Regeling vervallen per 01-01-2024

Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

Geldend van 01-10-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In de algemene regels wordt verstaan onder:

  • a.

    beheerder: medewerker van het hoogheemraadschap die belast is met het dagelijks beheer van het watersysteem, de kunstwerken en de objecten waarvoor het hoogheemraadschap verantwoordelijk is;

  • b.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

  • c.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

  • d.

    beschoeiing: materiaal dat is aangebracht langs de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

  • e.

    bestuur: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap;

  • f.

    boezemwater: een oppervlaktewaterlichaam behorend tot een regionaal stelsel van met elkaar in open verbinding staande waterlopen waarop het water van lager gelegen polders wordt uitgeslagen en dienend voor eventueel tijdelijke berging en lozing op het buitenwater;

  • g.

    dijksloot: waterloop die een belangrijke functie heeft in het afvoeren van kwelwater dat via dijken tot afstroming komt;

  • h.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen;

  • i.

    hoofdwaterloop: waterloop met een belangrijke aan- en afvoerfunctie van water;

  • j.

    infiltreren van water: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • k.

    insteek: snijpunt van de raaklijnen van het talud en het horizontale maaiveld;

  • l.

    kabel: een transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte;

  • m.

    keur: de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016;

  • n.

    leiding: een hol transportmedium voor vloeistof en/of gas;

  • o.

    lozingswerk: een werk waarmee drainagewater, grondwater, regenwater en dergelijke geloosd kan worden op het oppervlaktewaterlichaam;

  • p.

    natuurvriendelijke oever: een oever die zo is aangelegd dat er naast de waterkerende en waterbergende functie ook rekening is gehouden met de ecologische en landschappelijke functie;

  • q.

    oeverlijn: de overgang van het natte naar het droge talud bij het streefpeil of winterpeil dat in het peilbesluit is opgenomen of praktisch wordt toegepast;

  • r.

    oever: kant van het land grenzend aan de oeverlijn;

  • s.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • t.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • u.

    perceel: een of meer aaneengesloten kadastrale percelen in gebruik bij een eigenaar of door de eigenaar in gebruik gegeven;

  • v.

    polderprincipe: een ruimte onder het grondwaterniveau waarbij continu (een beperkte hoeveelheid) toestromend grondwater moet worden weggepompt omdat de constructie geen waterdichte vloer bevat;

  • w.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte als vastgelegd in de legger ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatswerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;

  • x.

    steiger: een watergerelateerde constructie aan of op het water die bedoeld is om mensen en gebruiksvoorwerpen te dragen en om aan te leggen;

  • y.

    streefpeil: waterniveau waar conform het peilbesluit naar wordt gestreefd;

  • z.

    talud: helling, glooiing van de oever;

  • aa.

    waterkering: kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden, met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • bb.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

  • cc.

    watervergunning: watervergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de wet

  • dd.

    wegsloot: waterlopen die een belangrijke functie hebben in het afvoeren van water dat via wegen tot afstroming komt;

  • ee.

    werk: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • ff.

    Wet: Waterwet.

Artikel 2. Algemene uitgangspunten

Voor een aantal handelingen of werken waarvoor een algemene regel is ontwikkeld geldt een specifiek toepassingsgebied. Als de voorgenomen handeling of het voorgenomen werk valt binnen dit toepassingsgebied dan wordt de aanvraag gezien als een melding of geldt een algehele vrijstelling van vergunning- of meldplicht en wordt voor zover van toepassing de procedure van artikel 3, lid 3 en verder gevolgd. Hij die de handeling of het werk uitvoert moet zich houden aan de daaraan verbonden voorschriften. Aan het toepassingsgebied en voorschriften kunnen geen afzonderlijke voorwaarden en bijzondere voorschriften worden toegevoegd. Als aanvullingen op deze algemene voorschriften nodig zijn, of als het gewenste werk niet past binnen het toepassingsgebied van de algemene regels is het volgen van de vergunningprocedure nodig. In alle gevallen, vergunning, melding of vrijstelling, is zorgplicht, zoals geformuleerd in artikel 3.8 van de keur van toepassing.

Voor een handeling of voor een werk waarvoor een algemene regel geldt kan toestemming nodig zijn van de grondeigenaar, kunnen bepalingen gelden van andere instanties, zoals de gemeente en kunnen privaatrechtelijke beperkingen van toepassing zijn. Deze blijven onverminderd van kracht.

Artikel 3. Procedure voor meldingen

  • 1. Degene die voornemens is:

    • ·

      gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan of te laten liggen, of

    • ·

      in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden, of

    • ·

      een onttrekking van grondwater en/of infiltratie van water in de bodem wil uitvoeren, of

    • ·

      water te brengen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, neemt hiervoor contact op met het hoogheemraadschap via het landelijke digitale loket (https://www.omgevingsloket.nl/).

  • 2. De middels dit loket samengestelde melding of vergunningsaanvraag kan via dit loket, het loket van het hoogheemraadschap, dan wel elk ander hiervoor geschikt overheidsloket worden ingediend.

  • 3. Indien uit de verstrekte gegevens blijkt dat de voorgenomen handeling of het voorgenomen werk valt binnen het toepassingsgebied en de criteria van de algemene regels krijgt de indiener bericht dat het hoogheemraadschap de gegevens als een melding beschouwt.

  • 4. Met dit bericht worden de naam en contactgegevens van een beheerder van het hoogheemraadschap verstrekt, waarmee de aanvrager contact kan opnemen om de plaats van het werk vast te leggen.

  • 5. De termijn van afhandeling duurt maximaal zes weken, gerekend vanaf de datum van de ontvangstbevestiging bij een digitale melding, dan wel de postregistratie bij een schriftelijke melding van het formulier, mits de aanvraag is voorzien van voldoende informatie waarop de beoordeling kan plaatsvinden. Indien wijziging optreedt in de krachtens het eerste en tweede lid verstrekte gegevens, doet de meldingsplichtige daarvan onverwijld melding aan het dagelijks bestuur.

  • 6. Indien voor een voorgenomen werk of handeling een algehele vrijstellingsregeling geldt, is geen melding vereist.

Hoofdstuk 2. Algemene regels voor werken in waterstaatswerken en beschermingszones

§ 2.1 Beschoeiing

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en behouden van een beschoeiing.

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder beschoeiing verstaan materiaal dat is aangebracht langs de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Door afkalving kan de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer worden belemmerd. Onder beschoeiing wordt ook verstaan een damwand en een meer natuurlijke oeververdediging zoals wiepen.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft alle oppervlaktewaterlichamen, voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Beleid bodemkwaliteit en het beleid voor uitlogende materialen.

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen van beschoeiing betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in en langs het oppervlaktewaterlichaam. Relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 4. Voorschriften beschoeiing

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het aanbrengen en/of vervangen en behouden van beschoeiingen indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als wordt voldaan aan:

  • 1.

    De hoogte van de beschoeiing langs een oppervlaktewaterlichaam in eigendom van het hoogheemraadschap is maximaal 0,30 meter ten opzichte van het hoogst gehanteerde streefpeil.

  • 2.

    De beschoeiing wordt strak langs de oeverlijn geplaatst, zodanig dat het waterlichaam niet wordt versmald.

  • 3.

    Bij het (deels) vervangen van een bestaande beschoeiing wordt de nieuwe beschoeiing op dezelfde plaats aangebracht en worden de te vervangen onderdelen volledig verwijderd.

  • 4.

    De beschoeiing is stevig verankerd om vervorming en/of wijken van de constructie te voorkomen.

  • 5.

    De beschoeiing wordt gronddicht afgewerkt, zodanig dat geen grond en/of ander materiaal vanachter de beschoeiing in het natte deel van het oppervlaktewaterlichaam kunnen geraken.

  • 6.

    Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt de water aan of -afvoer en de doorvaart niet belemmerd.

  • 7.

    De beschoeiing wordt in goede staat onderhouden.

  • 8.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het natte deel van het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van vaste stoffen.

  • 9.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de beschoeiing te bepalen.

§ 2.2 Steiger

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten en werken te behouden, of voorwerpen te laten staan of te laten liggen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanleggen en behouden van een steiger.

Begripsbepaling

Onder een steiger wordt verstaan een watergerelateerde constructie aan of op het water die bedoeld is om mensen en gebruiksvoorwerpen te dragen en/of om een vaartuig aan af te meren. Waar in het volgende wordt gesproken over steiger wordt daaronder ook een (drijvend) vlonder begrepen.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is alle oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is. De vrije ruimte die op de waterlijn tussen twee steigers langs de tegenover elkaar liggende oevers overblijft bedraagt ten minste 6 meter gemeten op het laagst gehanteerde streefpeil. Uitgesloten is een oppervlaktewaterlichaam met een oeverbeschermende rietkraag. Tevens is uitgesloten een oppervlaktewater als dit niet grenst aan een perceel in eigendom bij de melder. Dit houdt in dat alleen met een melding kan worden volstaan indien de melder eigenaar is van de oever waar de steiger aan grenst.

Raakvlakken met ander beleid HHNK

Beleid voor uitlogende materialen. Om het negatieve ecologisch effect als gevolg van de bedekking van het oppervlaktewaterlichaam beperkt te houden heeft HHNK een limiet gesteld aan het aantal werken per oppervlaktewaterlichaam, zoals een steiger en een boothuis.

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen van een steiger betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in het oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone.

Artikel 5. Voorschriften steiger en vlonder

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het aanbrengen en/of vervangen en behouden van steiger indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als wordt voldaan aan:

  • 1.

    Per perceel wordt maximaal 1 werk in het oppervlaktewaterlichaam aangebracht.

  • 2.

    De steiger wordt niet verder dan tot 1,00 meter uit de oeverlijn aangebracht. De maximale lengte van de steiger langs de oeverlijn is 6,00 meter.

  • 3.

    Steigers worden niet aangelegd binnen een afstand van 6,00 meter uit een ondersteunend kunstwerk (duiker, stuw, gemaal, et cetera) en op locaties voor het keren en te water laten van de maaiboot.

  • 4.

    De steiger rust op een open constructie die geen deel uitmaakt van de beschoeiing, schanskorf en een ander oeververdedigingswerk van derden.

  • 5.

    De hoogte van de onderzijde van de steiger ligt minimaal 0,20 meter boven het hoogst gehanteerde streefpeil van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 6.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van het werk dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van vaste stoffen.

  • 7.

    De steiger wordt in goede staat onderhouden.

  • 8.

    Het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam onder en 1,00 meter rondom de steiger wordt verzorgd door de houder, belanghebbende of rechtsopvolger.

  • 9.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de steiger te bepalen.

§ 2.3 Natuurvriendelijke oever

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten en werken te (be)houden of vaste substanties te laten liggen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en (be)houden van een natuurvriendelijke oever.

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder het werk een natuurvriendelijke oever verstaan. Een natuurvriendelijke oever is een oever die zo is aangelegd dat er naast de waterkerende en waterbergende functie ook zodanig rekening is gehouden met de ecologische en landschappelijke functie dat de oever een natuurlijke overgang vormt tussen water en land.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is alle oppervlaktewaterlichamen voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is. Tevens zijn boezemwateren en oppervlaktewaterlichamen uitgesloten als deze vanaf de betreffende oever door het hoogheemraadschap worden onderhouden. De natuurvriendelijke oever wordt niet gegraven als compenserende waterberging.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Beleid bodemkwaliteit. Kaderrichtlijn water.

Motivering van de algemene regel

Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waarbij naast de waterkerende functie nadrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur en landschap. Het aanbrengen van een natuurvriendelijke oever betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 6. Voorschriften natuurvriendelijke oever

Geen vergunning krachtens artikel 3.2 eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het aanbrengen en behouden van een natuurvriendelijke oever indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:

  • 1.

    De natuurvriendelijke oever wordt buiten de huidige oeverlijn aan de landzijde aangelegd.

  • 2.

    De taluds worden aangelegd met een helling van 1 : 2 of flauwer.

  • 3.

    De natuurvriendelijke oever is voldoende stevig zodat verzakking geheel is uitgesloten; eventueel wordt het talud met natuurlijke materialen (beplantingen, natuursteen en dergelijke) verankerd.

  • 4.

    Aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden volledig verwijderd.

  • 5.

    De houder, belanghebbende of rechtsopvolger verzorgt het onderhoud van de natuurvriendelijke oever en wel zodanig dat het huidige profiel van het oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig de geldende keurbepalingen in stand blijft.

  • 6.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de natuurvriendelijke oever te bepalen.

§ 2.4 Lozingswerk

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden. Hieronder is ook begrepen een lozingswerk.

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder lozingswerk verstaan een werk waarmee drainagewater, grondwater, regenwater en dergelijke geloosd kan worden op het oppervlaktewaterlichaam. Tevens wordt hieronder de constructie van de open verbinding verstaan tussen een vijver en een oppervlaktewaterlichaam.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft alle oppervlaktewaterlichamen, voor zover niet gelegen binnen de waterkering inclusief de beschermingszone A conform de bijlage 2 Keur 2016 wanneer geen legger beschikbaar is.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Beleid bodemkwaliteit en het beleid voor uitlogende materialen.

Motivering van de algemene regel

Het verwijderen, aanbrengen, (be)houden van een lozingswerk betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in en langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen ten aanzien van het lozingswerk kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. De kwaliteit en kwantiteit van de lozing worden elders geregeld.

Artikel 7. Voorschriften lozingswerk

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het verwijderen, aanbrengen en behouden van een lozingswerk in de invloedszone van een oppervlaktewaterlichaam indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften.

Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:

  • 1.

    Indien het lozingswerk bestaat uit een uitstroombak wordt deze buiten de oeverlijn van het oppervlaktewaterlichaam aangebracht.

  • 2.

    De oevers en de bodem van het oppervlaktewaterlichaam worden ter plaatse van het lozingspunt tegen uitspoeling en afkalving beschermd.

  • 3.

    Door de afvoerleiding worden geen vaste stoffen geloosd.

  • 4.

    Door de houder wordt het oppervlaktewaterlichaam ter weerszijden van het lozingswerk over een afstand van minimaal 5,00 meter, direct na voltooiing van het lozingswerk en vervolgens ieder jaar vóór de schouw, over de gehele breedte gezuiverd van daarin aanwezige of daarin geraakte vaste stoffen.

  • 5.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van vaste stoffen.

  • 6.

    Het lozingswerk wordt zodra het niet meer als zodanig in gebruik is verwijderd zodat het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse dezelfde afmetingen verkrijgt als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van ondieptes in het oppervlaktewaterlichaam.

§ 2.5 Kabels en leidingen

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten en werken te plaatsen of te behouden. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en behouden van een kabel of een leiding.

Begripsbepaling

Onder een kabel wordt verstaan een transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Onder een leiding wordt verstaan een hol transportmedium voor vloeistof en/of gas. Waar in het volgende de term leiding wordt gebruikt, wordt daaronder ook een kabel begrepen.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is:

  • ·

    de beschermingszone B van de waterkering voor zover deze geen onderdeel is van het profiel van vrije ruimte en

  • ·

    de beschermingszone van alle oppervlaktewaterlichamen voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van een waterkering en de bijbehorende beschermingszones A of het profiel van vrije ruimte en

  • ·

    de beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen tenzij deze beschermingszone door het hoogheemraadschap of door een ander dan de melder wordt gebruikt voor het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Wegenverordening HHNK

Motivering van de algemene regel

Het verwijderen, aanbrengen en behouden van leidingen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in, onder en langs het waterstaatswerk. Een leiding die niet juist, niet op de juiste diepte wordt aangebracht of een te hoge druk voert kan voor de stroming, doorvaart, onderhoudswerkzaamheden (maaien en baggeren) en de stabiliteit van de waterkering gevaar, schade en/of hinder opleveren. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 8. Voorschriften kabels en leidingen

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur, voor het aanbrengen, vervangen en/of verwijderen en behouden van een leiding is vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Een melding is van toepassing als voldaan wordt aan:

  • 1.

    Een leiding in de beschermingszone B van een waterkering heeft een maximale druk van 10 bar.

  • 2.

    Bij het kruisen van een oppervlaktewaterlichaam wordt de leiding minimaal 1,00 meter onder de vaste bodem en minimaal 1,00 meter onder de taluds van het oppervlaktewaterlichaam gelegd en onderhouden.

  • 3.

    Het aanbrengen van een leiding in de langsrichting van een oppervlaktewaterlichaam vindt niet plaats in het water van dit oppervlaktewaterlichaam maar er langs en wel minimaal 1,00 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De verrichte ontgravingen in het oppervlaktewaterlichaam worden direct na voltooiing van de werkzaamheden aangevuld met het oorspronkelijk ontgraven bodemmateriaal. Deze aanvulling wordt afgewerkt met dezelfde taludhelling als de aangrenzende taludvlakken. Als er geen stabiel talud is terug te brengen met de ontgraven grond, wordt langs het geroerde talud een beschoeiing aangebracht met de bovenkant maximaal 0,30 m (zie bij beschoeiing) meter boven het hoogst gehanteerde streefpeil.

  • 5.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van ondieptes in het oppervlaktewaterlichaam.

  • 6.

    De doorstroming (en eventuele doorvaart) in het oppervlaktewaterlichaam, respectievelijk ter plaatse van de werken, wordt niet gestremd of belemmerd.

  • 7.

    Bij het leggen van een leiding onder, over, in of langs een ondersteunend kunstwerk (brug of duiker) wordt het doorstromings- of doorvaartprofiel van het kunstwerk niet verkleind en wordt de leiding zodanig gelegd dat het kunstwerk te allen tijde kan worden vervangen of vernieuwd.

  • 8.

    Buiten bedrijf gestelde leidingen onder, over of langs het oppervlaktewaterlichaam worden door of in opdracht van de houder, belanghebbende, of rechtsopvolger verwijderd.

  • 9.

    Beschadigde leidingen worden verwijderd gerepareerd of vervangen.

  • 10.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de leiding te bepalen.

§ 2.6 Werken en beplanting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te behouden, of voorwerpen te laten staan of te laten liggen.

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder werken verstaan alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren in de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone B van een waterkering. Onder werkzaamheden te verrichten wordt in het kader van artikel 3.2 van de keur ook bedoeld het planten van bomen, struiken en andere opgaande houtige beplantingen evenals werken met overdruk en opslag van materialen.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied is:

  • ·

    de beschermingszone B van de waterkering voor zover deze geen onderdeel is van het profiel van vrije ruimte en

  • ·

    de beschermingszone van primaire watergangen voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van een waterkering en de bijbehorende beschermingszones A of het profiel van vrije ruimte.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Beleid voor uitlogende materialen en ontvangstplicht van specie en maaisel.

Motivering van de algemene regel

Het verwijderen, aanbrengen of (be)houden van werken en beplanting langs waterstaatswerken komt veel voor. In de beschermingszone B van waterkeringen vinden veelvuldig werkzaamheden en handelingen plaats die geen gevolgen hebben voor de stabiliteit van het aangrenzende waterkering en beschermingszone A. In de Keur wordt uitgegaan van dubbelzijdige beschermingszones langs watergangen om rijdend onderhoud aan de watergangen mogelijk te maken. In de beschermingszone langs watergangen vinden veelvuldig werkzaamheden en handelingen plaats zonder dat deze negatieve gevolgen hebben voor het onderhoud van de watergangen. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 9. Voorschriften werken en beplanting in de beschermingszones langs oppervlaktewaterlichamen

Geen vergunning krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur is vereist voor het aanbrengen van werken en beplanting in de beschermingszone langs een oppervlaktewater indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften. Volstaan kan worden met een melding in de volgende gevallen:

  • 1.

    Het werk of de beplanting wordt uitsluitend in een beschermingszone langs oppervlaktewater geplaatst:

  • 1.

    tussen reeds in deze beschermingszone toegestane bestaande bebouwing of beplanting én geregeld is dat het onderhoud varend dan wel vanaf de overliggende oever wordt uitgevoerd, of

  • 2.

    het te plaatsen werk beslaat maximaal 2,00 m van de lengterichting van de primaire watergang én na plaatsing blijft een breedte van 5,00 m over voor het rijdend onderhoudsmaterieel om te passeren zodat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd, of

  • 3.

    de aan te brengen beplanting betreft een lijn beplanting van bomen waarbij de minimale afstand uit de insteek 1,50 m bedraagt én de onderlinge afstand tussen de bomen 20 m is én na plaatsing blijft een breedte van 5,00 m over voor het rijdend onderhoudsmaterieel om te passeren zodat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd, of

  • 4.

    het werk betreft een paal, hekwerk of afrastering min of meer haaks geplaatst op de lengterichting van de watergang en is voorzien van een opening of poort van ten minste 5,00 m breedte waardoor het rijdend materieel kan passeren en het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd, of

  • 5.

    het werk betreft een palenrij, hekwerk of afrastering die parallel aan de waterlijn op de insteek of in het talud is geplaatst én heeft een maximale hoogte van 1,00 m waardoor het onderhoud aan de primaire watergang niet wordt belemmerd.

  • 2.

    Het te plaatsen werk is niet verankerd in de bodem of vernageld en kan op aanwijzing van degene die door het dagelijks bestuur is aangewezen om het onderhoud uit te voeren, onmiddellijk worden verplaatst.

  • 3.

    Het aan te brengen werk of beplanting heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit of ontwikkeling van de (natuurvriendelijke) oever.

  • 4.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden in de beschermingszones krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van vaste stoffen.

  • 5.

    De houder, belanghebbende of rechtsopvolger onderhoudt het huidige profiel van het oppervlaktewater overeenkomstig de geldende keurbepalingen.

  • 6.

    Indien het werk of de beplanting wordt verwijderd, vindt dit zodanig plaats dat het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse dezelfde afmetingen verkrijgt als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van ondieptes in het oppervlaktewaterlichaam.

  • 7.

    Voor zover van toepassing blijft de melder, belanghebbende of rechtsopvolger op grond van artikel 5.23, tweede lid, van de Wet gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd.

  • 8.

    Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen neemt de aanvrager contact op met de beheerder om de exacte plaats van de werken en beplanting te bepalen.

Artikel 10. Vrijstelling van de watervergunningplicht voor werken in de beschermingszone B van de waterkering

In de beschermingszone B van de waterkering, voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van het profiel van vrije ruimte, geldt op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur een algemene vrijstelling van de watervergunningplicht op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de keur met uitzondering van:

  • 1.

    het verrichten van afgravingen en seismische onderzoeken;

  • 2.

    het plaatsen of het hebben van werken met een overdruk van 10 bar en hoger;

  • 3.

    het hebben van explosief materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.

De uitvoering van herstelwerkzaamheden of aanvullingen vinden plaats zodat ter plaatse dezelfde afmetingen worden verkregen als het overige aansluitende deel zonder achterlating van ontgravingen of kuilen.

Hoofdstuk 3. Algemene regels voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen

Kader

Op grond van artikel 3.4 van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in, of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt onder wateronttrekking voor beregenen en bevloeien verstaan alle onttrekkingen van water uit oppervlaktewaterlichamen bedoeld voor het beregenen van land- en tuinbouwgewassen of het bevloeien van landbouwpercelen. Onder water brengen in oppervlaktewaterlichamen wordt verstaan het afvoeren van water naar en het lozen op oppervlaktewaterlichamen.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap met uitzondering van de kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, waarvoor een onttrekkings- en lozingsverbod geldt. Deze kwetsbare oppervlaktewaterlichamen liggen in de gebieden die zijn weergegeven op de kaarten in bijlage 2 bij deze algemene regels. Dit betreft de duin- en kuststreek, respectievelijk Texel.

Raakvlakken met ander beleid hoogheemraadschap

Vigerend peilbesluit.

Motivering van de algemene regel

Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam bijvoorbeeld ten behoeve van beregenen of bevloeien betreft een veel voorkomende activiteit. Omdat het hierbij gaat om tijdelijke, niet structurele onttrekkingen kunnen deze worden vrijgesteld van de vergunning- en de meldplicht. De watersysteembelangen worden voldoende beschermd als een peilverlaging tot onder het laagst toegestane peil wordt voorkomen. Ook het brengen van relatief geringe hoeveelheden water in oppervlaktewater is een veel voorkomende activiteit die doorgaans niet tot onaanvaardbare peilstijgingen leidt. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 11. Algeheel verbod voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan kwetsbare oppervlaktewaterlichamen

Voor de kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, zoals deze op kaart zijn weergegeven in bijlage 2 bij deze algemene regels, geldt op grond van artikel 3.9 eerste lid van de keur een algeheel verbod voor het brengen in en het onttrekken van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 12. Vrijstelling vergunningplicht voor wateronttrekking van hoeveelheden water aan oppervlaktewaterlichamen voor beregenen en bevloeien.

Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een algehele vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.4 van de keur voor het onttrekken van hoeveelheden water aan een oppervlaktewaterlichaam voor beregenen of bevloeien indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

  • 1.

    de onttrekking mag niet leiden tot een onderschrijding van het laagst toegestane peil in het oppervlaktewaterlichaam;

  • 2.

    als meerdere onttrekkingen gezamenlijk leiden tot de in het eerste lid bedoelde onderschrijding stemmen degenen die verantwoordelijk zijn voor deze onttrekkingen het moment en de duur van de onttrekkingen in onderling overleg af zodat de onderschrijding wordt voorkomen;

  • 3.

    het bestuur kan degene die water onttrekt instructies geven omtrent de hoeveelheid, de wijze, de duur en de momenten van de onttrekking.

Artikel 13. Meldplicht voor het brengen van waterhoeveelheden in oppervlaktewaterlichamen

Geen vergunningplicht krachtens artikel 3.4 maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam indien de hoeveelheid voldoet aan het volgende debiet:

  • a)

    Voor primaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 100 m3 per uur en meer dan 50 m3 per uur.

  • b)

    Voor secundaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 50 m3 per uur en meer dan 10 m3 per uur.

Artikel 14. Vrijstelling vergunningplicht voor het brengen van waterhoeveelheden in oppervlaktewaterlichamen

Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.4 van de keur voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam indien de hoeveelheid voldoet aan het volgende debiet:

  • a)

    Voor primaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 50 m3 per uur.

  • b)

    Voor secundaire wateren bedraagt de te verplaatsen hoeveelheid water minder dan 10 m3 per uur.

Hoofdstuk 4. Onttrekken van grondwater en infiltreren van hoeveelheden water in de bodem.

Kader

Op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken en hoeveelheden water in de bodem te infiltreren.

Op grond van artikel 5.2 van de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geldt voor onttrekkingen van 12.000 m³ per jaar of meer en voor infiltraties een meet- en registratieplicht. De meet- en registratiegegevens worden opgegeven aan het bestuur en door het bestuur aan gedeputeerde staten, dit ten behoeve van het bijhouden van het grondwaterregister en het opleggen van de grondwaterheffing.

Op grond van artikel 6.4 van de Waterwet geldt voor de volgende categorieën onttrekkingen en infiltraties een vergunning van gedeputeerde staten is vereist:

  • a.

    ten behoeve van industriële toepassingen, indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt;

  • b.

    ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem.

Het bestuur van het hoogheemraadschap is derhalve het bevoegde gezag voor de overige grondwateronttrekkingen en infiltraties.

Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt onder onttrekken en infiltreren verstaan het door middel van een daartoe bestemde inrichting grondwater aan de bodem te onttrekken of water in de bodem te brengen.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap voor zover niet gelegen binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones en voor zo ver deze niet liggen in de kwetsbare grondwatergebieden van het Grondwaterverordening Noord-Holland 1999, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1 behorend bij deze algemene regels. Dit betreft Texel en Wieringen.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Peilbesluit, GGOR, waternoodsystematiek.

Motivering van de algemene regel

Het onttrekken van grondwater betreft in veel gevallen relatief eenvoudige en veel voorkomende werkzaamheden. Voor zover het gaat om kleine of kortdurende onttrekkingen kunnen deze in veel gevallen worden vrijgesteld van de vergunningplicht. De vrijstellingen gelden niet voor het onttrekken van grondwater in de waterkeringen en bijbehorende beschermingszones. Voor een aantal categorieën onttrekkingen kunnen de relevante watersysteembelangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Met het oog op een adequate taakuitoefening door het hoogheemraadschap geldt voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties een meldplicht. Daarbij kan tevens een meet- en registratieplicht worden opgelegd.

Artikel 15. Algeheel verbod onttrekken van grondwater aan kwetsbare grondwatergebieden

Voor kwetsbare grondwatergebieden, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze algemene regels, geldt met uitzondering van bronbemaling of ten behoeve van het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen of gebouwen, op grond van artikel 3.9 eerste lid van de keur een algeheel verbod voor het onttrekken van grondwater.

Artikel 16. Vrijstelling proefonttrekkingen, noodvoorzieningen en onttrekkingen voor drooghouden van kelders, kruipruimten van woningen en gebouwen

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater indien er sprake is van:

  • 1.

    een proef, waarbij de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 m³ per maand, de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder wordt verlaagd dan maximaal 0,5 meter beneden het ontgravingsniveau;

  • 2.

    een noodvoorziening;

  • 3.

    het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog houden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen, uitgezonderd constructies volgens het polderprincipe.

Artikel 17. Vrijstelling bronbemalingen

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater door middel van bronbemaling:

    • a)

      in kwetsbaar gebied, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 10.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en het onttrokken grondwater binnen een straal van 500 meter van het onttrekkingspunt terug in de bodem wordt gebracht;

    • b)

      buiten kwetsbaar gebied, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden, en de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in dit artikel en in artikel 21.

  • 2. Het grondwater wordt uitsluitend onttrokken uit het eerste watervoerend pakket.

  • 3. De freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet verder verlaagd dan ten hoogste 0,5 meter beneden het ontgravingsniveau.

Artikel 18. Vrijstelling grondwater- en bodemsaneringen

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor grondwatersanering of bodemsanering, indien:

  • 1.

    de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

  • 2.

    de onttrekking uitsluitend geschiedt uit het eerste watervoerend pakket;

  • 3.

    de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket niet verder wordt verlaagd dan ten hoogste 0.5 meter beneden het ontgravingsniveau;

  • 4.

    de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in artikel 21.

Artikel 19. Vrijstelling grondwateronttrekkingen voor beregenen, bevloeien en veedrenking

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor beregenen, bevloeien of veedrenking, indien:

  • 1.

    de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 8.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

  • 2.

    niet in voldoende mate gebruik kan worden gemaakt van oppervlaktewater;

  • 3.

    wanneer grondwater wordt onttrokken uit het tweede watervoerend pakket als niet in voldoende mate gebruik kan worden gemaakt van het eerste watervoerend pakket;

  • 4.

    de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in artikel 21.

Artikel 20. Vrijstelling grondwateronttrekkingen voor overige doeleinden

Geen vergunning krachtens artikel 3.6, eerste lid, maar een meldplicht op grond van artikel 3.9 eerste en tweede lid van de keur is vereist voor het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden dan bedoeld in de artikelen 16, 17, 18 en 19, indien:

  • 1.

    de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer kan bedragen dan 4.000 m³ per maand;

  • 2.

    de grondwaterstand als gevolg van de onttrekking niet verder wordt verlaagd dan tot aan de oppervlaktewaterstand in het gebied waar de onttrekking plaatsvindt;

  • 3.

    en de onttrekking geschiedt met inachtneming van de voorschriften in artikel 21.

Artikel 21. Algemene voorschriften onttrekken en terugvoeren van grondwater

  • 1. Dit artikel is op grond van artikel 3.9 tweede lid van de keur van toepassing op de gevallen, bedoeld in de artikelen 16, eerste lid, 17, eerste lid, 18, 19 en 20, eerste lid.

  • 2. Onttrokken grondwater dat in de bodem wordt teruggebracht, wordt zonder verandering van de samenstelling of de temperatuur in hetzelfde watervoerende pakket teruggevoerd als waaruit het is onttrokken.

  • 3. Na beëindiging van de grondwateronttrekking wordt het boorgat afgedicht met schoon opvulmateriaal, zoveel mogelijk overeenkomstig de oorspronkelijke bodemopbouw.

  • 4. Het bestuur kan degene die grondwater onttrekt instructies geven omtrent de uitvoering van de grondwateronttrekking.

Artikel 22. Meet- en registratieplicht onttrekken en infiltreren van grondwater

  • 1. Het bestuur kan op grond van artikel 3.9 tweede lid van de keur in de gevallen, bedoeld in de artikelen 16, 17, eerste lid, 18, 19 en 20, eerste lid, degene die grondwater onttrekt de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, te registreren en daarvan opgave te doen.

  • 2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.2 van de Waterverordening hoogheemraadschap is degene die meer dan 12.000 m³ per jaar grondwater onttrekt en degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam verplicht:

    • a)

      de onttrekking en infiltratie op te geven aan het bestuur;

    • b)

      de hoeveelheden water die worden onttrokken of geïnfiltreerd te meten en daarvan aantekening te houden;

    • c)

      telkens in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking of infiltratie, binnen een maand na beëindiging, aan het bestuur opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken dan wel geïnfiltreerde hoeveelheden water;

    • d)

      bij de onder c. bedoelde opgave kennis te geven van de wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, bedoeld onder a., verstrekte gegevens.

  • 3. Degene die water infiltreert in de bodem is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water te meten, te registreren en daarvan opgave aan het bestuur te doen.

  • 4. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

Hoofdstuk 5. Versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak

Kader

Op grond van artikel 3.3 van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer op een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt onder versnelde afvoer verstaan het lozen van neerslag van nieuwe verharde of bebouwde oppervlakken, direct of indirect al dan niet via een rioolstelsel naar het oppervlaktewaterlichaam waardoor daarin ongewenste peilstijgingen kunnen optreden.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied betreft het gehele taakgebied van het hoogheemraadschap.

Raakvlakken met ander beleid van het hoogheemraadschap

Watertoets

Motivering van de algemene regel

Het versneld afvoeren van neerslag op een oppervlaktewaterlichaam betreft in veel gevallen een relatief eenvoudige en veel voorkomende handeling. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 23. Vrijstelling bij versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak

Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  • 1.

    de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;

  • 2.

    de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;

  • 3.

    het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken.

Bijlage 1 Algemene regels Keur HHNK 2016

Bijlage 1 Algemene regels Keur HHNK 2016

Bijlage 2 Algemene regels Keur HHNK 2016

Bijlage 2 Algemene regels Keur HHNK 2016

Toelichting Algemene regels Keur HHNK 2016

Toelichting Algemene regels Keur HHNK 2016