstaf voor ingezetenen is de woonruimte. Voor natuurterreinen en ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de voor het kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde.

Hoofdstuk II Wegenheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

In artikel 4 is de relatie tussen het tarief en de kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is, conform het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet, vastgelegd dat het tarief op een gelijk bedrag per woonruimte wordt gesteld.

Hoofdstuk III Wegenheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject ongebouwde onroerende zaken

De voorschriften voor de afbakening van de objecten waarop de heffing betrekking heeft, staan in artikel 118 van de Waterschapswet. Het derde lid regelt de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak die geen natuurterrein is. Het ongebouwd wordt afgebakend op basis van de kadastrale registratie: als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan. Hierbij geldt wel de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. In het eerste lid van artikel 5 komt deze wettelijke regeling terug.

In het tweede lid van artikel 5 is hetgeen in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, is bepaald, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt. Het gaat om openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken. Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Ook voor deze objecten geldt trouwens dat de afbakening plaatsvindt op basis van kadastrale grenzen. Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren uitdrukkelijk niet als ongebouwde objecten.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Deze bepaling en de relatie met de kostentoedelingsverordening zijn in artikel 6 opgenomen.

Hoofdstuk IV Wegenheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject

Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. De wet merkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan als één natuurterrein aan. Ook natuurterreinen worden dus op basis van de kadastrale registratie afgebakend. Hierbij wordt hetgeen als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen als een ongebouwde onroerende zaak, niet zijnde een natuurterrein, wordt aangemerkt, buiten aanmerking gelaten (artikel 118, lid 4, Waterschapswet).

Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord ‘duurzaam’ erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld.

Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterrein vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken. Natte veenweidegebieden daarentegen worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt (Nota van Toelichting Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, bladzijde 131).

De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet worden gedacht aan wateren met een weids karakter, zoals vennen, meren en plassen en daarmee vergelijkbare wateren (Nota van Toelichting Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, bladzijde 135). Openbare waterwegen behoren niet tot deze categorie, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur (artikel 118, lid 5, Waterschapswet).

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Het tarief van de heffing wordt op een gelijk bedrag per hectare gesteld. Dit is in artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. In artikel 8 van de verordening wordt dit ook zo aangegeven. Daarnaast wordt in deze bepaling de relatie met de kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht.

Hoofdstuk V Wegenheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject

Het belastingobject is in dit geval de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet. De regeling van de Waterschapswet is in artikel 9 van de verordening overgenomen.

De Waterschapswet sluit wat betreft de afbakening ter zake van gebouwde onroerende zaken zoveel als mogelijk aan bij de objectafbakening van de Wet WOZ. De wetgever heeft deze aansluiting vorm gegeven door bij een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen te bepalen dat sprake is van één gebouwde onroerende zaak. De ongebouwde onroerende zaak gaat in deze gevallen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Onder de ‘oude’ Waterschapswet gold voor de vorming van samenstellen tussen gebouwde en ongebouwde eigendommen nog het dienstbaarheidscriterium. Indien het ongebouwde deel niet dienstbaar was aan het gebouwde deel, konden geen samenstellen worden gevormd en moest een dergelijk object deels als een gebouwd en deels als een ongebouwd object worden aangemerkt. Deze objecten moesten dus ook deels naar de waarde in het economische verkeer en deels naar de oppervlakte in de heffing worden betrokken. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn sportterreinen met kantine en kleedkamers, golfbanen met clubgebouw, maneges, campings en kazerneterreinen met oefenterreinen. Door de nieuwe regeling van de Waterschapswet zijn deze objecten voortaan in hun geheel als gebouwde objecten aan te merken. De bepaling leidt ertoe dat het aantal gebouwde objecten toe- en het aantal ongebouwde objecten afneemt. De gemeentelijke objectafbakening is leidend.

Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit is in het derde lid van artikel 9 tot uitdrukking gebracht. Op grond van deze bepaling kunnen ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet waardering onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten, geen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Het gaat concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen en spoorwegen inclusief hun kunstwerken. Deze onroerende zaken blijven, ook al vormen ze een samenstel met een gebouwd eigendom, dus ongebouwd.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken

Het tarief van de belasting wordt voor gebouwde onroerende zaken op een vast percentage van de WOZ-waarde gesteld. Deze regeling, die in artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet is opgenomen, is in de verordening overgenomen. Daarnaast geeft het artikel de relatie met de kostentoedelingsverordening aan.

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen op de volgende wijzen worden geheven:

  • bij wege van aanslag;

  • bij wege van voldoening op aangifte of

  • op andere wijze.

Heffing bij wege van afdracht op aangifte is niet mogelijk. De toegestane heffingstechnieken verschillen van elkaar. Voor welke heffingswijze wordt gekozen zal veelal van de aard en de ingewikkeldheid van de te heffen belasting afhangen. De huidige praktijk is dat de waterschapsheffingen veelal bij wege van aanslag worden geheven. De ingezetenenheffing vormt hierop in een aantal gevallen een uitzondering. Deze omslag wordt dan op andere wijze (via het meeliften met de nota’s van nutsbedrijven) geheven.

Bij het hoogheemraadschap worden alle aanslagen in de wegenheffing geheven bij wege van aanslag. Dit is dan ook vastgelegd in artikel 11.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

Waterschappen zijn bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Vloeit de belastingplicht voort uit de eigendom van een onroerende zaak en is de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen gesteld, dan kan de invorderingsambtenaar van het waterschap de gehele belastingschuld op laatstbedoelde persoon verhalen. Deze persoon moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen. Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht, naar evenredigheid van ieders belastingplicht op de overige belastingplichtigen te verhalen. Dit blijkt uit artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging ‘cum suis’, die in het verleden in voorkomende gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

Artikel 13 van de verordening is een weergave van hetgeen in artikel 115a van de Waterschapswet is bepaald. Het eerste lid van artikel 115a bepaalt dat een aanslag die een bij de belastingverordening te bepalen bedrag niet te boven gaat, niet wordt opgelegd. Doelmatigheid van de heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag van de belasting in deze gevallen immers al snel kunnen overstijgen.

Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van de aanslag. Het belang van deze bepaling blijkt in situaties waarin een belastingplichtige eigenaar van meerdere objecten met een relatief geringe waarde in het gebied van het waterschap is. Indien het waterschap de voor deze belastingplichtige bestemde aanslagen op één biljet verenigt, wordt wellicht boven de eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel uitgekomen en kan dus wel een aanslag worden opgelegd.

In de Gemeentewet is in het kader van de heffing van de gemeentelijke onroerendezaakbelastingen bepaald dat gemeenten geen belastingaanslagen hoeven op te leggen indien de heffingsmaatstaf beneden de € 12.000, - of een de belastingverordening te bepalen lager bedrag blijft. Een vergelijkbare bepaling komt in de Waterschapswet niet voor. Elk waterschap is dan ook vrij de hoogte van de doelmatigheidsdrempel voor zichzelf te bepalen en in de heffingsverordening neer te leggen.

Artikel 14 Vrijstellingen

Uit doelmatigheidsoogpunt is in artikel 14 bepaald dat de wegenheffing niet wordt geheven ter zake van onroerende zaken (ongebouwde, zowel als gebouwde en natuurterreinen) die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet opleggen. Dit zou uiteraard niet doelmatig zijn.

In artikel 14 is daarnaast een vrijstelling voor straatmeubilair opgenomen. Straatmeubilair behoort tot de categorie gebouwde onroerende zaken. Het verschil met de eerdergenoemde gebouwde onroerende zaken is dat het straatmeubilair niet in eigendom van het waterschap hoeft te zijn om voor vrijstelling in aanmerking te komen.

Artikel 15 Betaaltermijnen

Artikel 9 van de Invorderingswet kent een regeling op het gebied van betaaltermijnen. Deze regeling is ook van toepassing op de invordering van waterschapsbelastingen (artikel 138, eerste lid, Waterschapswet). De betaaltermijn van artikel 9, eerste lid, Invorderingswet is zes weken. De waterschappen zijn bevoegd in hun belastingverordening een hiervan afwijkende regeling te hanteren (artikel 139, eerste lid, Waterschapswet). Er kan zowel voor een kortere als voor een langere betaaltermijn of voor meer betaaltermijnen worden gekozen.

Het hoogheemraadschap hanteert al sinds jaren de betaaltermijnen zoals die voorheen in de Waterschapswet waren opgenomen. Deze houden in dat de aanslagen invorderbaar zijn in twee gelijke termijnen, die – kort gezegd – vervallen binnen één en drie maanden na dagtekening van het aanslagbiljet. Er is geen reden gezien hierin wijziging te brengen.

Het tweede lid van artikel 15 bevat een aparte regeling voor gevallen waarin de belastingplichtige een machtiging tot automatische incasso aan het hoogheemraadschap heeft afgegeven. Is hiervan sprake, dan kan de aanslag in tien termijnen worden betaald. Op grond van het derde lid van artikel 15 dient een verzoek hiertoe binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet te worden gedaan.

Artikel 16 Nadere regels

Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de wegenheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf relevante regels kunnen zijn opgenomen. Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de wegenheffing minder relevant), het opleggen van voorlopige aanslagen, regels in het kader van de invorderingsrente en nadere regels in het kader van de heffing op andere wijze. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapswet.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere regels te stellen strekt zich uit tot de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Minister van Financien, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend.

Artikel 17 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel

In het eerste lid van artikel 17 wordt de oude heffingsverordening ingetrokken op de datum van ingang van de heffing op grond van deze verordening. De datum van ingang van de heffing op grond van deze verordening is vermeld in het derde lid van artikel 17. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan. Het blijft dus mogelijk om deze belastbare feiten op basis van de oude verordening te belasten, ook al is die verordening ingetrokken.

Ingevolge het tweede lid van artikel 17 treedt de verordening op de dag na haar bekendmaking in werking. Deze regeling is gebaseerd op artikel 74 van de Waterschapswet. Dit artikel bepaalt dat bekendgemaakte besluiten in werking treden met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen. Van deze laatste mogelijkheid wordt in de verordening gebruikgemaakt.

De bekendmaking dient te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 73, tweede lid, van de Waterschapswet. Hierin is bepaald dat bekendmaking geschiedt door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven waterschapsblad of, bij gebreke van een waterschapsblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Het inzien ervan is kosteloos. Op grond van de Bekendmakingsverordening van het hoogheemraadschap wordt de verordening ook gepubliceerd op de internetsite van het hoogheemraadschap. Hierop is de verordening kosteloos in te zien en af te drukken. De publicatie op internet is permanent.

Bekendmaking is ook mogelijk via een elektronisch uit te geven waterschapsblad (artikel 73, derde lid, Waterschapswet). Deze mogelijkheid bestaat sinds de inwerkingtreding van de Wet elektronische bekendmaking (Stb. 2008, 551) op 1 juli 2009. Elektronische bekendmaking is vooralsnog facultatief.

Bij het vierde lid wordt de verordening voorzien van een citeertitel en een jaartal. Als jaartal is opgenomen het eerste jaar waarin het hoogheemraadschap de heffing op basis van deze verordening heft.

verordeningwegenheffinghhnk2010.pdf (123 Kb)