Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel bruggen over hoofdwatergangen in de Krimpenerwaard

Geldend van 03-03-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel bruggen over hoofdwatergangen in de Krimpenerwaard

Keur

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de keur van Schieland en de Krimpenerwaard, is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken te plaatsen of te behouden. Hieronder valt ook het plaatsen of behouden van bruggen over hoofdwatergangen.

Begripsbepaling

Een brug valt onder het begrip ‘werken'. Met werken wordt bedoeld alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren. 

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is alleen van toepassing op hoofdwatergangen in de Krimpenerwaard.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Andere beleidsregels/algemene regels

Voor het gebruiken van een waterstaatswerk, met weinig invloed hebben op de waterhuishouding, gelden in bepaalde gevallen algemene regels.

Doel van de beleidsregel

Het doel van het beleid is het beschermen van de functie van het oppervlakte­water­lichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden en waarborgen van de normale onderhoudsmogelijkheden, het waarborgen van de functie van bepaalde wateren en het waarborgen van de wateraan- en afvoer.

Motivering van de beleidsregel

Tegen bruggen over wateren als perceelsontsluiting of wegverbinding bestaat uit waterhuishoudkundig oogpunt over het algemeen geen bezwaar. Een brug heeft daarom als ontsluitingsmiddel de voorkeur boven een dam met duiker. In principe moeten pijlers/ondersteuningsconstructies in het natte profiel zoveel mogelijk worden geweerd, wegens nadelige effecten met betrekking tot opstuwing, onderhoud, drijvend vuil. Het gaat hier om bruggen welke worden toegepast in de hoofdwatergangen.

In watergangen waar het onderhoud varend wordt uitgevoerd dienen bruggen geen obstakel te vormen voor de onderhoudsvaartuigen. Dit houdt in dat de onderkant van het brugdek minimaal 0,65 meter boven het hoogst vastgestelde peil in het meest recent vastgestelde peilbesluit dient te worden aangelegd. Door andere overheden worden mogelijk zwaardere eisen gesteld aan de doorvaarthoogte, bijvoorbeeld bij bruggen in een kanoroute. De doorvaartbreedte varieert tussen 2,00 meter en 10,00 meter. Op de bij deze beleidsregel behorende tekeningen is aangegeven voor welke watergang welke breedte moet worden aangehouden.

Toetsingscriteria

Voor bruggen over oppervlaktewaterlichamen met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard gelden de volgende specifieke toetsingscriteria:

  • 1.

    De onderkant van het brugdek bevindt zich minimaal op 0,65 meter boven het hoogst vastgestelde peil in het meest recent vastgestelde peilbesluit.

  • 2.

    De doorstroombreedte bedraagt minimaal 2,00 meter met uitzondering van de op de tekening nr. 1 Beleidsregel bruggen in de Krimpenerwaard aangegeven watergangen met een afwijkende doorstroombreedte.

  • 3.

    De aanleg van de brug is noodzakelijk en er is geen ander redelijk alternatief. Daar waar mogelijk bestaande overgangen benutten.

  • 4.

    De brug belemmert de af- en aanvoer van oppervlaktewaterlichaam niet.

  • 5.

    De brug belemmert het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam niet.

  • 6.

    De brug belemmert het eventuele gebruik van het oppervlaktewaterlichaam als vaarweg niet.

  • 7.

    De brug beschadigt beschoeiingen niet en brengt de stabiliteit van de taluds niet in gevaar.

  • 8.

    De aanleg van de brug tast het doorstroomprofiel van de watergang niet aan.

  • 9.

    De aanleg van de brug conflicteert niet met een natuurvriendelijke inrichting van de watergang en vispasseerbaarheid.

Overgangsrecht

De bruggen die in de hoofdwatergangen aanwezig zijn voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel vallen onder het overgangsrecht. Dit betekent dat de bestaande bruggen gehandhaafd en onderhouden kunnen blijven. Wanneer er vergunning wordt aangevraagd voor nieuwbouw (hieronder valt ook het vernieuwen of veranderen van de landhoofden), dan zal deze worden getoetst aan het nieuwe beleid.

Onderhoud kan worden omschreven als alle handelingen om de brug in goede staat te houden. Dit betekent dat ook de landhoofden mogen worden onderhouden. Dit kan onder andere bestaan uit het wegnemen van een deel van het landhoofd en terugbrengen van een ander deel of het opnieuw of juist bevestigen van een deel van een element dat niet goed meer is bevestigd.

Als de conditie van een landhoofd in slechte staat is (de veroudering is onomkeerbaar geworden), moet deze geheel vervangen worden. Dit vindt meestal plaats aan het einde van de technische levensduur. Veelal betekent dat, dat er een nieuwe fundering moet worden aangebracht of het wegnemen van een compleet landhoofd en op terugbrengen van een nieuw landhoofd. In dat geval moet er een vergunning worden aangevraagd.

Tekening nr. 1

Tekening nr. 1