Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening Verontreinigingsheffing Rijnland 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening Verontreinigingsheffing Rijnland 2013

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland;

gelezen het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 16 oktober 2012, nr. 12.62218;

gelet op de artikelen 110 en 113, eerste lid, van de Waterschapswet en hoofdstuk 7 van de Waterwet;

Besluit:

Vast te stellen de: Verordening Verontreinigingsheffing Rijnland 2013

Verordening Verontreinigingsheffing Rijnland 2013

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem en oevers ten aanzien waarvan het waterschap ingevolge artikel 3.2 van de Waterwet is aangewezen als beheerder, met uitzondering van de gronden die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 zijn aangewezen als droge oevergebieden.

  • b.

    stoffen: de stoffen genoemd in artikel 6 van deze verordening;

  • c.

    lozen: het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld onder a;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering;

  • f.

    riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • g.

    zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater;

  • h.

    stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater,

  • i.

    de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, of de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet;

  • j.

    watersysteem: het watersysteem zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet;

  • k.

    drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

  • l.

    ingenomen water: geleverd drink- en industriewater, warm tapwater, onttrokken grond- en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;

  • m.

    warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet.

Bijlagen

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

  • Bijlage I : voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

  • Bijlage II: tabel afvalwatercoefficienten zoals opgenomen in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet;

Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3

1. Onder de naam verontreinigingsheffing wordt een directe belasting geheven ter zake van lozen.

2. Aan de heffing worden onderworpen:

  • a.

    ter zake van het lozen vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

  • b.

    ter zake van het lozen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

  • c.

    ter zake van het lozen anders dan bedoeld onder a of b: degene die loost.

3. Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:

  • a.

    gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden;

  • b.

    gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

  • c.

    het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

4. De opbrengst van de verontreinigingsheffing komt ten goede aan de bekostiging van het beheer van het watersysteem door het waterschap;

5. Van de heffing is vrijgesteld een lozing van het waterschap zelf met behulp van een werk voor het zuiveren van afvalwater op oppervlaktewater als bedoeld in artikel 1, onderdeel a.

6. Van de heffing is vrijgesteld een lozing door middel van een overstort vanuit een riolering opoppervlaktewater als bedoeld in artikel 1, onderdeel a.

Vrijstellingen

Artikel 3a

Van de verontreinigingsheffing zijn vrijgesteld:

  • a.

    het lozen met behulp van een vuilwaterriool;

  • b.

    het lozen vanuit een zuiveringstechnisch werk door het waterschap zelf;

  • c.

    het lozen vanuit een zuiveringstechnisch werk anders dan door het waterschap zelf, mits de hoeveelheid stoffen niet is toegenomen.

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

Artikel 4

1. De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 15 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

2. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de gebruiker van een woonruimte binnen het gebied van het waterschap verhuist en daarbij weer het gebruik krijgt van een woonruimte van waaruit eveneens wordt geloosd.

Heffingsjaar

Artikel 5

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Aangifte

Artikel 5a

1. Met betrekking tot de verontreinigingsheffing geheven van gebruikers van bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

  • a.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

  • b.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet met een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in lid 3, onderdeel b.

  • c.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in lid 3, onderdeel b.

2. Op verzoek van degene die op de wijze bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is uitgenodigd tot het doen van aangifte wordt door de ambtenaar belast met de heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt.

3. Aangifte wordt gedaan door:

  • a.

    het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

  • b.

    het op elektronische wijze toezenden van de door de programmatuur gevraagde gegevens.

4. Indien het derde lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of al dan niet overeenkomstig het eerste lid toegezonden.

5. Degenen die betrokken zijn bij de aangifte, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, dragen zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard tegen verlies of aantasting van de gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan.

6. De via de programmatuur, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, toe te zenden dan wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden voor de aangifte als bedoeld in het derde lid, onderdeel a.

Grondslag en heffingsmaatstaf

Artikel 6

1. Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.

2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

3. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Een vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8 kilogram zuurstof.

4. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver, zink, arseen, kwik, cadmium, chloride, sulfaat en fosfor wordt bepaald op basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Een vervuilingseenheid vertegenwoordigt een in het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheid van:

  • a.

    1 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

  • b.

    0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

  • c.

    650 kilogram van de stoffen chloride en sulfaat;

  • d.

    20 kilogram van de stof fosfor.

Meting, bemonstering en analyse

Artikel 7

1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

2. De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 8.

3. De meting en de bemonstering geschieden zodanig dat:

  • a.

    de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan SVo afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

  • b.

    het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt geloosd.

4. De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing.

5. De ambtenaar belast met de heffing:

  • a.

    kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I, onderdelen A en B, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

  • b.

    beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I , onderdelen A en B, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

  • c.

    beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I , onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beinvloed;

  • d.

    kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

6. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

  • a.

    de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;

  • b.

    de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;

  • c.

    de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;

  • d.

    een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

7. De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in een geschrift te verenigen.

8. De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.

Beperkte meting, bemonstering en analyse

Artikel 8

1. Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 7, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

  • a.

    een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

  • b.

    de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij een of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

  • c.

    de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

  • d.

    een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

2. De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

3. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Hoedanigheidscorrectie

Artikel 9

1. Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 6 in belangrijke mate is beinvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

2. De berekening van de correctie geschiedt met inachtneming van de voorschriften welke zijn opgenomen in Bijlage I , onderdeel C.

3. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

  • a.

    de wijze van berekening van de correctie;

  • b.

    de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

  • c.

    de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

  • d.

    een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

Tabel afvalwatercoefficienten

Artikel 10

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoefficienten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

2. Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij

A = het aantal m3 in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

B = de afvalwatercoefficient behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

3. Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand van watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.

4. De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen waarde 2009.

5. Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 7, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen

Artikel 11

1.  In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden geloosd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

2. De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.

3. Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

4. Bij beeindiging van het gebruik of vermindering van het aantal hectare vloeroppervlak in de loop van het kalenderjaar wordt, op aanvraag van de gebruiker, ontheffing c.q. vermindering verleend. Vermeerdering van het aantal hectare vloeroppervlak die zich in de loop van het kalenderjaar voordoet dient onverwijld aan het hoogheemraadschap te worden gemeld.

5. Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden, en van een of minder dan een vervuilingseenheid op een vervuilingseenheid gesteld.

Franchise en drempel

Artikel 12

1.  Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 7 tot en met 10, te vermenigvuldigen met 0,0162.

2. Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 7 tot en met 10, te vermenigvuldigen met 0,0027.

3. Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden van de stoffen -^chloride, fosfor en sulfaat wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 7 tot en met 10, te vermenigvuldigen met 15,0 kg voor chloride, 0,5 kg voor fosfor en 15,0 kg voor sulfaat.

Meetverplichting

Artikel 13

1. Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000 vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:

  • a.

    het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 12, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat;

  • b.

    het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 12, tweede lid, bedoelde aftrek te boven gaat.

  • c.

    Het aantal vervuilingseenheden van de stoffen chloride, fosfor en sulfaat op nihil gesteld, tenzij deambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 12, derde lid, bedoelde aftrek te boven gaat.

2. Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:

  • a.

    het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 12, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;

  • b.

    het aantal vervuilinġseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 12, tweede lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat.

  • c.

    het aantal vervuilingseenheden van de stoffen chloride, fosfor en sulfaat op nihil gesteld. Indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 12, derde lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat.

Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

Artikel 14

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 13, voor zover deze van toepassing zijn.

Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten

Artikel 15

1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden geloosd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op een vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die een vervuilingseenheid of minder bedraagt.

2. Indien de aanslag in het heffingsjaar al is opgelegd voor drie vervuilingseenheden en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde een vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe na afloop van het heffingsjaar of, bij beeindiging van de heffingsplicht, in de loop van het heffingsjaar een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

Vervuilingswaarde van woonruimten

Artikel 16

1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden geloosd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door een persoon gebruikte woonruimte worden geloosd, bedraagt een vervuilingseenheid.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geexploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

3. Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door een persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op een vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.

Schatting

Artikel 17

De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:

  • a.

    meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;

  • b.

    het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 11, eerste of vijfde lid, 12, eerste lid, 16, eerste lid, of 17, eerste lid, niet mogelijk is;

  • c.

    het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 11, eerste of vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen verzoek als bedoeld in dat artikel is gedaan :

  • d.

    niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 8, 9 of 10 bedoelde toestemming.

Tarief en niet opleggen van aanslagen

Artikel 18

1. Het tarief bedraagt 6 52,38 per vervuilingseenheid.

2. Belastingaanslagen van 6 5,00 of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen voor belastingen of andere heffingen aangemerkt als een belastingaanslag.

Wijze van heffing en termijnen van betaling

Artikel 19

1. De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.

2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan €75,--, doch minder dan € 5.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

4. De Algemene Termij nenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Nadere regels

Artikel 20

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering.

Kwijtschelding

Artikel 21

1. Kwijtschelding wordt uitsluitend verleend ter zake van de heffing voor het lozen vanuit een woonruimte.

2. Bij de kwijtschelding als bedoeld in lid 1 wordt, in afwijking van artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met betrekking tot de kosten van bestaan, het forfaitaire percentage van 100 gehanteerd.

Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 22

1. De 'Verordening verontreinigingsheffing Rijnland 2012', vastgesteld bij besluit van 16 november 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening verontreinigingsheffing Rijnland 2013'.

Leiden, 21 november 2012.

De Verenigde Vergadering voornoemd,

G.J. Doornbos

dijkgraaf

ir. A. Haitjema

secretaris

Verordening verontreinigingsheffing incl bijlagen.pdf (1368 Kb)