Regeling vervallen per 01-01-2016

Keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2015

Intitulé

Keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Keur van Schieland en de Krimpenerwaard dec 2009

Hoofdstuk 1.       Algemene bepalingen

Artikel 1.1  Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewaterlichaam halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewaterlichaam naar een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • d.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • e.

    bestuur: het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;

  • f.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • g.

    coupure: doorsnijding van een dijklichaam waarvan de opening bij hoogwater kan worden afgedicht.

  • h.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • i.

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa.

  • j.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater;

  • k.

    kunstwerken: waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap, dan wel uit andere hoofde behoren tot een waterkering of gelegen zijn in of over een water;

  • l.

    legger: staat van waterschapswerken, als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet, waarin de ligging, vorm, afmetingen, constructie en onderhoudsplichtigen van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven;

  • m.

    lozen: het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

  • n.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • o.

    oppervlaktewaterlichaam: vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • p.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • q.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met bijbehorende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • r.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • s.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk, bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 6.2 bedoelde kaart is aangegeven;

  • t.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • u.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • v.

    Wet: Waterwet.

Artikel 1.2  Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1 De verplichtingen ingevolge deze Keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2 Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze Keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3 Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2.      Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1 Visplan

  • 1 Het is verboden vis uit te zetten of te ontrekken in oppervlaktewaterlichamen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan als bedoeld in lid 2.

  • 2 De in het beheergebied van het hoogheemraadschap opererende visrechthebbenden overleggen aan het bestuur een visplan mede ten behoeve van de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen.

  • 3 Het bestuur is bevoegd nadere regels vast te stellen met betrekking tot de inhoud en de wijze van totstandkoming van het in het tweede lid bedoelde visplan.

  • 4 De visplannen worden voor het eerst ingediend uiterlijk op 1 januari 2013.

  • 5 De visplannen behoeven de goedkeuring van het bestuur, welke wordt gegeven binnen twaalf weken na de indiening van het visplan bij het bestuur.

Artikel 2.2 Waterplanten

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur (water)planten aan te brengen in oppervlaktewaterlichamen.

Hoofdstuk 3.      Beheer van Waterstaatswerken

Artikel 3.1  Afrasteringen

  • 1 De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2 Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 3.2  Coupures en sluizen

  • 1 De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

  • 2 De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken in waterkeringen dienen door de eigena­ren in goede staat te worden gehouden; zo vaak dit door het bestuur nodig wordt geoordeeld dient de goede werking te worden getoond.

  • 3 De eigenaren van de in de waterkeringen voorkomende afsluitbare kunstwerken of de daaraan grenzende werken zijn verplicht toe te staan dat daarin, daaraan of daarop vanwege het waterschap voorzieningen worden aangebracht voor het plaatsen c.q. bevestigen van de voor afsluiting van de kunstwerken bestemde keermiddelen. Voorts zijn zij verplicht toe te staan dat de afsluitbare kunstwerken door of namens het bestuur worden gesloten indien zulks ten behoeve van de waterstaatszorg nodig is.

  • 4 In geval van hoge rivierstand, ijsgang, overstroming of andere buitengewone omstandigheden, moeten de bevelen, die door het bestuur worden gegeven tot het sluiten of openhouden van de afsluitbare kunstwerken en tot het inleggen of uithalen van schot­balken voor sluizen en duikers door de beheerders dan wel door de onder­houds­plichtigen van die werken onmid­dellijk worden uitge­voerd.

Artikel 3.3  Stuwen

  • 1 De eigenaren van stuwen kunnen door het bestuur verplicht worden deze op een daarbij bepaald stuwpeil te stellen.

  • 2 Het bestuur besluit omtrent de aanwijzing van stuwen en van stuwpeilen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.4      Keermuren

De eigenaren van grondkerende muren die een waterstaatkundige functie hebben dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door het bestuur worden ontbloot teneinde het  bestuur of de door hem daartoe aangewezen personen in de gelegenheid te stellen de staat van onderhoud van die muren te onderzoeken en na dit onderzoek eveneens op eerste aanschrijving van het bestuur en met inachtneming van te geven voorschriften, één en ander weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.

Artikel 3.5  Buizen e.d. boven oppervlaktewaterlichamen.

De eigenaren van gronden gelegen aan oppervlaktewaterlichamen, waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het hoogheemraadschap, dienen er voor te zorgen dat de eindbuizen van draineer-, riool-, aan- en afvoerleidingen, die hierin uitmonden, duidelijk zichtbaar of gemarkeerd zijn en afrasteringen tijdens de uitvoering van het onderhoud zijn weggenomen. Eindbuizen, die naar het oordeel van het bestuur niet kunnen worden weggenomen, dienen voldoende te worden gemarkeerd.

Artikel 3.6  Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

Artikel 3.6.1  Onderhoud aan waterkeringen

  • Gewoon onderhoud

  • 1 Onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor:

    • a.

      het in stand houden van de bekledingen, grasmat en andere begroeiingen dienende tot verdediging van de waterkering.

    • b.

      het vrijhouden van ruigten, waaronder distels en netels;

    • c.

      het herstellen van beschadigingen;

    • d.

      het dichten van gaten;

    • e.

      het bestrijden van wild dat de waterkering schaadt, met uitzondering van muskusratten;

    • f.

      het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;

    • g.

      het onderhoud van houtgewas. 

    Buitengewoon onderhoud

    • 2

      De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, richting, vorm, afmeting en constructie.

    • 3

      Aan waterkeringen gelegen langs de Nieuwe Maas, de Lek en de Hollandsche IJssel mag in de jaarlijkse periode van 1 oktober tot 15 april geen buitengewoon onderhoud worden uitgevoerd.

    • 4

      De onderhoudsplichtigen van waterkeringen, waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de vorm, afmeting en constructie bij de inwerkingtreding van deze keur.

    • 5

      Daar waar een waterkering ruimere afmetingen heeft dan in de legger is voorgeschreven, moeten deze op de bestaande afmetingen worden onderhouden.

    Ondersteunende kunstwerken en werken

    • 6

      De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

 Artikel 3.6.2  Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

  • Gewoon onderhoud

  • 1 De onderhoudsplichtigen tot gewoon onderhoud van oppervlaktewaterlichamen dragen te dien aanzien zorg voor:

    • a.

      het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen of kunnen hinderen;

    • b.

      het vóór de door het bestuur vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien en verwijderen van begroeiingen, anders dan die dienen tot  verdediging van de

      taluds,tenzij naar het oordeel van het bestuur deze begroeiingen het waterbeheer niet hinderen.

    • c.

      het in stand houden van de oevers en de boven water gelegen taluds, met inbegrip van het afsteken en ophalen van de kanten, alsmede van de daartoe  behorende ­ wer­ken, voorzover dat nodig is om te voorko­men dat door inzakking de af- en/of aanvoer en/of de berging van water wordt gehin­derd;

    • d.

      het zodanig opsnoeien van de over de betref­fende oppervlaktewaterlichamen en de over de onderhoudsstrook hangende houtgewas­sen dat het onder­houd en de

      bereikbaarheid niet worden belemmerd.

    • 2

      Op percelen, gelegen langs oppervlaktewaterlichamen die door of onder toezicht van het hoogheemraadschap worden onderhouden, moet het vrijkomende drijfvuil en overige bij het onderhoud vrijkomende voorwerpen worden ontvangen.

    Buitengewoon onderhoud

    • 3

      De onderhoudsplichtigen tot buitengewoon onderhoud zijn verplicht tot instandhouding overeen­komstig het in de legger bepaalde omtrent rich­ting, vorm, afme­ting en constructie.

    • 4

      Daar waar een oppervlaktewaterlichaam ruimere afmetingen heeft dan in de legger is voorgeschreven, moet dit op de bestaande afmetingen worden onderhouden.

Artikel 3.7  Dijkleger

  • 1 Tot bewaking en verdediging van de waterkeringen bij dringend of dreigend gevaar, of tot hulp in geval van doorbraak, stelt het bestuur een dijkle­ger samen. De leden van het dijkleger worden benoemd en ontslagen door het bestuur. Een van de leden wordt door het bestuur benoemd tot voorman.

  • 2 Het bevel over het dijkleger berust bij de dijkgraaf of de hoog­heemraad die hem vervangt.

  • 3 De oproeping van het dijkleger in geval van dringend of dreigend gevaar geschiedt op bevel van de dijkgraaf door de voorman of door een door de dijkgraaf aangewezen medewerker van het waterschap. De opgeroepenen zijn verplicht onverwijld binnen de bepaalde tijd op de aangewezen plaats aanwezig te zijn.

  • 4 De leden van het dijkleger moeten alle in het belang van de veilig­heid gegeven orders van de dijkgraaf of de door hem aangewezen personen nauwkeu­rig opvolgen.

  • 5 De leden van het dijkleger ontvangen voor de verrichte diensten een vergoeding. De hoogte van de vergoeding per uur wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld, rekening houdend met het dag en het uur waarop de diensten zijn verricht.

  • 6 Onverminderd de voorgaande artikelen en het bepaalde in artikel 5.30 van de Waterwet zijn de inwoners van het hoogheemraadschap tot bewaking en verdediging van de waterkeringen of tot het verlenen van hulp in geval van dijkdoorbraak of dreigend gevaar op eerste aanwijzing van het bestuur en bij dringend of dreigend gevaar als bedoeld in artikel 5.28 van de Waterwet op eerste aanwijzing van de dijkgraaf of de hoogheemraad die hem vervangt of de door hem aangewezen perso(o)n(en), verplicht tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten.

  • 7 Het bestuur kan tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dringend gevaar of tot verlening van hulp in geval van dijkdoor­braak de inwoners van het waterschap en de ingelanden, die geen inwoner zijn, verplichten voer- en vaartuigen, tractoren, grondver­zetmachines en andere werktuigen, alsmede materialen en gereed­schappen ter beschikking te stellen met al het daarbijbehorend bedienend personeel. Deze verplichte ter beschik­kingstelling kan ten hoogste voor een periode van 3 dagen worden opgelegd. Het bestuur kent naar redelijkheid en billijkheid een schadeloos­stel­ling toe bij gebruikmaking van zijn bevoegd­heden ingevolge dit artikel.

  • 8 Het bestuur kan terzake van de uitvoering van de voorgaande leden nadere regels stellen.

Hoofdstuk 4.      Handelingen in het watersysteem

Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 4.1  Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen of aan te tasten;

    • c.

      vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden;

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven;

    • f.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald;

    • g.

      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

    • h.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

    • i.

      binnen 50 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie of een ander peilregelend kunstwerk een ligplaats in te nemen met een schip, fuiken of ander vis-tuig te hebben dan wel te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen;

    • j.

      zich door middel van een mechanisch voortbewogen vaartuig te verplaatsen met een hogere snelheid dan 6 kilometer per uur;

    • k.

      vaartuigen of vlotten onbeheerd op oppervlaktewaterlichamen te laten drijven;

    • l.

      vaste ligplaats met een vaartuig in te nemen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het bestuur binnen de beschermingszone van een waterstaatswerk:

    • a.

      werken te maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of op te ruimen;

    • b.

      opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen of aan te tasten;

    • c.

      boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- en delfstoffen;

    • d.

      kabels te leggen, hebben, herstellen, wijzigen of op te ruimen;

    • e.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • f.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

  • 3 Het is verboden zonder vergunning van het bestuur oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) met elkaar in verbinding te brengen.

  • 4 Het is verboden wijziging te brengen in de richting, vorm, afmetin­gen of constructie van de voorboezem of deze geheel of gedeeltelijk te dempen of af te sluiten. De voorboezem bestaat uit het Buizengat, het Boerengat, het Haring­vliet, de Oude Haven, de Wijnhaven, de Scheepmakershaven en de Leuvehaven te Rotterdam en alle daarmede in open verbinding staande oppervlaktewaterlichamen, gelegen binnen de grenzen van het taakgebied waterke­ring.

Artikel 4.2  Watervergunning overige bepalingen

Het is zonder vergunning in het gebied van het hoogheemraadschap verboden:

  • a.

    bevers, beverratten of muskusratten te houden of te hebben;

  • b.

    werken uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij door middel van explosieven geologische of bodemkundige onderzoekingen worden verricht;

  • c.

    binnen 100 meter uit de begrenzingen van een waterkering:  wijzigingen in de grondwaterstand aan te brengen dan wel leidingen te leggen of te hebben met een hogere maximale bedrijfsdruk dan 10 bar;

  • d.

    binnen een afstand van 400 meter uit windwatermolens werken en (opgaande) beplantingen aan te brengen of te hebben

  • e.

    verharde oppervlakten aan te brengen met een totale oppervlakte van meer dan 500 m², waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, wordt geloosd op het oppervlaktewaterlichaam;

  • f.

    werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van het grondwater is te verwachten;

  • g.

    werken te maken of te hebben of handelingen te verrichten die direct of indirect verzilting kunnen veroorzaken of bevorderen.

Artikel 4.3   Watervergunning voor  aan- en afvoeren, lozen en onttrekken van water

  • 1 Het is verboden water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar, aan te voeren uit, te lozen in of te onttrekken aan andere oppervlaktewaterlichamen indien daarbij:

    • a

        wat primaire oppervlaktewaterlichamen betreft:

      - meer dan 500 m3 per uur kan worden afgevoerd of geloosd;

      - meer dan 100 m3 per uur kan worden aangevoerd of onttrokken

    • b

        wat overige oppervlaktewaterlichamen betreft:

      - meer dan 100 m3 per uur kan worden afgevoerd of geloosd;

      -  meer dan 50 m3 per uur kan worden aangevoerd of onttrokken

  • 3 Degene die water aan- of afvoert, loost of onttrekt doet daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer kunnen bedragen dan de genoemde hoeveelheden.

  • 4 Het is verboden water aan– en af te voeren, te onttrekken of te lozen indien het bestuur een zodanig verbod heeft bekendgemaakt op grond van grote schaarste of overvloed aan water, verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan.

Artikel 4.4  Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      grondwater te ontrekken of te infiltreren in de milieubeschermingsgebieden voor grondwater, volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Zuid-Holland, of in door het bestuur aangewezen kwetsbare gebieden;

    • b.

      in andere dan de onder het eerste lid onder a, genoemde gebieden:

      - grondwater te onttrekken ten behoeve van het tijdelijk of permanent droog houden of beschermen van ondergrondse bouwwerken; 

      - grondwater te ontrekken indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 10 m3 per uur of 12.000 m3 per jaar; 

      -  water in de bodem te infiltreren.

  • 2 Geen vergunning krachtens het eerste lid onder a is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

    • a.

      bronbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 60 m3 per uur, 20.000 m3 per maand en 50.000 m3 in totaal en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van zes maanden;

    • b.

      proefbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 60 m3 per uur en 20.000 m3 in totaal en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van een maand;

    • c.

      grondwatersanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15 m3 per uur en 4.200 m3 per maand en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van vier jaar;

    • d.

      bodemsanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 60 m3 per uur, 20.000 m3 per maand en 50.000 m3 in totaal en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van zes maanden.

  • 3 Geen vergunning krachtens het eerste lid onder b is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

    • a.

      bronbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 150 m3 per uur, 50.000 m3 per maand en 200.000 m3 in totaal en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van zes maanden;

    • b.

      proefbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 150 m3 per uur en 50.000 m3 in totaal en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van een maand;

    • c.

      grondwatersanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15 m3 per uur en 4.200 m3 per maand en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van vier jaar;

    • d.

      bodemsanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 150 m3 per uur, 50.000 m3 per maand en 200.000 m3 in totaal en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van zes maanden;

    • e.

      beregening, bevloeiing of veedrenking, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 60 m3 per uur en 50.000 m3 in totaal en de onttrekking niet langer dan vijf maanden per jaar in gebruik is;

    • f.

      een noodvoorziening;

    • g.

      overige doeleinden, indien de hoeveelheden te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 10 m3 per uur en 50.000 m3 per jaar en voorzover voor een ander doel dan koeling.

  • 4 Geen vergunning krachtens het eerste lid is vereist, indien het gaat om het onder vrij verval onttrekken van grondwater bij de ontwatering en afwatering van gronden mits met ontwateringsmiddelen die niet dieper reiken dan het ter plaatse geldende oppervlaktewaterpeil’.

  • 5 Het bestuur kan bij besluit een kaart waarin kwetsbare gebieden zijn aangewezen vaststellen dan wel wijzigen.

  • 6 Inrichtingen en/of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden als één inrichting.

  • 7 In aanvulling op het voorgaande lid, is er in één of meer van de volgende gevallen geen sprake van een samenhangend geheel indien:

    • a.

      de invloedsgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen;

    • b.

      bij onttrekkingen een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van een volgende onttrekking;

    • c.

      is aangetoond dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watertoevoerende pakketten zich hebben hersteld tot het natuurlijk niveau.  

Artikel 4.5  Meldplicht onttrekken grondwater

Voor zover er geen vergunningsplicht geldt volgens artikel 4.4 doet degene die grondwater onttrekt, daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 1 m3 per uur.

Artikel 4.6  Nadere regels melding

  • 1 De melding bedoeld in artikel 4.3, 4.5, of voor het onttrekken van grondwater bedoeld in artikel 6.11, eerste lid Waterbesluit, artikel 6.4 Waterregeling en artikel 4.5 gaat vergezeld van:

    • a.

      naam, adres, telefoonnummer en emailadres van degene die voornemens is de handelingen uit te voeren;

    • b.

      locatie van de handeling op een kaart;

    • c.

      beschrijving van de handeling;

    • d.

      aard en omvang van de handeling;

    • e.

      opgave van de aard en de herkomst van het water;

    • f.

      het maximum debiet in m3 per uur;

    • g.

      het gemiddelde debiet in m3 per uur;

    • h.

      aanvang en duur van de handeling.

  • 2 Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van melden en het verstrekken van de gegevens.

  • 3 Indien wijziging optreedt in de bedoelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onverwijld melding aan het bestuur.

Artikel 4.7  Meet- en registratieplicht

  • 1 Degene die binnen een milieubeschermingsgebied voor grondwater of kwetsbaar gebied zoals bedoeld in artikel 4.4, het eerste lid onder a, water onttrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam en degene die buiten een milieubeschermingsgebied voor grondwater of kwetsbaar gebied zoals bedoeld in artikel 4.4, het eerste lid onder a, meer dan 10 m3 water per uur of 12.000 m3 water per jaar onttrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam is ten minste verplicht:

    • a.

      de inrichting voor grondwateronttrekkingen of grondwaterinfiltraties op te geven aan het dagelijks bestuur;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken of geïnfiltreerd, te meten en daarvan  aantekening te houden;

    • c.

      telkenmale in de maand januari aan het dagelijks bestuur, opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken dan wel geïnfiltreerde hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c van dit lid bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de gegevens inzake de inrichting;

    • e.

      bij infiltratie van water in een grondwaterlichaam de kwaliteit van het te infiltreren water te meten, te registreren en daarvan aan het dagelijks bestuur opgave te doen.

  • 2 a Het bestuur kan met het oog op het te voeren beheer de meldplichtige krachtens artikel 4.3 of 4.5 de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen, voor zover niet reeds geregeld in lid 1.

  • b  Het bestuur kan de gevallen aangeven waarin de verplichting tot meten als bedoeld in artikel 6.11, tweede lid Waterbesluit niet geldt, dan wel bij maatwerkvoorschrift de 

    meldplichtige krachtens artikel 4.5 opleggen dat de waterhoeveelheid over een kortere tijdspanne wordt gemeten dan de periode vermeld in artikel 6.11, tweede lid Waterbesluit.

  • c  Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

Artikel 4.8  Nadere regels voor grondwateronttrekkingen en infiltraties

Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de wijze van het aanbrengen van een onttrekkingspunt, het beheren en buiten gebruik stellen alsmede het meten, registreren en het doen van een opgave.

Artikel 4.9  Beëindiging of wijziging van de inrichting

  • 1 Bij wijziging van de inrichting, pompcapaciteit of uitvoering van een onttrekking of infiltratie wordt dit direct door de onttrekker aan het bestuur gemeld.

  • 2 Een voorgenomen beëindiging van een permanente onttrekking moet zo vroeg mogelijk en uiterlijk een maand voor de beëindiging door de onttrekker aan het bestuur worden gemeld.

Artikel 4.10  Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1 In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar en/of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2 Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.11  Algemene regels

  • 1 Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen die strijdig zijn met de bepalingen in deze keur algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2 Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

Artikel 4.12  Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen beheer.

Artikel 4.13  Zorgplicht

  • 1 Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2 Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

  • 3 Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5       Toezicht en handhaving

Artikel 5.1  Schouw

  • 1 Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

  • 2 Het bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3 Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4 De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 5.2  Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.3  Strafbepalingen

  • 1 Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2 Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6       Overgangs– en slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergunningen

  • 1 Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2 Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 6.2   Leggers

  • 1 Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet en de provinciale Waterverordening vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart.

  • 2 Vóór een in de provinciale Waterverordening vermelde datum zijn de waterstaatswerken als bedoeld in het eerste lid, opgenomen in de Legger.

  • 3 De daarbij aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze Keur.

  • 4 De bepalingen over onderhoudsplichtigen, afmetingen en zoneringen van waterstaatswerken in de leggers zoals deze golden vóór de inwerkingtreding van deze keur, blijven van kracht zolang voor het desbetreffende gebied of onderwerp waarvoor de legger geldt geen of geen volledige legger in werking is getreden. De waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken in deze leggers in welke benaming dan ook zijn mede begrepen onder de waterstaatswerken als bedoeld in artikel 1 van deze keur.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet) in werking treedt. Op dat tijdstip wordt de tot dan toe geldende keur ingetrokken.

Artikel 6.4  Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur van Schieland en de Krimpenerwaard.

Toelichting op de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard dec 2009

algemeen

Model Keur als basis

De Keur van Schieland en de Krimpenerwaard is gebaseerd op de model Keur van de Unie van Waterschappen van december 2008, welke in de plaats komt van de modelkeur van juni 2005. De model Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet (Eerste Kamer vergaderjaar 2007-2008, 30818), het Waterbesluit en de IPO model Waterverordening.

Een nieuwe Keur was nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet, daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Waterschappen hebben daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. Zij verwacht dat de waterschappen dat beheer dan ook adequaat uitvoeren, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt de waterschappen daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar provinciale Waterverordening. Bij het opstellen van de nieuwe Keur is dan ook uitgegaan niet alleen van de Waterwet en het Waterbesluit, maar ook van de IPO model Waterverordening.

De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De Waterwet gaat verder uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (Keur). In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Waterwet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De Keur ziet op de uitoefening van het regionale waterbeheer door waterschappen. In deze Keur wordt ervan uitgegaan dat in provinciale verordeningen geen gebods- en verbodsbepalingen voorkomen betreffende de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap die afwijken van bepalingen van de Keur. Ook decentrale overheden (waaronder de waterschappen) streven naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt. De inhoud en opbouw van het model van 2008 zijn anders dan die van het model van 2005. De nieuwe (model) Keur stelt regels in belang van het gehele watersysteem.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau.

Wel kunnen in de Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. De in het beheergebied van Schieland en de Krimpenerwaard opererende visrechthebbenden dienen uiterlijk op 1 januari 2013 een visplan te overleggen. Doel daarvan is om daarmee de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen, dan wel te verbeteren.

Verder is aan deze Keur een aantal bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt en als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie. Waterschappen krijgen van de Waterwet instrumenten ter regulering van dergelijke handelingen van derden.

Detaillering in de Keur

De bepalingen in deze Keur zijn in principe algemeen toepasbaar. In deze Keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger. Als deze leggers of kaarten nog niet beschikbaar zijn, voorziet artikel 6.3 daarin. Bij het opstellen van de Keur zijn wederom definitiebepalingen waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven, zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

- hoofdstuk 1: begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid,

- hoofdstuk 2: ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen,

- hoofdstuk 3: beheer van waterstaatswerken

- hoofdstuk 4: watervergunning, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken

   van water met betrekking tot wateren en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier

   algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het

    hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel,

- hoofdstuk 5: schouw, toezicht en handhaving,

- hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het Waterbeheersplan verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de Keur. In concreto betekent dit dat als een water ingevolge het beheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, geweigerd kan worden, omdat de waterstaatkundige functie van het water zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag. Voor de toepassing van de Keur kan Schieland en de Krimpenerwaard beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, behoeven nu niet meer in de Keur zelf te worden opgenomen, omdat artikel 6.16 van de Waterwet daarin voorziet. Het zelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.11 van de Waterwet.

Niet langer een vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin Schieland en de Krimpenerwaard optreedt als een ‘derde' (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde. De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door Schieland en de Krimpenerwaard als beheerder worden verricht. De in hoofdstuk 6 gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet zien evenmin op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing. Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Het heeft geen vergunning nodig van zich zelf, zie artikel 4.9. Zo'n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 van de Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij Schieland en de Krimpenerwaard in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van deze waterstaatswerken in de Keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de Keur af te lezen. Deze constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysieke begrenzingen in de Keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysieke begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de Keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen. Voor degenen tot wie de Keurbepalingen zich richten, is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen) namelijk vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is. In dit systeem is uit de legger - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zgn. gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Voor de vaststelling of wijziging van de Keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat deze toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. De betreffende provinciale Waterverordening geeft aan voor welke delen van oppervlaktewaterlichamen die vrijstelling van kracht is. De vraag kan worden gesteld of de leggerplicht van artikel 5.1 van de Waterwet gecombineerd kan worden met de reeds bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van de Waterschapswet. Volgens de Memorie van Toelichting op de Waterwet bestaat de mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document / digitaal bestand. De leggerplicht van artikel 78 van de Waterschapswet is van een andere aard. In die wet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die leggerplicht gaat om de relatie van het waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Watervergunning

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de

mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.15 van de Waterwet.

Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin Keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan de provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario's. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen. Daarom neemt Schieland en de Krimpenerwaard waar nodig een profiel van vrije ruimte op.

Artikelsgewijze toelichting

1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de Keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de betreffende provinciale Waterverordening en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan. Dit impliceert dat de belangrijkste begrippen toch in deze Keur zijn opgenomen.

De volgende begrippen worden hieronder nader toegelicht:

c. Bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd

d. Beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

f.  Bronbemaling: een proces waarbij grondwater wordt opgepompt en via een leiding wordt afgevoerd, om plaatselijk en tijdelijk de grondwaterspiegel te verlagen.

h. Grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

j.  Infiltreren van water: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet.

k. Kunstwerken: hiermee wordt bedoeld alle (bouw)werken die een waterstaatkundige functie hebben, zoals gemalen, inlaten, stuwen, duikers, etc.

l.  Legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Waterwet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteert Schieland en de Krimpenerwaard al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin staan de onderhoudsplichtigen voor de waterstaatswerken. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot één waterschapslegger. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. Belangrijk bij het integreren van die beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft.

n. Onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In hoofdstuk 4 van deze Keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu de waterschappen deels de taak hebben tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van Schieland en de Krimpenerwaard.

o. Oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater', zoals dat door de jurisprudentie in de jaren '80 en '90 is gevormd. Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip ‘water' heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.  Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam' komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen'. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor Schieland en de Krimpenerwaard en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal Schieland en de Krimpenerwaard dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, zoals die in Hoofdstuk 2 paragraaf 1 van de Waterwet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren.

p. Profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de model Waterverordening van het IPO. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Het is in het algemene gedeelte nader toegelicht.

q. Waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt.

r. Watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet.

s. Waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 6.2 staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking.

t.  Watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

u. Werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn Keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

v. Wet: dit is de Waterwet, de wet waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de provinciale Waterverordening (Waterverordening Zuid-Holland).

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

2. Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren. De waterbeheerder geeft aan voor welke oppervlaktewaterlichamen hij een dergelijk visplan noodzakelijk acht. Dit hangt af van de mogelijkheden om via visbeheer (mede) de KRW-doelstellingen te halen. De doelen van de KRW voor het kwaliteitselement vis betreffen zowel de soortensamenstelling, als ook de leeftijdsopbouw van het visbestand. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan de regionale waterbeheerder die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo'n visplan opstelt, is de Visstandbeheercommissie (VBC). De verplichte deelname aan een VBC loopt via een bepaling in de huurovereenkomsten voor de rijkswateren. Dit geldt niet voor de regionale wateren. Daarom is een betere borging nodig om visserij in de regionale wateren duurzaam te laten zijn. Dat is mogelijk door een visplan daar waar nodig, verplicht te stellen en daaraan te koppelen dat de binnenvisserij alleen plaatsvindt overeenkomstig zo'n plan. Het visplan beoogt ten eerste de visserijactiviteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.

3. Beheer en onderhoud van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen schade door menselijk handelen en aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing. Ook deze regels moeten worden beschouwd als een onderdeel van de Keur. Dit betekent dat zowel voor de aanwijzing op de kaartbijlage bij de Keur, als voor de vaststelling van de algemene regels omtrent de afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing de procedure voor de vaststelling nodig is. Dit betekent dat de reguliere procedurebepalingen voor vaststelling of wijziging van de Keur moeten worden gevolgd (artikel 83, vijfde lid Waterschapswet).

Artikel 3.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 3.3 Stuwen

Meestal zijn stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het Schieland en de Krimpenerwaard nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Met het oog op de rechtszekerheid moet het bestuursorgaan aangeven voor welke stuwen een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is. Op de aanwijzing is de procedure van de Keur van toepassing (zie toelichting op artikel 3.1).

Artikel 3.6 Onderhoudsplichtigen

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd. Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Artikel 3.6.1 lid 1 Gewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. Dit onderhoud is er met name op gericht om de bekleding van de waterkering in stand te houden en de waterkering bereikbaar te houden voor onderhoudsmaterieel en inspecties. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege (provincie of waterschap).

Artikel 3.6.1 lid 2-5 Buitengewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen' betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn, doet zich met name regelmatig voor bij boezemkaden of kaden in de uiterwaarden van rivieren. In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 3.6.2 lid 1-2 Gewoon onderhoud oppervlaktewaterlichamen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. De onderhoudsstrook moet vrij worden gehouden door bijvoorbeeld het maaien, het verwijderen van objecten of het opsnoeien van (hout)beplanting.

Op grond van de Waterwet zijn rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd. Wanneer het feitelijk niet mogelijk is voor de ontvangstplichtige rechthebbenden van gronden aan of in oppervlaktewaterlichamen om de specie en het maaisel te ontvangen, dan moeten de kosten voor afvoer, verwerking of opslag door hen vergoed worden aan het hoogheemraadschap.

De ontvangstplicht geldt ook voor organisch materiaal afkomstig uit natuurvriendelijke oevers, ecologische verbindingszones en dergelijke, één en ander behoudens de mogelijkheid van ontheffing of schadevergoeding (ABRvS 31 juli 2000, AB 2000/437). Onder regulier onderhoud vallen onder meer het herstellen van beschadigingen aan waterkeringen, het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerkzaamheden om wateren op de vereiste leggerdiepte te houden of ter verbetering van de water(bodem)kwaliteit, het herstellen van oeverafschuivingen, het plegen van onderhoud & het verrichten van reparaties aan stuwen en gemalen.

Artikel 3.6.2 lid 3-4 Buitengewoon onderhoud oppervlaktewaterlichamen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het wateren betreft van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door Schieland en de Krimpenerwaard. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij watergangen die uitsluitend de afwatering van een bepaald aantal percelen dienen. In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 3.7 Dijkleger

Artikel 5.30 van de Waterwet geeft de beheerder in geval van gevaar de bevoegdheid de maatregelen te treffen die hij nodig oordeelt, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften. Met dien verstande dat hij geen maatregelen treft die in strijd zijn met de Grondwet of met internationaalrechtelijke verplichtingen. Onder gevaar wordt begrepen omstandigheden waardoor de goede staat van een of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te raken. Als de beheerder gebruik maakt van deze bevoegdheid doet hij daarvan onverwijld melding aan gedeputeerde staten. De vanouds bestaande dijklegerorganisatie die in geval van gevaar kan worden ingezet wordt ingevolge dit artikel gecontinueerd.

4. Handelingen in het watersysteem

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet'.

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen - of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het Rijk of bij een waterschap - voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (bedoeld wordt: de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.

Artikel 4.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingzones

Ingevolge dit artikel worden waterstaatswerken en zones beschermd. Het streven naar verdere vermindering van regels en naar vereenvoudiging van regelgeving, brengt mee dat in deze Keur een meer algemene verbodsregeling is opgenomen, die voldoende bescherming kan bieden. Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die (tevens) scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet, moet worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben, als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 42 Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de Keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de Keur bepaalde van rechtswege op te gelden.

Het verbod in artikel 4.1 lid 1 aanhef en onder a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreidings-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Van het begrip ‘werken' is in artikel 1 een definitie gegeven. De verboden spreken voor zich.

Artikel 4.4 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

Met de inwerkingtreding van de Waterwet en de daarop gebaseerde wet- en regelgeving zijn diverse taken en bevoegdheden met betrekking tot het grondwaterbeheer van de provincies overgegaan naar de waterschappen. Artikel 6.5, onder b, van de Waterwet bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur van het waterschap water te onttrekken aan een grondwaterlichaam of water te infiltreren in andere gevallen dan als bedoeld in artikel 6.4. Laatstgenoemd artikel ziet op bepaalde onttrekkingen en infiltraties die vooralsnog onder het bevoegd gezag van de provincies blijven. HHSK heeft de regulering van grondwateronttrekkingen afgestemd op het bepaalde in de Waterverordening van de provincie Zuid-Holland. Hierin zijn instructiebepalingen opgenomen met betrekking tot de vergunningplicht en de registratieplicht.

Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen neemt het waterschap in eerste instantie het beleid van de provincie Zuid-Holland over. Deze visie is vastgelegd in het beleidskader grondwater dat het bestuur heeft vastgesteld op 26 november 2008. Waar nodig stelt het waterschap voor de wijze van toepassing van het instrumentarium beleidsregels vast. De ervaring leert dat dit het proces van vergunning verlenen aanzienlijk vergemakkelijkt.

Ontwatering/drainage valt onder de werking van de Waterwet. Het onder vrij verval onttrekken van grondwater bij de ontwatering en afwatering van gronden is niet vergunningplichtig. Voor onderbemalen drainage, drainage waarbij de grondwaterstand tot beneden het oppervlaktewaterpeil verlaagd wordt, is er geen vrijstelling van de vergunningplicht, tenzij minder dan 10 m3 per uur wordt onttrokken of minder dan 12.000 m3 per jaar. Dit houdt een aanscherping ten opzichte van het beleid van de provincie Zuid-Holland in.

Ontwatering kan middels open water of drainage. Ontwatering door het verlagen van het oppervlaktewaterpeil is al sinds jaar en dag vergunningplichtig bij het waterschap. Het tegengaan van onderbemalingen is belangrijk om versnelde maaivelddaling (en m.n. maaiveldverschillen) en een versnipperd waterbeheer te voorkomen.

De bepaling in het vierde lid schept de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om een kaart met daarin de kwetsbare gebieden vast te stellen en naar behoefte te wijzigen. In deze gebieden kunnen aanvullende eisen worden opgesteld ten aanzien van onttrekkingen en infiltraties. Te denken valt aan bijvoorbeeld natuurgebieden.

Artikel 4.7  Meet- en registratieplicht

Dit artikel is gebaseerd op de instructiebepaling van artikel 5.4 van de Waterverordening. In dit artikel is het dagelijks bestuur van HHSK de bevoegdheid gegeven om nadere regels te stellen omtrent de wijze van meting en registratie. Onder deze bevoegdheid wordt mede verstaan het vaststellen van beleid(sregels).

Artikel 4.8Nadere regels voor grondwateronttrekkingen en infiltraties

Dit artikel geeft het bestuur de bevoegdheid om aanvullende eisen te stellen aan de regulering van het aanbrengen van een onttrekkingspunt, het beheren en buiten gebruik stellen alsmede het meten, registreren en het doen van een opgave.

Artikel 4.9Beëindiging of wijziging van de inrichting

Het begrip inrichtingen uit de Waterwet wordt aangevuld met het begrip inrichtingen uit de Waterverordening provincie Zuid-Holland, zoals hieronder beschreven:

1. Inrichtingen en/of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden als één inrichting.

2. In aanvulling op het voorgaande lid, is er in één of meer van de volgende gevallen geen sprake van een samenhangend geheel indien:

  • a. de invloedsgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen;

  • b. bij onttrekkingen een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van de volgende onttrekking;

  • c. is aangetoond dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het aanvankelijke niveau.

Artikel 4.10 Algemeen verbod bij calamiteiten

In artikel 4.10 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden

Artikel 4.11 Algemene regels

De algemene regels waartoe artikel 4.11 de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het bestuur. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo' n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikel 4.13         Zorgplicht

Artikel 4.13 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.22a en 6.22b zoals de Invoeringswet Waterwet deze aanreikt. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd. Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan worden om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan.

5. Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is niet in de Keur vastgelegd. Dat wordt ter nadere vaststelling aan het bestuursorgaan overgelaten. Daarnaast biedt de Keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuursorgaan kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 5.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.2 van de Keur door het bestuursorgaan (artikel 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3 Strafbepalingen

In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van

overtreding kan beschikken.

6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 6.2 Leggers

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtte.

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar Waterverordening niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. De provincie geeft in de Waterverordening aan vóór welke datum het waterschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet.

Algemene regels bij de Keur per juli 2010

Algemene regels als bedoeld in artikel 4.11 lid 1 van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

1. In de waterkeringen is het volgende toegestaan:

a. het aanbrengen en houden van gras;

b. het houden van schapen.

2. In de oppervlaktewaterlichamen en de daarbij behorende beschermingszones, is het volgende toegestaan:

a. het aanbrengen en houden van gras;

b. het aanbrengen en houden van eenjarige beplanting.

3. De melding voor het onttrekken van grondwater, zoals bedoeld in artikel 4.6 van de keur van Schieland en de Krimpenerwaard wordt uiterlijk twee weken voor de aanvang van de werkzaamheden ingediend bij Schieland en de Krimpenerwaard.

4. In de beschermingszones van de primaire en secundaire waterkeringen in de Krimpenerwaard is het volgende toegestaan:

a. werkzaamheden te verrichten;

b. werken aan te brengen of te hebben;

c. (opgaande hout) beplantingen aan te brengen of te hebben.

Aldus vastgesteld door dijkgraaf en hoogheemraden op 18 mei 2010

In week 6 van 2010 is de ter inzage legging van de ontwerpregels in de h-a-h- bladen in het beheergebied bekendgemaakt. 

In week 21 van 2010 is in de h-a-h- bladen aangekondigd dat de vastgestelde regels van 26 mei t/m 7 juli 2010 voor de tweede keer ter inzage liggen met de mogelijkheid van beroep bij de Rechtbank.  Er is geen beroep ingesteld.

Bovengenoemde algemene regels zijn per 7 juli 2010 in werking getreden.

Algemene & Nadere regels bij de Keur per januari 2011

Algemene regels overeenkomstig art. 4.11   &   Nadere regels conform art. 4.8 van de keur van Schieland en de Krimpenerwaard.

Inleiding algemene regels

In principe zijn alle handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen die op de één of andere manier van invloed (kunnen) zijn op waterstaatwerken, volgens Waterwet en de keur van Schieland en de Krimpenerwaard, verboden. Onder bepaalde voorwaarden, zoals opgenomen in beleidsregels, kunnen voor specifieke activiteiten vergunningen van die verboden worden verleend. Een vergunningaanvraag doorloopt een daartoe ingerichte procedure, welke enkele weken in beslag neemt. Daarnaast zijn legeskosten verbonden aan het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag.

Bepaalde, regelmatig voorkomende activiteiten hebben weinig invloed op de staat van wateren en/of waterkeringen in het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.  Om de administratieve lasten voor zowel het hoogheemraadschap als voor burgers/bedrijven te verminderen en om de regelgeving omtrent deze activiteiten in, op, onder en boven de waterstaatswerken te vereenvoudigen, zijn voor deze veel voorkomende, weinig risicovolle activiteiten algemene regels opgesteld, overeenkomstig artikel 4.11 van de keur van Schieland en de Krimpenerwaard.

Door het stellen van algemene regels zijn de betreffende activiteiten niet langer vergunningplichtig, maar kan wel een meldingsplicht worden opgelegd. Aan het behandelen van een melding zijn geen legeskosten verbonden. Indien bij een melding blijkt dat wordt afgeweken van de in de algemene regels gestelde voorwaarden, moeten de activiteiten alsnog conform de algemene regels worden uitgevoerd, of moet er een vergunningaanvraag worden ingediend. Wanneer sprake is van een werk waarbij zowel vergunningplichtige als meldingsplichtige activiteiten, zoals bedoeld in deze algemene regels, worden uitgevoerd, kan voor alle activiteiten gezamenlijk een vergunningaanvraag worden ingediend. De aanvraag wordt dan getoetst aan de beleidsregels behorend bij de keur.

Voor het onttrekken van grondwater is de regelgeving vastgelegd in de Waterwet, het Waterbesluit, de ministeriële regeling bij de Waterwet en de keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Ter vervanging van de standaard maatwerkvoorschriften bij elke melding voor het onttrekken van grondwater zijn nadere regels opgesteld, conform artikel 4.8 van de keur van Schieland en de Krimpenerwaard.

De algemene regels behorend bij de keur van Schieland en de Krimpenerwaard hebben betrekking op waterstaatswerken en beschermingszones overeenkomstig artikel 4.11 van de keur en de grondwateronttrekkingen overeenkomstig artikel 4.8 van de keur.

In Bijlage 1 is aangegeven wat wordt verstaan onder waterkering- en beschermingszones van en waterkeringen .

In Bijlage 2 is aangegeven wat wordt verstaan onder kern- en beschermingszones van overige- en hoofdwatergangen.

Voor de volgende verboden activiteiten zijn algemene regels opgesteld:

1. Het graven van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang (Het gaat hierbij om oppervlaktewaterlichamen met voornamelijk een waterbergende functie en die niet in de waterkering- en/of beschermingszones van waterkeringen of binnen 100 meter uit de begrenzingen van een waterkering zijn gelegen);

2. Het verbreden en/of verlengen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang (Het gaat hierbij om oppervlaktewaterlichamen die in de legger zijn aangeduid als overige watergangen en die niet in de waterkering- en/of beschermingszones van waterkeringen of binnen 100 meter uit de begrenzingen van een waterkering zijn gelegen);

3. Het dempen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang (Het gaat hierbij om oppervlaktewaterlichamen die in de legger zijn aangeduid als overige watergangen en waarbij de compensatie plaatsvindt in bestaande en/of nieuwe overige watergangen in hetzelfde peilgebied, die niet in de waterkering- en/of beschermingszones van waterkeringen of binnen 100 meter uit de begrenzingen van een waterkering zijn gelegen);

4. Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in oppervlaktewaterlichamen en het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen evenwijdig aan oppervlaktewaterlichamen;

5. Het aanbrengen van een dam met duiker in oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang;

6. Het aanbrengen van een dam met duiker met een diameter van Ø 3,00 m in oppervlaktewaterlichamen met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard;

7. Het aanbrengen van een brug overoppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang;

8. Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit de oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen;

9. Het aanbrengen van een beschoeiing (Hieronder vallen niet beschoeiingen in bestemmingsplannen opgenomen natuurgebieden, zwemwateren, ecologische verbindingszones(EHS, PES),oppervlaktewaterlichamen zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Wateren, kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren die in onderhoud zijn bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard);

10. Het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders in oppervlaktewaterlichamen (Hieronder vallen niet steigers of vlonders in de waterkering- en beschermingszones van waterkeringen, Rotte en Ringvaarten en/of ecologische verbindingszones);

11. Het aanbrengen en hebben van een uitstroomvoorziening in oppervlaktewaterlichamen;

12. Het gebruik van percelen in de beschermingszone van de waterkering in Schieland als tuin- en bouwland;

13. Het aanbrengen van erfverharding in de beschermingszone van een waterkering in Schieland;

14. Het aanleggen van niet-dijkkruisende kabels en leidingen en het maken van lasgaten ten behoeve van huisaansluitingen bij percelen binnen de waterkering- en beschermingszone van een waterkering;

15. Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de waterkering- en beschermingszone van een waterkering;

16. Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de waterkering- en beschermingszones van waterkeringen;

17. Het plaatsen, hebben en onderhouden van tijdelijke/semi-permanente objecten in de beschermingszone van waterkeringen in Schieland;

18. Het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de waterkering- en beschermingszone van een waterkering;

Voor de volgende verboden activiteiten zijn nadere regels opgesteld:

19. Nadere regels voor grondwateronttrekkingen.

1. Het graven van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang

(Bedoeld worden oppervlaktewaterlichamen die niet in de waterkering- en/of beschermingszones van waterkeringen of binnen 100 meter uit de begrenzingen van een waterkering worden gegraven)

Kader

Voor het graven van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Het komt regelmatig voor dat oppervlaktewaterlichamen worden gegraven ten behoeve van een perceelscheiding of als landschappelijk element. Deze wateren worden niet gegraven om een demping of een uitbreiding van verhard oppervlak te compenseren.

Het hoogheemraadschap heeft geen direct belang bij het graven van nieuwe wateren, wanneer dit niet noodzakelijk is ter compensatie van bergingsverlies ten gevolge van de demping van wateren. Het hoogheemraadschap heeft wel een belang bij nieuwe wateren wanneer deze worden aangesloten op het watersysteem dat door het hoogheemraadschap wordt beheerd. Voor het dempen van en compenseren in oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang geldt een aparte algemene regel, namelijk algemene regel nummer 3. Voor het graven van nieuw water ter compensatie van een uitbreiding van verhard oppervlak of de demping van een boezem- of hoofdwatergang dient een reguliere Watervergunning te worden aangevraagd. Bij het graven van nieuw water kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het graven van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang welke in verbinding komen te staan met het watersysteem, en voor zover deze wateren uitsluitend extra waterbergende functie zullen krijgen, is geen vergunning volgens artikel 4.1 lid 3 van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. door het graven van nieuw water mag geen directe verbinding ontstaan tussen verschillende peilgebieden;

2. bij het graven van nieuw water dient een taludverhouding van 1:2 of flauwer te worden aangehouden;

3. het te graven water moet voor wat betreft de breedte en diepte minimaal voldoen aan de afmetingen zoals aangegeven in de leggers van overige wateren. Zonodig kan het hoogheemraadschap daarover informatie verstrekken;

4. als ter plaatse van een te graven oppervlaktewaterlichaam kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze voorafgaand aan het graven van het water minimaal 1,00 meter uit het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het te graven water te liggen of te worden gelegd;

5. het nieuwe water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem, in overleg met en ter goedkeuring van de met de afhandeling van de melding belaste medewerker van het team Advies & Vergunningverlening van het hoogheemraadschap;

6. indien het nieuw te graven water zal aansluiten op een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang en daarbij een doorgaande onderhoudsstrook doorkruist, dient in het nieuw te graven water ter plaatse van de onderhoudsstrook een dam met duiker te worden geplaatst met een minimale bovenbreedte van 5 meter en een minimale diameter van deduiker van 0,60 meter. Voor de aanleg van de dam met duiker is algemene regel nummer 5 van toepassing. De aanleg van de dam met duiker dient te gebeuren in overleg met de met de afhandeling van de melding belaste medewerker van het team Advies & Vergunningverlening van het hoogheemraadschap;

7. het onderhoud van het te graven water moet volledig door en op kosten van de melder worden uitgevoerd, tenzij met aanliggende eigenaren een andere regeling is overeengekomen;

8. het oppervlakte gegraven water mag binnen een termijn van vijf jaar na dagtekening van de bevestigingsbrief dienen als compensatie van toekomstige te vergunnen dempingen van water in hetzelfde peilgebied;

9. het graven van het water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

10. bij de melding als bedoeld onder 9 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te graven water staat afgebeeld, evenals de afmetingen van het te graven water. De locatie en de afmetingen dienen te worden afgebeeld overeenkomstig voorbeeldtekening 1;

11. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

12. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

13. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

14. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

2. Het verbreden en/of verlengen van oppervlaktewaterlichamen

(Bedoeld worden wateren die in de legger zijn aangeduid als overige watergang en die niet in de waterkering- en/of beschermingszones van waterkeringen of binnen 100 meter uit de begrenzingen van een waterkering worden gegraven)

Kader

Voor het verbreden en/of verlengen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt hebben oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang voornamelijk een waterbergende functie. Als deze wateren worden verbreed en/of verlengd wordt er meer waterberging gecreëerd. Het hoogheemraadschap staat hier positief tegenover. De waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het verbreden en/of verlengen van bestaande oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang is geen vergunning volgens artikel 4.1 lid 3 van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. door het verlengen van een bestaande overige watergang mogen geen directe verbindingen ontstaan tussen verschillende peilgebieden;

2. bij het verbreden van een bestaande overige watergang dient aan de zijde van de verbreding een minimale taludverhouding van 1:2 aangehouden te worden;

3. bij het verlengen van een bestaande overige watergang dient het bestaande profiel te worden doorgetrokken. Het te graven water moet hierbij voor wat betreft de breedte en diepte minimaal voldoen aan de afmetingen zoals aangegeven in de leggers van overige wateren. Zonodig kan het hoogheemraadschap daarover informatie verstrekken;

4. indien ter plaatse van een te verbreden en/of te verlengen water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, en voorafgaand aan het verbreden en/of verlengen van het water, minimaal 1,0 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water te liggen of te worden gelegd;

5. het verbrede en/of verlengde water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem in overleg met en ter goedkeuring van de met de afhandeling van de melding belaste medewerker van het team Advies & Vergunningverlening van het hoogheemraadschap;

6. indien door de verlenging van een overige watergang een doorgaande onderhoudsstrook langs een hoofdwatergang wordt doorsneden, dient in de overige watergang een dam met duiker te worden gelegd met een minimale bovenbreedte van 5 meter en een minimale diameter van de duiker van 600 millimeter. Voor de aanleg van de dam met duiker is algemene regel nummer 5 van toepassing. De aanleg van de dam met duiker dient te gebeuren in overleg met de met de afhandeling van de melding belaste medewerker van het team Advies & Vergunningverlening van het hoogheemraadschap;

7. het onderhoud van het te graven water moet volledig door en op kosten van de melder worden uitgevoerd, tenzij met aanliggende eigenaren een andere regeling is overeengekomen;

8. het oppervlakte gegraven water mag binnen een termijn van vijf jaar na dagtekening van de bevestigingsbrief dienen als compensatie van toekomstige te vergunnen dempingen van water in het hetzelfde peilgebied;

9. het verbreden en/of verlengen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

10. bij de melding zoals bedoeld onder 9 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verbreden en/of te verlengen overige watergang staat afgebeeld, evenals de afmetingen van het te verbreden en/of te verlengen water. De locatie en de afmetingen dienen te worden afgebeeld zoals is afgebeeld op voorbeeldtekening 1;

11. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

12. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

13. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

14. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

3.   Het dempen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang

(Het gaat hierbij om wateren die in de legger zijn aangeduid als overige watergang en waarbij de compensatie plaatsvindt in bestaande en/of nieuwe overige watergangen, die niet in de waterkering- en/of beschermingszones van waterkeringen of binnen 100 meter uit de begrenzingen van een waterkering zijn gelegen. Deze algemene regel is verder niet van toepassing op watergangen met een natuurvriendelijke oever en de Kaderrichtlijn Wateren waterlichamen, zoals opgenomen in het Waterbeheerplan)

Kader

Voor het dempen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang en het graven van nieuwe oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang ter compensatie van dempingen van wateren zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Wanneer het gaat om de waterhuishouding hebben overige watergangen voornamelijk een waterbergende functie. Het dempen van overige watergangen is niet toegestaan, omdat dat gepaard gaat met een verlies aan waterberging en de afvoer van water kan stremmen. Een demping van een overige watergang dient dan ook te allen tijde gecompenseerd te worden.Bij dempingen van wateren dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Wanneer de demping wordt gemeld door een aannemer en de grond die wordt gebruikt voor de demping van een andere locatie komt dan waar de demping plaatsvindt (dus niet de grond die vrijkomt bij het realiseren van de compensatie), dient ook een melding in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit te worden gedaan. Particulieren hoeven in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit geen melding te doen. Het hoogheemraadschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Wanneer het waterbergingsverlies ten gevolge van een demping van een overige watergang wordt gecompenseerd in een reeds bestaande of een nieuwe overige watergang, is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en artikel 4.1 lid 3 van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. het verlies aan waterberging dient evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak bij schouwpeil, volledig in hetzelfde peilgebied te worden gecompenseerd door het graven van een nieuwe overige watergang en/of het verbreden van een bestaande overige watergang;

2. de compensatie dient voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de demping te worden uitgevoerd;

3. bij compensatie door het verbreden van een bestaande overige watergang en/of het graven van een nieuwe overige watergang dient een taludverhouding van minimaal 1:2 aangehouden te worden, terwijl het oppervlaktewaterlichaam minimaal moet voldoen aan de afmetingen zoals opgenomen in de leggers van oppervlaktewaterlichamen;

4. indien ter plaatse van een nieuw te graven, een te verbreden en/of te verlengen water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze voorafgaand aan het graven, verbreden en/of verlengen van het water, en in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, minimaal 1,0 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water te liggen of te worden gelegd

5. het nieuwe water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem in overleg met en ter goedkeuring van de met de afhandeling van de melding belaste medewerker van het team Advies & Vergunningverlening van het hoogheemraadschap;

6. de functie van eventueel aanwezige afvoeren van aanliggende percelen die (hemel)water lozen op het (de) te dempen water(en) dienen in stand te blijven, zo nodig in overleg met de eigenaren/gebruikers van de afvoeren;

7. eventueel wateroverlast voor derden als gevolg van de demping dient door de initiatiefnemer van de demping verholpen te worden, al dan niet op aanzeggen van het hoogheemraadschap en in overleg met de met het toezicht belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap;

8. het dempen en compenseren van overige watergangen dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

9. bij de melding als bedoeld onder8dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van de te dempen en nieuw te graven water(en) staat afgebeeld overeenkomstig voorbeeldtekening 1.

10. indien bij een demping meerdere eigenaren betrokken zijn dient bij de melding als bedoeld onder 8 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en) te worden gevoegd;

11. bij de melding als bedoeld onder 8 dient een ingevuld slootdempingsformulier van de provincie Zuid-Holland te worden gevoegd;

12. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

13. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

14. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

15. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle ter zake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

4. Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in  oppervlaktewaterlichamen en het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in beschermingszones en onderhoudsstroken evenwijdig aan oppervlaktewaterlichamen

(Bedoeld worden kabels en leidingen die niet in de waterkering- en/of eschermingszones van waterkeringen worden gegraven)

Kader

Voor het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in oppervlaktewaterlichamen en het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen evenwijdig aan oppervlaktewaterlichamen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Het belang voor het hoogheemraadschap bij de aanleg van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen betreft voornamelijk de stabiliteit van de oever van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, berijdbaar houden taluds en onderhoudsstroken en waarborgen nat profiel van de oppervlaktewaterlichamen. Kabels en leidingen worden veelal aangelegd door middel van een open ontgraving, een boogzinker en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van het water worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oever. Daarnaast moet worden voorkomen dat kabels en leidingen worden beschadigd bij onderhoudswerkzaamheden aan wateren.

Het aanleggen en hebben van kabels en leidingen in- en langs oppervlaktewaterlichamen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Op de aanvulling van sleuven is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Dat betekent dat de aanvulling van sleuven met schone grond dient te worden uitgevoerd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in oppervlaktewaterlichamen en het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen evenwijdig aan oppervlaktewaterlichamen is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a en d van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. als gevolg van de werken mag de doorstroming van het water niet worden belemmerd;

2. bij het graven van sleuven ten behoeve van het aanbrengen van zinkers mag de uitkomende (bagger)specie niet in de oppervlaktewaterlichamen worden geborgen;

3. wanneer de kabel of leiding het oppervlaktewaterlichaam loodrecht kruist, dient boven de kabel of leiding overal en te allen tijde een gronddekking van tenminste 1,30 meter aanwezig te zijn ten opzichte van de in de legger van oppervlaktewaterlichamen voorgeschreven profielen én ten opzichte van de aanwezige vaste bodem;

4. wanneer de kabel of leiding het oppervlaktewaterlichaam schuin kruist, dient boven de kabel of leiding overal en te allen tijde een gronddekking van tenminste 3,00 meter aanwezig te zijn ten opzichte van de in de legger van oppervlaktewaterlichamen voorgeschreven profielen én ten opzichte van de aanwezige vaste bodem;

5. duikers dienen onderlangs te worden gekruist. Hierbij dient voor de eis van de diepteligging van de kabel of leiding te worden gerekend met het profiel van het aangrenzende oppervlaktewaterlichaam;

6. na het gereedkomen van de werken dienen de taluds en het nat profiel van de oppervlaktewaterlichamen weer in de oorspronkelijke staat te worden gebracht en dienen zodanige voorzieningen te worden getroffen dat er geen uitspoeling van de grond plaats kan vinden;

7. het onderhoud van de vergraven taluds dient na afloop van de werkzaamheden gedurende twaalf maanden door de initiatiefnemer te worden uitgevoerd;

8. wanneer de kabels en leidingen worden gelegd in de openbare weg dient hiervoor toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

9. binnen 1 maand na uitvoering van de werkzaamheden dient de exacte ligging van de kabel of leiding digitaal aan Schieland en de Krimpenerwaard te worden aangeleverd;

10. indien de werken niet langer nodig zijn voor het doel waarvoor ze zijn aangelegd, dient Schieland en de Krimpenerwaard hiervan binnen één maand schriftelijk op de hoogte te worden gesteld. Na buiten gebruikstelling dienen de werken in overleg met en ten genoegen van Schieland en de Krimpenerwaard volledig te worden verwijderd, tenzij Schieland en de Krimpenerwaard anders beslist;

11. de aanleg van kabels en leidingen dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

12. bij de melding als bedoeld onder 11 dient een situatietekening in drievoud te worden gevoegd waarop de locatie van de uit te voeren werkzaamheden duidelijk staat afgebeeld en (principe-) dwarsprofielen (schaal 1:100) in drievoud;

13. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

14. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

15. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

16. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

5. Het aanbrengen van een dam met duiker in oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang

Kader

Voor het aanbrengen van een dam met duiker in oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Het belang van het hoogheemraadschap bij het aanbrengen van een dam met duiker in een overige watergang betreft voornamelijk de doorstroming en aan- en afvoer van het betreffende water. Door het aanbrengen van een dam met duiker treedt een plaatselijke versmalling van het water op, waardoor de doorstroming van het water wordt verminderd en opstuwing kan ontstaan. Verder zal het aanbrengen van een dam met duiker gepaard gaan met een verlies aan waterberging. De aanleg van een dam met duiker dient in Schieland dan ook te allen tijde gecompenseerd te worden. In de Krimpenerwaard zijn dempingen ten behoeve van dammen met duikers met een oppervlakte kleiner dan 60 m voor dit doel vrijgesteld van de compensatieverplichting. Het aanbrengen van een dam met duiker in overige watergangen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het aanbrengen van een dam met duiker in een hoofdwatergang is vergunningplichtig. Voor het aanbrengen van dammen met duikers in speciaal benoemde hoofdwatergangen geldt algemene regel nummer 6.

Bij het aanbrengen van een dam met duiker dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Het hoogheemraadschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken. Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen.

Toetsingscriteria en voorwaarden Voor het aanbrengen van een dam met duiker in overige watergangen is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de aan te brengen dam met duiker dient ter ontsluiting van een perceel met een maximum van twee dammen per perceel;

2. de minimale diameter van een duiker in een overige watergang met een breedte op het schouwpeil ≤ 5,00 meter bedraagt 600 millimeter;

3. de minimale diameter van een duiker in een overige watergang met een breedte op het schouwpeil ≥ 5,00 meter en in de wegsloot ten noorden van de Kadijk Oost te Bergambacht bedraagt 800 millimeter;

4. de minimale diameter van een duiker in een overige watergang in de gemeente Capelle aan den IJssel en in de wegsloot ten noorden van de Kadijk West te Bergambacht, de wegsloot ten noorden van de Oudelandseweg te Ouderkerk aan den IJssel, de wegsloot ten noorden van de Bilwijkerweg te Stolwijk en de wegsloot ten zuiden van de Korte- en Lange Gouderakse Tiendweg te Gouderak bedraagt 1000 millimeter;

5. de totale duikerlengte bedraagt maximaal 10 meter wanneer het een ontsluiting van een woonperceel of weiland betreft;

6. de totale duikerlengte bedraagt maximaal 12 meter wanneer het een ontsluiting van een bedrijfsperceel betreft;

7. de vrije ruimte boven het waterpeil dient één derde van de diameter van de duiker te bedragen, gemeten vanaf schouwpeil of winterpeil;

8. de taluds aan de uiteinden van de duiker dienen te worden opgezet onder een helling van ten minste 1:1; de zijkanten van de dam moeten worden voorzien van een deug­delijke grondke­ring, zodanig dat geen grond in het water kan geraken;

9. de duikereinden moeten tenminste 0,20 meter en maximaal 0,50 meter buiten de taluds van de dam uitsteken;

10. de duiker moet steeds schoon en open worden gehouden zodat deze over het volle doorstromingsprofiel dienst kan doen;

11. de duikerbuizen dienen in een rechte lijn en in het hart van het water te worden gelegd en waterdicht op elkaar te worden aangesloten;

12. de dam met duiker mag niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) worden geplaatst;

13. de dam met duiker dient op een afstand van ten minste 20 meter van een eventuele stuw te worden geplaatst;

14. het verlies aan waterberging als gevolg van de aanleg van de dam met duiker dient in Schieland evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak bij schouwpeil, volledig in hetzelfde peilvak te worden gecompenseerd door het graven van een nieuwe overige watergang en/of het verbreden van een bestaande overige watergang;

15. de compensatie dient voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de aanleg van de dam met duiker te worden uitgevoerd;

16. bij compensatie door het verbreden van een bestaande overige watergang en/of het graven van een nieuwe overige watergang dient een taludverhouding van minimaal 1:2 aangehouden te worden;

17. indien ter plaatse van een nieuw te graven, te verbreden en/of te verlengen water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze voorafgaand aan het graven, verbreden en/of verlengen van het water, en in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, minimaal 1,0 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water te liggen of te worden gelegd;

18. het nieuwe water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem in overleg met en ter goedkeuring van de met de afhandeling van de melding belaste medewerker van het team Advies & Vergunningverlening van het hoogheemraadschap;

19. in de Krimpenerwaard mag de oppervlakte te dempen water voor de aanleg van de dam met duiker niet groter zijn dan 60 m. Bij een groter te dempen oppervlak dient het verlies aan waterberging in zijn geheel te worden gecompenseerd;

20. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct dienen te worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de met het toezicht belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

21. het aanbrengen van een dam met duiker in een overige watergang dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

22. bij de melding als bedoeld onder 20 dient een ingevuld slootdempingsformulier van de provincie Zuid-Holland te worden gevoegd;

23. wanneer een dam met duiker wordt geplaatst ten behoeve van een ontsluiting naar de openbare weg dient toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

24. bij de melding als bedoeld onder 20 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie van het uit te voeren werk duidelijk staat aangegeven,  inclusief de afmetingen van de dam met duiker (lengte, diameter en hoogte);

25. wanneer het water waarin een dam met duiker wordt geplaatst (gedeeltelijk) in eigendom is van (een) belanghebbende(n) anders dan de aanvrager, dient bij de melding als bedoeld onder 14 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en)/belanghebbende(n) te worden gevoegd;

26. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

27. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

28. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

29. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt.

6. Het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard

Kader

Voor het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Het belang van het hoogheemraadschap bij het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang betreft voornamelijk de doorstroming en het onderhoud van het betreffende water. Door het aanbrengen van een dam met duiker treedt er een plaatselijke versmalling van het water op, waardoor de doorstroming van het water wordt verminderd en opstuwing kan ontstaan. Verder wordt het varend onderhoud van de watergang belemmerd en zal het aanbrengen van een dam met duiker gepaard gaan met een verlies aan waterberging. Dempingen ten behoeve van dammen met duikers met een oppervlakte kleiner dan 60 m zijn in de Krimpenerwaard voor dit doel vrijgesteld van de compensatieverplichting. In de Krimpenerwaard zijn een aantal oppervlaktewaterlichamen met de functie hoofdwatergang benoemd waarin de aanleg van een dam met duiker is toegestaan. Het gaat dan om een duiker met een diameter van minimaal Ø 3,00 m. Het aanbrengen van een dam met een dergelijke duiker in de benoemde oppervlaktewaterlichamen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en regelmatig voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Bij het aanbrengen van een dam met duiker dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Het hoogheemraadschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken. Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het aanbrengen van een dam met duiker met een diameter van Ø 3,00 m in oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang genoemd in Bijlage A is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de aan te brengen dam met duiker dient ter ontsluiting van een perceel met een maximum van één dam met duiker per perceel;

2. de plaatsing wordt overeenkomstig principetekening 1 uitgevoerd;

3. de minimale diameter van een duiker bedraagt 3,00 meter;

4. de totale duikerlengte bedraagt maximaal 10 meter;

5. de vrije ruimte boven het waterpeildient 110 centimeter te bedragen, gemeten vanaf schouwpeil;

6. de taluds aan de uiteinden van de duiker dienen te worden opgezet onder een helling van ten minste 1:1; de zijkanten van de dam moeten worden voorzien van een deug­delijke grondke­ring, zodanig dat geen grond in het water kan geraken;

7. de duikereinden moeten tenminste 0,20 meter en maximaal 0,50 meter buiten de taluds van de dam uitsteken;

8. de duiker moet steeds schoon en open worden gehouden zodat deze over het volle doorstromingsprofiel dienst kan doen;

9. het waterlichaam in de duiker en tot over een afstand van 5,00 meter ter weerszijden daarvan moet op de in de legger voorge­schreven afme­tingen te onder­houden;

10. de duiker dient in een rechte lijn en in het hart van het water te worden gelegd;

11. de dam met duiker mag niet binnen een afstand van 20 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) worden geplaatst;

12. de dam met duiker dient op een afstand van ten minste 20 meter van een eventuele stuw te worden geplaatst;

13. voor de veiligheid van schaatsers en andere gebruikers van het waterlichaam mogen de uiteinden van de duiker in de hoofdwatergang geen scherpe of uitstekende delen hebben;

14. de oppervlakte te dempen water voor de aanleg van de dam met duiker mag niet groter zijn dan 60 m. Bij een groter te dempen oppervlak dient het verlies aan waterberging in zijn geheel te worden gecompenseerd;

15. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct dienen te worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de met het toezicht belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

16. het aanbrengen van een dam met duiker met een diameter van Ø 3,00 m in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

17. bij de melding als bedoeld onder 16 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie van het uit te voeren werk duidelijk staat aangegeven, inclusief de afmetingen van de dam met duiker (lengte, diameter en hoogte);

18. wanneer het water waarin een dam met duiker wordt geplaatst (gedeeltelijk) in eigendom is van (een) belanghebbende(n) anders dan de aanvrager, dient bij de melding als bedoeld onder 14 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en)/belanghebbende(n) te worden gevoegd;

19. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

20. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

21. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

22. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle ter zake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

7. Het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang

Kader

Voor het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Bruggen, mits aangebracht volgens de hieronder beschreven voorschriften, hebben vrijwel geen effect op de waterhuishouding, aangezien een brug de doorstroming van een water niet of nauwelijks beïnvloedt. Daarnaast worden overige watergangen onderhouden door de eigena(a)r(en) van de aangrenzende percelen. Het hoogheemraadschap heeft met betrekking tot het onderhoud dan ook geen direct belang bij het aanbrengen van bruggen over overige watergangen, behalve waar het de zogenaamde wegsloten in de Krimpenerwaard of enkele overige watergangen in Schieland betreft, die wel door het hoogheemraadschap worden onderhouden. Er worden eisen gesteld aan de constructie van een brug om de stabiliteit van de oevers van het betreffende water te waarborgen. Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het aanbrengen van bruggen over overige watergangen en voor zover de betreffende wateren niet in beheer van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard zijn is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de minimale afstand tussen het schouwpeil en de onderkant van de brug bedraagt 0,35 meter;

2. brughoofden mogen de stabiliteit van de oevers niet aantasten;

3. de bestaande doorstromingsbreedte van het oppervlaktewaterlichaam moet worden gehandhaafd.

4. op de oeverlijn onder de brug en twee meter ter weerszijden van de brug moet een deugdelijke grondkering worden aangebracht zodat geen grond in het water kan geraken;

5. de doorstroming van het water mag door de brug niet worden ver­stoord. Daartoe moet drijvend vuil e.d. regelmatig door de melder worden verwij­derd;

6. bruggen mogen niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (bijvoorbeeld een brug, dam met duiker of stuw) worden aangebracht;

7. wanneer bruggen dienen ter ontsluiting naar de openbare weg dient hiervoor toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

8. het plaatsen van bruggen over overige watergangen dient te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

9. bij de melding als bedoeld onder 9 dient een duidelijke situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie en de afmetingen van de brug(gen) duidelijk staan afgebeeld;

10. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

11. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

12. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

13. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

8. Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen

Kader

Voor het verwijderen van objecten/kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Het verwijderen van een object/kunstwerk uit een oppervlaktewaterlichaam heeft een positief effect op de waterhuishouding, met name omdat daardoor de doorstroming van het water verbetert. Het belang van het hoogheemraadschap bij het verwijderen van een object/kunstwerk is er in gelegen dat het oppervlaktewaterlichaam in goede staat wordt hersteld. De risico's bij het verwijderen van een object/kunstwerk zijn echter zo gering dat kan worden volstaan met een algemene regel. Bij objecten en kunstwerken moet worden gedacht aan dammen, bruggen, landhoofden, vlonders en steigers.

Het verwijderen van peilscheidende of peilregelende kunstwerken is vergunningplichtig en kan niet met een melding worden afgedaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het verwijderen van objecten/kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. het object/kunstwerk dient volledig te worden verwijderd uit het water en/of beschermingszone van het water, inclusief bijbehorende werken en eventuele landhoofden;

2. nadat het object/kunstwerk is verwijderd, dient het plaatselijke profiel van het water te worden hersteld;

3. eventueel aanwezige kabels en leidingen dienen, in overleg met de kabel- of leidingeigenaar, minimaal 1,00 meter onder het leggerprofiel van het oppervlaktewaterlichaam gebracht te worden (bij het ontbreken van een leggerprofiel dienen de vaste bodem en taluds van het water als uitgangspunt te worden gehanteerd);

4. het talud ter plaatse van het verwijderde object/kunstwerk dient te worden ingezaaid met graszaad;

5. bij eventuele verzakkingen van het talud tijdens of na de werkzaamheden dient, op aanwijzing van het hoogheemraadschap, een beschoeiing te worden geplaatst;

6. het verwijderen van een object/ kunstwerk dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

7. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verwijderen object/kunstwerk staat afgebeeld;

8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

9. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

10. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

11. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

9.Het plaatsen van een beschoeiing

(Deze algemene regel is niet van toepassing op beschoeiingen in bestemmingsplannen opgenomen natuurgebieden, in zwemwateren, in ecologische verbindingszones(EHS, PES), in de Kaderrichtlijn Wateren waterlichamen, zoals opgenomen in het Waterbeheerplan, in kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of in oppervlaktewaterlichamen die in onderhoud zijn bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard)

Kader

Voor het plaatsen van een beschoeiing zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Een beschoeiing is een oeververstevigende constructie die in voorkomende gevallen in het talud van een waterlichaam kan worden geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen. De voorwaarden waaraan dient te worden voldaan bij het plaatsen van een beschoeiing hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.  Voorkomen moet worden dat een beschoeiing in het water wordt geplaatst om het gebruiksareaal van een perceel te vergroten, ten koste van het profiel van dat water. Dergelijke constructies vallen niet onder deze algemene regel.

Omdat het effect op de waterberging en de doorstroming doorgaans zeer gering is kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het plaatsen van een beschoeiing buiten natuurgebieden, ecologische verbindingszones, kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of oppervlaktewaterlichamen welke niet in onderhoud zijn bij het hoogheemraadschap is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

1. het plaatsen van een beschoeiing bij een natuurvriendelijke oever met een taludverhouding van 1:3 of flauwer is niet toegestaan, omdat de stabiliteit van de oever reeds door de flauwe taludverhouding is gewaarborgd;

2. de beschoeiing dient in Schieland op maximaal 15 centimeter boven zomerpeil of schouwpeil in het talud van het water te worden geplaatst;

3. in de Krimpenerwaard mag de beschoeiing worden doorgetrokken tot aan het maaiveld, indien het hoogteverschil tussen het schouwpeil en het maaiveld 0,60 meter of minder bedraagt;

4. de beschoeiing moet de bestaande oeverlijn volgen;

5. de beschoeiing mag niet boven het maaiveld uitsteken;

6. de beschoeiing dient te bestaan uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal en aan de achterzijde te worden voorzien van anti-worteldoek;

7. de beschoeiing dient op deugdelijke wijze te worden verankerd in het achterliggende perceel, op een zodanige wijze dat geen vervorming kan plaatsvinden;

8. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de beschoeiing met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de beschoeiing direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de met het toezicht belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

9. het aanbrengen van een beschoeiing in een water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

10. bij de melding als bedoeld onder 9 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te plaatsen beschoeiing en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

11. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

12. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

13. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt.

10. Het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders

(Steigers en vlonders in de waterkering- en be schermingszones van waterkeringen, in de Rotte en Ringvaarten of in ecologische verbindingszones(EHS, PES) en de Kaderrichtlijn Wateren waterlichamen, zoals opgenomen in het Waterbeheerplan, blijven vergunningplichtig. Hiervoor geldt de algemene regel niet)

Kader

Voor het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Onder een steiger wordt een constructie verstaan welke gedeeltelijk over een water is geplaatst met steunpunten in het water. Een vlonder is een constructie welke gedeeltelijk over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst met een verankering in het achterliggende perceel. Hierbij staan geen steunpunten in het water. Een steiger of vlonder wordt (meestal) voor recreatieve doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld om vis- of vaarwater goed te kunnen bereiken en/of voor het verlengen van een tuin. Om de waterkwaliteit en de functie van het water te waarborgen worden eisen gesteld met betrekking tot de maximale afmetingen en uitvoering van een steiger of vlonder. Het één en ander is onder andere afhankelijk van de afmetingen van het betreffende waterlichaam.

Voor de Rotte en Ringvaarten is separaat uitvoerend beleid van kracht. Steigers in de Rotte en Ringvaarten vallen buiten deze algemene regel. Ligplaatsen voor boten in oppervlaktewaterlichamen anders dan Rotte en Ringvaarten worden niet vergund. De incidentele roeiboot of kano die in de wateren gebruikt wordt kan wel gebruik maken van een vlonder of steiger, maar moet op de kant worden opgeslagen (dus geen vaste ligplaatsen). Als een (in gebruik zijnde of komende) onderhoudsstrook aanwezig is kunnen hierin geen vlonders worden toegestaan. Vlonders worden niet toegestaan boven duikers of andere kunstwerken. Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het aanbrengen van een steiger of vlonder bij particuliere tuinen grenzend aan oppervlaktewaterlichamen buiten de waterkering- en beschermingszones van waterkeringen is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

Steigers:

1. het water waarin de steiger wordt geplaatst dient een minimale bovenbreedte op de waterlijn te hebben van 10 meter. De extra breedte of overbreedte mag niet noodzakelijk zijn voor de waterafvoer.

2. de steiger dient aan te sluiten op het perceel dat in eigendom is van initiatiefnemer of bij de woning van de initiatiefnemer behoort;

3. de steiger mag maximaal 1/8 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam overkluizen met een maximum van 1,00 meter;

4. de minimale afstand van de onderzijde van de steiger ten opzichte van zomerpeil bedraagt minimaal 35 centimeter;

5. de maximale breedte (over de oeverlijn gemeten) van de steiger is 5,00 meter;

6. het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam onder en tot 5,00 meter ter weerszijden van de steiger moet door en op kosten van de houder van de steiger worden gedaan (ook als deze verplichting zich buiten de eigen perceelsgrenzen uitstrekt);

7. de constructie moet zodanig worden aangelegd dat de kans op ophoping van drijfvuil minimaal is (geen drijfbalken, palen ver genoeg uit elkaar etc.);

Vlonders :

8. het oppervlaktewaterlichaam moet ten aanzien van de breedte minimaal voldoen aan de in de legger omschreven onderhoudsverplichting;

9. het oppervlaktewaterlichaam moet op de waterlijn 3,00 meter of breder zijn (in smallere oppervlaktewaterlichamen worden geen vlonders boven het water toegestaan);

10. de waterlijn ter plaatse van de vlonder moet voorzien zijn of voorzien worden van een deugdelijke oeverconstructie (beschoeiing);

11. een vlonder mag maximaal 1/8 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam overkluizen met een maximum van 1,00 meter.

12. er mogen geen steunpunten in het oppervlaktewaterlichaam worden geplaatst;

13. de vlonder mag nooit verder dan 1,00 meter over de oeverlijn steken en de onderkant van de constructie moet bij deze breedte minimaal 1,00 meter boven het zomerpeil aangebrachtworden. Indien de vlonder minder ver uitsteekt mag hij evenredig veel lager worden aangelegd (bijvoorbeeld 40 cm oversteek, 40 cm hoogte) zodat een vrij profiel van 45° vanuit de waterlijn ontstaat (zie principetekening 2). Ondersteuningsconstructies met geschoorde palen kunnen worden toegestaan mits deze buiten dit profiel blijven

14. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen met de met het toezicht belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

15. het aanbrengen van een steiger of vlonder dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

16. bij de melding als bedoeld onder 15 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie en de afmetingen van de te plaatsen steiger of vlonder duidelijk staan afgebeeld;

17. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

18. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zonodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

19. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

20. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

11.Het plaatsen en hebben van een uitstroomvoorziening voor het lozen van hemelwater in oppervlaktewaterlichamen

Kader

Voor het maken en hebben van een uitstroomvoorzieningen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Het lozen van hemelwater, vindt doorgaans plaats via een leiding in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam. Een uitstroomvoorziening betreft een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in wateren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het spreekt voor zich dat voorafgaand aan het bepalen van de noodzaak van een uitstroomvoorziening (bijvoorbeeld in het rioleringsoverleg tussen gemeenten en het hoogheemraadschap) een toets heeft plaatsgehad over de gevolgen van de lozing voor de waterkwaliteit. De gevolgen van lozingen op KRW-waterlichamen, zoals opgenomen in het Waterbeheerplan, krijgen daarbij speciale aandacht. Daarnaast zijn de lozingen op oppervlaktewater getoetst aan de Beleidsregel Emissiegrenswaarden voor zware metalen van het hoogheemraadschap. Verder is het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen.

Met betrekking tot het onderhoud van het waterlichaam is het daarbij van belang dat de uitstroomvoorziening zodanig wordt aangebracht dat deze het onderhoud niet belemmert of ten gevolge van dit onderhoud kan worden beschadigd. Ook dient uitspoeling van het talud te worden voorkomen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het aanbrengen en hebben van uitstroomvoorzieningen in waterlichamen waarvan het onderhoud aan het hoogheemraadschap zelf is opgedragen is volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de uitmonding van het lozingspunt voor de hemelwaterafvoer wordt in het talud van het waterlichaam aangebracht door middel van een afdoende gefundeerde uitstroomvoorziening (bak) van niet uitlogend materiaal, welke zich verzonken in het talud en buiten het profiel van het waterlichaam bevindt conform principetekening 3 of door middel van een leiding;

2. de uitstroomvoorziening met bijbehorende werken wordt zodanig aangebracht, dat de eventueel ter plaatse in de legger aangewezen beschermingszone of onderhoudsstrook vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft ten behoeve van het onderhoud van het water;

3. de uitstroomvoorziening moet voldoende stevig zijn en op voldoende diepte worden aangelegd zodat deze bestand is tegen de druk van materieel dat van de onderhoudsstrook gebruik maakt;

4. de uitstroomvoorziening moet duidelijk worden gemarkeerd;

5. na het aanbrengen van de uitstroomvoorziening moeten de taluds van het waterlichaam weer in de oorspronkelijke staat worden gebracht en moeten zodanige voorzieningen worden getroffen dat geen uitspoeling van de grond plaats kan vinden;

6. indien de uitstroomvoorziening naar het oordeel van het hoogheemraadschap geen functie meer vervult, dient deze op eerste aanmaning door of namens het college van dijkgraaf en heemraden te worden verwijderd.

7. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de met het toezicht belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

8. het aanbrengen van een uitstroomvoorziening dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

9. bij de melding als bedoeld onder 8 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te plaatsen uitstroomvoorziening staat afgebeeld;

10. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

11. het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen;

12. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

13. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zo nodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

14. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

15. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle ter zake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

12. Het gebruik van percelen in de beschermingszone van de waterkering in Schieland als tuin en bouwland

Kader

Voor het gebruik van percelen vlakke grond als tuin of bouwland zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Bij werkzaamheden in de waterkering- en beschermingszone van een waterkering is het van groot belang dat het profiel, en dus ook de functie, van de waterkering tijdens en na de werkzaamheden is gewaarborgd. Wanneer werkzaamheden in de ondergrond nabij een waterkering worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de functie van de waterkering. Afhankelijk van de diepte waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, zou bijvoorbeeld kwelwerking kunnen optreden en wateroverlast kunnen ontstaan. Dit is voornamelijk van belang bij zogenaamde ‘pipingzones', waar een kleilaag voorkomt dat water, dat onder de waterkering doorloopt, te dicht bij de teen van de waterkering naar boven komt, met als mogelijk gevolg dat er verzakkingen optreden.

Onder werkzaamheden die worden uitgevoerd bij het gebruik van percelen als tuin of bouwland kunnen de volgende activiteiten worden gerekend:

-het spitten, ploegen, eggen en andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen (maximaal 0,30 meter diep);

-het zaaien of poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen;

-bemesten.

De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in deze situaties voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het gebruik van percelen vlakke grond in de beschermingszone van een waterkering in Schieland als tuin of bouwland is geen vergunning volgens artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. er is ter plaatse geen pipingzone aanwezig met een kleilaag met een dikte van minder dan 1,00 meter. Zo nodig kan het hoogheemraadschap daarover informatie verstrekken;

2. de gewassen en lage beplantingen vormen geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de waterkering;

3. het gebruik van percelen binnen de beschermingszone van een waterkering als tuin of bouwland dient twee weken voorafgaand aan de ingebruikname te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

4. bij de melding als bedoeld onder 3 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijke de locatie van het betreffende perceel/de betreffende percelen staat afgebeeld;

5. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

7. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zonodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

8. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

9. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

13. Het aanbrengen van erfverharding in de beschermingszone van een  waterkering in Schieland

(De algemene regel geldt niet voor erfverhardingen binnen de beschermingszone van een waterkering, waar een overlap is met de  beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen).

Kader

Voor het aanbrengen van erfverharding in de beschermingszone van een waterkering in Schieland zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Het aanbrengen van verharding komt veel voor op plaatsen waar percelen (gedeeltelijk) binnen de beschermingszone van een waterkering zijn gelegen. De aanleg van erfverharding dient zodanig te worden uitgevoerd dat de stablilteit en de functie van de waterkering worden gewaarborgd. Het aanbrengen van erfverharding betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt in veel gevallen echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Deze algemene regel staat los van de eventuele compensatieplicht voor de versnelde afvoer van hemelwater ten gevolge van een uitbreiding van het verhard oppervlak. Zolang de uitbreiding van het verhard oppervlak onder de 500 m blijft, hoeft geen aanvullende waterberging te worden gerealiseerd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het aanbrengen van erfverharding in de beschermingszone van een waterkering in Schieland is geen vergunning van artikel 4.1 tweede lid onder a vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. er is ter plaatse geen pipingzone aanwezig met een kleilaag met een dikte van minder dan 1,00 meter. Zonodig kan het hoogheemraadschap daarover informatie verstrekken;

2. de aan te brengen erfverharding is kleiner dan 500 m;

3. de constructie van de (half)verharding inclusief fundering reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

4. het gewicht van de nieuwe constructie is niet minder dan dat van de verwijderde bovenlaag;

5. het aanbrengen van een erfverharding dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

6. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van de aan te brengen verharding staat afgebeeld, evenals het gebruikte materiaal;

7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

9. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zonodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

10. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

11. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

14. Niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen en maken van las- of aansluitgaten bij percelen binnen de waterkering- en beschermingszone van een waterkering

Kader

Voor het aanleggen en hebben van kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen, het maken van las- of aansluitgaten en het realiseren van korte omleggingen van het hoofdnet zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Ten behoeve van aansluitingen van huispercelen op het gas-, water-, elektriciteits-,  riool-, of telecommunicatienetwerk, dienen kabels en/of leidingen aangebracht te worden. Hierbij worden tevens regelmatig las- of aansluitgaten gemaakt. In de meeste gevallen hebben dergelijke werkzaamheden een zeer gering effect op de staat van een waterkering.

Het aanleggen en hebben van huisaansluitingen en het maken van las- of aansluitgaten betreffen vanuit waterstaatkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomend werken. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het aanleggen en hebben van niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van het aansluiten van huispercelen en het maken van las- of aansluitgaten is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a en d van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de kabel of leiding wordt aangelegd wanneer fase 1 of hoger van het Calamiteitenbestrijdingsplan niet van kracht is;

2. een kabel of leiding wordt rechtstreeks in een te graven sleuf gelegd, met een maximale afdekking boven de kabel of leiding van 1,00 meter die niet breder en dieper uitgegraven wordt dan strikt noodzakelijk is;

3. vrijvervalleidingen worden samengesteld uit buizen en hulpstukken van hoogwaardig PVC (klasse 34 of SN8), PE40 SDR6 of PE80 SDR13,6 of gelijkwaardig, waarbij de leidingkoppelingen dienen te zijn voorzien van rubberen afdichtingsringen;

4. andere leidingen dan vrijvervalleidingen hebben een maximale diameter van 110 millimeter en/of een maximale druk van 3 bar en wordt uit één stuk uitgevoerd in HDPE (PE80/100).;

5. de kabel of leiding heeft een maximale tracélengte van 50 m vanaf het aan te sluiten object binnen de waterkeringszones en beschermingszones van de waterkering;

6. las,- of aansluitgaten of handholes mogen niet groter zijn dan strikt noodzakelijk met een maximum van 1,00 m bij 2,00 m; Alle uit ontgravingen vrijkomend puin moet worden afgevoerd.

7. de sleuven moeten laagsgewijs in lagen van 20 cm goed worden verdicht, waarbij eventueel ontstane lagen tot het oorspronkelijke maaiveld moeten worden aangevuld;

8.  direct na de voltooiing van de werkzaamheden dient het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving worden afgewerkt en bekleed en moet direct  worden voorzien van de oorspronkelijke steenbekleding/verharding of worden bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel dat afgestemd is op het type waterkering;

9.  de aanlegperiode beperkt zich tot maximaal twee dagen;

10. wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd in de openbare weg dient toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

11. de werkzaamheden binnen de primaire waterkering mogen alleen in de periode van 15 april tot 1 oktober worden uitgevoerd;

12. het aanleggen van een kabel en/of leiding ten behoeve van een huisaansluiting wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

13. bij de melding als bedoeld onder 11 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de uit te voeren werkzaamheden, alsook de ligging van de kabels en/of leidingen staan afgebeeld;

15. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

16. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zonodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

17. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

18. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

15. Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de waterkering- en/of beschermingszone van een waterkering

Kader

Voor het uitvoeren van inwendige verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de waterkering- en/of beschermingszone van een waterkering zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Bij een interne verbouwing van een pand vindt geen uitbreiding van dat pand plaats. Er is dan ook geen risico dat het profiel van vrije ruimte wordt verkleind. Het risico met betrekking tot het functioneren van de waterkering blijft daarnaast ook op een gelijk niveau.

Het uitvoeren van inpandige verbouwingen van bestaande panden of het plaatsen van dakkapellen op een pand in de waterkering- en/of beschermingszone van een waterkering betreft een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Wanneer iemand voornemens is een bestaand pand in de waterkering- en/of beschermingszone van een waterkering uit te breiden of te vervangen door nieuwbouw, dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Aangeraden wordt om hierover vooroverleg te plegen met de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het hoogheemraadschap.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het uitvoeren van interne verbouwingen in bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de zoneringen van een waterkering is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. er vindt geen wijziging van een kelder, fundering of vloerpeil plaats, uitgezonderd aanvullingen van kruipruimtes of vervanging van (houten) vloeren door plaatvloeren;

2. er vindt geen grondroering plaats;

3. de stabiliteit van de waterkering wordt niet nadelig beïnvloed;

4. het uitvoeren van een interne verbouwing van een bestaand pand in de waterkering- en/of beschermingszone van een waterkering dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

5. bij de melding als bedoeld onder 4 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verbouwen pand staat afgebeeld;

6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

7. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zo nodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

8. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

9. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

16. Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de waterkering- of beschermingszones van waterkeringen

Kader

Voor het plegen van klein onderhoud aan openbare wegen in de waterkering- of beschermingszones van waterkeringen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

In de waterkering- en beschermingszones van veel waterkeringen zijn wegen aanwezig. Om de functie van de wegen te waarborgen zijn onderhoudswerkzaamheden aan de wegen noodzakelijk. Het is daarbij van belang dat, bij de uitvoering van die werkzaamheden, ook de functie van de betreffende waterkering is gewaarborgd.

Onder klein onderhoud aan een openbare weg kan het vervangen van de toplaag van die weg worden verstaan, voor zover daarbij geen sprake is van een uitbreiding van de verharding. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen en onderhouden van RVV-borden, het onderhouden van overig wegmeubilair en het roven en aanvullen van de berm. Van groot onderhoud is sprake wanneer de werkzaamheden in het profiel van de waterkering plaatsvinden, zoals bij het vervangen van de complete fundering van de weg. Voor dergelijke werkzaamheden dient een vergunning te worden aangevraagd.

Het plegen van klein onderhoud aan wegen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomende werkzaamheid. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het uitvoeren van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. RVV-borden dienen te worden aangebracht op palen, zonder betonnen voet met inachtneming van de richtlijnen ‘Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer';

2. bij het roven van de berm dient het vrijkomende materiaal te worden afgevoerd;

3. bij het uitvullen van de berm dient gebruik te worden gemaakt van puingranulaat of grond;

4. de werkzaamheden binnen de primaire waterkering mogen alleen in de periode van 15 april tot 1 oktober worden uitgevoerd;

5. het uitvoeren van de werkzaamheden dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het uit te voeren werk en de aard van de werkzaamheden staan afgebeeld;

7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

8. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zo nodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

9. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

10. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle ter zake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

17. Het plaatsen, hebben en onderhouden van tijdelijke of semi-permanente objecten in de beschermingszone van waterkeringen in Schieland

Kader

Voor het plaatsen en hebben van tijdelijke of semi-permanente objecten, zoals speeltoestellen, demontabele zwembaden en brievenbussen in de beschermingszone van waterkeringen in Schieland zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Onder tijdelijke en semi-permanente objecten worden objecten verstaan die voor onbepaalde tijd in de beschermingszone van een waterkering worden geplaatst, maar die, wanneer nodig, eenvoudig verwijderd kunnen worden. Semi-permanente objecten zijn niet voorzien van een in de grond aangebrachte, gestorte of geslagen of soortgelijke fundatie.

Gedacht kan worden aan objecten zoals speeltoestellen, prefab tuinhuisjes, demontabele zwembaden en brievenbussen. Dergelijke objecten hebben (meestal) geen effect op het functioneren van de waterkering, maar dienen wel verwijderd te kunnen worden wanneer dat noodzakelijk blijkt ten behoeve van bijvoorbeeld dijkverzwaringen.

Het plaatsen van tijdelijke en semi-permanente objecten in de beschermingszone van een waterkering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een tijdelijk of semi-permanent object in de beschermingszone van een waterkering in Schieland is geen vergunning volgens artikel 4.1 tweede lid onder a van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1.  het te plaatsen object (met uitzondering van de stellaag) wordt niet ingegraven; de eventuele stellaag van het tijdelijke of semi-permanente object reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

2. waar sprake is van een zogenaamde ‘pipingzone' (een zone met een kleilaag die voorkomt dat water te dicht op de teen van de waterkering omhoog komt) dient te allen tijde een kleilaag met een minimale dikte van 1 meter in stand gehouden te worden. Zo nodig kan het hoogheemraadschap hierover informatie verstrekken;

3. het gewicht van de eventuele stellaag is niet minder dan dat van de verwijderde bovenlaag;

4. het aanbrengen van het object dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

5. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van het te plaatsen object staan afgebeeld;

6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt de melding;

7. wanneer een object dient te worden verwijderd ten behoeve van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden, zoals dijkverzwaringen, dient dit te gebeuren op eerste aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden en op kosten van de melder tenzij bijzondere omstandighe­den aanleiding geven tot het overeenkomen van een andere regeling;

8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

9. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zo nodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

10. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

11. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle ter zake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt.

18. Het uitvoeren van grondboringen en sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de waterkering- of beschermingszones van waterkeringen

Kader

Voor het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen of verwijderen van peilbuizen in en nabij waterkeringen zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2.Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Ten behoeve van grondonderzoek dienen vaak grondboringen en sonderingen te worden uitgevoerd en peilbuizen te worden aangebracht en verwijderd binnen de waterkering- en beschermingszones van waterkeringen. In de meeste gevallen hebben dergelijke werkzaamheden een zeer gering effect op de staat van een waterkering.

Het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Grondboringen en sonderingen mogen niet plaatsvinden in wegen. Peilbuizen mogen niet in het dijklichaam en in wegen worden aangebracht.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de waterkering- en beschermingszone van een waterkering is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en b en artikel 4.1 tweede lid onder a en c van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de grondboringen en sonderingen worden uitgevoerd wanneer fase 1 of hoger van het Calamiteitenbestrijdingsplan niet van kracht is;

2. grondboringen hebben een maximale diameter van Ø 15 cm;

3. sonderingen worden niet seismisch uitgevoerd;

4. grondboringen en sonderingen moeten tenminste 1,00 meter uit de insteek van wateren worden uitgevoerd;

5. niet meer in gebruik zijnde peilbuizen moeten worden verwijderd uit de zones van waterkeringen;

6. bij verwijdering van de grondboring en de sondering en peilbuizen dient het boorgat/sondeergat volledig te worden gevuld met zwelklei, ten behoeve van een blijvend waterdichte afdichting;

7. de werkzaamheden binnen de primaire waterkering mogen alleen in de periode van 15 april tot 1 oktober worden uitgevoerd;

8. het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan de algemene regel;

9. bij de melding als bedoeld onder 8 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de uit te voeren werkzaamheden;

10. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

11. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard zal zo nodig eisen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

12. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

13. aan ambtenaren van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle ter zake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt;

Voor de volgende verboden activiteiten zijn nadere regels opgesteld 

19. Nadere regels voor grondwateronttrekkingen

Kader

Voor het uitvoeren van grondwateronttrekkingen en infiltraties is onder andere de volgende keurbepaling van belang:

Artikel 4.8  Nadere regels voor grondwateronttrekkingen en infiltraties

Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de wijze van het aanbrengen van een onttrekkingspunt, het beheren en buiten gebruik stellen alsmede het meten, registreren en het doen van een opgave.

Toelichting van de nadere regels

Voor het onttrekken van grondwater is de regelgeving vastgelegd in de Waterwet, het Waterbesluit, de ministeriële regeling bij de Waterwet en de keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Ter vervanging van de standaard maatwerkvoorschriften bij elke melding zijn nadere regels opgesteld voor de wijze van het aanbrengen van een onttrekkingspunt, het beheren en buiten gebruik stellen alsmede het meten, registreren en het doen van een opgave.

Nadere regels

1. bij vervanging van een watermeter dient de meterstand, het type en het registratienummer van de oude en de nieuwe watermeter genoteerd te worden en dient dit schriftelijk, per fax of e-mail, binnen één dag na plaatsing van de vervangende watermeter te worden gemeld;

2. indien ten gevolge van het onttrekken schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen dreigt te ontstaan of is ontstaan, dient dit door of vanwege de opdrachtgever van de betreffende onttrekking onmiddellijk schriftelijk, per fax of e-mail te worden gemeld;

3. de onttrekkingsputten dienen binnen drie maanden na beëindiging van de inrichting te worden verwijderd en afgedicht. Put(ten) met een diameter van vijf centimeter of meer moet(en) zoveel mogelijk overeenkomstig de oorspronkelijke bodemopbouw worden gedicht met schoon opvulmateriaal.

Bovengenoemde algemene en nadere regels zijn in concept vastgesteld door dijkgraaf en hoogheemraden op 24 augustus 2010  en hebben daarna  van 14 oktober tot en met

25 november 2010 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen  ingediend.  

Bovengenoemde algemene en nadere regels zijn vastgesteld door dijkgraaf en hoogheemraden op 4 januari 2011.

Bekend gemaakt in de h-a-h bladen in week 03 van 2011 en in werking getreden per 27 januari 2011.  

Algemene regel nr. 20 bij de Keur per 10 oktober 2012

Het gedeeltelijk dempen van de oppervlaktewaterlichamen genaamd de Rotte en de Ringvaart, door het ophogen van de percelen waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur is gesitueerd.

Deze algemene regel is alleen van toepassing op percelen waarop bestaande bebouwing (en bijbehorende infrastructuur) is gesitueerd, gelegen op de boezemlanden in de boezemsystemen van de Rotte en de Ringvaart. Met het boezemsysteem wordt het oppervlaktewaterlichaam bedoeld dat ligt ingebed tussen de kernzoneringen van de boezemwaterkeringen (zie legger Waterkeringen HHSK). Een oppervlaktewaterlichaam is volgens de waterwet als volgt gedefinieerd: een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna. Met boezemlanden worden in deze algemene regel de oevers en drogere oevergebieden in de boezemsystemen van de Rotte en de Ringvaart bedoeld.

Kader

Voor het dempen van oppervlaktewaterlichamen met de functie waterstaatswerk (o.a. oppervlaktewaterlichamen functionerend als boezemsystemen) zijn de volgende keurbepalingen van belang:

1. In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

2. Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

Indirect: 

Artikel 3.6.2  van de Keur geeft aan dat de onderhoudsplichtigen tot gewoon onderhoud van oppervlaktewaterlichamen zorg dienen dragen voor het onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen.

Wanneer in 2013, op basis van de standaard formats van de Unie van waterschappen, de nieuwe Keur van HHSK en de nieuwe Algemene Regels worden vastgesteld, zal deze voorliggende Algemene Regel vallen onder de Algemene Regel 14; Dempen. Deze regel zal worden toegevoegd aan Artikel 1 Criteria, lid a of als extra lid f.

Toelichting van de algemene regel

De boezemsystemen liggen als oppervlaktewaterlichamen zijnde ingebed tussen de boezemwaterkeringen. Het peilbeheer in een boezemsysteem is onnatuurlijk vanwege de functie (bergen èn afvoeren van water voor een groot achterliggend afwateringsgebied) en de afmetingen van het systeem. Het peil in een boezemsysteem fluctueert dus afhankelijk van de geldende beheerstoestand van het watersysteem, het watertransport en weersomstandigheden. Deze fluctuaties variëren van plaats tot plaats, als gevolg van onder meer neerslag, verhang, opwaaiing, golfslag, bemaling en weerstand door plantengroei. Dit betekent dat de verschillende gebruiksfuncties van een boezemsysteem rekening moeten houden met een fluctuerend waterpeil.

Een van deze gebruiksfuncties is de bestaande bebouwing (en bijbehorende infrastructuur) op de boezemlanden. Naast het fluctuerende peil moet de bebouwing worden afgestemd op de van nature voorkomende bodemdaling van de boezemlanden. Voor zowel de peilfluctuaties als de bodemdaling is het van belang dat er tussen de drempel van de bebouwing/infrastructuur en het oppervlaktewaterpeil voldoende afstand is en dat deze afstand wordt behouden.

Op het dempen van oppervlaktewaterlichamen (in dit geval het ophogen van bestaande bebouwing/infrastructuur, gelegen op de boezemlanden) rust normaliter een verbod vanuit de Keur. Het dempen van oppervlaktewaterlichamen is niet toegestaan, omdat dat gepaard gaat met een verlies aan waterberging en de afvoer van water kan stremmen. Een demping van een watergang dient dan ook te allen tijde gecompenseerd te worden. Het dempen (ophogen) van de percelen, waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur (wegen, parkeerplaatsen en toegangspaden) is gesitueerd, gelegen op de boezemlanden van het boezemsysteem van de Rotte en de Ringvaart (boezemlanden gelegen tussen de kernzoneringen van de boezemkades) wordt in uitzondering op dit verbod echter toegestaan, middels deze Algemene Regel behorende bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Als een perceelseigenaar besluit het perceel op te hogen, waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur (wegen, parkeerplaatsen en toegangspaden) is gesitueerd, dient hij of zij hiervan wel een formele melding te maken bij de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van HHSK. De melding zal vervolgens worden getoetst aan de voorwaarden van de algemene regels, de Keur en het beleid van HHSK.

Bij dempingen van wateren dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Wanneer de demping wordt gemeld door een aannemer en de grond die wordt gebruikt voor de demping van een andere locatie komt dan waar de demping plaatsvindt, dient ook een melding in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit te worden gedaan. Particulieren hoeven in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit geen melding te doen. Het hoogheemraadschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

Nieuwe dempingen (in de vorm van nieuwe bebouwing, infrastructuur, ophogingen en inpolderingen) van de oppervlaktewaterlichamen van de Rotte en de Ringvaart worden niet toegestaan volgens de Keur van HHSK, tenzij daarvoor door HHSK een vergunning wordt verleend.

Advieshoogte m.b.t. het ophogen

HHSK adviseert een hoogte van het vloerpeil van de bestaande bebouwing aan te houden gelijk aan de ter plaatse geldende dijktafelhoogte (minimale hoogte van de kruin van de waterkering ten opzicht van NAP volgens de legger van de waterkeringen). Als de bestaande drempel van de bebouwing zal worden opgehoogd tot de dijktafelhoogte, is er voldoende ruimte tussen de waterspiegel en het vloerpeil (voldoende drooglegging). Geadviseerd wordt om de overige delen, zoals tuinen en infrastructuur, minder op te hogen. Het ophogen versneld namelijk het proces van bodemdaling door de toegenomen gronddruk, waardoor vaker opgehoogd zal moeten worden. Bovendien kunnen deze andere functies vaak een geringere drooglegging hebben dan de bestaande bebouwing.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Wanneer er verlies van berging en stremming van de afvoer optreedt ten gevolge van een demping van een oppervlaktewaterlichaam met de functie boezemsysteem van de Rotte of Ringvaart, veroorzaakt door het ophogen van boezemlanden waarop bestaande bebouwing (en bijbehorende infrastructuur) is gesitueerd, is geen vergunning volgens artikel 4.1 eerste lid onder a en artikel 4.1 lid 3 van de keur vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. alleen het dempen (ophogen) van de percelen, waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur (wegen, parkeerplaatsen en toegangspaden) is gesitueerd, gelegen op de boezemlanden van het boezemsysteem van de Rotte en de Ringvaart (boezemlanden gelegen tussen de kernzoneringen van de boezemkades) komt in aanmerking voor een melding i.p.v. een vergunning. Nieuwe bebouwing, het aanleggen van nieuwe verharding, het aanleggen van nieuwe boezemlanden of het vergroten van de bestaande droogvallende boezemlanden (inpolderen dan wel het laten afkalven van de oevers, waardoor het afvoerend profiel wordt belemmerd) in de boezemsystemen is niet toegestaan volgens de Keur van HHSK;

2. de algemene regels ontslaan een initiatiefnemer niet van de wettelijke plichten die gelden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Deze plichten houden in de eerste plaats in dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf. Mocht zich deze situatie voordoen dan hebben de omliggende eigenaren de mogelijkheid om, bij de burgerlijke rechter, te eisen dat dit onrechtmatig handelen meteen wordt beëindigd.

3. het dempen van boezemsystemen, veroorzaakt door het ophogen van bestaande bebouwing/infrastructuur op de boezemlanden, dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadschap toetst de melding aan deze algemene regel en bestaand beleid;

4. bij de melding als bedoeld onder 3 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van de demping staat afgebeeld overeenkomstig voorbeeldtekening 1.

5. indien bij een demping meerdere eigenaren betrokken zijn dient bij de melding als bedoeld onder 3 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en) te worden gevoegd;

6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen twee jaar na dagtekening van de melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken;

7. alle wijzigingen aan de omschreven werken of werkzaamheden, zowel tijdens als na de uitvoering, moeten schriftelijk aan Schieland en de Krimpenerwaard worden voorgelegd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard kan verlangen dat voor de wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend;

8. alle door of namens het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard te geven aanwijzingen welke dienen ter bescherming van waterstaatkundige belangen, moeten onmiddellijk worden opgevolgd;

9. aan ambtenaren van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot alle plaatsen, waar de werkzaamhe­den worden verricht. Daarbij worden alle ter zake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt.

Algemene regel 21 “Infiltratie van hemelwater en onttrekking van grondwater voor een gietwatervoorziening”

Kader

Voor het infiltreren van hemelwater en het onttrekken van grondwater zijn de volgende keurbepalingen van belang:

  • 1.

    In artikel 4.4 zijn verboden opgenomen ten aanzien van het onttrekken van grondwater en het infiltreren in de bodem.

  • 2.

    In artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven welke een vrijstelling van de vergunningsplicht kunnen inhouden.

De Keur maakt onderscheid in milieubeschermingsgebieden of door het bestuur aangewezen kwetsbare gebieden en overige gebieden.

Deze algemene regel is van toepassing op bedrijven die gelegen zijn in overige gebieden.

Naast deze algemene regel gelden regels die gesteld zijn in het Waterbesluit en de Nadere regels voor grondwater onttrekkingen bij de Keur. Hierin is onder andere vastgelegd aan welke eisen meldingen moeten voldoen, de meet- en registratie eisen en een verplichting tot het afdichten van de bronnen na het buiten gebruik stellen.

Met deze Algemene regel wordt conform artikel 6.11, derde en vijfde lid van het Waterbesluit, vrijstelling verleend van de verplichte kwaliteitsmeting van het te infiltreren water.

Toelichting van de algemene regel 

Bij infiltratie van hemelwater in de ondergrond is het van belang dat voorkomen wordt dat verontreinigingen als gewasbeschermingsmiddelen en zware metalen met het hemelwater in dieper gelegen bodemlagen worden gebracht. Om dit te voorkomen zijn in deze algemene regel eisen gesteld aan het te infiltreren hemelwater.

Het in gebruik nemen en buiten gebruik stellen van installaties voor infiltratie en grondwateronttrekkingen moet worden gemeld bij het hoogheemraadschap. Afwijkingen van de algemene regel, kunnen slechts met een vergunning worden goedgekeurd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het gebruik van infiltratievoorzieningen voor ondergrondse opslag van gietwater bij glastuinbouwbedrijven is geen vergunning volgens artikel 4.4 lid 1b van de Keur vereist, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    • a.

      het te infiltreren hemelwater is afkomstig van een bedrijf met biologische teelt of

    • b.

      b. het te infiltreren hemelwater wordt aantoonbaar niet gemengd met waterstromen die door teeltactiviteiten verontreinigd kunnen zijn;

      of

    • c.

      c. bij menging van hemelwater en andere waterstromen (die door teeltactiviteiten verontreinigd kunnen zijn) worden zuiveringstechnieken voor de verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen met een minimaal rendement van 80% toegepast (overeenkomstig de uitgangspunten van rapport GTB-1222, Wageningen UR) op de waterstroom die ondergronds wordt opgeslagen, of andere technische voorzieningen met een gelijkwaardig rendement;

  • 2.

    het bedrijf dat gebruik gaat maken van infiltratievoorzieningen voor ondergrondse opslag meldt zich twee weken voor ingebruikname van de voorzieningen bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Bij de melding moeten de gegevens zoals genoemd in artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling worden verstrekt;

  • 3.

    het bedrijf dat infiltratievoorzieningen voor ondergrondse opslag niet langer gebruikt meldt dit binnen twee weken na de beëindiging;

  • 4.

    op jaarbasis wordt per infiltratiepunt maximaal 70.000 m3 hemelwater geïnfiltreerd;

  • 5.

    op jaarbasis wordt per infiltratiepunt maximaal 50.000 m3 water uit de ondergrondse hemelwateropslag onttrokken;

  • 6.

    de kwaliteit van het te infiltreren water hoeft niet gemeten te worden.

 

Daarnaast geldt het volgende:

 

  • Indien na de aanleg van nieuwe infiltratiepunten blijkt dat er zich schade voordoet bij derden moeten hiervoor maatregelen worden genomen, zodat de schade zich niet meer voordoet;

 

Overgangsrecht

  • a.

    Voor de bedrijven die eerder een vergunning hebben gekregen voor een infiltratie van hemelwater geldt de vergunningaanvraag als melding. Deze vergunningen vervallen op het moment van inwerkingtreding van deze algemene regel van rechtswege.

  • b.

    Voor bedrijven die op het moment van inwerkingtreding van deze algemene regel nog niet aan de voorwaarde 1 van deze algemene regel voldoen, geldt een termijn van twee jaren vanaf deze inwerkingtreding om aan deze voorwaarde te voldoen.

Algemene regel nr. 22 bij de Keur per 16 april 2014

22. Het inrichten van particuliere tuinen op de in de bijlage aangegeven waterkeringen

Kader

Voor het inrichten en gebruiken van percelen als tuin binnen de (in de legger vastgelegde) zones van een kade, dijk of watergang zijn de volgende keurbepalingen van belang:

 

1.In artikel 4.1. van de Keur zijn verboden opgenomen ten aanzien van het gebruik van waterstaatswerken en beschermingszones.

 

2. Artikel 4.11 van de Keur geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de  mogelijkheid om algemene regels op te stellen die een vrijstelling van de  vergunningplicht kunnen inhouden.

Toelichting van de algemene regel

Deze algemene regel is bedoeld voor het inrichten van particuliere tuinen op de in de bijlage vijf aangegeven waterkeringen (zoals dijken en kades). Dit zijn waterkeringen waarbij de risico’s voor het achterland beperkt zijn. Voorbeelden zijn kades langs boezemwateren die slechts water aanvoeren, zoals bij de Vaart van de polder Bleiswijk, kades bij enkele ondiepe polders en waterkeringen die geen direct waterkerende functie hebben, zoals de landscheidingen.

Met deze algemene regel krijgen de bezitters van een tuin vooraf direct duidelijkheid over de mogelijkheden voor het inrichten van een tuin. De meest voorkomende activiteiten en objecten in particuliere tuinen vallen onder de algemene regel.

Voor alle, in de bijlage aangegeven, waterkeringen wordt uitgegaan van de geldende leggers. In de leggers zijn de ligging, vorm, afmeting (het profiel) en constructie van de dijken en kades  beschreven. Het is daarbij van belang dat tijdens en na werkzaamheden, zoals het inrichten van een tuin, het profiel van de waterkering in stand blijft en de waterveiligheid verzekerd blijft.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Deze algemene regel is van toepassing op de volgende activiteiten in particuliere tuinen:

  • -

    ophoging met klei tot maximaal 0,50 meter en niet hoger dan de kruin van de waterkering;

  • -

    grondbewerkingen voor tuinaanleg en –onderhoud;

  • -

    het leggen van kabels ten behoeve van tuinverlichting;

  • -

    het planten van lage struiken en beplanting (lager dan twee meter);

  • -

    het planten van hogere struiken op een afstand van minimaal vijf meter vanaf het water (de waterlijn):

  • -

    het planten van bomen op minimaal tien meter afstand vanaf het water (de waterlijn);

  • -

    het plaatsen van hekwerken en schuttingen;

  • -

    het plaatsen van niet gefundeerde opstallen;

  • -

    bemesten;

  • -

    het aanbrengen van verharding (met uitzondering van vlonders);

  • -

    het plaatsen van tuinmeubilair en bloempotten;

  • -

    het plaatsen van een beschoeiing op de doorgaande waterlijn.

 

Voor het inrichten en gebruiken van percelen als tuin in de kern- of beschermingszone van de in de bijlage (zie ook tekening nummer 5) genoemde waterkeringen is geen vergunning volgens artikel 4.1 van de Keur vereist, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    alle aangebrachte werken binnen een strook van vijf meter vanaf de waterlijn zijn zodanig geconstrueerd dat deze in het kader van het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering kunnen worden verwijderd;

  • 2.

    voor het uitvoeren van periodiek onderhoud aan de waterkering verwijderen de eigenaren/gebruikers de (bouw)werken, objecten en beplantingen in de zone van vijf meter vanaf de waterlijn op eigen kosten binnen drie maanden na de eerste schriftelijke aankondiging van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard (zone A in tekening 4):

  • 3.

    de waterkering is vanaf het water zichtbaar en inspecteerbaar;

  • 4.

    planten en struiken met een maximale hoogte van twee meter zijn overal op de waterkering toegestaan, op voorwaarde dat het profiel van de kering voldoende zichtbaar blijft;

  • 5.

    struiken hoger dan twee meter zijn toegestaan op een afstand van minimaal vijf meter vanaf de doorgaande waterlijn, zoals op de bij deze algemene regel behorende tekening nummer 4 is aangegeven;

  • 6.

    bomen zijn toegestaan op een afstand van tenminste van tien meter vanaf de doorgaande waterlijn, zoals op de bij deze algemene regel behorende tekening nummer 4 is aangegeven;

  • 7.

    de beschoeiing volgt de bestaande waterlijn en is aan de achterzijde voorzien van anti-worteldoek;

  • 8.

    de beschoeiing is van een deugdelijke constructie zodat vervorming of overhelling wordt voorkomen;

  • 9.

    de beschoeiing wordt in goede staat onderhouden.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing op de bepalingen in deze algemene regel.

Overgangsrecht

Vergunningen die zijn verleend voor de in deze algemene regel toegestane werkzaamheden, vervallen op het moment van inwerkingtreding van deze algemene regel van rechtswege.

Toelichting per voorwaarde

Hierna volgt per voorwaarde een toelichting:

  • 1.

    Als u iets in de zone van de kade plaatst of bouwt, moet dit gemakkelijk te verwijderen zijn. Gefundeerde schuren en tuinhuisjes zijn volgens de algemene regel niet toegestaan. Deze moeten voldoen aan het bouwbeleid van Schieland en de Krimpenerwaard. Woningen, garages en gefundeerde schuren zijn geen onderdeel van een tuinrichting. Voor dergelijke bebouwing is een watervergunning nodig.

  • 2.

    Als u binnen de zone van vijf meter vanaf de waterlijn iets op de kade of dijk plaatst of bouwt, moet u dat op eigen kosten verwijderen zodra het hoogheemraadschap u dit (schriftelijk) vraagt.

  • 3.

    De strook van vijf meter vanaf het water moet zichtbaar en inspecteerbaar zijn, zodat de medewerkers van het hoogheemraadschap kunnen zien of de waterkering nog voldoet aan de juiste hoogte, vorm en ligging zoals beschreven in de legger.

  • 4.

    Planten en struiken tot een hoogte van twee meter zijn overal toegestaan, dus ook in de hierboven genoemde strook.

  • 5.

    Struiken die meer dan twee meter hoog zijn, mogen alleen worden geplant buiten de strook van vijf meter vanaf het water.

  • 6.

    Aanplant van nieuwe bomen is volgens deze algemene regel mogelijk, als deze bomen verder dan tien meter vanaf het water worden geplant. Dit om de stabiliteit en veiligheid van de waterkering zo veel mogelijk te borgen.

    Voor bestaande bomen binnen tien meter vanaf het water kan het hoogheemraadschap u een watervergunning verlenen. De voorwaarde is dat de bomen levensvatbaar zijn, geen risico vormen voor de waterkering en niet in de weg staan voor onderhoudswerkzaamheden.

  • 7 t/m 9

    Het aanbrengen van een beschoeiing op de doorgaande waterlijn is volgens deze algemene regel mogelijk. Van belang is dat de beschoeiing zodanig wordt aangebracht dat deze niet kan vervormen of overhellen en in goede staat wordt onderhouden.

Bijlagen:

Tekening nummer 4, grafische weergave van algemene regel 22.

Tekening nummer 5, overzicht waterkeringen waarvoor deze algemene regel geldt.

Het gaat hierbij om keringen zoals de k ade langs de vaart polder Bleiswijk,

Zomerkaden gekanaliseerde Hollandsche IJssel en Landscheidingen zoals aangegeven op bijgevoegde kaart (tekening 5).

 

 

Aldus vastgesteld door dijkgraaf en hoogheemraden op 11 februari 2014. De ontwerp Algemene regel 22 heeft van 15 november tot en met vrijdag 27 december 2013 ter inzagegelegen. In deze periode zijn enkele zienswijzen over de Algemene regel 22 naar voren gebracht. Bovengenoemde algemene regels zijn op 16 april 2014 in werking getreden na publicatie in het Waterschapsblad.  

Beleidsregel toetsingskader Visplannen 2012

Kader

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is als waterkwaliteitsbeheerder verantwoordelijk voor het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. De visstand maakt hier deel van uit en is zowel een indicator als beïnvloeder van de ecologische kwaliteit van wateren. HHSK streeft naar een natuurlijke, gezonde en gevarieerde visstand die zichzelf duurzaam in stand kan houden. Achtergronden van het beleid zijn vastgelegd in de Kadernota vis 2011-2015.

Het visserijbeheer (het wegvangen en uitzetten van vis) dat sport- en beroepsvissers conform de Visserijwet uitvoeren, beïnvloedt de visstand. In de Keur staat dat het verboden is vis uit te zetten of te onttrekken in oppervlaktewaterlichamen, anders dan op basis van een visplan. Visplannen zijn de verantwoordelijkheid van de visrechthebbenden en worden ter goedkeuring ingediend bij het bestuur van HHSK.

Keur

Op grond van hoofdstuk 2, van de Keur artikel 2.1 eerste tot en met vijfde lid, is het verboden om vis uit te zetten of te onttrekken in oppervlaktewaterlichamen, anders dan op basis van een door het bestuur goedgekeurd visplan. Vanaf 1 januari 2013 zijn visplannen verplicht.

Begripsbepaling

Visplannen zijn visserijtechnische uitwerkingen van het huidige en het voorgenomen visserijbeheer. In visplannen die opgesteld worden door visrechthebbenden (en eventueel houders van schriftelijke toestemmingen) wordt minimaal het uitzetten en onttrekken van vis in een waterhuishoudkundig logisch gekozen deelgebied (bijvoorbeeld bemalingsgebied of polder) omschreven. Afstemming op de doelstellingen en (beheer)maatregelen van het hoogheemraadschap en onderbouwing vormen onderdeel van het visplan.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op alle wateren (oppervlaktewaterlichamen) in het beheergebied van HHSK waar visrechthebbenden het voornemen hebben vis uit te zetten of te onttrekken. De visplannen worden door de visrechthebbenden, bij voorkeur in VBC-verband, voor waterhuishoudkundig logische deelgebieden opgesteld. Wanneer meerdere visrechthebbenden in eenzelfde deelgebied vissen, is bijvoorkeur in VBC-verband, onderlinge afstemming nodig over voorgenomen uitzettingen en onttrekkingen.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

De beleidsregel heeft raakvlakken met andere wetgeving ter bescherming van de waterkwaliteit zoals de Waterwet, Kaderrichtlijn water (KRW), Wet milieubeheer en de Flora- en faunawet. Voor de visstand en de bescherming ervan zijn regelingen terug te vinden in de Visserijwet, de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren, de Flora- en faunawet en het Nationaal Aalbeheerplan. De aalvisserij maakt vooralsnog geen (verplicht) onderdeel uit van visplannen. Bijvangst met aalvistuigen is echter wel een onderdeel van het visplan. Voor de regulering van de aalvisserij zijn de bepalingen in het Nationaal Aalbeheerplan leidend.

Doel van het beleid

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de waterkwaliteit en het ecologisch functioneren van de oppervlaktewaterlichamen door het voorkomen van negatieve effecten van visuitzettingen en onttrekkingen. In dit voorlopig toetsingskader visplannen wordt aan visrechthebbenden bekend gemaakt welke informatie in visplannen minimaal nodig is zodat HHSK kan beoordelen of het plan voldoet en in lijn is met de waterkwaliteitsdoelstellingen. Ook worden toetsingscriteria en enkele aanvullende randvoorwaarden gesteld.

Motivering van het beleid

Hoofdlijnen van toe te passen afweging

Mede op grond van de KRW is het waterschap verantwoordelijk voor een goede ecologische waterkwaliteit waarvan een gezonde visstand deel uit maakt. Het visserijbeheer (het wegvangen en uitzetten van vis) dat sport- en beroepsvissers conform de Visserijwet uitvoeren, beïnvloedt de visstand en het ecologisch functioneren van het watersysteem. HHSK streeft naar een natuurlijke, gezonde en gevarieerde visstand die past bij de nagestreefde ecologische waterkwaliteitsdoelen en functies en een visstand die zichzelf duurzaam in stand kan houden (zie Kadernota vis 2011-2015).

Het hoogheemraadschap heeft waterkwaliteitsdoelen voor wateren vastgesteld in het Waterbeheerplan 2010-2015. Er gelden gedifferentieerde doelen. Voor de KRW waterlichamen geldt het Goed Ecologisch Potentieel (GEP) als ecologische doelstelling. Voor de overige wateren zijn STOWA klasse III en gebiedsgerichte doelen vooralsnog het uitgangspunt voor de ecologische kwaliteit.

Het hoogheemraadschap toetst de visplannen volgens criteria zoals in deze beleidsregel zijn opgenomen. Achtergronden hiervan zijn het stand-still beginsel, de zorgplicht conform de Waterwet en het voorkomen van achteruitgang volgens artikel 5.2. lid 4 Wet Milieubeheer en het beleid zoals is opgenomen  in het Waterbeheerplan 2010-2015. 

De visstand wordt beïnvloed door tal van factoren zoals weersinvloeden en fluctueert in de tijd. HHSK ziet de beoordeling van visplannen als maatwerk waarbij rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden in het deelgebied.

Aan te leveren informatie

In een visplan wordt de informatie die voor de visserij belangrijk is, verzameld, geordend en gepre­sen­teerd. Daardoor wordt het doen en laten van de visrechthebbenden onderling transparant, zowel voor de beroep- als de sportvissers als ook voor HHSK. Aan de hand van het visplan wordt zichtbaar gemaakt dat de huidige en beoogde visserij passend is bij de waterkwaliteitsdoelstellingen.

Om te kunnen vaststellen of visplannen in lijn zijn met de doelen van HHSK (zowel voor overige wateren als voor KRW-waterlichamen) bevat het visplan informatie over de huidige en geplande mate van onttrekking en uitzetting door beroeps- en sportvisserij, gekoppeld aan de locaties waar dit gebeurt.

Daarnaast is inzicht nodig in het huidige en voorgenomen visserijkundig gebruik waarmee de betreffende visserijonttrekking wordt gerealiseerd (hoe wordt de visserij uitgevoerd en met welke en hoeveel vistuigen en op welke locaties?). Deze informatie is noodzakelijk voor de toetsing door HHSK. De aan te leveren informatie is opgenomen onder de voorschriften.

Verwijzing naar een aanwezige Algemene regel die ook van toepassing is voor dit thema

Voor deze activiteit is geen algemene regel van toepassing.

Toetsing

Toetsingscriteria visplannen.

Onttrekking of uitzetting van vis kan worden toegestaan indien deze passend is bij de hoofddoelstelling van het visbeleid: een natuurlijke, gezonde en gevarieerde visstand die past bij de nagestreefde ecologische waterkwaliteitsdoelen en functies en die zichzelf duurzaam in stand kan houden.

De informatie over het voornemen van visuitzettingen en visonttrekkingen wordt door HHSK getoetst. HHSK toetst voor alle wateren aan de volgende criteria:

  • Geen achteruitgang: de voorgenomen uitzetting of onttrekking mag niet leiden tot een onacceptabele achteruitgang van de visstand of de ecologische waterkwaliteit ten opzichte van de huidige actuele situatie.

  • De verwachte of geplande prognoses voor herstel van het watersysteem mogen niet worden verstoord. De effecten van eerdere maatregelen en herstelprognoses mogen niet ongedaan worden gemaakt.

  • Niet afwentelen: de visserij mag geen onacceptabel negatief effect hebben op boven- of benedenstrooms/andere peilgebieden gelegen wateren of nadelige gevolgen voor derden.

  • Er wordt bij de toetsing rekening houden met medegebruik of waardevolle elementen (specifieke functies zoals natuur, ecologische verbindingszones, zwemwater).

Visserij conform zorgplicht

Op handelingen in het watersysteem is de zorgplichtbepaling uit de Keur van toepassing. Deze bepaling geldt daarmee ook voor de visserij. Verder is het vanzelfsprekend dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd (o.a. Visserijwet, Flora- en faunawet, Waterwet, Wet milieubeheer en de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en het Nederlandse Aalbeheerplan).

Voorschriften

1.

Ingediende visplannen moeten volledige gegevens bevatten over de huidige en voorgenomen onttrekking en uitzetting van vis en beoogde effecten hiervan. Visplannen zijn maximaal 3 jaar geldig. Bij wijzigingen in de uitvoering van de visserij moet een aangepast plan worden ingediend. Dit aangepaste plan heeft een geldigheidsduur van maximaal drie jaar, die ingaat vanaf de goedkeuringsdatum van het plan.

2.

De volgende informatie moet minimaal opgenomen worden in het visplan:

Bij visrechten aangeven wie waar vist, op welk visrecht en met welke bijzondere voorwaarden (een visrechtenkaart of tabel op basis van huurovereenkomsten en/of gegevens Kamer voor de Binnenvisserij en visrechtgegevens van eigendommen van HHSK). Ondertekening van het visplan door alle visrechthebbenden (en houders van een schriftelijke toestemming voor gebruik beroepsvistuigen).Visplannen worden bijvoorkeur in VBC verband opgesteld en gezamenlijk ondertekend.

Bij huidig visserijgebruik de locatie omschrijven en op een kaart aangeven.

Sport: aantal vissers per jaar (orde grootte) en relatieve verdeling over sportvistypen aangeven, evenals schattingen/tellingen door gebiedskenner/ sportvisserij. Ook het aantal wedstrijden en deelnemers per jaar door sportvisserij (wedstrijdadministratie).

Beroep:Indicatie van de aantallen gebruikte vistuigen per soort vistuig per jaar. Beroepsvissers geven dit aan op basis van hun administratiegegevens.

Bij voorgenomen visserijgebruik: benoemen of er wijzigingen zijn of worden voorzien of verwacht t.o.v. het huidige visserijgebruik.

Bij huidige visuitzetting: uitzettingen van de afgelopen jaren (tot maximaal 5 jaar terug in de tijd): aantal of gewicht per vissoort per jaar + indicatie van de gemiddelde uitzetgroottes, + locatie + herkomst van de uitgezette vissen.

Bij voorgenomen visuitzetting:  geplande uitzettingen: beoogde hoeveelheid (aantal of gewicht) uit te zetten vis per soort per jaar per lengteklasse +locatie +herkomst van de uit te zetten vissen. In aantallen/ha of kg/ha per vissoort per jaar per lengteklasse.

Bij huidige visonttrekking:

Sport: kwalificatie visonttrekking per vissoort per jaar (verwaarloosbaar/ gering/ substantieel) voor het gehele VBC gebied; of als gebied in verschillende deelgebieden uiteen valt, of wanneer onttrekking van gebied tot gebied verschilt: per deelgebied. 

Schattingen door sportvisserij. Gegevens per waterhuishoudkundig begrensd deelgebied (bijvoorbeeld bemalinggebied of polder). Locaties op een kaart aangegeven. Indeling van de deelgebieden in overleg met HHSK. Afstemming over de toe te passen schattingsmethode bijvoorkeur in VBC verband.

Beroep: totaal gewicht per vissoort per jaar per deelgebied, of wanneer onttrekking zeer van gebied tot gebied verschilt: per deelgebied/locatie. Geaggregeerde gegevens op basis van vangstregistraties. Indien vangstgegevens ontbreken dan moeten deze worden geschat (beroepsvissers). Gegevens per waterhuishoudkundig begrensd deelgebied (bijvoorbeeld bemalinggebied of polder). Indeling van de deelgebieden in overleg met HHSK.

Bij voorgenomen visonttrekking: benoemen of er wijzigingen zijn of worden voorzien of verwacht ten opzichte van de huidige visonttrekking. Bij toename visonttrekking: totaal gewicht per vissoort per jaar per deelgebied of locatie benoemen. 

Effect voorgenomen onttrekking: kwalitatieve beschrijving opnemen van het beoogde effect van de onttrekking op de huidige visstand en populatieopbouw. Bij een toename van de onttrekking moet het beoogde effect van de onttrekkingen (bijvoorkeur in VBC verband) door de visrechthebbenden per waterhuishoudkundig begrensd deelgebied (bijvoorbeeld bemalinggebied of polder) worden beschreven. Het beoogde effect op de visstand en populatieopbouw inschatten aan de hand van een kwalitatieve rekenmethode.

Effect voorgenomen uitzetting: kwalitatieve beschrijving geven van het beoogde effect van de uitzetting op de huidige visstand en populatieopbouw en de toekomstige bezetting na uitzetting. Het beoogde effect van uitzetting wordt (bijvoorkeur in VBC verband) door de visrechthebbenden per waterhuishoudkundig begrensd deelgebied beschreven (bijvoorbeeld bemalinggebied of polder). Het beoogde effect op de visstand en populatieopbouw inschatten aan de hand van een kwalitatieve rekenmethode waarbij ook de toekomstige bezetting na uitzetting wordt opgenomen.

3.

Visrechthebbenden stemmen (bijvoorkeur in VBC- verband) hun visuitzettingen en onttrekkingen af, indien meerdere visrechthebbenden in hetzelfde waterhuishoudkundig begrensd gebied actief zijn. Het totale effect van de voorgenomen visserij wordt per waterhuishoudkundig deelgebied beschreven.

Randvoorwaarden uitzettingen:

  • Uitzetting van vis mag niet leiden tot een onevenwichtige visstand of populatieopbouw van vissoorten.

  • Visuitzettingen mogen geen schade aan waterstaatswerken of de leefomgeving veroorzaken (waterkeringen, oevers, talud, waterbodem).

  • Alleen soorten die van nature thuishoren in het betreffende watersysteem (inclusief ingeburgerde soorten) mogen worden uitgezet.

  • Bij uitzettingen moet een certificaat/bewijs worden overlegd om aan te tonen dat er alleen gezonde vis (vrij van parasieten en ziekten) wordt uitgezet.

Randvoorwaarden onttrekkingen:

  • Onttrekking van vis mag niet leiden tot een onevenwichtige visstand of populatieopbouw van vissoorten.

  • Belemmeringen van vrije vismigratie door gebruik van actieve of passieve vangtuigen is niet toegestaan.

  • Gebruik/inzet van vangtuigen (inclusief hengelsportvangtuigen) in boezemwateren en hoofdwatergangen is niet toegestaan binnen een afstand van 300m tot gemalen, sluizen of vispassages.

bijlage_A_staat_van_hoofdwatergangen.pdf

bijlage_1_zonering_waterkeringen.pdf

bijlage_2_beschermingszones.pdf

principetekening_1-_plaatsen_dam-duiker.pdf

principetekening_2_-_plaatsen_vlonder.pdf

principetekening_3_plaatsen_uitstroomvoorziening.pdf

voorbeeldtekening_1_dempen_en_graven_watergangen.pdf

meldingsformulier_alg_regels.pdf

meldingsformulier_2_alg_regels.pdf