Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Hoorn 2007

Geldend van 01-02-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Hoorn 2007

Corsanummer : 07.03222

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn:

Gelet op de artikelen 3, 5, 6, 7, 12, 19, 21, 25, 27, 31, 32 lid 2, 33, 38 en 40 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007;

BESLUITEN:

vast te stellen het

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Hoorn 2007

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Verordening: de "Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007”;

  • c.

    Inkomen: het inkomen, zoals bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, gepubliceerd in het Staatsblad 2006, 450.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording.

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking van een persoonsgebonden budget voor het zich lokaal verplaatsen vindt niet plaats, indien de aanvrager gebruik kan maken van de collectieve voorziening, bedoeld in artikel 22 onder a van de verordening.

  • 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      de beperking of de levensfase van de persoon een pgb niet toestaat.

  • 4. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2500,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en verzekering van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • 5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt in het geval van hulp bij het huishouden klasse 1 tot en met 3 plaats na afloop van elk kalenderjaar en in het geval van hulp bij het huishouden klasse 4 en hoger vindt dit plaats na afloop van elk kalenderhalfjaar. In alle andere gevallen vindt verantwoording plaats na afloop van de verstrekking.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 3. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel.

Het bedrag bedoeld in artikel 7 van de verordening bedraagt:

  • a.

    voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.301,00 het bedrag van € 16,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.301,00;

  • b.

    voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 16,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.365,00 het bedrag van € 16,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.365,00;

  • c.

    voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 24,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.002,00 het bedrag van € 24,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.002,00;

  • d.

    voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 24,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.759,00 het bedrag van € 24,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.759,00.

Artikel 4. Beperking duur van eigen bijdrage of aandeel.

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 3 vastgestelde bedrag in mindering gebracht.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van huishoudelijke werkzaamheden, als volgt plaats:

Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse, zoals bedoeld in artikel 11 van de verordening, per jaar bedraagt:

Klasse 1

€ 936,00

Klasse 2

€ 2.808,00

Klasse 3

€ 5.148,00

Klasse 4

€ 7.956,00

Klasse 5

€ 10.764,00

Klasse 6

€ 13.572,00

terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag van € 18,00 wordt gehanteerd.

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregelde huishouding, als volgt plaats:

Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse, zoals bedoeld in artikel 11 van de verordening, per jaar bedraagt:

Klasse 1

€ 1.123,20

Klasse 2

€ 3.369,60

Klasse 3

€ 6.177,60

Klasse 4

€ 9.547,20

Klasse 5

€ 12.916,80

Klasse 6

€ 16.286,40

terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag van € 21,60 wordt gehanteerd.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen.

Artikel 6.

  • 1. De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2. Het in artikel 21 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

    • a.

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    • b.

      voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    • c.

      voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    • d.

      voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

    • e.

      voor het vijfde tot en met het tiende jaar 20% van de meerwaarde (in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen).

  • 3. Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt

    • a.

      een 2-kamerwoning minimaal €.1.400,00;

    • b.

      een 3-kamerwoning minimaal € 1.750,00;

    • c.

      vanaf meer dan een 3-kamerwoning minimaal €. 2.150,00

    • d.

      en kan, indien sprake is van bijzondere omstandigheden, door burgemeester en wethouders op een hoger bedrag worden gesteld.

  • 4. Voor de situatie dat medewerking wordt verleend aan het afkopen van verhuizing naar een andere meer geschikte woning wordt een vergoeding toegekend van minimaal € 1.600,00.

  • 5. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 7.000,00.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen kan worden vastgesteld op basis van

    • a.

      de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening, of

    • b.

      de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 2. De wijze waarop het persoonsgebonden budget voor vervoermiddelen wordt toegekend, kan door het college worden vastgesteld in een beleidsregel.

Artikel 8.

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, is gelijk aan anderhalf maal het bedrag genoemd

  • a.

    in artikel 21 a en b van de Wet werk en bijstand voor de aanvragende alleenstaande en alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand;

  • b.

    in artikel 21 c van de Wet werk en bijstand voor de aanvragende gehuwde met een echtgenoot jonger dan 65 jaar;

  • c.

    in artikel 22 van de Wet werk en bijstand voor de aanvrager van 65 jaar of ouder.

Artikel 9.

  • 1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 989,52.

  • 2. De tegemoetkoming in de vervoerskosten voor een taxi of een rolstoeltaxi wordt op declaratiebasis verstrekt, waarbij de aanvrager jaarlijks de kosten voor ten hoogste 2000 verreden kilometers vergoed krijgt verminderd met een eigen bijdrage van € 0,08 per kilometer.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld

    • a.

      als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddeldebedrag voor onderhoud,verzekering en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar, of

    • b.

      vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate huurprijs inclusief onderhoud, verzekering en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 2. De wijze waarop het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt toegekend, kan door het college worden vastgesteld in de beleidsregel, bedoeld in artikel 6 lid 2.

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Verplicht advies.

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.420,00.

Artikel 12. Samenhangende afstemming.

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

  • 3. Voorzieningen krachtens de verordening worden aangevraagd bij het loket Zorg en Welzijn.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen.

Artikel 13. Intrekking besluiten.

Met ingang van 1 januari 2007 wordt het Besluit Voorzieningen Gehandicapten gemeente Hoorn 2004 ingetrokken.

Artikel 14. Citeerartikel

Dit besluit wordt aangehaald als ‘’Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007’’.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt met ingang van 1 januari 2007 in werking.

TOELICHTING BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HOORN 2007

Hoofdstuk 1.

Algemeen

In artikel 1 wordt een aantal begrippen verklaard.

Het inkomensbegrip (c) is van belang in verband met de vaststelling van de eigen bijdrage genoemd in artikel 3 van dit besluit. Het inkomen dat wordt bedoeld is beter bekend als het verzamelinkomen, zoals dat wordt vastgesteld door de Belastingdienst.

In dit besluit is met name in de artikelen 3 en 4 verwezen naar artikel 4.1 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, “gepubliceerd in het Staatsblad 2006, 450.” De toevoeging die hiervoor tussen aanhalingstekens is geplaatst, is gedaan om verwarring te voorkomen. Helaas heeft de Algemene maatregel van bestuur (Amvb) dezelfde naam gekregen als dit collegebesluit.

Om de Amvb van het collegebesluit te onderscheiden, is hier de toevoeging “gepubliceerd in het Staatsblad 2006, 450” vermeld. Waar in deze toelichting overigens over “het besluit” wordt gesproken, is het besluit van het college bedoeld.

Wanneer de Amvb wordt bedoeld, zal de hierboven genoemde toevoeging worden vermeld.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Algemeen.

De systematiek van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007 is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Er kan dus in plaats van het pasje voor de OV-taxi, nooit een pgb worden verstrekt.

Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 2 lid 2. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (de leden 2, 3 en 4).

Artikel 2. Regels rond verstrekking.

2.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

2.2.

In dit artikel is nog eens expliciet vastgelegd, dat er geen pgb wordt verstrekt in de plaats van het pasje voor de OV-taxi.

Voor alle duidelijkheid, wordt met dit artikel niet beoogd om de mogelijkheid van een pgb voor een scootmobiel -ook een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen- uit te sluiten.

2.3.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoons-gebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Daarnaast zal ook, indien tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

Het gaat om personen die niet in staat zijn met een pgb om te gaan (a) en in situaties waarin de beperking of de levensfase van de aanvrager een pgb niet toestaat (b).

Voorbeeld bij a: Indien een klant in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) zit, gaat zijn geld naar de bewindvoerder. Dit belemmert de betaling ten behoeve van de voorziening. Ook bij klanten met een hoge schuldenlast bestaat het reële gevaar dat het pgb niet voor de voorziening wordt aangewend.

Voorbeeld bij b:

Klanten met een progressieve aandoening zullen sneller een vervangende voorziening nodig hebben. Dit geldt ook voor kinderen in de groei. De gemeente moet dan de mogelijkheid hebben om in deze gevallen een pgb (in de vorm van koop) niet toe te staan. Immers, de aangeschafte voorziening waarvoor een pgb is verstrekt, zal in dergelijke situaties vaak moeten worden vervangen, voordat een voorziening is afgeschreven. Dit zou leiden tot kapitaalvernietiging.

De wijze waarop nader invulling wordt gegeven aan het verstrekken van het pgb voor voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) vielen, wordt vastgelegd in het Verstrekkingenboek (beleidsregels).

Woonvoorzieningen:

In het modelbesluit van de VNG was de optie opgenomen om bepaalde woonvoorzieningen alleen te verstrekken als voorziening in natura, en dus niet in de vorm van een pgb. Achterliggende gedachte is dat kleinere, losse voorzieningen, vaak hergebruikt kunnen worden, zoals tilliften, losse douchestoelen, toiletstoelen en dergelijke.

Nu ook aan het verstrekken van een pgb voor rolstoelen en scootmobielen nadere regels worden gesteld (zie artikel 8 en 11 van dit besluit en het Verstrekkingenboek), acht het college het niet wenselijk om uit te sluiten dat een pgb voor deze woonvoorzieningen kan worden verstrekt. De bepaling uit het modelbesluit is dan ook niet overgenomen.

Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden.

2.4.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de wettekst van de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de regelgeving gebaseerd op de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals deze gold bij de Wvg, gewoon voortgezet, wat betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget.

Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en verzekering voor een periode van drie jaar.

De topsporter kan om de kosten van aanschaf te drukken eventueel een beroep doen op sponsoring. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

De gemeente Hoorn heeft in haar Wvg-beleid vastgelegd dat het bedrag van deze vergoeding ook kan worden toegekend voor andere verplaatsingsmiddelen, zoals een aangepaste sportfiets, indien deze ook daadwerkelijk bestemd is om, in wedstrijdverband, mee te sporten. Dit beleid is door het college bij de inwerkingtreding van de Wmo voortgezet.

2.5.

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. De gemeente Hoorn heeft ervoor gekozen dat afhankelijk van de vraag waarvoor het pgb is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, bewijsstukken opgevraagd kunnen worden bij de budgethouder. Iedere budgethouder afzonderlijk is verplicht om zorg te dragen voor een adequate boekhouding. De gemeente kan hierop besluiten de verstrekking van het pgb een-op-een of steekproefsgewijs te controleren. Elke budgethouder van een pgb zal dus verantwoording moeten kunnen afleggen over de wijze waarop het pgb besteed is.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 3. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, gepubliceerd in het Staatsblad 2006, 450 handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen.

In artikel 4.1 van deze Amvb wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Deze bedragen zijn door het college overgenomen, nadat verschillende keuzemogelijkheden zijn onderzocht:

  • -

    de kabinetsvariant;;

  • -

    geen eigen bijdrage;

  • -

    alleen een eigen bijdrage als het inkomen hoger is dan 120% van het sociaal minimum (WWB-normen);

  • -

    de variant zoals is vastgesteld.

Bij de gekozen systematiek zijn de positieve effecten maximaal aanwezig. Een belangrijk uitgangspunt van de Wmo is dat degene die hulp nodig heeft, maar daarvoor zelf geen toereikende middelen heeft, die hulp van de gemeente krijgt, tegen een eigen bijdrage afhankelijk van het inkomen. Op grond van het minimabeleid van de gemeente Hoorn blijft het echter mogelijk om de eigen bijdrage te compenseren voor de overgangscliënten.

Door het heffen van de eigen bijdrage door het college, wordt verder het financiële nadeel voor de gemeente het meest beperkt en wordt voorkomen dat -indien de aanvrager ook aangewezen is op zorg vanuit de AWBZ- de eigen bijdrage alsnog moet worden betaald, maar dan aan het Rijk.

Lid 2 van artikel 4.1. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, gepubliceerd in het Staatsblad 2006, 450 geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden.

Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting op de AMvB en wordt hieronder geciteerd (cursief). Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.

“De gemeenten zijn vrij om de maximaal verschuldigde eigen betaling beneden de in het eerste lid geregelde maxima vast te stellen. Het is niet wenselijk dat gemeenten personen met hogere inkomens geheel of gedeeltelijk van een dergelijke vermindering uitsluiten, omdat zodoende de marginale druk die voortvloeit uit de regeling toeneemt. Daarom regelt het tweede lid dat de gemeenteraad de in het eerste lid genoemde bedragen alleen in gelijke mate mag wijzigen. Dit betekent dat het percentage van 15 wel lager mag worden vastgesteld, maar niet hoger worden. Datzelfde geldt voor het bedrag van € 16,60, respectievelijk € 23,80. € 16,60 is het bedrag voor alleenstaanden en € 23,80 is het bedrag voor gehuwden. De verhouding tussen deze bedragen is gelijk aan het sociale minimum van beide groepen (70:100). Genoemde inkomensbedragen mogen zowel hoger als lager worden vastgesteld. De verlaging onderscheidenlijk wijziging mag alleen voor alle in het eerste lid bedoelde groepen van personen in gelijke mate geschieden. Met andere woorden per groep geldt dat er gekozen mag worden voor één lager percentage en één lager bedrag dan € 16,60, respectievelijk € 23,80. Ook voor genoemde inkomensbedragen kan in de verordening telkens één afwijkend bedrag vastgesteld worden.”

Artikel 4. Beperking duur van eigen bijdrage of aandeel.

Artikel 4.1. lid 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, gepubliceerd in het Staatsblad 2006, 450 bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal negenendertig perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden kan op twee manieren plaatsvinden.

Gemeenten die hebben gekozen voor vergoeding van de hulp bij het huishouden per uur, stellen in dit artikel ook een uurbedrag vast. De gemeente Hoorn doet dat niet.

In artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007 is bepaald dat de omvang van de huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen, zoals deze ook in de AWBZ worden gehanteerd. Daarom wordt het bedrag van het pgb ook gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag dat 80% is van het uurbedrag voor zorg in natura. Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.

Wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot additionele uren boven de hoogste klasse 6 dan wordt per uur een bedrag vergoed van € 11,20 (HV1) respectievelijk € 16,00 (HV2).

De begrippen HV1 en HV2 worden hieronder ook nader toegelicht.

Waarop is het tarief gebaseerd?

Onder het regime van de AWBZ is de hoogte van een pgb gebaseerd op 60% van de natura waarde, oftewel 60% van € 28,33 per uur is € 17,00 per uur. De reden dat de pgb-houder slechts een gedeelte van de waarde in natura ontvangt, ligt in het feit dat de pgb-houder geen of nauwelijks overheadkosten hoeft te maken om hulp te ontvangen.

De gemeente Hoorn heeft deelgenomen aan een aanbestedingstraject tezamen met alle gemeenten in Noord-Holland Noord. Dit heeft ertoe geleid dat kwalitatief goede hulp kan worden geleverd tegen lagere tarieven dan onder het regime van de AWBZ.

De laagste tarieven waartegen kan worden geleverd, zijn € 13,95 voor HV1 en € 20,00 voor HV2. Daarbij is rekening gehouden met 20% overheadkosten voor HV1 en 30% overheadkosten voor HV2.

Dit betekent dat de pgb-houder met 80% respectievelijk 70% van de laagste tarieven die gelden voor HV1 en HV2 de benodigde hulp moet kunnen bekostigen. Het college heeft er echter voor gekozen om het pgb voor beide categorieën vast te stellen op 75% van de laagste tarieven uit de aanbesteding, althans van de tarieven die worden gehanteerd door de aanbieders waarmee het college een overeenkomst heeft gesloten. Er zijn naar aanleiding van de bovenregionale aanbesteding aanbieders die de hulp tegen een nog lager tarief kunnen leveren, waardoor het inkopen van zorg met een pgb dus nog goedkoper zou kunnen. Om de pgb-houder niet te confronteren met een te grote verlaging van het budget, is gekozen voor de in het besluit genoemde variant.

Het tarief voor HV1 komt dan op 80% van € 13,95 = (afgerond) € 11,20 en voor HV2 op 80% van € 20,00 = € 16,00. Het pgb wordt vastgesteld op een bedrag per jaar. Uitbetaling kan uiteraard plaatsvinden in 12 maandelijkse bedragen.

Voorbeeld:

  • 1.

    degene die aangewezen is op HV1-hulp in klasse 5 (10 t/m 12,9 uur per week) ontvangt 11,5 (gemiddeld aantal uren) x € 11,20 x 52 (weken) = € 6.697,60.

  • 2.

    degene die aangewezen is op HV2-hulp in klasse 3 (4 t/m 6,9 uur per week) ontvangt 5,5 (gemiddeld aantal uren) x € 16,00 x 52 (weken) = € 4.576,00.

Onderscheid HV1 en HV2 (Categorie 1 [artikel 5 lid 1] en Categorie 2 [artikel 5 lid 2])

Hulp bij de Huishouding is het ondersteunen bij of het (gedeeltelijk) overnemen van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

Onder de AWBZ zijn er twee categorieën Huishoudelijke Verzorging (HV). Dit zijn de Thuiszorg en Alphahulp. Bij de bovenregionale aanbesteding is ook uitgegaan van twee categorieën Huishoudelijke hulp. Deze zijn echter anders gedefinieerd dan onder de AWBZ en zien er als volgt uit.

Categorie 1: huishoudelijke werkzaamheden

De klant heeft geïndiceerde hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Er is sprake van een stabiele (gezins)situatie waarbij naast het schoonmaakwerk geen andere ondersteuning geboden hoeft te worden. Voor deze categorie klanten gelden de volgende functies:

  • ·

    Lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden;

  • ·

    Verzorging kleding en linnengoed (waaronder de was doen);

  • ·

    Boodschappen doen voor het dagelijks leven;

  • ·

    Maaltijdverzorging.

Voor de toepassing van lid 1 van artikel 5 van het besluit worden de werkzaamheden van “categorie 1” bedoeld.

Categorie 2: huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregelde huishouding.

Een deel van de klanten heeft (additionele) geïndiceerde hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Dit kan (tijdelijk) bestaan uit:

  • ·

    Opvang en / of verzorging van kinderen / volwassen huisgenoten;

  • ·

    Helpen met maaltijdbereiding;

  • ·

    Helpen in huis met zelfverzorging;

  • ·

    Dagelijkse organisatie van het huishouden (bijv. licht administratieve werkzaamheden);

  • ·

    Instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden;

  • ·

    Eenvoudige psychosociale hulp en observatie.

Voor de toepassing van lid 2 van artikel 5 van het besluit worden de werkzaamheden van “categorie 2” bedoeld.

Categorieën ondersteuning

Indeling van de ondersteuning in 2 categorieën klantondersteuning dient niet alleen een kostenbelang maar ook borging van de kwaliteit van de dienstverlening zoals de Wmo dit beoogt:

  • ·

    Het compenseren van een verminderd vermogen van burgers om zelfstandig in de maatschappij te kunnen participeren, rekening houdend met persoonskenmerken;

  • ·

    Het signaleren van veranderingen in de zorgbehoefte van cliënten;

  • ·

    De afstemming door zorgaanbieders in het geval van meervoudige huishoudelijke verzorging (HH). Daar waar klanten zowel AWBZ- als Wmo-zorg ontvangen dient zodanige afstemming plaats te vinden tussen de zorgaanbieders, dat de klant geen nadelige gevolgen ondervindt van het van toepassing zijn van twee wettelijke regimes.

Door het ruimer definiëren van de eerste categorie dan wordt gehanteerd binnen de huidige kaders, streven de gemeenten op termijn naar een gedeeltelijke verschuiving van de te verlenen hulp van categorie 2 naar categorie 1.

NB Het bovenstaande geldt NIET voor de verstrekking van een pgb voor voormalige Wvg-voorzieningen.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 6.

In artikel 6, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel, of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten van een architect, van vergunningen en toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek.

Artikel 6, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. Hierbij is het bestaande Wvg-beleid voortgezet, met een uitbreiding van 5 tot 10 jaar.

In artikel 6, lid 3, 4 en 5 is tenslotte vastgelegd welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding of bij het bezoekbaar maken. Daarbij is het Wvg-beleid voortgezet. De bedragen die genoemd werden in artikel 12 van het Besluit Voorzieningen Gehandicapten Hoorn 2004 zijn hier overgenomen en geïndexeerd naar het niveau van 2006.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting zijn in de vorm van een forfaitair bedrag in het besluit opgenomen. De hoogte van de forfaitaire vergoeding is afhankelijk gesteld van de grootte van de woning.

Er is geen bedrag in het besluit opgenomen als vergoeding ingeval iemand een aangepaste woning vrijmaakt zodat deze vervolgens beschikbaar kan worden gesteld aan een gehandicapte, die naar de vrijgemaakte woning kan verhuizen. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding aan degene die de woning vrijmaakt moet een goede motivatie ten grondslag liggen om te voorkomen, dat een toegekende verhuis- en inrichtingskostenvergoeding verwordt tot een (hoge) standaardvergoeding.

Wanneer de aanvrager wordt gewezen op het voornemen van de gemeente om in de beslissing op de aanvraag toepassing te zullen geven aan het primaat van verhuizing naar een andere meer geschikte woonruimte, komt het regelmatig voor, dat de aanvrager verzoekt om uitbetaling van de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en bereid is om de meerkosten van het aanpassen van de woning voor eigen rekening te nemen. In het algemeen is de gemeente bereid aan deze optie medewerking te verlenen. Uiteraard geldt daarbij de restrictie, dat betrokkene na de woningaanpassing in de woning kan blijven wonen.

Voor de situatie dat medewerking wordt verleend aan het “afkopen” van verhuizing naar een andere meer geschikte woning wordt een standaard tegemoetkoming verleend zoals genoemd in lid 4.

Tenslotte is in lid 5 het Wvg-beleid voortgezet ten aanzien van het bezoekbaar maken van een woning, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 7.

Artikel 7 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst adequate voorziening. Het college kan dit pgb toekennen voor zowel een koop- als een huurvoorziening.

Als daar sprake van is, kan verhoging van het pgb plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld indien sprake is van een koopvoorziening, wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar. Worden voorzieningen gehuurd inclusief onderhoud en reparatie dan bestaat het persoonsgebonden budget uit het bedrag dat maandelijks als huurprijs beschikbaar is. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren.

De gemeente heeft een raamovereenkomst gesloten met een leverancier van rolstoelen, scootmobielen en andere voorzieningen voor gehandicapten. Op grond van deze overeenkomst, worden voorzieningen bij voorkeur in huur geleverd, kan de gemeente als afnemer per voorziening en voor reparaties, onderhoud en verzekeringen, een aanzienlijke korting krijgen en worden in grote mate voorzieningen hergebruikt.

Als het pgb gebaseerd wordt op de goedkoopst adequate voorziening (die de gemeente kan leveren), zal de individuele aanvrager met een pgb in vrijwel alle gevallen duurder uit zijn omdat de aanvrager niet de korting kan bedingen zoals de gemeente die ontvangt op grond van de overeenkomst.

Daarnaast is de vraag, of de aanvrager met het pgb een voldoende adequate voorziening aanschaft, van belang in verband met de compensatieplicht die de gemeente heeft.

Tenslotte moet worden voorkomen dat het toekennen van een pgb leidt tot onnodige kapitaal-vernietiging, gelet op de afspraken met de leverancier over herverstrekking van voorzieningen.

In het Verstrekkingenboek (beleidsregels) wordt nader vastgelegd op welke wijze met het pgb voor rolstoelen en scootmobielen wordt omgegaan.

Artikel 8.

Artikel 8 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning, gepubliceerd in het Staatsblad 2006, 450 spreekt evenwel niet meer over het norminkomen. Daarom is ervoor gekozen om de grens te stellen op anderhalf maal het voor de aanvrager geldende normbedrag ingevolge de Wet werk en bijstand.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden, die verder zijn gebaseerd op leeftijd (jonger dan 65 jaar, of 65 jaar en ouder).Het bedrag dat geldt voor de alleenstaande en alleenstaande ouder wordt verhoogd met de maximale toeslag (20% van het minimumloon), bedoeld in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 9.

Artikel 9 tenslotte legt de bedragen vast voor de autokostenvergoeding, en de vergoeding van de kosten van de (rolstoel)taxi. In dit artikel is het Wvg-beleid voortgezet. Uitgangspunt is dat de aanvrager minimaal 1.500 kilometer moeten kunnen reizen.

In lid 1 is het bedrag dat werd genoemd in artikel 22 lid 1 van het Besluit Voorzieningen Gehandicapten Hoorn 2004, aangehouden en geïndexeerd naar het niveau van 2006.

In lid 2 is bepaald dat kosten van het vervoer per (rolstoel)taxi op declaratiebasis worden vergoed. De vergoeding is gebaseerd op het OV-tarief. Per declaratie dient bepaald te worden hoeveel kilometers die declaratie betreft en per kilometer moet dan een bedrag van € 0,08 in mindering gebracht worden. De gemeente Hoorn heeft in het Wvg-beleid opgenomen dat minimaal 1500 kilometer, met een uitloop naar 2000 kilometer, gereisd moet kunnen worden.

Het gaat hier niet om een inkomensafhankelijke eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 3 van dit besluit. De eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 9 moet worden beschouwd als algemeen gebruikelijke kosten. Immers, degene die geen gebruik maakt van de (rolstoel)taxi zal vervoerskosten maken met een eigen vervoermiddel.

In het Verstrekkingboek (beleidsregels) zullen de voorwaarden waaronder deze bedragen worden toegekend, verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10.

Artikel 10 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst adequate voorziening. Het college kan dit pgb toekennen voor zowel een koop- als een huur-voorziening.

Als daar sprake van is kan verhoging van het pgb plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie.

Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld indien sprake is van een koopvoorziening, wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke rolstoelen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.

Wordt de rolstoel gehuurd inclusief onderhoud en reparatie dan bestaat het persoons-gebonden budget uit het bedrag dat maandelijks als huurprijs beschikbaar is. Hiermee kan een aanvrager dan zijn rolstoel huren.

Zie verder de toelichting hierboven op artikel 7.

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Verplicht advies.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007 bepaalt in artikel 32 lid 2 dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In artikel 11 van het besluit staat dit bedrag vermeld.

In het Wvg-beleid was niet alleen een bedrag genoemd maar ook een tweetal situaties waarin verplicht advies aan een instantie gevraagd diende te worden:

  • a.

    Als de aanvrager nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend en de voorziening naar verwachting een bedrag van € 20.420,00 te boven zal gaan;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie toekenningterreinen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen;

  • c.

    de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen.

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007 ontbreekt de situatie genoemd onder b.

Ook is het bedrag waarboven het vragen van een advies verplicht is, niet opgenomen in de verordening, maar wordt het college de bevoegdheid gegeven een grens te stellen en in overige gevallen waarin dat gewenst is advies op te vragen.

Het bedrag dat was opgenomen in het Wvg-beleid -€ 20.420,00- kwam rechtstreeks uit de wettekst van de Wvg: voor woningaanpassingen boven dit bedrag moest altijd een advies van het CIZ worden opgevraagd.

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid, dient het bedrag waarboven het college altijd verplicht is een advies op te vragen, niet te laag te worden vastgesteld. De gemeente zal zelf ook een grotere rol spelen in de indicatiestelling. Het is daarom belangrijk dat het besluit zodanig is opgesteld dat hiervoor ruimte open blijft. Door het strikt afbakenen van genoemde verplichting tot een laag bedrag waarboven altijd een advies moet worden opgevraagd, wordt de slagkracht van de gemeente beperkt.

Om laatstgenoemde reden moet in alle gevallen waarin het college het wenselijk acht om een advies op te vragen, dit ook mogelijk zijn. Daarom is in de verordening in het tweede lid de bepaling onder c opgenomen.

Artikel 12. Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007 bepaalt in artikel 33 dat in dit besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Verder is in dit artikel bepaald waar de aanvraag voor een voorziening krachtens de verordening moet worden ingediend.