Regeling vervallen per 01-01-2020

Overlegverordening

Geldend van 01-05-2004 t/m 31-12-2019

Intitulé

Overlegverordening

Inleiding

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      “de commissie”: de in artikel 2.1.1., eerste lid van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW) bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;

    • -

      “de ambtenaren”: de ambtenaren in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid onder a van de SAW en de werknemers in de zin van paragraaf 3.2 van de SAW;

    • -

      “de organisaties”: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales die deel uitmaken van het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen (LAWA).

  • 2. De aan het slot van het vorige lid bedoelde centrales zijn: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF).

Samenstelling

Artikel 2

  • 1.

    De commissie is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur en een vertegenwoordiging van de organisaties.

  • 2.

    De vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur bestaat uit drie leden. Het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden wijst uit zijn midden twee vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De derde vertegenwoordiger van het waterschapsbestuur is de secretaris- directeur.

  • 3.

    Door en uit de organisaties worden per centrale, bedoeld in artikel 1, tweede lid, leden en plaatsvervangers aangewezen volgens de volgende formule:

    • ·

      de organisaties, welke tenminste 25 ambtenaren tot hun leden tellen, wijzen 1 lid en 1plaatsvervanger aan;

  • ·

    de organisaties, welke tenminste 50 ambtenaren tot hun leden tellen, wijzen 2 leden en 2 plaatsvervangers aan.

  • ·

    Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk.

Artikel 3

  • 1. De aanwijzing door het college van D&H geschiedt voor een periode van ten hoogste zes jaren en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 2. Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 2, derde lid, aan het college van D&H opgaaf van het aantal van de op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.

  • 3. Indien door verandering in het aantal aangesloten ambtenaren de vertegenwoordiging van de betreffende organisatie dient te worden gewijzigd, geeft de organisatie tevens de nieuwe samenstelling van haar vertegenwoordiging aan.

  • 4. Degene die als lid of plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het college van D&H doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wijst de betreffende organisatie zo spoedig mogelijk een nieuwe vertegenwoordiger/plaatsvervanger aan.

Artikel 4

  • 1. Het college van D&H wijst een van zijn vertegenwoordigers in de commissie als voorzitter van de commissie aan, en een als plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. Het college van D&H wijst een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van een organisatie, tot secretaris van de commissie aan. Het college van D&H wijst tevens een plaatsvervangend secretaris aan. Zonodig stelt het college van D&H verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

  • 3. De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

Taak en bevoegdheden

Artikel 5

  • 1. De commissie beraadslaagt over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover in het overleg niet wordt voorzien door het Landelijk arbeidsvoorwaardenoverleg waterschappen (LAWA).

  • 2. Wordt over een onderwerp een regeling getroffen overeenkomstig de uitkomsten van het LAWA, dan doet het college van D&H daarvan mededeling aan de commissie. Wordt geen regeling getroffen, dan vindt terzake alsnog overleg in de commissie plaats.

Artikel 6

  • 1. Voorstellen strekkende tot invoering, intrekking en wijziging van regelingen waaruit voor individuele ambtenaren verplichtingen voortvloeien of waaraan individuele ambtenaren rechten kunnen ontlenen en die een uitwerking zijn van voorstellen die in het LAWA zijn overeengekomen, worden slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming is bereikt tussen de werkgeversdelegatie en de meerderheid van de werknemersvertegenwoordigers van de commissie.

  • 2. Voorstellen, strekkende tot invoering, intrekking en wijziging van in geld waardeerbare regelingen waaraan individuele ambtenaren rechten kunnen ontlenen, worden slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming is bereikt tussen de werkgeversdelegatie en de meerderheid van de werknemersvertegenwoordigers van de commissie.

  • 3. Besluiten omtrent de overige in artikel 5 bedoelde onderwerpen worden door het college van D&H en het College van Hoofdingelanden niet genomen, noch voorstellen daaromtrent door het college van D&H aan het CHI gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de conceptbesluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

  • 4. Ten aanzien van voorstellen voortvloeiende uit algemene wetgevingsprojecten, stelselwijzigingen of operaties die op werknemers in het algemeen betrekking hebben, is het bepaalde onder het eerste en tweede lid alleen van toepassing op de uit deze projecten voortvloeiende invoering of wijziging van regelingen.

Artikel 7

  • 1. De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aangaande de in artikel 5 bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het college van D&H.

  • 2. Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen, behorende tot de bevoegdheid van het college van D&H dan neemt dit bestuur daaromtrent een beslissing. Behoort een voorstel tot de bevoegdheid van het College van Hoofdingelanden (CHI), dan brengt het college van D&H het voorstel, voorzien van zijn advies, in elk geval ter kennis van het CHI indien uit het voorstel blijkt dat de vertegenwoordiging van de organisaties dit eenstemmig wenst.

  • 3. De besluiten, welke naar aanleiding van voorstellen van de commissie worden genomen, worden aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties meegedeeld.

Artikel 8

  • 1. De commissie kan, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht, een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden.

  • 2. De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 4, tweede lid, ter beschikking staan.

  • 3. Het bepaalde in artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

Vergaderingen

Artikel 9

  • 1. De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op door hem te bepalen tijdstippen.

  • 2. Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken, en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 10

  • 1. De commissie wordt tijdig, in de regel veertien dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Een vergadering kan slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur aanwezig is en tenminste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

  • 3. Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het vorige lid een vergadering niet kan plaatshebben, plaatst de voorzitter de aan de orde zijnde onderwerpen op de agenda van een binnen veertien dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 11

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12

  • 1. De vergaderingen zijn niet openbaar.

  • 2. De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de vergadering doen bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

  • 3. De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie. Zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

  • 4. De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college van D&H en van het CHI, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

Artikel 13

De voorzitter kan op verzoek van tenminste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 14

Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in het verslag. Het verslag wordt -tenzij in het in artikel 16 bedoelde reglement anders is bepaald- zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden van de commissie gezonden.

Artikel 15

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgelegd, behoeft dit de goedkeuring van het college van D&H.

Geschillenregeling

Artikel 17

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordigers van het waterschapsbestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 1, eerste lid.

  • -

    Advies- en Arbitragecommissie: de Advies- en Arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de gezamenlijke colleges van Gedeputeerde Staten en het bestuur van de Unie van Waterschappen.

Artikel 18

De artikelen 19 t/m 23 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend betreffen de rechtstoestand van ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

Artikel 19

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komt dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben , brengen zij dat oordeel binnen drie dagen nadat zij daarvan in het overleg blijk

hebben gegeven schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 20

  • 1.

    Binnen tien dagen na de kennisgeving bedoeld in het vorige artikel schrijft de voorzitter een vergadering van de commissie uit. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2.

    Tenzij de commissie besluit het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van het geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat advies is ingewonnen van de Advies- en Arbitragecommissie,dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

  • 3.

    Tot het inwinnen van advies zijn -ieder voor zich- de vertegenwoordiging van het waterschapsbestuur en de vertegenwoordiging van de organisaties bevoegd.

  • 4.

    Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

Artikel 21

  • 1. Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 20 wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoel in artikel 20 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het voerleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen ter kennis van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 2. Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 20 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en bevat tenminste:

    • -

      het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • -

      de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 22

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 23

De arbitrale uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Slotbepalingen

Artikel 24

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van D&H na overleg met de commissie.

Artikel 25

  • 1. Deze verordening kan niet worden gewijzigd dan nadat het voorstel tot wijziging in de commissie is behandeld.

  • 2. De commissie heeft het recht voorstellen tot wijziging voor te leggen aan het college van D&H.

Artikel 26

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Overlegverordening”.

  • 2. De verordening treedt in werking op 1 mei 2004.

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het college van Hoofdingelanden op 28 april 2004.

Toelichting Overlegverordening

Toelichting Overlegverordening