Regeling vervallen per 31-12-2008

Verordening verontreinigingsheffing Schieland en de Krimpenerwaard 2005

Geldend van 01-01-2008 t/m 30-12-2008

Intitulé

Verordening verontreinigingsheffing Schieland en de Krimpenerwaard 2005

Verordening verontreinigingsheffing Schieland en de Krimpenerwaard 2005

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

a.   oppervlaktewater: de oppervlaktewateren ten aanzien waarvan de bevoegdheid bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet

      verontreiniging oppervlaktewateren geheel is opgedragen aan het dagelijks bestuur;

b.   stoffen: zuurstofbindende stoffen en de stoffen genoemd in artikel 8 van deze verordening;

c.   riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater die bij een gemeente in beheer is;

d.   zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;

e.   afvoeren: direct of indirect brengen als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

f.     woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en

       waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

g.   bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte,

      een zuiveringtechnisch werk of een riolering;

h.   ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;

i.    de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid,

      onderdeel b, van de Waterschapswet.

Bijlagen

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

– Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

– Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3

  • 1 Onder de naam „verontreinigingsheffing” wordt, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het waterschap bevoegd is, of op een zuiveringtechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is.

  • 2 Aan de heffing kunnen worden onderworpen:

    • a.

      terzake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of een woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

    • b.

      terzake van het afvoeren van stoffen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

    • c.

      terzake van het afvoeren van stoffen anders dan bedoeld onder a of b: degene die de stoffen afvoert.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:

    • a.

      gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4. Indien stoffen door middel van een zuiveringtechnisch werk waarop geen voorafgaande zuivering plaatsvindt of door middel van een riolering worden afgevoerd, wordt de beheerder van dat werk slechts aan een heffing onderworpen voor de stoffen die de beheerder zelf op dat werk heeft gebracht.

  • 5. Voor de stoffen die door middel van een zuiveringtechnisch werk worden afgevoerd, wordt slechts de beheerder van dat werk aan een heffing onderworpen, indien:

    • a.

      op dat werk voorafgaande zuivering plaatsvindt; of

    • b.

      dat werk in beheer is bij een andere waterkwaliteitsbeheerder.

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Artikel 4

  • 1. De heffing terzake van woonruimten en bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 17 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2. Indien ter zake van een woonruimte de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschul­digd voor zoveel twaalfde gedeel­ten van de voor dat jaar verschul­digde belas­ting als er in dat jaar, na de aan­vang van de hef­fingsplicht, nog vol­le kalender­maanden over­blij­ven. Indien de heffings­plicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aange­merkt als een volle kalendermaand. Het bepaalde in dit lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die in de loop van het heffingsjaar het gebruik krijgt van een woonruimte en die tegelijkertijd het gebruik beëin­digt van een andere woon­ruimte .

  • 3. Indien ter zake van een woonruimte de heffingsplicht als be­doeld in het eer­ste lid in de loop van het heffingsjaar ein­digt, bestaat aanspraak op ont­hef­fing voor zoveel twaalf­de gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de hef­fingsplicht, nog volle kalen­dermaanden over­blijven. Indien de hef­fingsplicht eindigt op de eerste dag van een kalender­maand wordt die kalendermaand aange­merkt als een volle kalen­dermaand. Het bepaalde in dit lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die in de loop van het hef­fingsjaar het gebruik van een woonruimte beëindigt en die tegelijkertijd het gebruik krijgt van een andere woonruimte .

Heffingsjaar

Artikel 5

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Aangifte

Artikel 6

  • 1 Met betrekking tot de verontreinigingsheffing geheven van gebruikers van bedrijfsruimten en terzake het afvoeren als bedoeld in  artikel 2, tweede lid, onderdeel c., wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

    a.   het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

    b.  het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Op verzoek van degene die op de wijze bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is uitgenodigd tot het doen van aangifte wordt door de ambtenaar belast met de heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt.

Artikel 7

  • 1. Aangifte wordt gedaan door:

    • a.

      het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

    • b.

      het op elektronische wijze toezenden van de door de programmatuur gevraagde gegevens.

  • 2. Indien het eerste lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of al dan niet overeenkomstig het eerste lid toegezonden.

  • 3. Degenen die betrokken zijn bij de aangifte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dragen zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard tegen verlies of aantasting van de gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan.

  • 4. De via de programmatuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, toe te zenden dan wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden voor de aangifte als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Grondslag en heffingsmaatstaf

Algemeen

Artikel 8

  • 1. Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.

  • 2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 49,6 kilogram zuurstof.

  • 4. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver, zink, arseen, kwik, cadmium, chloride, sulfaat en fosfor wordt bepaald op basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt een in het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheid van:

    a.      1 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

    b.      0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

    c.      650 kilogram van de stoffen chloride en sulfaat;

    d.      20 kilogram van de stof fosfor.

  • 5. De stoffen chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de heffing onderworpen.

Meting, bemonstering en analyse

Artikel 9

  • 1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 10.

  • 3. De meting, bemonstering en analyse geschieden zodanig dat:

    c.      de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    d.      het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt afgevoerd.

  • 4. De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5. De ambtenaar belast met de heffing:

    • a.

      kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    • b.

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    • c.

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;

    • d.

      kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    a.  de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;

    b.  de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;

    c.  de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;

    d.  een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7. De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8. De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid, onderdelen a en b.

Beperkte meting, bemonstering en analyse

Artikel 10

  • 1. Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 9, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      een opgave van de afvalstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

    • b.

      de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    • c.

      de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2. De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, wijzigen of intrekken indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

  • 3. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Hoedanigheidcorrectie

Artikel 11

  • 1. Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 8 in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

  • 2. De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      de wijze van berekening van de correctie;

    • b.

      de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

    • c.

      de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

Tabel afvalwatercoëfficiënten

Artikel 12

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2. Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij

    A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

    B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3. De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

  • 4. Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilings-eenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 9, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

Belasting van tuinbouwkassen

Artikel 13

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2. De vervuilingwaarde bedraagt 3 vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van 3 vervuilingseenheden.

  • 3. Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, dat onderdeel of dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4. Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan 5 vervuilingseenheden wordt op 3 vervuilingseenheden, en van 1 of minder dan 1 vervuilingseenheid op 1 vervuilingseenheid gesteld.

Franchise

Artikel 14

  • 1. Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 9 tot en met 13, te vermenigvuldigen met 0,0162.

  • 2. Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 9 tot en met 13, te vermenigvuldigen met 0,0027.

Drempel en meetverplichting

Artikel 15

  • 1. Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000 vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 9:

    • a.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat;

    • b.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, tweede lid, bedoelde aftrek te boven gaat.

  • 2. Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 9:

    • a.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;

    • b.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, tweede lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat.

Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

Artikel 16

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte, wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 15, voorzover deze van toepassing zijn.

Forfaits voor kleine bedrijfsruimten

Artikel 17

In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden afgevoerd gesteld op 3 vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan 5 vervuilingseenheden bedraagt en op 1 vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde 1 vervuilingseenheid of minder bedraagt.

Forfaits voor woonruimten

Artikel 18

  • 1. De vervuilingswaarde van een woonruimte is e 3 vervuilingseenheden, met dien verstande dat voor een woonruimte die door één persoon wordt gebruikt, op aanvraag van de gebruiker, de vervuilingswaarde op 1 vervuilingseenheid wordt vastgesteld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte danwel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

  • 3. Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op 1 vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin die situatie is ontstaan. Indien de hiervoor bedoelde situatie ontstaat op de eerste dag van een kalendermaand, wordt de vervuilingswaarde met ingang van die dag op 1 vervuilingseenheid vastgesteld.

Schatting

Artikel 19

De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:

a.  zonder de in artikel 10 genoemde toestemming niet is voldaan aan de in artikel 9, tweede lid, opgenomen verplichting;

b.  niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 10 genoemde toestemming;

c.  meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen voorschriften;

d.  niet is voldaan aan de in artikel 9, eerste lid, eerste volzin, opgenomen verplichting en bepaling van de vervuilingswaarde 

     overeenkomstig artikel 12, eerste en vierde lid, of de artikelen 13, 17 en 18 niet mogelijk is, dan wel bepaling van de  

      vervuilingswaarde op basis van artikel 12, vierde lid, wel mogelijk is maar door de heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar

       een aanvraag als bedoeld in artikel 12, vierde lid, is ingediend.

        Tarief

        Artikel 20

          Het tarief per vervuilingseenheid bedraagt € 58,01.

Wijze van heffing en termijnen van betaling

Artikel 21

1.       De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.

2.       De aanslag is invorderbaar in één termijn, welke vervalt twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

3.       In afwijking van het tweede lid geldt dat, indien de heffing is verschuldigd terzake het afvoeren van stoffen vanuit een woonruimte, de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso worden afgeschreven in zes maandelijkse termijnen. Het via automatische incasso minimaal af te schrijven maandelijkse termijnbedrag is € 15. Als een totaal verschuldigde aanslag lager is dan     € 90 worden eerst de maandelijkse termijnen van € 15 afgeschreven en als laatste bedrag in één keer de laatste termijn van € 15 plus het restantbedrag van de vordering.   

4.       Een beschikking inzake een bestuurlijke boete is invorderbaar overeenkomstig de termijnen die gelden voor de belastingaanslag.

 Nadere regels

Artikel 22

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Inwerkingtreding

Artikel 23

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005.

  • 3. Met ingang van 1 januari 2005 worden ingetrokken de verordeningen verontreinigingsheffing van de rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, te weten:

    *         de Verordening verontreinigingsheffing Schieland 2001, vastgesteld bij besluit van 29 november 2000 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 november 2003;

    *         de Verordening verontreinigingsheffing Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden 2004, vastgesteld bij besluit van 6 november 2003, althans voor zover deze geldt voor het gebied van de Krimpenerwaard;

    met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Citeertitel

Artikel 24

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening verontreinigingsheffing Schieland en de Krimpenerwaard 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare bijeenkomst van de verenigde vergadering op 3 januari 2005, sndsdien gewijzigd op 30 november 2005, 29 november 2006 en 28 november 2007.