Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel waterbodems

Geldend van 24-11-2011 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel waterbodems

Inhoud

Samenvatting

Bij baggerwerkzaamheden of ontgravingen mogen lozingen (in de vorm van opwervelingen van slib) plaatsvinden, als de regels van de Waterwet en het Besluit lozen buiten inrichtingen worden gevolgd. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de zorgplicht en dat bij overschrijding van de interventiewaarde een werkplan wordt opgesteld. Deze beleidsregel beschrijft de eisen die HHSK stelt aan de zorgplicht en het werkplan bij baggerwerkzaamheden en ontgravingen.

Kader   -  Waterwet en Besluit lozen buiten inrichtingen

Waterwet

Met het inwerkingtreden van de Waterwet (hierna: Wtw) op 22 december 2009 is het waterbodembeheer uit de Wet bodembescherming (Wbb) in de Wtw gekomen. De gedachte hierachter is dat het beheer van de waterbodem onlosmakelijk onderdeel is van het integraal waterbeheer (uitgangspunt Wtw). Dit heeft vooral consequenties voor waterbodemsaneringen. Een integrale benadering betekent dat handelingen in de waterbodem niet meer, zoals eerder gebeurde, op zichzelf worden beschouwd. In plaats daarvan worden deze handelingen gekoppeld aan de te behartigen of nog te behalen kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen in het betreffende gebied. Hierbij kan worden gedacht aan het voorkomen van overstromingen of het beperken van wateroverlast en waterschaarste, maar ook aan natuurontwikkeling of recreatiedoelen. De Wbb blijft overigens wel van toepassing op gevallen van verontreiniging, die voor de inwerkingtreding van de Waterwet zijn aangemerkt als ernstig en spoedeisend. 1

Voorheen (vóór de Wtw) was de provincie bevoegd gezag voor de sanering van regionale waterbodems. Nu is dat het waterschap. De Provincie blijft voor de (op ernst en spoed) beschikte Wbb gevallen bevoegd gezag (tot en met de beschikking op het evaluatieverslag). Voor al dan niet afgeronde saneringen die beschikt zijn op ernst maar niet op spoed is de eventueel afgegeven saneringsbeschikking met inwerkingtreding van de Wtw komen te vervallen. Het beheer (en dus ook het stellen van regels ten aanzien) van waterbodems (de bodem en de oevers van oppervlaktewaterlichamen) valt onder het regime van de Wtw. Het beheer van landbodems blijft onder het regime van de Wbb vallen. Omdat het belangrijk is dat een verontreinigde waterbodem geen probleem vormt voor het oppervlaktewaterlichaam, is het nodig regels te stellen aan het uitvoeren van werken in de waterbodem.

Besluit lozen buiten inrichtingen

Op grond van de Waterwet was oorspronkelijk een watervergunning vereist voor alle lozingen als gevolg van het baggeren en ontgraven van de waterbodem, zoals ook eerder onder het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Deze vergunningplicht is vervallen met de inwerkingtreding op 1 juli 2011 van het Besluit lozen buiten inrichtingen (hierna: Blbi).

Zorgplicht

De zorgplicht (artikel 6.8 van de Waterwet en artikel 2.1 van het Blbi) houdt in dat iedereen ervoor moet zorgen dat de milieubelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het bevoegd gezag heeft de taak aan te geven wat wel of niet acceptabel is. Met deze beleidsregel geeft HHSK aan welke maatregelen moeten worden genomen en op welke wijze men het bevoegd gezag bij de lozing in een oppervlaktewaterlichaam moet betrekken.

Begripsbepaling

Lozingen tijdens baggerwerkzaamheden en ontgravingen in watergangen en andere oppervlaktewaterlichamen bestaan vooral uit vertroebeling (losgemaakt sediment dat in suspensie wordt gebracht tijdens de werkzaamheden). Ook vloeit daarbij oppervlaktewater terug van de machines en de bij de werkzaamheden gebruikte materialen.  Deze lozingen hebben meestal geen langdurige negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op alle oppervlaktewaterlichamen waar ontgravingen of baggerwerkzaamheden plaatsvinden. De beleidsregel geldt voor iedereen die deze werkzaamheden uitvoert, dus niet alleen voor burgers en bedrijven, maar ook voor het waterschap zelf.

Raakvlakken met ander beleid

De beleidsregel heeft raakvlakken met andere wet- en regelgeving ter bescherming van de waterkwaliteit, zoals de Flora- en faunawet en de gedragscode voor de waterschappen. Als ingrepen in de waterbodem de waterbodem minder geschikt maken voor waterplanten en macrofauna moet dat specifiek beoordeeld worden met relevante maatlatten en milieukwaliteitseisen. Dit kan het geval zijn bij het openleggen van oudere bodemlagen, waardoor de gehaltes van bepaalde stoffen in het oppervlaktewater veranderen. De Rijksoverheid heeft hiervoor de Handreiking Beoordelen Waterbodems (zie http://www.helpdeskwater.nl/) opgesteld. Deze handreiking is een technisch hulpmiddel.

Doel van het Beleid

De doelen van het beleid in deze beleidsregel zijn bescherming van de waterkwaliteit en goed waterbodembeheer. Het beleid is van toepassing op alle baggerwerkzaamheden of ontgravingen in oppervlaktewaterlichamen. Met deze beleidsregel wordt aangegeven hoe bij de werkzaamheden aan de zorgplichtbepaling van de Waterwet kan worden voldaan (artikel 6.8 en artikel 2.1 van het Blbi). Ook bevat deze beleidsregel de eisen voor het werkplan. Een werkplan is nodig, als de kwaliteit van de te baggeren of te ontgraven waterbodem zo slecht is, dat de interventiewaarde uit de Regeling lozen buiten inrichtingen wordt overschreden.

Motivering van het beleid

Kwaliteit van de waterbodem

De waterbodem (zowel de aanwezige sliblaag als de ondergrond) is van invloed op de waterkwaliteit en de ecologie van het watersysteem. Een ingreep in de waterbodem mag er niet toe leiden dat de toestand van het oppervlaktewaterlichaam achteruit gaat. Algemeen uitgangspunt is dat waterbodems met een relatief goede kwaliteit (dus onder de interventiewaarde) de toestand van het waterlichaam niet negatief zullen beïnvloeden. De onderhoudsbaggerwerkzaamheden verstoren slechts tijdelijk de waterkwaliteit. Voor deze werkzaamheden geldt wel de in de Waterwet genoemde zorgplicht.

Als echter de waterkwaliteit de interventiewaarde overschrijdt is niet alleen de zorgplicht van toepassing, maar moet ook een werkplan worden opgesteld. De interventiewaarde is genoemd in artikel 2.26 van de Regeling lozen buiten inrichtingen. Deze beleidsregel bevat tevens de eisen die HHSK stelt aan het werkplan. Het werkplan is verplicht volgens artikel 3.17, lid 2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen. In het werkplan zijn de maatregelen beschreven die de lozingen beperken. Ook bevat het werkplan beschrijvingen van de baggertechniek en de werkwijze. In deze beleidsregel waterbodems zijn de eisen waaraan een dergelijk werkplan moet voldoen nader uitgewerkt.

Meldingsplicht met verwijzing naar Besluit lozen buiten inrichtingen

Voor baggeren of ontgravingen geldt een beperkte meldingsplicht. In de artikelen 1.10, 1.15 en 1.19 van het Blbi is deze meldingplicht uitgewerkt. Lozingen (in de vorm van het opwervelen van slib) als gevolg van het baggeren of ontgraven zijn niet vergunningplichtig. De vrijstelling van de vergunningplicht voor het lozen in een oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van ontgravingen of baggerwerkzaamheden in datzelfde oppervlaktewaterlichaam is geregeld in de artikelen 1.3, lid b en 3.17 van het Blbi.

Toetsingscriteria en voorschriften

Maatregelen bij (onderhouds)baggerwerkzaamheden en ontgravingen:

De zorgplicht is voor iedereen die baggerwerkzaamheden of ontgravingen in de waterbodem uitvoert, van toepassing. Voor iedereen, dus zowel voor derden als voor HHSK, gelden de volgende doelstellingen (algemene toetsingscriteria) en voorschriften:

Algemene toetsingscriteria om te voldoen aan de zorgplicht:

  • Het zoveel mogelijk tegengaan van de verspreiding van (verontreinigende) stoffen in het oppervlaktewater. Vermindering van de waterkwaliteit wordt daarbij voorkomen.

  • Het zoveel mogelijk voorkomen van verstoring van flora en fauna in en om de watergang.

  • Het voorkomen van verspreiding van (verontreinigende) stoffen naar de landbodem.

Een belangrijke bijdrage hieraan levert het werken conform alle geldende wet- en regelgeving (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Flora- en faunawet inclusief de Gedragscode Flora- en Faunawet, Waterwet en de wet- en regelgeving op het gebied van arbeidshygiëne en veiligheid).

Voorschriften

  • A. De op basis van de zorgplicht vereiste maatregelen voor het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerkzaamheden (ongeacht de mate van verontreiniging) zijn:

  • 1. Het (tijdelijk) opslaan van bodemvreemde materialen, zoals grof vuil, asbest, overig afval en plantenresten in vloeistofdichte containers, nadat die uit de vrijkomende bagger zijn gezeefd. Het zeven gebeurt met een rooster met een maaswijdte van 200 mm x 200 mm of een vergelijkbare voorziening.

  • 2. Het zoveel mogelijk voorkomen van vertroebeling door zorgvuldig te werken. De concentratie onopgeloste bestanddelen tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden mag maximaal 50 mg/l boven de achtergrondwaarde liggen, gemeten op een afstand van 50 m van de grijper/zuigmond in grote plassen. In lijnvormige wateren mag de concentratie onopgeloste bestanddelen maximaal 200 mg/l boven de achtergrondwaarde liggen, gemeten op een afstand van 50 m van de grijper/zuigmond. Voordat met de uitvoering wordt gestart, wordt de achtergrondwaarde van de onopgeloste bestanddelen bepaald.

  • 3. Het voorkomen van een zuurstofconcentratie lager dan 3 mg/l. Indien een te lage zuurstofconcentratie de aanwezige flora en fauna negatief beïnvloedt of dreigt te beïnvloeden, kan het hoogheemraadschap aanvullende voorzorgsmaatregelen eisen, zoals het wegvangen van vis. Ook bij het ontbreken van vluchtmogelijkheden voor vissen en andere waterdieren kunnen aanvullende voorzorgsmaatregelen nodig zijn.

  • 4. Het voorkomen van mors op de landbodem en in het oppervlaktewater bij het verladen van de baggerspecie. Hiermee worden onnodige verontreinigingen en verstoringen voorkomen.

  • 5. Het werken conform CROW-publicatie 132 ‘Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water'.

  • B. Voorschriften voor het uitvoeren van (onderhouds)baggerwerkzaamheden waarbij een werkplan verplicht is, omdat de interventiewaarde wordt overschreden:

  • 6. Gelijktijdig met de melding wordt het werkplan aan de afdeling Vergunningverlening & Handhaving voorgelegd.

  • 7. Behalve de indieningsvereisten die in de artikelen 1.10, lid 3, 1.19, lid b, en artikel 3.17 van het Besluit lozen buiten inrichtingen zijn beschreven, bevat het werkplan een beschrijving van:

    • het profiel van de watergang, dat na afronding van de werkzaamheden is gerealiseerd;

    • de toe te passen baggertechniek en de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze (inclusief eventueel in te zetten hulpmaterieel); dit is ook beschreven in artikel 3.17 Blbi.

    • een beschrijving van de te nemen maatregelen ter voorkoming van een verhoging van de concentratie onopgeloste bestanddelen met meer dan 50 mg/l op een afstand van 50 m van de grijper in grote plassen. In lijnvormige wateren mag de concentratie onopgeloste bestanddelen maximaal 200 mg/l boven de achtergrondwaarde liggen, gemeten op een afstand van 50 m van de grijper/zuigmond. De beschrijving geeft weer hoe extra vertroebeling en mors tijdens het ontgraven, het verwerken, het laden, het lossen of het bergen, wordt voorkomen.

    • een beschrijving van de te nemen maatregelen om een lagere zuurstofconcentratie dan 3 mg/l te voorkomen tijdens het ontgraven, het verwerken, het laden, het lossen of het bergen (inclusief eventuele aanvullende voorzorgsmaatregelen indien negatieve effecten voor aanwezige flora en fauna niet kunnen worden voorkomen);

    • een beschrijving van de gekozen werkwijze(n), toe te passen materialen en borging van de werking van de toe te passen slibkeringen.

  • 8. Om verspreiding van stoffen in het oppervlaktewater te voorkomen, worden in de watergangen slibkeringen geplaatst. De slibkeringen moeten gesitueerd worden tussen te onderscheiden vak- dan wel trajectscheidingen. Een alternatieve techniek met een vergelijkbaar resultaat is eveneens toegestaan.

  • 9. Indien binnen het onderhoudsprofiel van een oppervlaktewaterlichaam de kwaliteit van de te baggeren of ontgraven waterbodem de interventiewaarde overschrijdt, kan HHSK aanvullend waterbodemonderzoek eisen om de verontreiniging volledig in kaart te brengen. Hieruit kan blijken dat er meer aan de hand is, zoals een historische verontreiniging of aanwezigheid van astbest. Op basis van de onderzoeksresultaten kan HHSK aanvullende maatregelen opleggen.

Duur van de beleidsregel

De beleidsregel treedt in werking op 24 november 2011 en geldt voor onbepaalde tijd. Als daartoe aanleiding bestaat zal HHSK een nieuwe beleidsregel opstellen en publiceren.

Bijlage

Algemene informatie uit Waterwet en Besluit lozen buiten inrichtingen

Maatwerkvoorschriften:

Op basis van de zorgplicht kunnen nog maatwerkvoorschriften 2 worden gesteld. overeenkomstig artikel 2.1 lid 4 van het Blbi. Tegen de beschikking waarin de maatwerkvoorschriften zijn opgenomen staat bezwaar en beroep open.

Vergunning of melding werken door derden:

Lozingen in verband met baggeren en ontgravingen in een oppervlaktewaterlichaam zijn op grond van het Blbi niet vergunningplichtig. Wanneer behalve baggerwerkzaamheden of ontgravingen die de lozing van slib tot gevolg hebben ook waterwetvergunningplichtige werkzaamheden plaatsvinden, geldt de vergunningplicht op grond van de Waterwet naast een mogelijke melding overeenkomstig artikel 1.10 juncto artikel 1.19 van het Blbi.

Lozing onder de interventiewaarde :

Het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam waarbij de kwaliteit van de te baggeren of ontgraven waterbodem een bij ministeriële regeling te bepalen interventiewaarde niet overschrijdt, is toegestaan. Een melding is volgens artikel 1.15 van het Blbi niet vereist, als de werkzaamheden plaatsvinden door HHSK of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting, zoals bedoeld in artikel 78, lid 2, van de Waterschapswet.

Lozing boven de interventiewaarde :

Indien bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam de kwaliteit van de te baggeren of te ontgraven waterbodem een bij ministeriële regeling te bepalen interventiewaarde overschrijdt, worden bij de ontgravingen of baggerwerkzaamheden maatregelen getroffen waarmee het lozen in het oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van die werkzaamheden zo veel als redelijkerwijs mogelijk wordt beperkt. De maatregelen worden beschreven in een werkplan (zie: 'Vereiste aanvullende maatregelen voor het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerkzaamheden met gehalte(n) boven de interventiewaarde zijn, waarbij een werkplan verplicht is'). Volgens deze beleidsregel wordt het werkplan minimaal vier weken voorafgaande aan de uitvoering ter beoordeling aan HHSK voorgelegd.

Eigen werken:

Het in een oppervlaktewaterlichaam lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden of ten gevolge van andere werkzaamheden die plaatsvinden door of in opdracht van de beheerder in het kader van het beheer in dat oppervlaktewaterlichaam, is toegestaan. Daarbij stelt HHSK aan zichzelf dezelfde eisen als aan derden. Bij onderhoudsbaggerwerkzaamheden stelt HHSK een werkplan op, waarmee de hiervoor gestelde (aanvullende) maatregelen tijdens de voorbereiding en uitvoering van de ontgravingen of baggerwerkzaamheden geborgd worden.In sommige gevallen geldt voor HHSK een verplichting tot het vaststellen van een projectplan ingevolge artikel 5.4 van de Waterwet. In de praktijk zal het dan gaan om baggerwerkzaamheden buiten het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam. Het werkplan is daarbij een onderdeel van het projectplan. 


Noot
1

[Toelichting: De Wet bodembescherming kende tot 2006 beschikkingen op urgentie in plaats van op spoedeisendheid. Via het overgangsrecht zijn beschikkingen op urgentie gelijkgeschakeld met beschikkingen op spoedeisendheid. Het  overgangsrecht is van toepassing op beschikkingen die nog onder de oude systematiek zijn genomen]

Noot
2

[Toelichting: Maatwerkvoorschriften  ter voorkoming een zeer slechte waterkwaliteit , zoals zuurstofloosheid, zullen doorgaans niet nodig zijn. Er zijn echter locaties bekend (met name in het hart van Rotterdam) waar standaard zo'n laag zuurstofgehalte heerst dat slechts een kleine ingreep in het oppervlaktewaterlichaam al tot vissterfte kan leiden]