Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de verenigde vergadering van hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard houdende regels omtrent de verontreinigingsheffing (Verordening verontreinigingsheffing 2010)

Geldend van 18-10-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de verenigde vergadering van hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard houdende regels omtrent de verontreinigingsheffing (Verordening verontreinigingsheffing 2010)

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem en oevers, flora en fauna ten aanzien waarvan het waterschap ingevolge artikel 3.2 van de Waterwet is aangewezen als beheerder, met uitzondering van de gronden die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 van de Waterwet zijn aangewezen als drogere oevergebieden;

  • b.

    stoffen: de stoffen genoemd in artikel 9 van deze verordening;

  • c.

    lozen: het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een openbaar vuilwaterriool;

  • f.

    openbaar vuilwaterriool: een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • g.

    zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater;

  • h.

    stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater;

  • i.

    ambtenaar belast met de heffing: de krachtens de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet;

  • j.

    ambtenaar belast met de invordering: de krachtens de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • k.

    watersysteem: het watersysteem zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet;

  • l.

    drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

  • m.

    ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, warm tapwater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;

  • n.

    drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

  • o.

    warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet.

Bijlagen

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

– Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

– Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet.

Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3

  • 1 Onder de naam verontreinigingsheffing wordt een directe belasting geheven ter zake van lozen.

  • 2 Aan de heffing worden onderworpen:

    a ter zake van het lozen vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

    b ter zake van het lozen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

    c ter zake van het lozen anders dan bedoeld onder a of b: degene die loost.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:

    a gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden;

    b gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    c het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4 De opbrengst van de verontreinigingsheffing komt ten goede aan de bekostiging van het beheer van het watersysteem door het waterschap.

Vrijstellingen

Artikel 4

Van de verontreinigingsheffing zijn vrijgesteld:

a het lozen met behulp van een openbaar vuilwaterriool;

b het lozen vanuit een zuiveringstechnisch werk door het waterschap zelf;

c het lozen van stoffen afkomstig vanuit een zuiveringstechnisch werk anders dan door het waterschap zelf, mits de hoeveelheid stoffen

niet is toegenomen.

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

Artikel 5

  • 1 De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 18 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2 Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel 365e gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 3 Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel 365e gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 4 Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5 Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de heffingsplichtige het gebruik van de woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een woonruimte van waaruit eveneens wordt geloosd.

Aangifte

Artikel 6

Met betrekking tot de verontreinigingsheffing geheven van gebruikers van bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

a het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

b het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in artikel 7.

Artikel 7

Het doen van aangifte geschiedt door:

a het inleveren of toezenden van het aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden;

b het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens.

Heffingsjaar

Artikel 8

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Grondslag en heffingsmaatstaf

Algemeen

Artikel 9

  • 1 Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.

  • 2 Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8 kilogram zuurstof.

  • 4 [vervallen]

  • 5 [vervallen]

Meting, bemonstering en analyse

Artikel 10

  • 1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 11.

  • 3 De meting en de bemonstering geschieden zodanig dat:

    a de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    b het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt geloosd.

  • 4 De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing. Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het heffingsjaar aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing gebracht.

  • 5 De ambtenaar belast met de heffing:

    a kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    b beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

    c beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;

    d kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    a de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;

    b de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;

    c de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;

    d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7 De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.

Beperkte meting, bemonstering en analyse

Artikel 11

  • 1 Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 10, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    a een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

    b de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    c de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

  • 3 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Hoedanigheidscorrectie

Artikel 12

  • 1 Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 9 in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    a de wijze van berekening van de correctie;

    b de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

    c de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

    d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

Tabel afvalwatercoëfficiënten

Artikel 13

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2 Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water; B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3 Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand aan watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.

  • 4 De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt ingevolge artikel 7.3, vijfde lid, van de Waterwet bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k, tweede lid, van de Waterschapswet.

  • 5 Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 10, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen

Artikel 14

  • 1 In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden geloosd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2 De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.

  • 3 Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4 Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één vervuilingseenheid gesteld.

Franchise en drempel

Artikel 15

  • [vervallen]

Meetverplichting

Artikel 16

  • [vervallen]

Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

Artikel 17

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14, voor zover deze van toepassing zijn.

Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten

Artikel 18

  • 1 In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden geloosd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.

  • 2 Indien de aanslag in het heffingsjaar al is opgelegd voor drie vervuilingseenheden en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe na afloop van het heffingsjaar of, bij beëindiging van de heffingsplicht, in de loop van het heffingsjaar een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

Vervuilingswaarde van woonruimten

Artikel 19

  • 1 In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden geloosd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden geloosd, bedraagt één vervuilingseenheid.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag volgend op de dag waarin die situatie is ontstaan.

  • 4 Indien de in het derde lid bedoelde situatie ontstaat ná de dagtekening van de aanslag, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

Schatting

Artikel 20

De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:

a meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;

b het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, eerste of vijfde lid, 14, eerste lid, 18, eerste lid, of 19, eerste lid, niet mogelijk is;

c het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in dat artikel is gedaan:

d niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 10, 11 of 12 bedoelde toestemming.

Tarief

Artikel 21

Het tarief bedraagt € 49,52 per vervuilingseenheid.

Wijze van heffing en termijnen van betaling

Artikel 22

  • 1 De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2 De aanslag bedoeld in artikel 3 is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de aanslag, indien deze het bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaat, op verzoek van de belastingschuldige door middel van automatische incasso worden ingevorderd in maximaal 10 gelijke maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4 Het minimum termijnbedrag bij automatische incasso bedraagt € 15,00.

Niet opleggen van aanslagen

Artikel 23

  • 1 Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet opgelegd.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

  • 3 Het bepaalde in dit artikel geldt alléén voor aanslagen vastgesteld ingevolge artikel 19, eerste lid.

Nadere regels

Artikel 24

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering.

Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 25

  • 1 De Verordening verontreinigingsheffing 2009 vastgesteld bij besluit van 26 november 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4 Deze verordening wordt aangehaald als Verordening verontreinigingsheffing 2010.

  • 5 De in bijlage I genoemde normbladen worden bekendgemaakt door terinzagelegging op de Maasboulevard 123 te Rotterdam en bij de Regionale Belastinggroep op de Stationsplein 79 te Schiedam.

Bijlage I

Bijlage I behorende bij de Verordening verontreinigingsheffing 2010

Bijlage II en toelichting

Bijlage II en toelichting behorende bij de Verordening verontreinigingsheffing 2010

Artikelsgewijze toelichting naar aanleiding van de wijziging van de Waterwet van 18 december 2013 (Stb. 2014. 21)

A

Met de Invoeringswet Waterwet (Stb. 2009, 489) is "een openbaar vuilwaterriool" onbedoeld

gewijzigd in "een vuilwaterriool". Met deze wijziging wordt dit hersteld.

B

Met deze wijziging vervallen de zware metalen en de zouten als heffingsparameters.

C

Dit betreft het herstel van een schrijffout.

D

Met het vervallen van de zware metalen en de zouten als heffingsparameters kunnen ook de

voorschriften ten aanzien van franchise, drempel en meetverplichting vervallen.

E

Met het vervallen van de artikelen 15 en 16 wordt de vervuilingswaarde alleen nog bepaald op

basis van de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14.

F

Bijlage I is in zijn geheel vernieuwd. Ten opzichte van de vorige versie zijn de volgende wijzigingen aangebracht. In de tabellen A en B zijn de voorschriften met betrekking de zware metalen en de zouten verdwenen. Voorts is in tabel B NEN-ISO 15705, de zogeheten cuvettenmethode, opgenomen als analysemethode om het chemisch zuurstofverbruik te bepalen. Omdat deze methode, naast ingeval van hoger zuurstofverbruik en/of hogere chloridenconcentraties, ook bij andere typen afvalwater tot afwijkende uitkomsten kan leiden, kan de heffingsambtenaar nadere voorwaarden verbinden aan het toepassen daarvan.

In onderdeel C zijn de berekeningsvoorschriften met betrekking tot andere dan zuurstofbindende stoffen komen te vervallen.

Voorts zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht.