Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2011

Geldend van 24-12-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2011

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het hoogheemraadschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;

  • b.

    heffingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • c.

    invorderingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kostentoedelingsverordening: de verordening van het hoogheemraadschap, bedoeld in artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

  • f.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken in het gebied van het hoogheemraadschap die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen;

  • g.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare;

  • h.

    ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • i.

    reglement: het reglement van bestuur van het hoogheemraadschap;

  • j.

    gebied van het hoogheemraadschap: het gebied waarin het hoogheemraadschap bevoegd is de watersysteemtaak uit te oefenen, zoals aangegeven op de bij het reglement behorende kaart;

  • k.

    de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, van de Waterschapswet;

  • l.

    dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

  • 1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

  • 2. De heffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het hoogheemraadschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het hoogheemraadschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het hoogheemraadschap.

  • 3. Heffingplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingplichtig:

    • a.

      de beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan een recht van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • b.

      de eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5. Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige lid, heeft voor de heffingplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a.

    ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b.

    ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of in een deel daarvan;

  • c.

    ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor de categorie ingezetenen € 77,29 per woonruimte.

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel b en artikel 9, derde lid van deze verordening wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

    • a.

      hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

    • b.

      een natuurterrein.

  • 2. Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke personen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken € 81,92 per hectare.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 5, eerste lid, van de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen € 163,84 per hectare.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 5, tweede lid, van de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die vrij afstromen op buiten het hoogheemraadschap gelegen oppervlaktewateren € 20,48 per hectare.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 5, vierde lid, van de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor buitendijks gelegen verharde openbare wegen die vrij afstromen op buiten het hoogheemraadschap gelegen oppervlaktewateren € 102,40 per hectare.

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van deze verordening wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a.

    hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b.

    hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen € 4,26 per hectare.

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel d, derde lid, van deze verordening wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde eigendommen of van de in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het gebied van het hoogheemraadschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover die een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0423 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c, van deze verordening.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 5, tweede lid, van de kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor buitendijks gelegen gebouwde onroerende zaken die vrij afstromen op buiten het hoogheemraadschap gelegen oppervlaktewateren 0,0106 % van de heffingsmaatstaf.

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

  • 1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een van hen.

  • 2. Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

  • 1. Een aanslag die een bedrag van € 7,00 niet te boven gaat, wordt niet opgelegd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 14 Vrijstellingen

  • 1. De watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 2. De watersysteemheffing natuurterreinen wordt niet geheven ter zake van natuurterreinen waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. De watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van:

    • a.

      straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen, niet zijnde gebouwen, worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het gebied van het hoogheemraadschap gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, abri's, hekken en palen;

    • b.

      gebouwde onroerende zaken waarvan het hoogheemraadschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 15 Betaaltermijnen

  • 1. Een belastingaanslag is invorderbaar in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is, op verzoek van de belastingplichtige en indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven, de aanslag invorderbaar in tien gelijke maandelijkse termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgende op die van de dagtekening.

  • 3. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt gedaan binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 16 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Artikel 17 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel

  • 1. De Verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2010, vastgesteld bij besluit van 16 december 2009, nr. 09.29519, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van haar bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2011 of Verordening watersysteemheffing HHNK 2011.

  • Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van hoofdingelanden van 15 december 2010

Toelichting algemeen

1. Wettelijke basis

De Verordening watersysteemheffing is gebaseerd op de Waterschapswet zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, 208) en, wat betreft artikel 10 van de verordening, de inwerkingtreding van artikel XIII van de Wet van 3 juli 2008 (Stb. 2008, 262). Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel XII van de Wet modernisering waterschapsbestel blijven de belastingbepalingen van hoofdstuk XVII van de Waterschapswet gelden voor de belastingtijdvakken die vóór 1 januari 2009 zijn aangevangen. Ook op belastbare feiten die zich voor dat tijdstip hebben voorgedaan, blijven laatstbedoelde belastingbepalingen van toepassing.

In deze toelichting worden de bepalingen uit het zojuist genoemde hoofdstuk XVII van de Waterschapswet (Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen) ook wel aangeduid als de bepalingen uit de ‘oude' Waterschapswet. De term ‘nieuwe Waterschapswet' staat in deze toelichting dan voor de bepalingen van het nieuwe hoofdstuk XVII van de wet, getiteld: De watersysteemheffing.

1. De watersysteemtaak

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is "de zorg voor het watersysteem" als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit.

Voorheen werden deze taken afzonderlijk benoemd. Met het gebruik van de term "zorg voor het watersysteem" wordt benadrukt dat zij een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.

Eveneens in artikel 1, lid 2, van de Waterschapswet is de zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Ook is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegen- en de vaarwegentaak door een aantal waterschappen is een uiting van dit laatste.

Als uitvloeisel van de Waterwet zal ook de zorg voor de bestrijding van muskus- en beverratten tot de watersysteemtaak van de waterschappen gaan behoren. Met het oog op een doelmatiger taakuitoefening wordt deze taak van de provincies overgeheveld naar de waterschappen. Een wetsontwerp tot wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet dat in 2010 aan de Tweede Kamer is aangeboden voorziet hierin (Ontwerp Wet tot wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet en intrekking van de wet van 18 december 1985, houdende enige voorzieningen ten behoeve van de inzet en bekostiging van muskusrattenvangers, tot regeling van de zorgplicht voor de muskusrattenbestrijding en van financiële bijdragen aan verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen (TK 2009-2010, 32 474, nr. 2)). De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2011.

De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap, uitzonderingen daargelaten, in zijn gehele beheersgebied uitoefent. Alhoewel de wetgever dit niet met zoveel woorden aangeeft, moet worden aangenomen dat de uitzonderingen gevallen betreffen waarin andere overheden dan de waterschappen taken ter zake uitoefenen. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin aan de waterschappen toegekend. De nadere invulling ervan vindt plaats in het waterschapsreglement en in de praktijk ook in belangrijke mate in bijzondere wetgeving, zoals de Waterwet. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet worden het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald.

2. De watersysteemheffing

De watersysteemheffing is ingevoerd met ingang van 2009 en verving de tot dan toe bestaande waterschapsomslagen en verontreinigingsheffing (deels). Belastingplichtig voor de watersysteemheffing zijn:

  • de ingezetenen;

  • de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen (In de toelichting wordt gemakshalve de term ‘eigenaren' (van ongebouwde onroerende zaken, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) gebruikt. De juridisch juiste term is ‘degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft' (van ongebouwde onroerende zaken, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken));

  • de eigenaren van natuurterreinen en

  • de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

Dit zijn de belastingplichtige categorieën.

Sinds de invoering van de watersysteemheffing is de categorie eigenaren van natuurterreinen een afzonderlijke belastingplichtige categorie. Natuurterreinen zijn in feite ongebouwde onroerende zaken. Voordien behoorden zij dan ook tot de categorie ongebouwd. In de watersysteemheffing hebben natuurterreinen echter een aparte status gekregen, omdat hun wensen en behoeften op het gebied van de waterhuishouding nogal kunnen verschillen van die van het overige ongebouwd.

Onder overig ongebouwd moeten de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, worden verstaan. In de verordening wordt steeds een duidelijk onderscheid gemaakt in natuurterreinen enerzijds en ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen, anderzijds.

Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel hebben degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun betaling is hierop gebaseerd.

De watersysteemheffing dient ter bekostiging van de watersysteemtaak, zoals omschreven in hoofdstuk 1 van deze toelichting. Hiertoe zal ook de muskus- en beverrattenbestrijding gaan behoren. Deze taak wordt uitsluitend opgedragen aan de waterschappen. Daardoor omvat deze taak ook de muskus- en beverrattenbestrijding op waterstaatswerken in het gebied van het hoogheemraadschap die bij derden in beheer zijn. De kosten van deze taak zullen naar verwachting per 1 januari 2011 ten laste van de watersysteemheffing komen.

Eveneens met ingang van 2011 zullen de waterschappen bijdragen aan het Rijk verlenen in de kosten van verbetering van primaire waterkeringen van de waterschappen. Alle waterschappen dragen hieraan bij, ongeacht of er primaire waterkeringen in hun gebied liggen en of die waterkeringen verbeterd moeten worden. De bijdragen van de waterschappen worden berekend via een in de Waterwet op te nemen verdeelsleutel. De bijdragen worden bekostigd uit de watersysteemheffing. Het hierboven genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet en de Waterschapswet voorziet hierin.

3. De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing

Anders dan onder de oude Waterschapswet het geval was, geeft de nieuwe Waterschapswet in artikel 121 niet alleen voor de heffing ter zake van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, maar ook voor de heffing ter zake van de ingezetenen een duidelijke heffingsmaatstaf. De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de waarde zoals die is vastgesteld op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook Wet WOZ genoemd).

Het tarief van de belasting moet op grond van de Waterschapswet worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De watersysteemheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.

4. Tariefdifferentiatie

Tariefdifferentiatie is een voor de waterschappen nieuwe mogelijkheid om rekening te houden met het feit dat het belang bij het watersysteembeheer voor bepaalde onroerende zaken duidelijk afwijkend kan zijn dan dat van andere onroerende zaken. In die gevallen heeft het algemeen bestuur van een waterschap de mogelijkheid, maar niet de verplichting, de tarieven te differentiëren. Uit een oogpunt van uniformiteit en vereenvoudiging zijn de gevallen waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, limitatief in de wet opgesomd. Om dezelfde redenen is de bandbreedte van de differentiatie wettelijk begrensd.

Tariefdifferentiatie kan alleen worden toegepast voor buitendijks gelegen onroerende zaken, voor onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt, voor onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden, voor onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan en voor verharde openbare wegen. De regeling van de tariefdifferentiatie staat in artikel 122 van de Waterschapswet.

5. Hoofdstukindeling

De verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VI, en 17 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken II tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zake van ingezetenen, ongebouwde onroerende zaken (niet zijnde natuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de watersysteemheffing.

De verordening is gebaseerd op de modelverordening op de watersysteemheffing van de Unie van Waterschappen. Waar noodzakelijk is de tekst aangepast aan de situatie bij het hoogheemraadschap.

6. De verordening in 2011

De watersysteemheffing is ingevoerd in 2009. Met ingang van dat jaar is de verordening daaraan aangepast. De verordening zoals deze luidde in 2010 en deze verordening 2011 wijken  inhoudelijk niet af van de verordening in 2009.

Met het oog op de overzichtelijkheid wordt voor elk nieuw belastingjaar een geheel nieuwe verordening opgesteld.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn omwille van de duidelijkheid omschrijvingen opgenomen van in de verordening vaker voorkomende begrippen.

a. ingezetenen

De omschrijving van het begrip ingezetenen is ontleend aan artikel 116, onder a, van de Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats en het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.

Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.

b. heffingsambtenaar

De ambtenaar van het hoogheemraadschap die de heffingsbevoegdheden (inspecteursbevoegdheden) uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitoefent, wordt in de verordening de heffingsambtenaar genoemd. Tot de inspecteursbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen en de bevoegdheid tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap moet een besluit nemen waarin de heffingsambtenaar wordt aangewezen. De wettelijke basis is artikel 123, derde lid, onder a, van de Waterschapswet.

c. invorderingsambtenaar

De ambtenaar van het hoogheemraadschap die de ontvangersbevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 uitoefent, wordt in de verordening met de term ‘invorderingsambtenaar' aangeduid. Tot de ontvangersbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot de invordering van de belasting. Ook het verlenen van kwijtschelding van belasting is een ontvangersbevoegdheid. De Waterschapswet noemt de ontvanger in artikel 123, derde lid, onder c.

d. woonruimte

Voor een beschouwing op het begrip woonruimte wordt verwezen naar onderdeel a, hiervoor.

e. kostentoedelingsverordening

Elk waterschap moet ingevolge artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen waarin de toedeling van het kostenaandeel voor elk van de belastingplichtige categorieën is vastgelegd. Deze verordening wordt de kostentoedelingsverordening genoemd. Met ingang van 1 januari 2009 is de kostentoedelingsverordening ook in het kader van de tariefdifferentiatie van belang.

f. buitendijks gelegen onroerende zaken

Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen. Deze omschrijving is gelijk aan de definitie uit de kostentoedelingsverordening. Primaire waterkeringen zijn de waterkeringen, bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

g. natuurterreinen

De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip, waarbij de nadruk op de duurzame inrichting en beheer als natuurgebied ligt. Bij de beoordeling of sprake is van een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur (toetsing aan de zojuist genoemde kwalitatieve omschrijving), zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegend recreatieve functie niet als natuurterrein in aanmerking genomen kunnen worden.

Onder natuurterreinen wordt mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare. Er is sprake van wetsduiding: zodra een bos of open water een oppervlakte van één hectare of meer heeft, is sprake van een natuurterrein. In deze gevallen is niet relevant of de inrichting en het beheer van de onroerende zaak zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen van tenminste één hectare tot de categorie natuurterreinen worden gerekend. Geheel of nagenoeg geheel staat overigens voor 90% of meer.

h. ongebouwde onroerende zaken

Waar in deze verordening wordt gesproken over ongebouwde onroerende zaken, worden steeds bedoeld ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.

j. gebied van het hoogheemraadschap

In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen. De regeling van het gebied gebeurt door de provincie in het reglement. In de praktijk wordt het gebied van het waterschap aangeduid op een kaart die bij het reglement behoort. Omdat de toekenning van ‘de zorg voor het watersysteem' aan de waterschappen niet impliceert dat alle zorg voor het watersysteem in een bepaald gebied aan het hoogheemraadschap is toegekend (ook andere overheden kunnen immers ter zake taken uitoefenen), is in de verordening opgenomen dat het moet gaan om het gebied waarin het hoogheemraadschap de bevoegdheid tot uitoefening van het watersysteembeheer heeft.

k. de heffing

Waar in de verordening over ‘de heffing' wordt gesproken, wordt steeds de watersysteemheffing, genoemd in artikel 117, aanhef, van de Waterschapswet, bedoeld. De watersysteemheffing vervangt de tot 2009 bestaande heffingen voor waterkwantiteit, waterkering en het onderdeel van de Wvo-heffing waaruit het passieve waterkwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren bekostigd wordt.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd is in het artikel het belastbaar feit (beter gezegd: zijn in het artikel de belastbare feiten) opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen. Belastingplichtig zijn degenen ten aanzien van wie het belastbaar feit zich voordoet. In overeenstemming met artikel 117 van de Waterschapswet zijn als belastingplichtigen respectievelijk aangewezen degenen die woonachtig zijn in het gebied van het hoogheemraadschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het hoogheemraadschap eigenaar zijn van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, van natuurterreinen of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de verordening opgenomen.

In het derde lid van het artikel is vastgelegd dat het begin van het kalenderjaar bepalend is voor de belastingplicht van de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken. Dit volgt uit artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet. Indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat dus geen invloed op de belastingplicht vanwege het tijdstipkarakter van de heffing. Het begin van het kalenderjaar is blijkens artikel 1, onderdeel a, van de verordening overigens ook bepalend voor de ingezetenen. Deze bepaling stoelt op artikel 116, onder a, van de Waterschapswet.

In artikel 119, tweede en derde lid, van de wet is voor een aantal specifieke situaties de rangorde bij het bepalen van de heffingplichtige aangegeven. Deze regelingen zijn, voor zover van toepassing in het gebied van het hoogheemraadschap, in het vierde en vijfde lid van artikel 2 van de verordening overgenomen.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Artikel 3 geeft per belastingplichtige categorie de heffingsmaatstaf aan. De bepaling is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet. De heffingsmaatstaf voor ingezetenen is de woonruimte. Voor natuurterreinen en ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de voor het kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde.

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

In artikel 4 is de relatie tussen het tarief en de kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is, conform het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet, vastgelegd dat het tarief op een gelijk bedrag per woonruimte wordt gesteld. Tariefdifferentiatie is in dit geval niet mogelijk.

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject ongebouwde onroerende zaken

De voorschriften voor de afbakening van de objecten waarop de heffing betrekking heeft, staan in artikel 118 van de Waterschapswet. Het derde lid regelt de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak die geen natuurterrein is. Het ongebouwd wordt afgebakend op basis van de kadastrale registratie: als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan. Hierbij geldt wel de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. In het eerste lid van artikel 5 komt deze wettelijke regeling terug.

In het tweede lid van artikel 5 is hetgeen in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, is bepaald, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt. Het gaat om openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken. Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Ook voor deze objecten geldt trouwens dat de afbakening plaatsvindt op basis van kadastrale grenzen. Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren uitdrukkelijk niet als ongebouwde objecten.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

lid 1

Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Deze bepaling en de relatie met de kostentoedelingsverordening zijn in het eerste lid van artikel 6 opgenomen.

lid 2

Op grond van de kostentoedelingsverordening past het hoogheemraadschap tariefdifferentiatie toe voor ongebouwde onroerende zaken die bestaan uit verharde openbare landwegen. Hiervoor wordt het tarief van de watersysteemheffing 100% hoger vastgesteld. Het hieruit voortvloeiende tarief voor verharde openbare wegen is vermeld in het tweede lid.

lid 3

Op grond van de kostentoedelingsverordening past het hoogheemraadschap verder tariefdifferentiatie toe voor buitendijks gelegen ongebouwde en gebouwde onroerende zaken die vrij afstromen op buiten het gebied van het hoogheemraadschap gelegen oppervlaktewateren. Hiervoor wordt het tarief van de watersysteemheffing 75% lager vastgesteld. Het hieruit voortvloeiende tarief voor zover het betreft ongebouwde onroerende zaken is vermeld in het tweede lid.

Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat de hier bedoelde tariefdifferentiatie op grond van de kostentoedelingsverordening niet geldt voor natuurterreinen.

lid 4

In dit artikellid is de cumulatie van de tariefdifferentiatie, bedoeld in artikel 122, lid 4, van de Waterschapswet, geconcretiseerd. De Waterschapswet bepaalt dat de verhogingen c.q. verlagingen die voortvloeien uit tariefdifferentiatie naast elkaar kunnen worden toegepast. Een bepaling van deze strekking is ook opgenomen in de kostentoedelingsverordening.

In de belastingheffing van het hoogheemraadschap is sprake van één situatie waarbij zich cumulatie van tariefdifferentiatie voordoet. Dat is het geval bij samenloop van de tariefdifferentiaties bedoeld in lid 2 en lid 3. Dit betreft dus - kort gezegd - wegen in buitendijks gebied. In deze gevallen wordt het gecumuleerde tarief berekend door de verhoging (100% voor wegen) en de verlaging (75% voor buitendijks gelegen gebied) naast elkaar toe te passen. Dit leidt tot een verhoging van 25% (100% - 75%). Het gecumuleerde tarief is dan 125% van het tarief ongebouwd.

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject

Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. De wet merkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan als één natuurterrein aan. Ook natuurterreinen worden dus op basis van de kadastrale registratie afgebakend. Hierbij wordt hetgeen als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen als een ongebouwde onroerende zaak, niet zijnde een natuurterrein, wordt aangemerkt, buiten aanmerking gelaten (artikel 118, lid 4, Waterschapswet).

Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord ‘duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld.

Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterrein vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken. Natte veenweidegebieden daarentegen worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt (Nota van Toelichting Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, bladzijde 131).

De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet worden gedacht aan wateren met een weids karakter, zoals vennen, meren en plassen en daarmee vergelijkbare wateren (Nota van Toelichting Waterschapsbesluit, Stb. 2007, 497, bladzijde 135). Openbare waterwegen behoren niet tot deze categorie, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur (artikel 118, lid 5, Waterschapswet).

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Het tarief van de heffing wordt op een gelijk bedrag per hectare gesteld. Dit is in artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. In artikel 8 van de verordening wordt dit ook zo aangegeven. Daarnaast wordt in deze bepaling de relatie met de kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht.

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject

Het belastingobject is in dit geval de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet. De regeling van de Waterschapswet is in artikel 9 van de verordening overgenomen.

De Waterschapswet sluit wat betreft de afbakening ter zake van gebouwde onroerende zaken zoveel als mogelijk aan bij de objectafbakening van de Wet WOZ. De wetgever heeft deze aansluiting vorm gegeven door bij een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen te bepalen dat sprake is van één gebouwde onroerende zaak. De ongebouwde onroerende zaak gaat in deze gevallen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Onder de ‘oude' Waterschapswet gold voor de vorming van samenstellen tussen gebouwde en ongebouwde eigendommen nog het dienstbaarheidscriterium. Indien het ongebouwde deel niet dienstbaar was aan het gebouwde deel, konden geen samenstellen worden gevormd en moest een dergelijk object deels als een gebouwd en deels als een ongebouwd object worden aangemerkt. Deze objecten moesten dus ook deels naar de waarde in het economische verkeer en deels naar de oppervlakte in de heffing worden betrokken. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn sportterreinen met kantine en kleedkamers, golfbanen met clubgebouw, maneges, campings en kazerneterreinen met oefenterreinen. Door de nieuwe regeling van de Waterschapswet zijn deze objecten voortaan in hun geheel als gebouwde objecten aan te merken. De bepaling leidt ertoe dat het aantal gebouwde objecten toeneemt en het aantal ongebouwde objecten afneemt. De gemeentelijke objectafbakening is leidend.

Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit is in het derde lid van artikel 9 tot uitdrukking gebracht.

Op grond van deze bepaling kunnen ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet waardering onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten, geen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Het gaat concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen en spoorwegen inclusief hun kunstwerken. Deze onroerende zaken blijven, ook al vormen ze een samenstel met een gebouwd eigendom, dus ongebouwd.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken

Het tarief van de belasting wordt voor gebouwde onroerende zaken op een vast percentage van de WOZ-waarde gesteld. Deze regeling, die in artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet is opgenomen, is in de verordening overgenomen. Daarnaast geeft artikel 10, eerste lid, de relatie met de kostentoedelingsverordening aan.

Op grond van de kostentoedelingsverordening past het hoogheemraadschap tariefdifferentiatie toe voor buitendijks gelegen ongebouwde en gebouwde onroerende zaken die vrij afstromen op buiten het gebied van het hoogheemraadschap gelegen oppervlaktewateren. Hiervoor wordt het tarief van de watersysteemheffing 75% lager vastgesteld. Het hieruit voortvloeiende tarief voor zover het betreft gebouwde onroerende zaken is vermeld in het tweede lid.

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen op de volgende wijzen worden geheven:

  • bij wege van aanslag;

  • bij wege van voldoening op aangifte of

  • op andere wijze.

Heffing bij wege van afdracht op aangifte is niet mogelijk. De toegestane heffingstechnieken verschillen van elkaar. Voor welke heffingswijze wordt gekozen zal veelal van de aard en de ingewikkeldheid van de te heffen belasting afhangen. De huidige praktijk is dat de waterschapsheffingen veelal bij wege van aanslag worden geheven. De ingezetenenheffing vormt hierop in een aantal gevallen een uitzondering. Deze heffing wordt dan op andere wijze (via het meeliften met de nota's van nutsbedrijven) geheven.

Bij het hoogheemraadschap worden alle aanslagen in de watersysteemheffing geheven bij wege van aanslag. Dit is dan ook vastgelegd in artikel 11.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

Waterschappen zijn bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Vloeit de belastingplicht voort uit de eigendom van een onroerende zaak en is de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen gesteld, dan kan de invorderingsambtenaar van het waterschap de gehele belastingschuld op laatstbedoelde persoon verhalen. Deze persoon moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen.

Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht, naar evenredigheid van ieders belastingplicht op de overige belastingplichtigen te verhalen. Dit blijkt uit artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging ‘cum suis', die in het verleden in voorkomende gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

Artikel 13 van de verordening is een weergave van hetgeen in artikel 115a van de Waterschapswet is bepaald. Het eerste lid van artikel 115a bepaalt dat een aanslag die een bij de belastingverordening te bepalen bedrag niet te boven gaat, niet wordt opgelegd. Doelmatigheid van de heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag van de belasting in deze gevallen immers al snel kunnen overstijgen.

Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van de aanslag. Het belang van deze bepaling blijkt in situaties waarin een belastingplichtige eigenaar van meerdere objecten met een relatief geringe waarde in het gebied van het waterschap is. Indien het waterschap de voor deze belastingplichtige bestemde aanslagen op één biljet verenigt, wordt wellicht boven de eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel uitgekomen en kan dus wel een aanslag worden opgelegd.

In de Gemeentewet is in het kader van de heffing van de gemeentelijke onroerendezaakbelastingen bepaald dat gemeenten geen belastingaanslagen hoeven op te leggen indien de heffingsmaatstaf beneden de € 12.000, - of een in de belastingverordening te bepalen lager bedrag blijft. Een vergelijkbare bepaling komt in de Waterschapswet niet voor. Elk waterschap is dan ook vrij de hoogte van de doelmatigheidsdrempel voor zichzelf te bepalen en in de heffingsverordening neer te leggen.

Artikel 14 Vrijstellingen

Uit doelmatigheidsoogpunt is in artikel 14 bepaald dat de watersysteemheffing niet wordt geheven ter zake van onroerende zaken (ongebouwde zowel als gebouwde en natuurterreinen) die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet opleggen. Dit zou uiteraard niet doelmatig zijn.

In artikel 14 is daarnaast een vrijstelling voor straatmeubilair opgenomen. Straatmeubilair behoort tot de categorie gebouwde onroerende zaken. Het verschil met de eerdergenoemde gebouwde onroerende zaken is dat het straatmeubilair niet in eigendom van het waterschap hoeft te zijn om voor vrijstelling in aanmerking te komen.

Artikel 15 Betaaltermijnen

Artikel 9 van de Invorderingswet kent een regeling op het gebied van betaaltermijnen. Deze regeling is ook van toepassing op de invordering van waterschapsbelastingen (artikel 138, eerste lid, Waterschapswet). De betaaltermijn van artikel 9, eerste lid, Invorderingswet is zes weken.

De waterschappen zijn bevoegd in hun belastingverordening een hiervan afwijkende regeling te hanteren (artikel 139, eerste lid, Waterschapswet). Er kan zowel voor een kortere als voor een langere betaaltermijn of voor meer betaaltermijnen worden gekozen.

Het hoogheemraadschap hanteert al sinds jaren de betaaltermijnen zoals die voorheen in de Waterschapswet waren opgenomen. Deze houden in dat de aanslagen invorderbaar zijn in twee gelijke termijnen, die - kort gezegd - vervallen binnen één en drie maanden na dagtekening van het aanslagbiljet. Er is geen reden gezien hierin wijziging te brengen.

Het tweede lid van artikel 15 bevat een aparte regeling voor gevallen waarin de belastingplichtige een machtiging tot automatische incasso aan het hoogheemraadschap heeft afgegeven. Is hiervan sprake, dan kan de aanslag in tien termijnen worden betaald. Op grond van het derde lid van artikel 15 dient een verzoek hiertoe binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet te worden gedaan.

Artikel 16 Nadere regels

Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de watersysteemheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf relevante regels kunnen zijn opgenomen. Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de watersysteemheffing

minder relevant), het opleggen van voorlopige aanslagen, regels in het kader van de invorderingsrente en nadere regels in het kader van de heffing op andere wijze. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapswet.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere regels te stellen strekt zich uit tot de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Minister van Financien, het bestuur van 's Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend.

Artikel 17 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel

In het eerste lid van artikel 17 wordt de oude heffingsverordening ingetrokken op de datum van ingang van de heffing op grond van deze verordening. De datum van ingang van de heffing op grond van deze verordening is vermeld in het derde lid van artikel 17. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan. Het blijft dus mogelijk om deze belastbare feiten op basis van de oude verordening te belasten, ook al is die verordening ingetrokken.

Ingevolge het tweede lid van artikel 17 treedt de verordening op de dag na haar bekendmaking in werking. Deze regeling is gebaseerd op artikel 74 van de Waterschapswet. Dit artikel bepaalt dat bekendgemaakte besluiten in werking treden met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen. Van deze laatste mogelijkheid wordt in de verordening gebruikgemaakt.

De bekendmaking dient te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 73, tweede lid, van de Waterschapswet. Hierin is bepaald dat bekendmaking geschiedt door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven waterschapsblad of, bij gebreke van een waterschapsblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Het inzien ervan is kosteloos. Op grond van de Bekendmakingsverordening van het hoogheemraadschap wordt de verordening ook gepubliceerd op de internetsite van het hoogheemraadschap. Hierop is de verordening kosteloos in te zien en af te drukken. De publicatie op internet is permanent.

Bekendmaking is ook mogelijk via een elektronisch uit te geven waterschapsblad (artikel 73, derde lid, Waterschapswet). Deze mogelijkheid bestaat sinds de inwerkingtreding van de Wet elektronische bekendmaking (Stb. 2008, 551) op 1 juli 2009. Elektronische bekendmaking is vooralsnog facultatief.

Bij het vierde lid wordt de verordening voorzien van een citeertitel en een jaartal. Als jaartal is opgenomen het eerste jaar waarin het hoogheemraadschap de heffing op basis van deze verordening heft.

Verordening watersysteemheffing HHNK 2011