Regeling vervallen per 24-04-2008

Keur van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard

Geldend van 01-07-2005 t/m 23-04-2008

Intitulé

Keur van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard

Keur van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard per 1.7.2005

HOOFDSTUK I     Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen  Artikel 1

  • In deze keur wordt verstaan onder:

  • a. bestuur: dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard;

  • b. waterstaatswerken: waterkeringen, wateren, waterscheidingen, wegen, bemalingsinrichtingen, sluizen, duikers en stuwen;

  • c. werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • d. legger: staat waarin de functie, de onderhoudsplichtigen en de onderhoudsverplichtingen betreffende waterstaatswerken zijn vermeld n/of waarin is aangegeven waaraan deze waterstaatswerken moeten voldoen naar vorm, afmeting en constructie;

  • e. reglement: het reglement voor het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard, zoals in werking getreden op 1 januari 1995;

  • f. hoogheemraadschap: het hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard.

Hoofdelijke aansprakelijkheid Artikel 2

  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur opgelegde verplichtingen is ieder van de in het vorige lid genoemde gerechtigden hoofdelijk aansprakelijk.

Gedoogplichten Artikel 3

  • 1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het hoogheemraadschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

    • a.

      materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;

    • b.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

    • c.

      degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast, op hun percelen toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van en de in artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden tenminste 2 x 24 uur van tevoren in kennis gesteld, door middel van openbare bekendmakingen in één of meer dag-, nieuws- of huis aan huisbladen en/of schriftelijke kennisgeving.

HOOFDSTUK 2  Waterkeringen

Begripsomschrijvingen Artikel 4

  • In dit hoofdstuk van de keur wordt verstaan onder:

  • a. Waterkeringen: de dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming ook, die dienen tot kering van water. De waterkeringen worden onderscheiden in: 

    • 1.

      primaire waterkeringen;

    • 2.

      zomerkaden;

    • 3.

      overige waterkeringen.

  • b. Primaire waterkeringen: waterkeringen, die als zodanig zijn aangegeven op de in artikel 1.2., eerste lid, van het reglement genoemde kaart.

  • c. Zomerkaden: waterkeringen, die als zodanig zijn aangegeven op de in artikel 1.2., eerste lid, van het reglement genoemde kaart.

  • d. Overige waterkeringen: waterkeringen, die als zodanig zijn aangegeven in de legger.

  • e. Beschermingszones: de gronden en wateren aan weerszijden van waterkeringen die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • f. Onderhoudsplichtigen: degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud van waterkeringen zijn aangewezen.

Hoofdstuk  2.1. Gebodsbepalingen

Gedoogplicht Artikel 5

De eigenaren van de in de waterkeringen voorkomende coupures of de daaraan grenzende werken zijn verplicht toe te staan dat daarin, daaraan of daarop vanwege het hoogheemraadschap voorzieningen worden aangebracht voor het plaatsen c.q. bevestigen van de voor afsluiting van de coupures bestemde keermiddelen. Voorts zijn zij verplicht toe te staan dat de coupures door of namens het bestuur worden gesloten indien zulks ten behoeve van de waterstaatszorg nodig is.

Gewoon onderhoud Artikel 6

  • De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor:

  • a. het in stand houden van de grasmat door onder andere het kort houden van het grasgewas;

  • b. het vrijhouden van ruigten, waaronder distels en netels;

  • c. het herstellen van geringe beschadigingen;

  • d. het egaliseren van molshopen en het dichten van gaten;

  • e. het bestrijden van wild dat de waterkering schaadt;

  • f. het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;

  • g. het onderhoud van houtgewas overeenkomstig de afmetingen in de legger.

Buitengewoon onderhoud Artikel 7

  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn, onverminderd het bepaalde in deze keur aangaande gewoon onderhoud, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent vorm, afmeting en constructie van de waterkering.

  • 2. Aan waterkeringen, bestemd tot het keren van rivierwater, mag in de jaarlijkse periode van 1 oktober tot 1 april geen buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan vermeld in artikel 6, worden uitgevoerd.

  • 3. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen, waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de vorm, afmeting en constructie bij de inwerkingtreding van deze keur.

Hoofdstuk  2.2.  Overige gebodsbepalingen

Artikel 8

  • 1. De eigenaren van de in de waterkering voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten.

  • 2. De schotbalken bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door eigenaren in goede staat te worden gehouden, droog en goed bereikbaar te worden opgeslagen en zo vaak als dat door het bestuur nodig wordt geoordeeld te worden getoond.

Artikel 9

De eigenaren van grondkerende muren dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur worden ontbloot teneinde het  bestuur of de door hem daartoe aangewezen personen in de gelegenheid te stellen de staat van onderhoud van die muren te onderzoeken en na dit onderzoek eveneens op eerste aanschrijving van het bestuur en met inachtneming van te geven voorschriften, één en ander weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.

Artikel 10

De eigenaren van gronden ten behoeve waarvan opritten, afritten of uitpaden langs, tegen of op de waterkeringen aanwezig zijn, zijn verplicht deze opritten, afritten of uitpaden te onderhouden en de op de opritten, afritten en uitpaden aanwezige rijsporen steeds van een behoorlijke verharding te voorzien zonder de waterkeringen te beschadigen, te roeren of de kruin te versmallen.

Hoofdstuk 2.3. Verbodsbepalingen

Artikel 11

  • 1. Het is verboden:

  • binnen de waterkeringen: 

    • a.

      1e. te spitten, te graven of op enigerlei wijze grondroeringen te verrichten;

      2e. (ont)gravingen te verrichten of ophogingen aan te brengen; 

      3e. boringen te verrichten; 

    • b.

      werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen; 

    • c.

      vuur te stoken; 

    • d.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben; 

    • e.

      bodemkundige of geologische onderzoekingen te verrichten;

    • f.

      1e. begroeiingen dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernieuwen, te verplaatsen of weg te nemen;

      2e. beplantingen anders dan gras aan te brengen, te hebben of te rooien;

      3e. ruigten waaronder distels en netels te laten groeien;

    • g.

      anders dan op de door het bestuur toegestane wijze meststoffen te brengen en daarbij andere meststoffen te gebruiken dan door het bestuur zijn toegestaan;

    • h.

      1e. buiten verharde wegen met rij- en voertuigen, dan wel met paarden te rijden of vee te drijven;

      2e. voorwerpen te slepen;

    • i.

      anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

      1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

      2e. voorwerpen, materialen, stoffen, land- en tuinbouwproducten daaronder begrepen, te deponeren of op te slaan;

      3e. afval te deponeren of op te slaan;

      4e. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

      5e. publieke vermakelijkheden, bijeenkomsten, wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;

      6e. vee en huisdieren te houden, vast te zetten of te laten lopen.

    • j.

      zich daar, anders dan als rechthebbende, op te houden indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven; binnen de beschermingszones:

    • k.

      leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben,  te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen; 

    • l.

      afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten; 

    • m.

      boringen te verrichten ten behoeve van het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen.

  • 2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent toegestane wijzen van bemesting van waterkeringen en daarbij toegestane meststoffen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoelde in paragraaf 2.1.

HOOFDSTUK 3   Wateren

Begripsomschrijvingen  Artikel 12

  • In dit hoofdstuk van de keur wordt verstaan onder:

  • a. Wateren: watergangen die dienen voor de afvoer en/of aanvoer en/of berging van water, de boven water gelegen taluds daaronder begrepen; de watergangen worden naar functie onderscheiden in:

    1. hoofdwatergangen: watergangen die een hoofdfunctie vervullen voor de waterbeheersing, en als zodanig zijn aangegeven in de legger;  

    2. dijksloten: watergangen gelegen langs waterkeringen, die hoofdzakelijk van belang zijn voor de instandhouding of de afwatering van deze waterkeringen, en als zodanig zijn aangegeven in de legger;

    3. wegsloten: watergangen, gelegen langs openbare wegen, die hoofdzakelijk van belang zijn voor de afwatering van de weg, en als zodanig zijn aangegeven in de legger. 

    4.overige watergangen: alle andere wateren dan de onder 1 tot en met 3 genoemde watergangen.

  • b. Taluds: de hellende oppervlakten van de zijdelingse begrenzing van wateren.

  • c. Beschermingszones: de als zodanig in de legger aangegeven gronden, gelegen aan weerszijden van de wateren.

  • d. Onderhoudsplichtigen: degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of dagelijks onderhoud aan de wateren zijn aangewezen.

  • e. Insteek: de scheidingslijn tussen talud en maaiveld.

Hoofdstuk 3.1. Gebodsbepalingen

Gewoon onderhoud Artikel 13

  • De onderhoudsplichtigen van wateren dragen zorg voor:

  • a. het maaien, afsteken en ophalen van de taluds;

  • b. het verwijderen van planten, houtgewas, voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of berging van water hinderen;

  • c. het in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is voor de af- en/of aanvoer en/of berging van water;

  • d. dat wateren, die ruimere afmetingen hebben dan in de legger is voorgeschreven, op die ruimere afmetingen worden onderhouden.

Buitengewoon onderhoud  Artikel 14

  • 1. De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in deze keur aangaande gewoon onderhoud, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent vorm, afmetingen en constructie van de wateren, een en ander volgens het schema als bedoeld in artikel 43, eerste lid.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van wateren, waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de vorm, afmeting en constructie van deze wateren bij de inwerkingtreding van deze keur.

  • 3. Wateren, die bij de inwerkingtreding van deze keur ruimere afmetingen hebben dan in de legger is voorgeschreven, moeten op die ruimere afmetingen worden onderhouden.

Artikel 15

  • 1. De eigenaren van gronden gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het hoogheemraadschap, dienen er - na voorafgaande kennisgeving door het hoogheemraadschap - voor te zorgen dat de eindbuizen van draineer-, riool-, aan- en afvoerleidingen, die in de wateren uitmonden, en afrasteringen tijdens de uitvoering van het onderhoud zijn weggenomen. Eindbuizen, die naar het oordeel van het bestuur niet kunnen worden weggenomen, dienen voldoende te worden gemarkeerd.

  • 2. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de constructie en de wijzen van plaatsen van de eindbuizen.

Artikel 16

De gerechtigden tot het visrecht in de wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het hoogheemraadschap, dienen er - na voorafgaande kennisgeving door het hoogheemraadschap - voor te zorgen dat de aalkorven, fuiken of andere vistuigen, tijdens de uitvoering van het onderhoud uit de wateren zijn weggenomen.

Afrasteringen Artikel 17

De eigenaren van de langs de wateren gelegen gronden kunnen door het bestuur worden verplicht afrasteringen aan te brengen indien dat nodig is om te voorkomen dat door afkalving of inzakking de af- en/of aanvoer en/of berging van water wordt gehinderd.

Keerdammen Artikel 18

De eigenaren van langs wateren gelegen gronden hebben te gedogen dat door het bestuur keerdammen al dan niet voorzien van kleppen of schuiven om water te keren worden geplaatst in de wateren en deze tegen of in hun grond gesteld worden.

Specieberging Artikel 19

  • 1. Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het hoogheemraadschap, moet de specie worden ontvangen die ten behoeve van het onderhoud uit die wateren wordt verwijderd.

  • 2. De eigenaren van gronden, gelegen aan wateren,  zijn verplicht de specie die ten behoeve van het onderhoud uit de wateren is verwijderd, binnen zes maanden na de uitvoering van het onderhoud te verspreiden, dan wel van de beschermingszones en/of onderhoudsstroken te verwijderen.

  • 3. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent het ontvangen, verspreiden, verwijderen of verwerken van de specie.

Hoofdstuk 3.2. Verbodsbepalingen

Artikel 20

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      vorm, afmetingen of constructie van wateren met de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken te veranderen;

    • b.

      wateren en nieuwe wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen; 

    • c.

      binnen een afstand van 40 cm vanuit de insteek van wateren grondroeringen te verrichten; 

    • d.

      tot een afstand van 2 meter landwaarts verbrandingen te plegen.

  • 2. Het is verboden in, op of over wateren:

    • a.

      op enigerlei wijze de doorstroming te belemmeren of te stremmen; 

    • b.

      voorwerpen of stoffen van welke aard of hoedanigheid ook te werpen of te hebben; 

    • c.

      met mechanisch voortbewogen vaartuigen te varen sneller dan 6 km per uur; 

    • d.

      te spitten, te graven of op enigerlei wijze grondroeringen te verrichten; 

    • e.

      begroeiingen, beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, de taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen; 

    • f.

      aangebrachte meet- en registratie-apparatuur en peilschalen te verstellen, te beschadigen, te verplaatsen of weg te nemen; 

    • g.

      voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan; 

    • h.

      werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen; 

    • i.

      houtgewas aan te brengen, te hebben of te rooien; 

    • j.

      hierin te vissen anders dan met een hengel; 

    • k.

      draineerbuizen te hebben of te leggen, die buiten de taluds uitsteken, dan wel de taluds beschadigen,

  • 3. Het is verboden binnen de beschermingszones:

    • a.

      (ont)gravingen te verrichten; 

    • b.

      werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen; 

    • c.

      houtgewas aan te brengen, te hebben of bestaand houtgewas te rooien; 

    • d.

      voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan; 

    • e.

      boringen te verrichten; 

    • f.

      seismische onderzoekingen te verrichten; 

    • g.

      explosiegevaarlijke materialen of inrichtingen te hebben.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van erstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 3.1.

  • 5. Het is verboden ten behoeve van het onderhoud van wateren gebruik te maken van chemische bestrijdingsmiddelen.

HOOFDSTUK 4  Bijzondere waterstaatswerken

Begripsomschrijvingen  Artikel 21

  • In dit hoofdstuk van de keur wordt verstaan onder:

  • a. bemalingsinrichtingen: opstallen en werktuigen met bijbehorende werken, die dienen tot bemaling van een boezem of peilgebied met in- en uitstroomopeningen;

  • b. sluizen: alle inrichtingen die dienen tot kering van water, het inlaten en/of lozen van water en het schutten van schepen;

  • c. duikers en stuwen: alle inrichtingen met de daarbij behorende werken, niet zijnde sluizen, tot doorvoer van water in hetzelfde peilgebied en/of tot het verbinden van twee peilgebieden met een al of niet verschillend waterpeil of tot verbinding van rivierwater met boezem- of polderwater;

  • Bemalingsinrichtingen

hoofdstuk  4.1. Verbodsbepalingen bemalingsinrichtingen

Artikel 22

  • Het is verboden:

  • 1. de doorstroming van het water te belemmeren of te stremmen;

  • 2. met een vaartuig of enig ander voorwerp ligging te nemen binnen een afstand van 50 meter uit de bemalingsinrichtingen:

  • 3. werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen binnen een afstand van 10 meter;

  • 4. voorwerpen, materialen of stoffen te hebben, te deponeren of op te slaan;

  • 5. te zwemmen binnen een afstand van 50 meter hiervan;

  • 6. korven, fuiken of ander vistuig gedurende de tijd dat het gemaal in werking is te plaatsen of te hebben met dien verstande dat het verbod niet geldt voor het vissen met een hengel;

  • 7. binnen een afstand van 400 meter uit de molens Beneden-Haastrecht en Zuidbroek werken te maken, te hebben, vernieuwen, te wijzigingen of op te ruimen en beplantingen aan te brengen en te hebben.

  • Sluizen, duikers en stuwen

Hoofdstuk 4.2. Gebodsbepalingen sluizen, duikers en stuwen

Artikel 23

  • 1. De onderhoudsplichtigen van sluizen en duikers zijn, op eerste aanzegging door het bestuur, verplicht deze af te dammen, droog te zetten en te houden, teneinde het bestuur of de door hem aangewezen functionarissen in de gelegenheid te stellen de staat van onderhoud van die werken te onderzoeken en na dit onderzoek, eveneens op eerste aanzegging van het bestuur en met inachtneming van de gegeven voorschriften, de afdammingen en dergelijke te verwijderen. Alle door het bestuur aan die werken bevolen herstellingen, vernieuwingen, wijzigingen en opruimingen moeten binnen de door het bestuur te bepalen termijn door de onderhoudsplichtigen worden uitgevoerd.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van de in de waterkeringen gelegen duikers zijn in het bijzonder verplicht zorg te dragen voor een goede en doelmatige werking van de afsluitmiddelen.

  • 3. Alle metsel-, beton-, hout-, ijzer-, glooiings- en schoeiingswerken, behorende tot het in- en/of uitwendige van sluizen en duikers, moeten door de onderhoudsplichtigen steeds ten genoegen van het bestuur in goede staat worden onderhouden. Indien het bestuur dit in het waterstaatsbelang nodig oordeelt, kan het een beter onderhoud van deze werken gelasten.

  • 4. De schipper van een vaartuig dat in gevaar van zinken verkeert moet dit zo snel mogelijk buiten de vaargeul brengen.

    De schipper van een in een sluis gezonken of aan de grond geraakt voertuig moet daarvan terstond kennis geven aan het bestuur of aan een daartoe aangewezen functionaris. De schipper van een in een sluis gezonken of aan de grond geraakt vaartuig is, onverminderd het bepaalde in de Wrakkenwet, verplicht en voor zover nodig, tot gehele of gedeeltelijke lossing van de lading over te gaan.

  • 5. Een schipper is verplicht zijn vaartuig te verhalen of te verplaatsen, indien dit door het bestuur of een door hem daartoe aangewezen functionaris nodig wordt geoordeeld.

  • 6. Alvorens door een sluis te varen, zal de schipper de ankers en andere voorwerpen van het vaartuig, die uitsteken en schade of hinder kunnen veroorzaken, binnen boord halen en de boegspriet inschieten.

Hoofdstuk 4.3. Verbodsbepalingen sluizen, duikers en stuwen

Artikel 24

  • Het is verboden:

  • 1. een vaartuig of vlot zodanig te leggen dat daardoor de doorvaart en/of doorstroming door een sluis of duiker wordt belemmerd;

  • 2. voorwerpen of stoffen van welke aard of hoedanigheid ook hierop te werpen of te hebben;

  • 3. deze te beschadigen;

  • 4. hieraan vaartuigen of vlotten vast te leggen, anders dan aan de daartoe bestemde meerpalen en meerringen;

  • 5. ligplaats te kiezen of te ankeren tussen remmings- en glooiingswerken;

  • 6. sluisdeuren en/keermiddelen te bedienen of met een en ander behulpzaam te zijnetHet H zonder toestemming van het bestuur of van de door hem aangewezen functionarissen;

  • 7. de afsluitmiddelen te openen of te sluiten of een brug, over een sluis liggende, open of dicht te draaien.

Artikel 25

  • Onverminderd het bepaalde in artikel 24 is het betreffende de sluizen eveneens verboden:

  • 1. een sluis in of door te varen, indien door seingeving is aangegeven dat zulks niet is toegestaan;

  • 2. tijdens het doorvaren van een sluis dreggen, ankers of kettingen te laten slepen of uit te werpen;

  • 3. tijdens het doorvaren van een sluis meer vaart te hebben dan naar het oordeel van het bestuur of een daartoe aangewezen functionaris voor het besturen van het vaartuig nodig is;

  • 4. hierin te vissen;

  • 5. hierin te baggeren, behoudens lastgeving van het bestuur;

  • 6. werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen, dan wel beplanting aan te brengen, te hebben of te rooien binnen een afstand van 10 meter hiervan.

Hoofdstuk 4.4. Overige bepalingen sluizen, duikers en stuwen

Artikel 26

  • 1. Geschut kan worden op de door het bestuur bij de sluis aangegeven tijden.

  • 2. Onbeheerd liggende vaartuigen of vlotten in of nabij een sluis kunnen door het bestuur of een door hem daartoe aangewezen functionaris worden verwijderd.

  • 3. Indien de doorvaart door een sluis door of vanwege het bestuur uit waterstaatkundige overwegingen niet raadzaam wordt geacht, kan de doorvaart worden geweigerd.

  • 4. Het bestuur of een door hem daartoe aangewezen functionaris kan zonodig de volgorde bepalen waarin de schippers met hun vaartuigen een sluis in- of uitvaren, dan wel kunnen schutten.

  • 5. Onder bijzondere omstandigheden is het bestuur bevoegd een sluis te sluiten en deze zolang het bestuur dit nodig oordeelt, gesloten te houden.

  • 6. De bevelen en/of aanwijzingen door het bestuur of een door hem daartoe aangewezen functionaris uit hoofde van deze keur gegeven met betrekking tot sluizen en duikers, moeten door een ieder worden opgevolgd.

HOOFDSTUK 5 Waterscheidingen

Begripsomschrijvingen  Artikel 27

  • In deze keur wordt verstaan onder:

  • a. Waterscheidingen: de scheidingen, onder welke vorm en benaming ook, tussen gebieden met gelijke of verschillende waterstanden, die als zodanig in de legger zijn aangegeven en niet zijn begrepen onder de waterkeringen;

  • b. Beschermingszones: de als zodanig in de legger aangegeven gronden, gelegen aan weerszijden van de waterscheidingen;

  • c. Onderhoudsplichtigen: degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de waterscheidingen zijn aangewezen.

Hoofdstuk 5.1 Gebodsbepalingen

Gewoon onderhoud Artikel 28

De onderhoudsplichtigen van waterscheidingen dragen zorg voor het gewoon en dagelijks onderhoud, waaronder wordt verstaan het in goede staat onderhouden van de waterscheidingen door onder meer het maaien van gras en ruigte, het zodanig opsnoeien van bomen en andere houtgewassen zodat deze goed begaanbaar is, het egaliseren van molshopen en wielsporen en het herstel van beschadigingen.

Buitengewoon onderhoud  Artikel 29

De onderhoudsplichtigen van waterscheidingen dragen, onverminderd het bepaalde in deze keur aangaande gewoon onderhoud, zorg voor het in stand houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent vorm, afmeting en constructie van de waterscheiding.

Hoofdstuk 5.2 Verbodsbepalingen

Artikel 30

  • 1. Het is verboden de vorm, afmetingen of constructie van waterscheidingen te veranderen:

  • 2. Het is verboden in, op, onder of over waterscheidingen: 

    • a.

      (ont)gravingen te verrichten; 

    • b.

      werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen; 

    • c.

      voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

    • d.

      boringen te verrichten; 

    • e.

      seismische onderzoekingen te verrichten; 

    • f.

      explosiegevaarlijke materialen of inrichtingen te hebben; 

    • g.

      opgaande of delen van houtbeplantingen te hebben of aan te brengen.

  • 3. Het is verboden binnen de beschermingszones: 

    • a.

      (ont)gravingen te verrichten; 

    • b.

      werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen; 

    • c.

      voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan; 

    • d.

      boringen te verrichten; 

    • e.

      seismische onderzoekingen te verrichten; 

    • f.

      explosiegevaarlijke materialen of inrichtingen te hebben.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 5.1.

HOOFDSTUK 6 Wegen

Begripsomschrijvingen Artikel 31

  • In dit hoofdstuk van de keur wordt verstaan onder:

  • a. Wegen: wegen in de zin van de Wegenwet en in beheer van het hoogheemraadschap, daaronder mede begrepen bermen, taluds, tussenstroken bij twee of meer rijbanen, stoepen, glooiingen, sloten, duikers, sluizen, beschoeiingen en andere zich in die wegen bevindende of daarmee rechtstreeks verbonden werken.

  • b. Grens van de weg: 

    1. grens van hetgeen krachtens de definitie van wegen tot de weg wordt gerekend of - waar geen duidelijke grens kan worden aangegeven - de eigendomsgrens van het wegperceel. 

    2. voor de toepassing van de artikelen 35, 36, eerste lid, sub d, e en f, en artikel 37 eerste lid wordt de grens van een weg in elk geval geacht te liggen op tenminste 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen.

  • c. Kunstwerken: een civieltechnisch bouwwerk dat dient om een weg of verkeersbaan over een andere weg of verkeersbaan, een spoorweg, een vaarweg of ander oppervlaktewater heen, dan wel daaronder te voeren.

  • d. Inrit: de toegang naar een gebouw of besloten erf; een toegang door middel van een verlaagd trottoir of een verlaagde trottoirband vormt eveneens een inrit.

  • e. Uitrit: de uitgang van een gebouw of besloten erf; een uitgang door middel van een verlaagd trottoir of een verlaagde trottoirband vormt eveneens een uitrit.

  • f. Parkeerstroken: de langs de rijbaan gelegen verharding die is bestemd voor stilstaande of geparkeerde voertuigen.

  • g. Beplanting: bomen, heesters, rijs- en hakhout, struik- en andere gewassen, de wortels inbegrepen.

  • h. Wegmeubilair: openbare verlichting, verkeersborden, verkeerszuilen, verkeerslichteninstallaties, waarschuwingshekken, geleiderail, reflectorpalen en dergelijke voorzieningen ten dienste van het verkeer.

  • i. Wegmarkering: de in, op of aan de weg aangebrachte markeringen, zoals strepen, voorrangsaanduidingen, signaleringen en dergelijke.

  • j. Voertuigen: alle in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bedoelde voertuigen, indien en voor zover in deze keur niet anders is bepaald.

  • k. Verkeer: alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1, onder aj van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Hoofdstuk 6.1 Gebodsbepalingen

Onderhoud  Artikel 32

  • 1. Het onderhoud van de wegen omvat al hetgeen nodig is om de wegen in een goede staat te houden, zulks met inachtneming van hetgeen in de wegenlegger is omschreven.

  • 2. Tot het houden van de wegen in een goede staat behoort onder meer:

    • a.

      het houden van de kunstwerken in zodanige staat dat zij voor de goede toestand van de weg geen gevaar opleveren zodat de weggebruikers veilig en ongehinderd kunnen passeren; 

    • b.

      het in een tegen de achtergrond afstekende kleur bewerkt houden van leuningen van bruggen en andere kunstwerken; 

    • c.

      het in goede staat houden van wegmeubilair en wegmarkering.

  • 3. De onderhoudsplichtige van de beplanting draagt er zorg voor, dat: 

    • a.

      geen takken over de rijbanen uitsteken op geringere hoogte dan 4 meter; 

    • b.

      geen takken over de bermen en paden uitsteken op geringere hoogte dan 3 meter; 

    • c.

      hagen en struiken op bermen of grenzen van wegen steeds zodanig zijn gesnoeid dat zij geen gevaar of hinder voor de  weggebruikers kunnen veroorzaken en het vrije uitzicht in bochten en bij kruisingen met andere wegen niet belemmeren, een en ander onverminderd het bij enig wettelijk voorschrift te dezen ten aanzien bepaald.

Artikel 33

  • 1. Degene, die een recht van beplanting heeft, is verplicht van zijn voornemen tot het planten, vellen of rooien tenminste dertig dagen tevoren schriftelijk kennis te geven aan het bestuur en zich bij de uitvoering te gedragen naar de hem door dat gezag gegeven voorschriften en aanwijzingen.

  • 2. De rechthebbende op de beplanting is verplicht tot zodanig onderhoud, dat geen hinder of gevaar ontstaat voor het normale gebruik van de weg.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verwijdert de rechthebbende op de beplanting op last van het bevoegd gezag de bomen, takken of wortels, die dit gezag voor het normale gebruik van de weg hinderlijk of gevaarlijk acht, binnen de bij die lastgeving bepaalde termijn en evenzo de bomen die gestorven, omgewaaid of afgebroken zijn.

Artikel 34

Onverminderd de op dit punt bestaande wettelijke regelingen, is de rechthebbende op de beplanting verplicht de door storm of andere oorzaken op de weg gevallen gedeelten van die beplanting ten spoedigste zodanig te plaatsen dat het verkeer daarvan geen hinder ondervindt en deze gedeelten daarna binnen de door het bestuur te stellen termijn van de weg te verwijderen.

Hoofdstuk 6.2 Verbodsbepalingen

Artikel 35

Het is behoudens verkregen rechten en onverminderd het bepaalde in de Boswet verboden van de wegen gebruik te maken tot het planten, behouden of verwijderen van bomen, heesters, struikgewassen, rijs- en hakhout.

Artikel 36

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      een wegsloot te dempen of deze af te dammen, zulks onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze keur; 

    • b.

      de aard, de hoogte en/of breedte van de verhardingen te veranderen of op andere wijze verandering te brengen in de wijze van aanleg, zoals die is omschreven in de wegenlegger; 

    • c.

      bestaande kunstwerken te wijzigen of op te ruimen of nieuwe kunstwerken op, aan of in een weg aan te brengen; 

    • d.

      in een weg te graven, te roeren of te spitten; 

    • e.

      de rijbaan of rijbanen van een weg tijdelijk op te breken; 

    • f.

      daken, goten of riolen op of over de wegen te laten afwateren; 

    • g.

      aan een weg een bestaand wegdek, hetwelk met die weg tot dusverre geen verbinding had, dan wel een weg waarop deze verordening niet van toepassing is aan te sluiten; 

    • h.

      een overbrugging van (viaduct over) een weg te maken of een bestaande weg over een andere weg heen te leiden; 

    • i.

      een onderdoorgang van (tunnel onder) een weg te maken of een bestaande weg onder een andere weg door te voeren; 

    • j.

      op of in de wegen te leggen, te hebben of te gebruiken alle soorten van rails, waarlangs op enigerlei wijze vervoer kan plaatshebben met daarvoor ingerichte voertuigen, behalve rails ten dienste van spoorwegen, bedoeld in de Spoorwegenwet en ten dienste van spoor- en tramwegen, waarop de artikelen 2 en 3 van de Lokaalspoor- en Tramwegenwet van toepassing zijn; 

    • k.

      onverminderd daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen op een weg te plaatsen, te werpen, uit te gieten of te laten afvloeien voorwerpen of stoffen, welke aanleiding kunnen geven tot verontreiniging, benadeling, beschadiging of een slechte afwatering van de weg; 

    • l.

      aan degene, door wiens toedoen, handelen of nalaten één of meer voorwerpen of stoffen, als in het eerste lid bedoeld, op een weg zijn geraakt, deze daarop te laten; 

    • m.

      naar een weg uit te wegen; 

    • n.

      in- of uitritten te maken, te hebben of te wijzigen.

Artikel 37

  • 1. Het is verboden van de wegen gebruik te maken: 

    • a.

      tot het plaatsen van caravans, woonwagens, tenten en kramen;

    • b.

      tot het innemen van een vaste standplaats met voertuigen en dergelijke;

    • c.tot

      het innemen van een vaste standplaats voor de verkoop van waren;

    • d.

      tot het plaatsen en laten staan van lantaarn- en andere palen, onverminderd het bepaalde in de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen, van borden of zuilen met uitzondering van verkeerstekens, waarvan het plaatsen en aanbrengen bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn geregeld en van de door het bevoegd gezag daarmee gelijk te stellen verkeersaanduidingen; 

    • e.

      tot het maken en behouden van voetpaden en stoepen; 

    • f.

      tot het plaatsen en laten staan van gebouwen en andere getimmerten of constructies, pompen voor de verkoop van motorbrandstoffen, banken, tafels, muren, hekken, heiningen, afrasteringen, schotten, schuttingen en dergelijke; 

    • g.

      tot het daarboven of daarin maken en behouden van erkers, balkons en andere uitspringende constructiedelen of voorwerpen, of het daarover laten draaien van hekken, deuren, ramen, blinden of dergelijke; 

    • h.

      tot het maken en behouden van putten en het leggen en laten liggen van goten, riolen, duikers, buizen en kabels onverminderd het bepaalde in de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen; 

    • i.

      tot het plaatsen of leggen en laten staan of liggen van landbouw- en tuinbouwproducten, snoeisel, mest, afval of vuil van hout, grond of andere dergelijke voortbrengselen of stoffen of van stenen en andere materialen; 

    • j.

      tot het daarboven en daarover spannen en gespannen houden van touwen, draden en kabels en het hangen en laten hangen van voorwerpen, onverminderd het bepaalde in de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen; 

    • k.

      tot het langs de weg plaatsen of behouden van bijenkorven of bijenkasten op geringere afstand dan 20 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen; 

    • l.

      met een voertuig, waarvan de wielen niet zijn ontdaan van klei, modder, mest of andere stoffen, welke voor de weg schadelijk kunnen zijn of de veiligheid van het verkeer in gevaar kunnen brengen; 

    • m.

      tot het uitvoeren en behouden van enig niet elders in deze keur met name verboden werk, waardoor in de toestand van weg of werken verandering wordt gebracht.

  • 2. Het is langs de wegen verboden:

    • a.

      heggen en afscheidingen op kortere afstand dan 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen te hebben, aan te brengen of te behouden; 

    • b.

      verlichting, verlichte voorwerpen, reclames of licht- en geluidgevende voorzieningen en van (retro)reflecterende materialen voorziene voorwerpen aan te brengen of te behouden, op een zodanige wijze dat de veiligheid van het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht; 

    • c.

      binnen een afstand van tien meter uit de as van de weg werken te maken, te hebben, te vernieuwen of te wijzigen.

Hoofdstuk 6.3 Overige bepalingen

Artikel 38

  • 1. Met het oog op de behoeften van het verkeer en de veiligheid daarvan kan het bestuur nadere regels vaststellen omtrent het verkrijgen en handhaven van voldoende uitzicht bij in- en uitritten aan en bochten in of kruisingen van wegen. Deze regels bevatten de voorschriften die moeten worden in acht genomen ter verkrijging of handhaving van vorenbedoeld uitzicht.

  • 2. Het is verboden in strijd met de in het vorige lid bedoelde regels en ook overigens bij in- en uitritten aan en bochten in of kruisingen van wegen getimmerten of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorwerpen, dan wel beplantingen zodanig te plaatsen aan te brengen of te hebben, zodanig dat daardoor voor het verkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.

HOOFDSTUK 7  Overige verbodsbepalingen

Artikel 39

Het is verboden in het gebied van het hoogheemraadschap als bedoeld in artikel 1.2 van het reglement bevers, beverratten of muskusratten te houden of te hebben.

Artikel 40

Het is verboden in het gebied van het hoogheemraadschap werken uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij door middel van seismiek, geologische of bodemkundige onderzoekingen worden verricht.

Artikel 41

  • 1. Het is, onverminderd het bepaalde in de voorgaande artikelen van deze keur, verboden: 

    • a.

      in het gebied van het hoogheemraadschap als aangegeven op de kaart bij het reglement, als genoemd in artikel 1.2. van het reglement, leidingen te leggen, te wijzigen, te vernieuwen of te hebben, met een grotere diameter dan 0,10 meter of met een hogere maximale bedrijfsdruk van 10 bar voor het transport van vloeistoffen of vaste stoffen in suspensie; 

    • b.

      door de onder a. bedoelde leidingen, gassen of vloeistoffen of vaste stoffen in suspensie te transporteren.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het leggen, wijzigen, vernieuwen of hebben van leidingen voor het transport van drinkwater, ruw water of grond en het transporteren van drinkwater, ruw water of grond door deze leidingen, alsmede op leidingen van rioleringsnetten voor het transporteren van afvalwater.

  • 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel is eveneens van toepassing op de buitenzijde van de primaire waterkering, zomerkaden en overige waterkeringen tot  200 meter uit de begrenzing van die waterkeringen, doch niet verder dan tot het midden van de aangrenzende rivier.

HOOFDSTUK 8    Vergunningen

Artikel 42

  • 1. Het bestuur kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen door middel van een vergunning ontheffing verlenen.

  • 2. Een vergunning kan door het bestuur worden gewijzigd of ingetrokken.

HOOFDSTUK 9 Schouw

Artikel 43

  • 1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken en de beschermingszones volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

  • 2. De onderhoudsplichtigen moeten op de datum van de schouwvoering aan de onderhoudsverplichtingen hebben voldaan.

  • 3. Het bestuur kan, indien het zulks nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 4. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken van tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 5. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

HOOFDSTUK 10 Dijkbeveiligingsorganisatie

Artikel 44

Tot bewaking en verdediging van de waterkeringen bij dreigend gevaar, of tot verlening van hulp in geval van doorbraak, wordt door het bestuur een dijkbeveiligingsorganisatie ingesteld volgens een door het bestuur vast te stellen schema.

Artikel 45

Het bevel over deze organisatie berust bij de dijkgraaf of een door betrokkene aan te wijzen persoon.

Artikel 46

  • 1. De inwoners van het hoogheemraadschap zijn onverminderd het bepaalde in artikel 93 van de Waterschapswet tot bewaking en verdediging van de waterkeringen of tot het verlenen van hulp in geval van dijkdoorbraak of dreigend gevaar op eerste aanwijzing van het bestuur en bij dringend of dreigend gevaar als bedoeld in artikel 96 van de Waterschapswet op eerste aanwijzing van de dijkgraaf of de hoogheemraad die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en), verplicht tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten.

  • 2. De inwoners van het hoogheemraadschap en de ingelanden die geen inwoners zijn, zijn tot bewaking en verdediging van de waterkeringen of tot het verlenen van hulp in geval van dijkdoorbraak, bij dreigend gevaar op eerste aanwijzing van het bestuur en bij dringend en dreigend gevaar als bedoeld in artikel 96 van de Waterschapswet op eerste aanwijzing van de dijkgraaf of de hoogheemraad die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en), verplicht de bij hen in eigendom zijnde voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, materialen en gereedschappen, een en ander in goed bruikbare staat, met al het daarbij behorend bedienend personeel, onmiddellijk op de in de oproep of aanwijzing genoemde plaats en tijd aanwezig te hebben.

  • 3. Het bestuur kan terzake van de uitvoering van de voorgaande leden nadere regels stellen.

Artikel 47

  • Van de oproeping als bedoeld in artikel 50, eerste lid, zijn vrijgesteld:

  • a. personen beneden de 18- en boven de 60-jarige leeftijd;

  • b. predikanten en priesters van verschillende kerkgenootschappen;

  • c. militairen;

  • d. leden van de politie;

  • e. brandweerpersoneel;

  • f. artsen, verloskundigen en verplegend personeel;

  • g. burgemeesters, wethouders, gemeentesecretarissen, hoofden van gemeentewerken en secretariepersoneel van binnen het hoogheemraadschap gelegen gemeenten;

  • h. alle personen in overheidsdienst die door de uitoefening van hun functie verhinderd zijn aan de oproeping gevolg te geven;

  • i. personen die, blijkens een geneeskundige verklaring, niet in staat zijn de diensten te verrichten;

  • j. personen die ingedeeld zijn bij een ander dijkleger.

Artikel 48

De oproeping in geval van dreigend gevaar veroorzaakt door hoge waterstand, ijsbezetting en ijsgang en gewelddadige aanvallen van buitenaf of dergelijke, geschiedt door het bestuur of bij dringend of dreigend gevaar als bedoeld in artikel 96 van de Waterschapswet, door de dijkgraaf of de persoon die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en).

De opgeroepenen zijn verplicht, onverwijld binnen de bepaalde tijd op de aangewezen plaats(en) aanwezig te zijn en orders af te wachten.

Ze worden onder onmiddellijk bevel van hiertoe aangewezen perso(o)n(en) gesteld.

Artikel 49

De opgeroepenen kunnen zich met goedkeuring van de over hen gestelde leider door een ander geschikt persoon laten vervangen. Opgeroepenen, die naar het oordeel van de dijkgraaf of zijn vervanger uit welke hoofde dan ook ongeschikt worden geacht, worden door hem of op zijn lastgeving onmiddellijk ontslagen en vervangen.

Artikel 50

De opgeroepenen moeten alle opdrachten van de dijkgraaf of de door hem aangewezen perso(o)n(en) nauwkeurig opvolgen. Zij moeten op de wijze als hun bevolen op de waterkeringen wacht houden of wacht lopen, berichten overbrengen, opgedragen arbeid aan de waterkeringen of noodvoorzieningen verrichten en die werkzaamheden uitvoeren waartoe in het belang van de veiligheid opdracht is gegeven.

Door hiertoe aangewezen personen wordt op lijsten aantekening gehouden van de namen en werktijden van de ingezette manschappen. Bovendien houden ze aantekening van het aantal en de soort van ingezette voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede van de werktijden van de namen van de eigenaren en bedienend personeel. Deze lijsten worden na afloop van de werkzaamheden aan het bestuur ter hand gesteld.

Artikel 51

De opgeroepenen moeten de voorwerpen, hun bij hun opkomst vanwege het bestuur ter hand gestelde, in goede staat weer inleveren op de plaats van uitgifte.

Artikel 52

Voor de verrichte diensten en de inzet van verstrekkingen, als bedoeld in artikel 50, stelt het bestuur beloningen en vergoedingen vast, een en ander aan de hand van de dan geldende loonpeilen en normen. Bij deze vaststelling wordt rekening gehouden met de dag en het uur, waarop is gewerkt.

Artikel 53

Geen beloningen of vergoedingen worden betaalbaar gesteld voor opgeroepenen die niet of niet voldoende bekwaam ter bepaalde plaats en tijd aanwezig zijn of die voortijdig zijn vertrokken, respectievelijk weigerachtig of nalatig zijn tot het verrichten van opgedragen werk. Evenmin wordt een vergoeding toegekend voor verstrekkingen van ondeugdelijk materiaal of verstrekkingen, welke niet ter bepaalde plaats en tijd geschieden.

HOOFDSTUK 11 Schadevergoeding

Artikel  54

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

HOOFDSTUK 12 Strafbepalingen

Artikel 55

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

HOOFSTUK 13  Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 56

  • 1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór de inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 3. De op, aan, boven of in de wegen aanwezige werken, voorwerpen of toestanden, waaronder begrepen de in- en uitritten, waarvoor geen vergunning of ontheffing door een bevoegd gezag is verleend, worden voor de toepassing van deze keur geacht met ontheffing krachtens deze keur aanwezig te zijn, indien en voor zover de rechthebbende ten genoegen van het bestuur kan aantonen dat deze werken, voorwerpen of toestanden vóór 1 april 1950 ter plaatse aanwezig waren.

Leggers of kaarten Artikel 57

  • 1. Zolang de in artikel 1 bedoelde legger niet in werking is getreden blijven de keurzones, gebods- en verbodsbepalingen, onderhoudsplichtigen en afmetingen van kracht zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de keur.

  • 2. Voor de betreffende waterstaatswerken geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor de inwerkingtreding van de keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.

Citeerartikel en inwerkingtreding Artikel 58

  • 1. Deze keur kan worden aangehaald als “Keur van de Krimpenerwaard”.

  • 2. De Keur of Politieverordening van het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard, zoals vastgesteld bij besluit van de verenigde vergadering van 5 april 1990,  en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de verenigde vergadering van 4 juli 1996, wordt ingetrokken.

  • 3. Deze keur treedt in werking 8 dagen na bekendmaking daarvan.

  • Aldus vastgesteld in de openbare verenigde vergadering van de Krimpenerwaard op 10 juni 1998. Openbaar bekend gemaakt op 23 juni 1999. In werking getreden op 1 juli 1999. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van de verenigde vergadering van de Krimpenerwaard op 17 november 2004. Openbaar bekend gemaakt op 22 juni 2005. In werking getreden op 1 juli 2005.

TOELICHTING OP DE KEUR VAN DE KRIMPENERWAARD

Algemene toelichting

Inleiding

Voor het goed kunnen uitvoeren van taken heeft het hoogheemraadschap onder andere een keur nodig. Een keur, ook wel politieverordening genoemd, is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van waterkeringen, de waterhuishoudkundige infrastructuur en het handhaven van de peil van de waterstand en het in goede staat houden van de openbare wegen. Een keur vult landelijke en provinciale regelgeving aan. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan ontheffing verlenen van de in de keur vermelde verbodsbepalingen. De overtreding van een keur kan strafbaar worden gesteld. Verder is het mogelijk de gevolgen van handelen in strijd met de keur ongedaan te maken door het toepassen van bestuursdwang. Bestuursdwang is het afdwingen van een regel die door de regelplichtige niet wordt nagekomen. Dit omvat onder andere de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreder doen wegnemen van hetgeen in strijd met de regels is gedaan

Op grond van artikel 78 van de Waterschapswet heeft de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap de bevoegdheid tot het maken van verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het hoogheemraadschap zijn opgedragen. Een keur is een zodanige verordening met onder andere gebods-, verbods- en strafbepalingen. De bepalingen in deze keur bevatten geboden en verboden die zich richten tot derden.

Voor wat betreft de inrichting van deze keur is met name voor wat betreft de hoofdstukken Waterkeringen en Wateren gekozen voor een zo compact mogelijke opzet, waarbij ten aanzien van onder andere zaken als afmetingen, profielen, soorten watergangen en zoneringen, wordt verwezen naar de leggers, waar dit soort bepalingen naar hun aard meer thuishoren. Een en ander komt ook de leesbaarheid van de keur ten goede. In het vervolg zal hier nog nader bij worden stilgestaan.

Keur en legger

Het hiervoor genoemde uitgangspunt heeft in zijn algemeenheid er toe geleid dat in deze keur specifieke begrippen, zoals kruin, teen en dergelijke, die worden gehanteerd om de begrenzingen van bepaalde waterstaatswerken aan te geven, niet worden gehanteerd omdat die begrippen niet geschikt zijn om de begrenzingen van alle typen waterkeringen of wateren aan te geven.

Voor het merendeel van de bij het hoogheemraadschap in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge het reglement dienen te worden vastgelegd in leggers, waarin de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen ten aanzien van deze werken worden aangewezen. In de keur wordt aan de legger een verderstrekkende betekenis toegekend dan nu meestal het geval is.  Het aangeven van begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven maar door verwijzing naar de legger, waarin deze begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen. De terminologie die tot nu toe is gebruikt om de fysische begrenzingen van waterstaatswerken in de keur te omschrijven is echter van dien aard dat voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten veelal niet duidelijk is waar de exacte begrenzingen van deze werken liggen, terwijl die begrenzingen zich bovendien aan het oog kunnen onttrekken doordat ze zich op een in het veld niet aanwijsbaar punt (onder water, onder een steunberm of elders in de grondmassa) bevinden (theoretisch profiel).  De in deze keur gekozen constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysische begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.

Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerk (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk uit te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is. In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, wat de onderhoudsverplichting omvat en tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een overeenkomstige procedure voorgeschreven zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

In dit verband wordt hier nog een vermeld dat de legger sec geen constituerende werking heeft. Bij de vaststelling van onderhoudsverplichtingen in leggers worden in principe geen onderhoudsverplichtingen in het leven geroepen, maar wel bestaande onderhoudsverplichtingen vastgelegd. De verplichtingen worden in het leven geroepen door het reglement voor het hoogheemraadschap of de keur.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1      ALGEMENE BEPALINGEN

Legger Artikel 1

Als legger wordt in deze keur aangemerkt, elke legger, ligger of staat van werken, waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens de wet, bij reglement of provinciale verordening. De keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen omdat deze vereisten over het algemeen in de regeling, waarin de vaststelling wordt voorgeschreven zijn vervat. De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van “primaire waterkeringen” tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. In het reglement is voorts bepaald dat het hoogheemraadschap voor (bepaalde) waterstaatswerken, waarover het hoogheemraadschap het beheer voert een legger vaststelt.

Hoofdelijke aansprakelijkheid Artikel 2

In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat wanneer er sprake is van gebruikers van percelen met een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, de in de keur aan eigenaren opgelegde verplichtingen op die gebruikers rusten. Zakelijke rechten, rechten die men tegenover een ieder kan handhaven, zijn, naast de eigendom, bijvoorbeeld erfpacht en opstal. Een persoonlijk recht, een recht dat men tegenover een bepaalde persoon of groep van personen kan handhaven, is bijvoorbeeld bruikleen of huur.

In het tweede lid is bepaald dat de gebruikers van percelen met een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, naast de eigenaar, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de aan de eigenaren opgelegde verplichtingen. Het zijn namelijk vaak de gebruikers en niet de eigenaren die bij machte zijn aan de verplichtingen uit de keur te voldoen.

Gedoogplichten Artikel 3

De gedoogplichten voor de eigenaren van waterstaatswerken en van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in artikel 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen in de Waterstaatswet 1900 staan hier niet in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verdergaande gedoogplichten uit andere hoofde voortvloeien.

Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers tenminste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd door middel van openbare bekendmaking en/of schriftelijke kennisgeving. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.

HOOFDSTUK 2      WATERKERINGEN

Waterkeringen Artikel 4

Voor alle waterkeringen worden twee zones onderscheiden: de waterkering en de beschermingszone, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzing van deze zones worden in de legger bepaald. Daarbij is voor ogen gehouden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van de gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen mag plaatshebben.

Beschermingszones

Als beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van een waterkering, die als zodanig op de legger zijn aangegeven. Voor de dimensionering van de beschermingszones van waterkeringen wordt uitgegaan van de afmetingen van de zogenaamde invloedslijnen, die technisch worden bepaald. De invloedslijn van de waterkering begrenst de strook grond ter weerszijden van de waterkering die technisch/fysisch beschouwd de stabiliteit van de waterkering mede waarborgt (onder maatgevende omstandigheden).  Voor de beschermingszones gelden niet de verbodsbepalingen die voor de waterkeringen zijn vermeld.

Onderhoudsplichtigen

Naast de onderhoudsverplichtingen die door een hogere regeling dan de keur worden opgelegd of bij overeenkomst tot stand komen, kan het hoogheemraadschap bij de keur onderhoudsverplichtingen in het leven roepen. In dit artikel worden als onderhoudsplichtigen aangewezen degenen die in de legger het uitvoeren van gewoon en buitengewoon onderhoud opgelegd krijgen.

Gewoon onderhoud Artikel 6

In deze bepaling is omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. Wat het onderhoud omvat, wordt voor zover nodig in de legger omschreven.

Buitengewoon onderhoud Artikel 7

Onder buitengewoon onderhoud van de waterkering moet worden verstaan het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger vastgestelde omtrent de vorm, afmeting en constructie. Deze bepaling richt zich tot derden-onderhoudsplichtigen, niet tot het hoogheemraadschap als beheerder van de waterkering. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen verplicht zijn waterkeringen in stand te houden doet zich vooral voor bij kunstwerken.

In het tweede lid wordt bepaald dat het in de periode van 1 oktober tot 1 april niet is toegestaan buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan vermeld in artikel 6, te verrichten aan de waterkeringen bestemd tot het keren van rivierwater. Vooral in deze periode kan hoog water optreden, zodat het hoogheemraadschap niet kan toestaan dat de waterkerende functie van waterkeringen dan door buitengewoon onderhoud kan worden aangetast.

In het laatste lid regelt dat de oorspronkelijke vorm, afmeting en constructie van de waterkering moeten worden gehandhaafd zolang er nog geen legger is en geen kaart waarop vorm, afmetingen en constructie zijn aangegeven.

Verbodsbepalingen Artikel 11

In dit artikel zijn verboden opgenomen die gelden voor de waterkeringen en verboden die gelden voor de waterkeringen en de beschermingszones. De verboden die gelden voor de waterkeringen gaan verder dan de verboden voor de beschermingszones. Handelingen die binnen de waterkeringen plaats vinden zullen immers in het algemeen gesproken meer invloed hebben op de waterstaatsbelangen dan handelingen in de beschermingszones. Toch kunnen bepaalde handelingen in de beschermingszones een dusdanig “impact” hebben dat hiervoor een beperkt keurregime moet gelden. Ten denken valt hier aan zaken als gasboringen, seismisch onderzoek en afgravingen. Een aantal verboden in dit artikel behoeven enige nadere toelichting.

(lid 1, sub b) Onder werken worden in dit verband onder andere verstaan: palen, afrasteringen, borden, verhardingen, trappen, leidingen, tanks en drukvaten.

(lid 1, sub f, ten eerste) Dit eerste onderdeel van lid 1, sub f is opgenomen om de op of aan de waterkeringen aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering te beschermen.

(lid 1, sub 1, ten zesde) Onder het begrip “huisdieren”, genoemd in artikel 11, moeten alle gedomesticeerde (dat wil zeggen tot huisdier gemaakte) dieren worden verstaan. Dit kan vee zijn, zoals paarden, runderen, schapen en geiten, maar ook gevogelte als kippen en ganzen, en verder ook huisdieren in de zin waarin wij tegenwoordig het woord te gebruiken, zoals honden. De houders van alle gedomesticeerde dieren mogen deze dieren niet houden of laten lopen op de waterkering omdat ze daar schade kunnen veroorzaken waardoor het waterkerend vermogen van de waterkering kan worden aangetast.

(lid 1, sub j) Het hoogheemraadschap houdt met deze bepaling de mogelijkheid open (delen van) de waterkering tot verboden gebied voor het publiek te maken. Zo’n verbod zal niet gelden voor rechthebbenden (zakelijk en persoonlijk gerechtigden). Het hoogheemraadschap kan hun rechten niet zo vergaand beperken dat het feitelijk gebruik onmogelijk wordt. Als het hoogheemraadschap overgaat tot het instellen van een verbod, kan dit met bijvoorbeeld borden worden aangegeven.

HOOFDSTUK 3      WATEREN

Begripsomschrijvingen Artikel 12

Wateren (lid a)

Om in het algemeen deel van de toelichting vermelde redenen wordt in de keur niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld kanalen, sloten, meren, plassen en overige wateren), maar wordt één begrip “wateren” gehanteerd. Niet gekozen is voor de veel gehanteerde begrippen watergangen of waterlopen omdat deze begrippen slechts op species van het genus wateren zien. De waterbodems en taluds worden in de keur onder de wateren begrepen.

De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij twee zones kunnen worden onderscheiden: de wateren en de beschermingszones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden bepaald en vastgelegd in de legger. Daarbij is voor ogen gehouden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van de gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren (de af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water) mag plaatshebben.

Onderhoudsplichtigen (artikel 12, lid d)

Naast onderhoudsverplichtingen die door een hogere regeling dan de keur worden opgelegd of overeenkomst tot stand komen, kan het hoogheemraadschap bij de keur onderhoudsverplichtingen in het leven roepen. In dit lid worden als onderhoudsplichtigen aangewezen degenen die in de legger tot het uitvoeren van gewoon en buitengewoon onderhoud verplicht zijn. Ingeval de legger nog niet is vastgesteld en er ook geen kaarten zijn waarop de onderhoudsplichtigen en de onderhoudsverplichtingen zijn af te lezen, wordt verwezen naar overgangsartikel 57 van de keur. Hierin is bepaald dat dan het gewoon en buitengewoon onderhoud moet worden uitgevoerd door degenen die vóór de inwerkingtreding van de keur als onderhoudsplichtige zijn aangewezen.

Gebodsbepalingen Artikel 13

In deze bepaling is omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. Indien ten aanzien van oevers door aangelanden voorzieningen al dan niet op grond van ontheffing zijn aangebracht, dienen deze uiteraard door betrokkenen of de rechtsopvolgers te worden onderhouden. Voor het hoogheemraadschap is het erg belangrijk dat de afvoer en/of aanvoer van water niet wordt gehinderd door inzakking van oevers en taluds. Daarom is dit artikel opgenomen, zodat van onderhoudsplichtigen van wateren in voorkomende gevallen verlangd kan worden dat zij oevers en taluds zodanig onderhouden dat inzakking wordt voorkomen.

In de legger zal het hoogheemraadschap zelf als onderhoudsplichtige worden vermeld voor wat betreft het instandhouden van het waterhuishoudkundig profiel van ondermeer de hoofdwatergangen. Voor de overige watergangen zal het onderhoud merendeels bij derden liggen. Van belang is hier ook onderdeel d, waarin is bepaald dat wateren, die ruimere afmetingen hebben dan in de legger voorgeschreven, op die ruimere afmetingen moeten worden onderhouden. Dit geldt ook voor het buitengewoon onderhoud (artikel 13, lid 3) De schouw zal zich hierop moeten richten.

Buitengewoon onderhoud Artikel 14

(lid 1) Onder buitengewoon onderhoud van wateren moet worden verstaan het in stand houden van deze wateren overeenkomstig het in de legger vastgelegde over de vorm, afmeting en constructie. Deze bepaling richt zich tot derden-onderhoudsplichtigen, niet tot het hoogheemraadschap.

(lid 2) Het tweede lid regelt dat de oorspronkelijke vorm, afmeting en constructie van de wateren moet worden gehandhaafd zolang (nog) geen legger is vastgesteld.

Specieberging Artikel 19

(lid 1) Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 regelt dat bij verordening kan worden bepaald dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moeten worden ontvangen die tot behoorlijk onderhoud voor de af- en aanvoer van water uit de watergang moet worden verwijderd. Het hoogheemraadschap kan op grond hiervan in de keur de ontvangstplicht van specie vastleggen. De ontvangstplicht van specie zal niet onder alle omstandigheden onverkort gehandhaafd kunnen worden. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen bijvoorbeeld verhinderen dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Hier kan dan wel betalingsplicht tegenover staan.

(lid 2) De specie die op grond van het eerste lid op percelen is gedeponeerd, moet binnen zes maanden door de eigenaren van die percelen zijn verwijderd van de beschermingszone. Ook de specie die eigenaren zelf uit de wateren hebben verwijderd, moet binnen zes maanden worden opgeruimd. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat de specie in de wateren terecht komt en zo de afvoer en/of aanvoer van water hindert. Verder wordt zo voorkomen dat door specie de toegankelijkheid voor onderhoudsmachines wordt belemmerd.

Verbodsbepalingen Artikel 20

In dit artikel zijn verboden opgenomen die alleen gelden voor de wateren en daarnaast verboden die gelden voor de beschermingszones. Hierbij is steeds voor ogen gehouden dat verbodsbepalingen slechts dienen ter bescherming en veilig stellen van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren (af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water).

Verandering of demping

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a en b is het verboden de vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren te dempen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden. Zo kunnen veranderingen in vorm of constructie van wateren, respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere niet gewenste richting wordt afgevoerd, dan wel de af- of aanvoer van water wordt gehinderd. Het veranderen van de afmeting van wateren respectievelijk het dempen van wateren beïnvloedt het bergend vermogen van de betrokken wateren.

Met de verdere verbodsbepalingen vermeld onder dit artikel wordt beoogd de wateraan- en afvoer en de instandhouding van de wateren (onder andere onderhoudsbelangen) als zodanig te waarborgen. In dit verband wordt verder vermeld dat verbodsbepalingen, rechten van derden als zodanig niet opzij kunnen zetten. Als voorbeeld kan worden genoemd een verbod tot het plaatsen van fuiken c.a. Zo’n verbod geldt uiteraard onverlet heerlijke visrechten of anderszins zakelijke rechten die ter plaatse gelden.

HOOFDSTUK 4      BIJZONDERE WATERSTAATSWERKEN

De onder dit hoofdstuk opgenomen artikelen dienen ter bescherming c.q. instandhouding van de goede werking van de bemalingsinrichtingen, sluizen, duikers en stuwen.

HOOFDSTUK 5      WATERSCHEIDINGEN

De onder dit hoofdstuk opgenomen artikelen met gebods- en verbodsbepalingen dienen ter bescherming c.q. instandhouding van de waterscheidingen.

HOOFDSTUK 6      WEGEN

Begripsomschrijvingen

Bij de definiëring is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de begrippen, zoals deze ook in de verkeersregelgeving (Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer) worden gebruikt.

In de praktijk blijkt in veel gevallen de begrenzing van de weg onduidelijk te zijn. Met name bij verheling van weg en naastliggend eigendom is het moeilijk op te treden tegen belemmeringen voor het verkeer. Bij de definitie voor wegen is nadrukkelijk gepoogd in die gevallen, waarin een minimale maat voor bermen moet worden gehanteerd uit een oogpunt van wegbelang, doch deze grens niet volgens de algemene omschrijving kan worden bepaald, de grens in elk geval te fixeren op 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen.

Artikel 32

In dit artikel wordt met name de onderhoudsplicht voor de wegbeheerder en derden aangegeven. Het eerste en tweede lid richt zich met name op de wegbeheerder/onderhoudsplichtige terwijl het derde lid zich met name richt op derden. De eerste twee leden moeten worden gezien als een inspanningsverplichting in de richting van de wegbeheerder/onderhoudsplichtige, welke leden uit een oogpunt van rechtszekerheid ook in de richting van de onderhoudsplichtige zijn opgenomen.

Verbodsbepalingen

De artikelen 35 tot en met 38 beogen enerzijds een oneigenlijk gebruik van de weg tegen te gaan en anderzijds aantasting van de weg te voorkomen.

HOOFDSTUK 8      VERGUNNINGEN

Van de in de keur gestelde verboden kan het bestuur ontheffing verlenen. Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk IV, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een vergunning en de daaraan te verbinden voorschriften is de bescherming van de waterstaatkundige belangen de invalshoek.

HOOFDSTUK 9      SCHOUW

De schouwvoering, als genoemd in de hoofdstuk, betreft met name de schouw op het gewoon en buitengewoon onderhoud van de waterkeringen en de wateren. Ten behoeve van de schouw dient het bestuur een schema op te stellen, waarop onder andere vermeld wordt waar en in welk jaar (buitengewoon onderhoud) zal worden geschouwd. Zo nodig kan het bestuur een extra schouw voeren, bijvoorbeeld wanneer in een bepaald jaar de wateren snel dichtgroeien.

HOOFDSTUK 10    DIJKBEVEILIGINGSORGANISATIE

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 93 van de Waterschapswet, waarin is bepaald dat de regeling en aard en de duur van de verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten c.q. het beschikbaar stellen van goederen c.a. in het kader van de dijkbewaking geschiedt bij verordening van het waterschap.

HOOFDSTUK  11   SCHADEVERGOEDING

Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

HOOFDSTUK 12    STRAFBEPALINGEN

In deze keur is de maximum straf opgenomen die volgens de Waterschapswet op overtreding van de keur kan worden gesteld: drie maanden hechtenis of een bedrag van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht. Naast de mogelijkheid van strafoplegging door de rechter, als genoemd in artikel 55 van de keur kan het bestuur op grond van de Waterschapswet en Algemene wet bestuursrecht bestuursdwang toepassen en een dwangsom opleggen.

HOOFDSTUK 13    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Deze artikelen beogen rechten en plichten zoals deze gelden voor de inwerkingtreding van deze keur in stand te houden.