Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening verontreinigingsheffing 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening verontreinigingsheffing 2009

Verordening verontreinigingsheffing 2009, 26-11-2008

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

a oppervlaktewater: de oppervlaktewateren ten aanzien waarvan het waterschap bevoegd is tot vergunningverlening

    in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

b stoffen: de stoffen genoemd in artikel 6 van deze verordening;

c  lozen: het brengen van stoffen in een oppervlaktewater als bedoeld onder a;

d woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien

    in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in

   gebruik te worden gegeven;

e bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte,

   niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering;

f  riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater die bij een gemeente in beheer is;

g zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;

h de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123,

   derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

i watersysteem: het watersysteem zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet;

j  drinkwater: water als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Waterleidingwet;

k ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;

l waterleidingbedrijf: een bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Waterleidingwet.

Bijlagen

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

– Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse

   en berekening;

– Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3

  • 1 Onder de naam verontreinigingsheffing wordt een directe belasting geheven ter zake van lozen.

  • 2 Aan de heffing worden onderworpen:

    a ter zake van het lozen vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

    b ter zake van het lozen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die

       riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

    c ter zake van het lozen anders dan bedoeld onder a of b: degene die  loost.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:

    a gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de

       ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden;

    b gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als

       gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is

       bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    c het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als

       gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking

       heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4 De opbrengst van de verontreinigingsheffing komt ten goede aan de bekostiging van het beheer van het watersysteem door het waterschap;

  • 5 Van de heffing is vrijgesteld een lozing van het waterschap zelf met behulp van een werk voor het zuiveren van afvalwater in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 1, onderdeel a.

  • 6 Van de heffing is vrijgesteld een lozing door middel van een overstort vanuit een riolering in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 1, onderdeel a.

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

Artikel 4

  • 1 De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 15 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2 Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 3 Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 4 Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5 Het derde lid is niet van toepassing indien de gebruiker van een woonruimte binnen het gebied van het waterschap verhuist en daarbij weer het gebruik krijgt van een woonruimte van waaruit eveneens wordt geloosd.

Heffingsjaar

Artikel 5

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Grondslag en heffingsmaatstaf

Algemeen

Artikel 6

  • 1 Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.

  • 2 Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8 kilogram zuurstof.

  • 4 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver, zink, arseen, kwik, cadmium, chloride, sulfaat en fosfor wordt bepaald op basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt een in het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheid van:

    a 1,00 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

    b 0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

    c 650 kilogram van de stoffen chloride en sulfaat;

    d 20,0 kilogram van de stof fosfor.

  • 5 De stoffen chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de heffing onderworpen.

Meting, bemonstering en analyse

Artikel 7

  • 1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 8.

  • 3 De meting en de bemonstering geschieden zodanig dat:

    a de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    b het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de

       bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt geloosd.

  • 4 De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5 De ambtenaar belast met de heffing:

    a kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I,

       onderdelen A en B, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening

       aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    b beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een

       of meer van de in Bijlage I, onderdelen A en B, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk

       maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    c beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen

       analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van

       de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;

    d kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    a de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;

    b de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;

    c de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;

    d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7 De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.

Beperkte meting, bemonstering en analyse

Artikel 8

  • 1 Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 7, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    a een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

    b de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij

       één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    c de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilings-

       eenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

  • 3 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Hoedanigheidscorrectie

Artikel 9

  • 1 Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 6 in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    a de wijze van berekening van de correctie;

    b de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

    c de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

    d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

Tabel afvalwatercoëfficiënten

Artikel 10

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2 Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij

    A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

    B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3 Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand aan watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.

  • 4 De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

  • 5 Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 7, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen

Artikel 11

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden geloosd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2 De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.

  • 3 Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4 Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één vervuilingseenheid gesteld.

Franchise en drempel

Artikel 12

  • 1 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 7 tot en met 11, te vermenigvuldigen met 0,0162.

  • 2 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 7 tot en met 11, te vermenigvuldigen met 0,0027.

Meetverplichting

Artikel 13

  • 1 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000 vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:

    a het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld,

        tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking

        tot deze stoffen de in artikel 12, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat;

    b het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de

       ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot

       deze stoffen de in artikel 12, tweede lid, bedoelde aftrek te boven gaat. 

  • 2 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:

    a het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink op nihil gesteld,

        indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze

        stoffen de in artikel 12, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;

    b het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, indien

        de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen

        de in artikel 12, tweede lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat.

Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

Artikel 14

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 13, voor zover deze van toepassing zijn.

Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten

Artikel 15

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden geloosd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.

  • 2 Indien de aanslag in het heffingsjaar al is opgelegd voor drie vervuilingseenheden en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe na afloop van het heffingsjaar of, bij beëindiging van de heffingsplicht, in de loop van het heffingsjaar een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

  • Vervuilingswaarde van woonruimten

Artikel 16

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden geloosd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden geloosd, bedraagt één vervuilingseenheid.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin die situatie is ontstaan. Indien de hiervoor bedoelde situatie ontstaat op de eerste dag van een kalendermaand, wordt de vervuilingswaarde met ingang van die dag op één vervuilingseenheid vastgesteld.

  • 4 Indien de in het derde lid bedoelde situatie ontstaat ná de dagtekening van de aanslag, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

Schatting

Artikel 17

De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:

a zonder de in artikel 8 genoemde toestemming niet is voldaan aan de in artikel 7, tweede lid, opgenomen verplichting;

b niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 8 genoemde toestemming;

c meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in

   bijlage I opgenomen voorschriften;

d niet is voldaan aan de in artikel 7, eerste lid, eerste volzin, opgenomen verplichting en bepaling van de vervuilingswaarde

   overeenkomstig artikel 10, eerste en vierde lid, of de artikelen 11, 15 en 16 niet mogelijk is, dan wel bepaling van

   de vervuilingswaarde op basis van artikel 10, vierde lid, wel mogelijk is en door de heffingsplichtige gedurende

   het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in artikel 10, vierde lid, is ingediend.

Tarief

Artikel 18

Het tarief bedraagt € 51,75 per vervuilingseenheid.

Wijze van heffing en termijnen van betaling

Artikel 19

  • 1 De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2 De aanslag is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3 Het bedrag inzake een bestuurlijke boete is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4 In afwijking van het tweede lid geldt dat, indien de heffing is verschuldigd voor het lozen vanuit een woonruimte en er een machtiging voor automatische incasso is afgegeven, de aanslag invorderbaar is in zes gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die van de dagtekening.

  • 5 Het minimum termijnbedrag bij automatische incasso bedraagt € 15. Indien hierdoor een lager aantal termijnen ontstaat dan in het vierde lid is aangegeven, worden eerst maandelijkse termijnen van € 15 geïncasseerd en het restantbedrag tegelijk met de laatste termijn.

Nadere regels

Artikel 20

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering.

Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 21

  • 1 De Verordening verontreinigingsheffing Schieland en de Krimpenerwaard 2005, vastgesteld bij besluit van 3 januari 2005, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4 Deze verordening wordt aangehaald als Verordening verontreinigingsheffing 2009.

  • Aldus vastgesteld in de openbare bijeenkomst van de verenigde vergadering te Rotterdam op 26 november 2008.

toelichtingopdeverordeningverontreinigingsheffing2009.pdf (102 Kb)

bijlage1.bijverordeningverontreinigingsheffing2009.pdf (76 Kb)

bijlage2.bijverordeningverontreinigingsheffing2009.pdf (48 Kb)