Regeling vervallen per 12-01-2018

Verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014

Geldend van 29-05-2014 t/m 11-01-2018

Intitulé

Verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    Rijnland: het hoogheemraadschap van Rijnland;

  • b)

    college: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland;

  • c)

    subsidie: een aanspraak op financiële middelen, zoals bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • d)

    bestemmingsreserve: de in de begroting van het hoogheemraadschap van Rijnland opgenomen bestemmingsreserve natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen;

  • e)

    natuurvriendelijke oever: een oever die voldoet aan de inrichtingseisen voor natuurvriendelijke oevers van bijlage 1 bij deze verordening;

  • f)

    vispaaiplaats: een oever die voldoet aan de inrichtingseisen voor vispaaiplaatsen van bijlage 1 bij deze verordening;

  • g)

    Natuurbeherende organisaties: rechtspersonen zoals agrarische natuurverenigingen, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de provinciale Landschappen die als doelstelling hebben het beheren en ontwikkelen van door Rijk of provincie aangewezen beschermde gebieden zoals bijvoorbeeld natuurmonumenten en Natura2000 gebieden.

  • h)

    Project: het geheel van activiteiten waarbij een natuurvriendelijke oever of vispaaiplaats wordt aangelegd;

  • i)

    Bijlagen 1 en 2: de bij dit besluit behorende bijlagen, waarin (1) de inrichtingseisen waaraan de natuurvriendelijke oever of vispaaiplaats ten minste moet voldoen en (2) richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud van de natuurvriendelijke oever/vispaaiplaats worden gegeven.

Subsidie

Artikel 2

  • 1)

    Het college is bevoegd op aanvraag een subsidie te verstrekken ten laste van de bestemmingsreserve aan de aanvrager die een natuurvriendelijke oever of vispaaiplaats aanlegt en daartoe een vergunning of toestemming krachtens de Keur Rijnland 2009 heeft verkregen.

  • 2)

    De subsidie is bedoeld ter stimulering van de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen. Bestaande oevers kunnen beschoeide of onbeschoeide steile oevers zijn. Alleen de kosten voor het afgraven van oevers, de eventuele beplanting en een eventuele afrastering komen voor subsidie in aanmerking, dus niet de kosten voor een (oever)verdediging.

  • 3)

    Geen subsidie wordt verleend

    • a)

      als al een begroeide oever aanwezig is, te beoordelen door Rijnland;

    • b)

      als de natuurvriendelijke oever of vispaaiplaats wordt aangelegd in wateren die breder zijn dan 20 meter;

    • c)

      voor strekkingen korter dan 20 meter;

    • d)

      als het project is voorzien in wateren met een scheepvaartfunctie;

    • e)

      als het project is voorzien in jachthavens;

    • f)

      als het project betrekking heeft op de aanleg van flauwe taluds van nieuw aangelegde watergangen;

    • g)

      als de aanleg van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen dient ter compensatie van het verlies van natuurwaarden elders;

    • h)

      als de aanleg van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen plaatsvindt als uitvoeringsmaatregel van een gemeentelijk waterplan.

  • 4)

    De subsidie voor de natuurvriendelijke aanleg van bestaande oevers bedraagt een bepaald percentage van een normbedrag van € 65,00 per strekkende meter;

    • a)

      Voor particulieren bedraagt de subsidie 100 % van het normbedrag genoemd in lid 4. Op natuurlijke personen die optreden als beheerder van natuurgebieden die behoren tot het Nationaal Natuur Netwerk is lid b van toepassing;

    • b)

      Voor natuurbeherende organisaties bedraagt de subsidie 75% van het normbedrag genoemd in lid 4;

    • c)

      Voor overheden bedraagt de subsidie 50% van het normbedrag genoemd in lid 4.

  • 5)

    De maximumbijdrage per aanvrager dan wel per project bedraagt € 30.000,00 per jaar.

  • 6)

    Voor een strekking oever wordt per aanvrager slechts eenmalig subsidie verstrekt.

Subsidieplafond

Artikel 3

  • 1)

    De hoogte van het subsidieplafond wordt jaarlijks in het kader van de begroting vastgesteld;

  • 2)

    De subsidies die worden geweigerd, omdat door verlening het subsidieplafond zou worden overschreden, worden niet ten laste gebracht van het volgende begrotingsjaar.

Selectiecriteria

Artikel 4

  • 1)

    De ontvangen aanvragen worden getoetst aan onderstaande criteria via een puntensysteem. De criteria zijn:

    • a)

      ligging in natuurgebieden die vallen onder het Nationaal Natuur Netwerk: 10 punten;

    • b)

      lengte aan te leggen aaneengesloten oevers/vispaaiplaats volgens de volgende staffel: 20 – 40 strekkende meter 2 punten; 40 – 60 strekkende meter 4 punten; 60 – 80 strekkende meter 6 punten; > 80 strekkende meter 8 punten.

    • c)

      breedte van de watergang (10 punten bij watergangen smaller dan 10 meter);

  • 2)

    Het op grond van bovenstaand puntensysteem behaalde aantal punten is bepalend voor de verdeling van het beschikbare subsidiebedrag. Als het beschikbare budget wordt overschreden, komt de aanvraag met het hoogste puntenaantal het eerst voor subsidie in aanmerking. Bij aanvragen met gelijke puntenaantallen komt de aanvraag die door Rijnland als eerste volledig is ontvangen als eerste voor subsidieverstrekking in aanmerking.

De aanvraag

Artikel 5

  • 1)

    Een schriftelijke aanvraag om verlening van subsidie dient per kalenderjaar voor 1 mei te worden ingediend.

  • 2)

    Naast de in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde eisen, waar een aanvraag aan moet voldoen, gaat de aanvraag vergezeld van een volledig en overzichtelijk ontwerp en een onderhoudsplan als bedoeld in artikel 7 lid 8, ten minste inhoudende tekeningen, werkomschrijvingen en een begroting.

  • 3)

    Het ontwerp van de natuurvriendelijke oever of de vispaaiplaats moet ten minste voldoen aan de inrichtingseisen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 1.

  • 4)

    Het college kan de in de bijlage 1 en 2 beschreven inrichtings- en onderhoudscriteria nader uitwerken en zo nodig aanpassen.

  • 5)

    Het college kan een aanvraagformulier vaststellen, volgens welk formulier de aanvraag moet worden ingediend.

  • 6)

    Indien de aanvraag onvoldoende gegevens bevat of anderszins niet voldoet aan de eisen in dit artikel genoemd, kan het college aanvullende gegevens van de aanvrager verlangen, als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing op de aanvraag

Artikel 6

  • 1)

    Het college besluit over de verlening van subsidie binnen acht weken na de sluitingsdatum van de indieningstermijn (1 mei).

  • 2)

    Het besluit tot subsidieverlening vermeldt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

  • 3)

    Het college kan aan de verlening naast de in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde verplichtingen ook andere verplichtingen verbinden, die al dan niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 4)

    Het college weigert in ieder geval subsidie te verlenen, indien:

    • a)

      de activiteiten geen relatie hebben met de reglementaire taken van Rijnland, dan wel anderszins niet in het belang van Rijnland zijn;

    • b)

      de activiteiten reeds in uitvoering zijn, voordat de aanvraag is ingediend;

    • c)

      de aanvrager met de uitvoering van de activiteiten beoogt winst te maken.

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 7

1)Bij de subsidieverlening gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    de subsidieontvanger is, indien van toepassing, in het bezit van een watervergunning vóór de aanvang van het werk, dan wel heeft de werkzaamheden vóór de aanvang ervan bij het college gemeld.

  • b.

    de subsidieontvanger doet ten minste één week vóór de aanvang van het werk daarvan mededeling aan Rijnland.

  • c.

    de subsidieontvanger verstrekt aan het college alle inlichtingen die in verband met de subsidieverplichtingen en de uitvoering van het project van belang kunnen zijn.

  • d.

    het project moet worden uitgevoerd overeenkomstig het ingediende plan met bijbehorende tekeningen en binnen het raam van de begroting waarop subsidieverlening heeft plaatsgevonden.

  • e.

    voor wijziging van het plan of de begroting dient de subsidieontvanger schriftelijk en gemotiveerd voorafgaande toestemming aan het college te vragen.

  • f.

    het onderhoud aan de natuurvriendelijke oever of vispaaiplaats wordt uitgevoerd volgens een natuurvriendelijk onderhoudsplan, zodat de natuurvriendelijke oever dan wel vispaaiplaats duurzaam behouden blijft.

  • g.

    bij toepassing van hout mogen alleen niet-uitloogbare houtsoorten worden gebruikt die het FSC-keurmerk of een ander door Rijnland geaccepteerd keurmerk dragen.

Vaststelling en uitbetaling

Artikel 8

  • 1)

    De subsidieontvanger dient binnen twaalf weken na de oplevering van het project een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2)

    Een aanvraag tot vaststelling kan uiterlijk 24 maanden na verlening van de subsidie worden ingediend. Het college kan besluiten deze termijn te verlengen op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger, ontvangen vóór afloop van de termijn.

  • 3)

    Het college stelt de subsidie vast binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling. Artikel 5, 6e lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4)

    Indien een besluit niet binnen de in het vorige lid genoemde termijn kan worden genomen, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

  • 5)

    De verplichting tot betaling van de subsidie wordt door het college bij beschikking vastgesteld.

  • 6)

    Het besluit tot vaststelling vermeldt het bedrag van de subsidie, alsmede een omschrijving van het gesubsidieerde project.

  • 7)

    De uitbetaling van de subsidie geschiedt binnen acht weken na vaststelling.

Wijziging en intrekking

Artikel 9

Subsidies of bijdragen van derden door de gesubsidieerde verkregen na vaststelling van de op grond van deze verordening verleende subsidie, kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 een herberekening daarvan tot gevolg hebben.

Hardheidsclausule

Artikel 10

Ingeval van bijzondere omstandigheden, dan wel ingeval een strikte toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid, kan door het college van deze verordening worden afgeweken.

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Overgangsrecht

Artikel 11

Subsidieaanvragen ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden nog behandeld op basis van de Verordening subsidies natuurvriendelijke oevers 2009.

Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

De Verordening subsidies natuurvriendelijke oevers 2009 wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

De verordening kan worden aangehaald als: Verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014.

Bijlage 13.67865 Bijlagen bij verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014

  • 1.

    Inrichtingseisen natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen;

  • 2.

    Richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud.

Bijlage 1: Inrichtingseisen natuurvriendelijke oevers

Inleiding

Een natuurvriendelijke oever of een vispaaiplaats is een groeiplaats voor oeverplanten en onderwaterplanten. Deze planten hebben een belangrijke functie voor kleine waterdiertjes en vissen. De aanwezigheid van een gevarieerde begroeiing en een diversiteit aan waterdiertjes en vissen betekent dat de ecologische waterkwaliteit in orde is.

In watergangen met steile of beschoeide oevers kan een gevarieerde begroeiing niet ontstaan. De aanleg van natuurvriendelijke oevers draagt daarom bij aan het verbeteren van de ecologische waterkwaliteit. Een natuurvriendelijke oever moet aan de volgende uitgangspunten voldoen om meerwaarde te hebben voor de ecologische waterkwaliteit:

- Er moet oevervegetatie in de natte oever groeien of kunnen gaan groeien

De aanwezigheid van begroeiing in de oever en het water vormt de basis van het ecosysteem in en om het water. In de natte oever (onder de waterlijn) moet daarom oevervegetatie groeien of kunnen gaan groeien.

- Er moet een geleidelijke overgang van water naar land zijn

Oeverplanten groeien op drassige bodem en in ondiep water langs de watergang. Voor de vestiging van oeverplanten is een zogenaamde plas-dras zone op de overgang van land naar water belangrijk. Ook voor dieren die zowel in het water en op het land leven zoals amfibieën en enkele zoogdieren is een geleidelijke overgang van water naar land gewenst om het verplaatsen tussen water en oever mogelijk te maken.

- De natuurvriendelijke oever moet onderdeel van de watergang zijn

De natuurvriendelijke oever moet direct aan de watergang grenzen. Dit is nodig voor verversing van het water in de oever en het zorgt er voor dat dieren en planten in de oever kunnen komen. Een natuurvriendelijke oever mag dus niet achter een dichte beschoeiing worden aangelegd.

Inrichtingseisen natuurvriendelijke oever en vispaaiplaatsen

De uitgangspunten zijn vertaald naar inrichtingseisen aan natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen. De eisen betreffen de helling van het talud van de oever en de breedte van de natuurvriendelijke oever.

  • 1.

    De helling van de natuurvriendelijke oever moet flauw zijn met een maximale helling van 1:3, maar bij voorkeur flauwer;

  • 2.

    Het flauwe talud van de natuurvriendelijke oever start minimaal op 50 cm onder het waterpeil, zo mogelijk dieper;

  • 3.

    Het flauwe talud van de natuurvriendelijke oever loopt door tot ten minste 10 cm boven de waterlijn;

  • 4.

    De breedte van het flauwe talud onder water is ten minste 1,50 meter.

Alle ontwerpen die aan deze eisen voldoen komen in aanmerking voor subsidie. Als voorbeeld zijn twee ontwerpen getekend.

In onderstaande figuur is een oever getekend in een watergang met een waterdiepte van meer dan 50 cm. De taludhelling van de natuurvriendelijke oevers is :3. Het flauwe talud begint 50 cm onder de waterlijn en loopt door tot 10 cm boven de waterlijn.

afbeelding binnen de regeling

In wateren met een waterdiepte van 50 cm kan het ontwerp er als volgt uit zien:

afbeelding binnen de regeling

Als de waterdiepte kleiner is dan 50 cm dan wordt een oever aangelegd door vanaf de grootste water diepte een talud van 1:5 te vergraven.

Bijlage 2: Richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud

Inleiding

Natuurvriendelijk onderhoud is een manier om de ecologische kwaliteit van water en oevers zoveel mogelijk te behouden en te versterken. Oevers en vooral natuurvriendelijke oevers hebben een belangrijke functie voor planten en dieren. De vegetatie in en langs het water (water- en oeverplanten) vormt een belangrijk leef-, broed-, paai- en rustgebied voor vele diersoorten variërend van insecten, zoals libellen, vlinders en kevers en de larven daarvan, tot vissen, kleine zoogdieren en watervogels.

Onderhoudswerkzaamheden zijn noodzakelijk, maar ze verstoren het planten- en dierenleven in water en oever. Planten die tijdens de bloei worden afgemaaid kunnen geen voedsel meer leveren voor insecten zoals vlinders en kunnen geen zaad produceren om de soort in stand te houden. De leefomgeving van bodembewonende dieren wordt verstoord bij maaien. Dieren die in de waterbodem leven komen bij baggeren op het droge en sterven. Dit geldt ook voor amfibieën die zich in het najaar voor hun winterrust in de bagger ingraven. Als veel slib wordt opgewerveld tijdens baggeren ontstaat zuurstofloosheid in het water met vissterfte tot gevolg. Bij baggeren of schonen in het voortplantingsseizoen van waterdieren sterven ook veel eieren en larven die niet of weinig mobiel zijn. Ook het voorkomen van water- en moerasvogels kan door onderhoudswerkzaamheden in de voortplantingsperiode worden bedreigd. Om een natuurvriendelijke oever goed te laten functioneren moet deze om te beginnen goed zijn ontworpen, aangelegd en ingericht. Het uitvoeren van natuurvriendelijk onderhoud is daarbij een zeer belangrijke factor om tot de gewenste ecologische kwaliteit te komen.

Onderhoud van de oever

Onder “onderhoud” wordt het periodiek uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het beheer van de oever verstaan. Het gaat meestal om kortdurende en plaatselijke ingrepen, waarbij de verdedigende constructie, het profiel of het ontwerp niet wezenlijk worden gewijzigd. Onderhoud van de natuurvriendelijke oever omvat het schonen van de sloot (maaien en verwijderen van waterplanten), maaien van de droge oever en het periodiek baggeren van de waterbodem.

Waarom is onderhoud nodig?

Onderhoud van de oever en watergang is nodig om te voorkomen dat de watergang dichtgroeit en verlandt. Deze ontwikkeling is doorgaans niet gewenst omdat het bergend vermogen van de watergangen en ook de aanvoer- en afvoercapaciteit van de watergangen behouden moeten blijven. Door onderhoud wordt de ontwikkeling van de begroeiing zodat het water open blijft.

Natuurvriendelijk onderhoud

Natuurvriendelijk onderhoud is een wijze van onderhoud waarbij de ecologische kwaliteit en de natuurwaarden van water en oevers worden behouden en waar mogelijk worden versterkt. Natuurvriendelijkheid onderhoud kent vier pijlers, te weten:

  • 1.

    frequentie van onderhoud

  • 2.

    periode van onderhoud

  • 3.

    faseren van onderhoud

  • 4.

    keuze materieel

De frequentie en periode van onderhoud worden zo gekozen dat verstoring van vegetatie en fauna zo klein mogelijk is. Onderhoud wordt daarom niet vaker uitgevoerd dan nodig. Het moment van uitvoering wordt zo gekozen dat het werken in de voortplantingsperioden voor vissen en amfibieën en de broedperiode voor vogels zo veel mogelijk wordt vermeden. Meestal volstaat het om één keer per jaar onderhoud uit te voeren, bij voorkeur in de maand september of oktober.

Het onderhoud wordt bij voorkeur gefaseerd uitgevoerd. Bij het maaien en schonen worden gedeelten overgeslagen zodat vluchtplaatsen en leefgebieden behouden blijven voor dieren uit delen die wel gemaaid en geschoond zijn. Bij de keuze van methode en materieel is natuurvriendelijkheid een criterium. Er wordt zo natuurvriendelijk mogelijk gewerkt zodat minder dieren sterven en planten niet volledig afsterven of verwijderd worden.

Het is belangrijk om een optimum te vinden in de eisen die gelden vanuit het watersysteem (behouden van afvoercapaciteit en berging) en de randvoorwaarden die planten en dieren in en om de oever stellen.

Wat is een onderhoudsplan?

In een onderhoudsplan worden de onderhoudsmaatregelen voor water en oever beschreven. Het onderhoudsplan maakt duidelijk waarom, wat, waar en wanneer er iets moet gebeuren. De inhoud van een onderhoudsplan omvat ten minste:

  • 1.

    de methode van onderhoud

  • 2.

    de frequentie van onderhoud

  • 3.

    de plaats waar de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd

  • 4.

    het tijdstip van onderhoud

Tijdstip, frequentie en methode van onderhoud worden onder meer bepaald door de aanwezige en gewenste vegetatie en diergroepen in de oever, de doelstellingen voor de oever, de oeverbreedte en inrichting, de grondsoort en het aangrenzend grondgebruik. Voor het onderhouden van natuurvriendelijke oevers geldt dat bij de keuze van onderhoudsmaatregelen rekening moet worden gehouden met de jaarcyclus van gewenste of juist ongewenste planten en dieren en het ontwikkelingsstadium van de natuur in de oever. De gekozen onderhoudsvorm (tijdstip, frequentie) zal een aantal jaren achtereen strikt toegepast moeten worden.

Algemene richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud

Schonen van het natte profiel:

  • 1.

    de methode van onderhoud: gebruik van maaikorf

  • 2.

    de frequentie van onderhoud: eens per jaar

  • 3.

    de plaats waar de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd: in te vullen door aanvrager

  • 4.

    het tijdstip van onderhoud: in september of oktober.

Spaar per onderhoudsbeurt ten minste 10% van de vegetatie in het water door de randen niet mee te maaien.

Baggeren van de waterbodem:

  • 1.

    de methode van onderhoud: gebruik van baggerspuit of hydraulische stofzuiger

  • 2.

    de frequentie van onderhoud: circa eens per 8 jaar, bij snellere verlanding kanten eerder uitkrabben

  • 3.

    de plaats waar de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd: in te vullen door aanvrager

  • 4.

    het tijdstip van onderhoud: in september of oktober

Spaar per onderhoudsbeurt zo mogelijk tenminste 25% van de waterbodem door de bagger aan de randen van de watergang niet te verwijderen.

Maaien van het droge talud:

  • 1.

    de methode van onderhoud: bij voorkeur maaien, niet klepelen

  • 2.

    de frequentie van onderhoud: eerste twee jaar: een tot twee maal per jaar, daarna eens per twee jaar

  • 3.

    de plaats waar de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd: in te vullen door aanvrager

  • 4.

    het tijdstip van onderhoud: tussen half juli en half maart

Spaar per onderhoudsbeurt 25% van de vegetatie door delen van de droge oever niet te maaien.

Bijlage 13.41760 Toelichting op de Verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014

Algemeen

Natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen hebben een belangrijke functie voor planten en dieren in en om het water. De aanwezigheid ervan verhoogt de ecologische waterkwaliteit.

In het Waterbeheerplan 4 is opgenomen dat tijdens de planperiode 2010 tot en met 2015 een subsidieregeling van kracht is voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers door derden. Voor het stimuleren daarvan is een subsidieregeling opgesteld, die ook geldig is voor de aanleg van oevers die fungeren als vispaaiplaatsen.

De inhoud van de verordening is voor een belangrijk deel gebaseerd op de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.2 Subsidies, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Als natuurvriendelijke oever wordt aangemerkt een oever met een geleidelijke overgang van land naar water, waarin een diversiteit aan planten- en diersoorten kan voorkomen.

Een vispaaiplaats is eveneens een natuurvriendelijke oever, doorgaans met een kleinere strekking, aangelegd als inham in een verder steile oever, speciaal bedoeld als geschikte plek voor vissen om te paaien.

De basis voor de subsidie wordt gevormd door de werkelijke kosten van aanleg en/of inrichting. Deze kosten moeten blijken uit de overgelegde facturen.

Voor de toepassing van de verordening wordt een onverdedigde natuurvriendelijke oever onderscheiden die wordt aangelegd door de bestaande oever af te graven. Dit type oever wordt nader omschreven in bijlage 1, die een integraal onderdeel van de verordening vormt. In de bijlage 1 worden de inrichtingseisen gegeven waaraan de oever ten minste moet voldoen. In bijlage 2 worden de onderhoudseisen aangegeven volgens welke de natuurvriendelijke oever moet worden onderhouden. Deze eisen gelden als toetsingscriteria voor de subsidie-aanvraag.

Artikel 2

Voor het verkrijgen van de subsidie is vereist dat de aanvrager beschikt over een watervergunning op grond van Rijnlands keur (indien van toepassing) of dat de werken zijn gemeld op grond van de algemene regel natuurvriendelijke oevers. Dit kan ook een eerder verleende keurvergunning zijn voor de aanleg van een natuurvriendelijke oever.

Elke oever die op dit moment te steil en niet begroeibaar is komt in beginsel in aanmerking om met subsidie van Rijnland natuurvriendelijk te worden ingericht.

Nieuwe watergangen, bijvoorbeeld in nieuwbouwprojecten, of in het kader van het creëren van waterberging, moeten worden ingericht volgens de beleidsregel 9 Aanleg nieuwe oppervlaktewateren/inrichting watersysteem. Dit betekent dat het beschoeien van nieuwe oppervlaktewateren niet is toegestaan en dat het onder- en bovenwatertalud van een nieuwe watergang minimaal 1:3 moet zijn. Wanneer er bij de aanleg van een nieuwe watergang bovendien voor wordt gezorgd dat het ontstaan van oevervegetatie mogelijk is, dan wordt aan de minimale inrichtingseisen voor natuurvriendelijke oevers voldaan.

Rijnland draagt niet bij aan de aanleg van natuurvriendelijke oevers, wanneer dit dient ter compensatie van verlies aan natuurwaarden elders. Dit is bijvoorbeeld het geval, wanneer door demping, overkluizing of beschoeiing op een andere locatie natuurvriendelijke oevers verloren gaan.

De kosten voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers als uitvoeringsmaat-

regel van gemeentelijke waterplannen drukken zeer zwaar op het beschikbare budget voor subsidies aan derden. Om die reden is ervoor gekozen om de medefinanciering van deze oevers via een kredietaanvraag te regelen.

Onder particulieren wordt in deze verordening verstaan de natuurlijke of rechtspersoon, niet zijnde een natuurbeherende organisatie of een overheid. Natuurbeherende organisaties zijn de rechtspersonen, die als doelstelling hebben het beheren en ontwikkelen van natuur. Daartoe worden onder meer gerekend agrarische natuurverenigingen, Vereniging Natuurmonumenten, provinciale landschappen, de afdelingen die vallen onder Landschapsbeheer Nederland en Staatsbosbeheer. Overheden zijn gemeenten, waterschappen, provincies en rijk, inclusief hun uitvoerende diensten. Zelfstandige bestuursorganen worden in dit verband niet tot de overheid gerekend.

Artikel 4

Toekenning van de subsidies geschiedt eenmaal per jaar na toetsing van alle aanvragen die voor de gestelde datum zijn ingediend. Aan de aanvragers die volgens de toetsing het grootste aantal punten verkrijgen, wordt als eerste subsidie toegekend. De aan de subsidie verbonden andere verplichtingen kunnen volgens artikel 4:39 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op de wijze waarop, of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 5

Artikel 4:2 van de Awb bevat enige algemene eisen voor een subsidie-aanvraag, zoals naam, adres, datum en ondertekening. In aanvulling daarop moet de aanvraag vergezeld gaan van een volledig en overzichtelijk ontwerp, alsmede een uitgewerkt onderhoudsplan.

De inrichtings- en onderhoudseisen zijn opgenomen in de bij deze verordening be-

horende bijlage. Het college heeft de bevoegdheid om deze eisen nader uit te werken en zonodig aan te passen op basis van de ervaringen, die zijn opgedaan bij de uitvoering van de verordening.

Artikel 8

Volgens artikel 4:45 van de Awb toont de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat kader legt de aanvrager rekening en verantwoording af in de vorm van het overleggen van nota’s, betalingsbewijzen, werkrapporten e.d. De uitbetaling van de subsidie vindt plaats binnen acht weken na vaststelling.