Regeling vervallen per 09-12-2014

Beleidsnotitie zendmasten

Geldend van 18-04-2002 t/m 08-12-2014

Intitulé

Beleidsnotitie zendmasten

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 januari 2002;

met betrekking tot het ontwerp van de beleidsnotitie Zendmasten;

gelet op het Nationaal Antennebeleid;

gelet op het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelezen het advies van de Commissie Stadsontwikkeling van 18 februari 2002;

besluit:

1. vast te stellen: het eindverslag van inspraak;

2. vast te stellen de navolgende beleidsregel

Beleidsnotitie Zendmasten

3. te bepalen dat deze beleidsregel wordt bekendgemaakt door opname in het Gemeenteblad en vervolgens bij het loket Bouwen, Wonen en Ondernemen gedurende zesweken voor een ieder ter inzage leggen van dit besluit;

4. daarnaast deze beleidsregel onderhands bekend te maken aan de bewonersgroep "Cole Porterhofflat".

Bijlage

1. Aanleiding

Op 15 maart 1999 is een eerste gesprek gehouden tussen medewerkers van de Grontmij., Dutchtone en wethouder van der Meer, in het bijzijn van een viertal ambtenaren, te weten mw. Jetten, de heren Boezaard, Knip en Van Hout. De Grontmij., die de acquisitie voert voor Dutchtone, legde een plan op tafel voor het plaatsen van een 5-tal GSM-zendmasten binnen de gemeentegrenzen van Hoorn. Omdat er momenteel vijf zgn. “operators” op de Nederlandse markt actief zijn en de overheid van deze operators, volgens eigen zeggen, eiste dat eind 1999 een dekkend netwerk is aangelegd viel te verwachten dat binnen afzienbare tijd de 4 andere operators zich aan de Hoornse stadhuisdeur zouden melden. Ook deze doen elk een aanvraag voor 5 à 6 masten. Dit houdt dus in dat in Hoorn rond 30 masten zullen komen te staan. Dit was aanleiding om te komen tot een beleidsnotitie waarin een aantal criteria wordt opgesomd waaraan aanbieders moeten voldoen. De concept-beleidsnotitie is op 14 september 2000 besproken in de commissie Stadsontwikkeling. De commissie was van mening dat de richtlijnen strakker omschreven dienden te worden en er met de plaatsing van masten op woongebouwen voorzichtig moet worden omgegaan. Voordat de notitie hierop kon worden aangepast bleek dat de rijksoverheid werkte aan de opstelling van het Nationaal Antennebeleid. Teneinde mogelijke tegenstellingen te vermijden is de bekendmaking van het nationale beleid (mei 2001) afgewacht alvorens het gemeentelijke beleid te publiceren. In deze beleidsnotitie is derhalve rekening gehouden met het Nationaal Antennebeleid.

2. Inleiding

Op 15 december 1998 is de nieuwe Telecommunicatiewet (TW) in werking getreden. Deze wet streeft een liberalisering van de markt op het gebied van telecommunicatie na. In grote lijnen komt het er op neer dat iedere, per 15 juni 1999 bij de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) geregistreerde, aanbieder van openbare netwerken in openbare grond gedoogd moet worden. Dit betreft kabels voor de zgn. vaste telefonie.

Telefonie vindt echter meer en meer plaats via de mobiele openbare telefoondienst, radiocommunicatie met een mobiele gebruiker. Hiertoe is een mobiel openbaar telefoonnetwerk noodzakelijk, populair gezegd een netwerk van masten met zend- en ontvangantennes.

De TW schrijft geen gedoogplicht voor aan gemeenten voor het oprichten van zendmasten. Het druist echter tegen maatschappelijke ontwikkelingen in om a-priori tegen het plaatsen van masten te zijn. Het is echter wel van belang als gemeente beleidscriteria op te stellen teneinde een ongebreidelde wildgroei van masten tegen te gaan. Een voorstel voor een zo’n beleid treft u aan in hoofdstuk 7.

Het Nationaal Antennebeleid is op 8 december 2000 door het Kabinet vastgesteld en is op 14 mei 2001 behandeld in de Tweede Kamer. Het doel van het Nationaal Antennebeleid is het binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenneopstelpunten.

3. Wat is GSM?

Momenteel is een aantal zogenaamde operators op de markt die allen een GSM-netwerk DCS 1800-systeem aan het oprichten zijn. Deze operators zijn: Telfort, Dutchtone, KPN, BEN en Libertel. GSM betekent Global System for Mobile communications. Het is een vorm van draadloze communicatie, in de vorm van spraak-, data- of faxverkeer.

Leuk of niet, in de dagelijkse praktijk worden we hiermede geconfronteerd op allerlei plaatsen: op straat, in de trein, in het restaurant, ja zelfs in het concertgebouw, overal rinkelt de telefoon. Het vormt een niet meer weg te denken element in de dagelijkse samenleving.

Voor het bedrijven van deze communicatievorm is een netwerk van antennes nodig, omdat de zenders, ten gevolge van de gebruikte frequentie, een beperkte reikwijdte hebben. De gekozen frequentie is noodzakelijk voor het verkrijgen van een aanvaardbare geluidskwaliteit.

Aangegeven wordt dat, afhankelijk van de masthoogte en toegepaste antenne, de maximale reikwijdte 35 km. is. In de praktijk is dit, mede afhankelijk van het toegepaste systeem, omliggende bebouwing, hoge bomen, aantal gebruikers etc., aanzienlijk minder. Een standaard GSM900-telefoon echter heeft een gemiddeld zendbereik van 5 km., reden waarom in de praktijk de antennes dichter op elkaar worden geplaatst.

Verder is de eigenschap van een mobiele beller dat hij/zij mobiel is en zich dus van het ene zenderbereik naar het andere zenderbereik verplaatst. Dit vereist een overlappende “cellenstructuur”. De nu komende generatie, de DCS1800, werkt op een hogere frequentie met als voordeel dat de ontvangstkwaliteit toeneemt en de gebruikte antennes met de helft korter kunnen volstaan. Nadeel is echter dat de reikwijdte verder afneemt.

Per cel kunnen ca. 35 bellers tegelijkertijd worden bediend.

4. Huidige en toekomstige regelgeving

4.1. Huidige regelgeving

In het algemeen wordt gesproken van zendantennes indien deze geplaatst zijn op of aan gebouwen. Zendantennes tot een hoogte van 5 meter van de voet af gemeten zijn vergunningsvrij volgens art. 43, lid 1 sub b van de Wo-ningwet. Dit geldt niet voor monumenten als bedoeld in de monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Onder het begrip antenne wordt echter slechts de antenne in strikte zin bedoeld. Met andere woorden: onder het begrip antenne valt alleen de staaf of spriet bedoeld voor het ontvangen of uitzenden van signa-len en dus niet de antennemast of een schotelantenne.

Bouwwerken die onder het besluit meldingsplichtige bouwwerken vallen (art. 42 WW) zijn o.a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het ontvangen van telecommunicatiesignalen met een grotere doorsnede dan 1 m, voor zover gelegen op het achtererf van een woning of een ander gebouw, met dien verstande dat:

  • De doorsnede niet groter is dan 2 meter;

  • De hoogte, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer is dan 3 meter.

De toegepaste hoogte van de masten met antennes is ca. 30 tot 40 meter gemeten vanaf het maaiveld. Geplaatst op een hoog gebouw zal dus met een geringe(re) masthoogte volstaan kunnen worden. Daar GSM-antennes bestaan uit een aantal panelen geplaatst rondom een mast, kan er niet worden gesproken van een vergunningsvrij bouwwerk ook al is de mast zelf niet hoger dan 5 meter. Meldingsplichtige bouwwerken kunnen het eveneens niet zijn omdat de antennes altijd hoger zijn dan 3 meter gerekend vanaf het maaiveld.

De antennes die op minder hoge gebouwen geplaatst worden en antennes die middels een mast op maaiveldniveau worden geplaatst zijn te allen tijde vergunningsplichtig. De welstandscommissie zal de welstandelijke aanvaardbaarheid van dergelijke masten moeten beoordelen. Tevens zullen voor dergelijke bouwwerken veelal Ruimtelijke Ordeningsprocedures van toepassing zijn. Tenslotte wordt een mast, incl. de bevestigingsconstructie, gezien als een bouwwerk dat van ingrijpende invloed is op de omgeving. De bevestigingsconstructie en de mast zelf kunnen gemakkelijk overlast veroorzaken in de directe omgeving door trillingen en geluid.

Concluderend kan worden gesteld dat elke aanvraag onder de bouwvergunningplicht valt.

4.2. Toekomstige regelgeving

In het kader van de deregulering op het gebied van bouwvergunningverlening is een voorstel tot wijziging van de Woningwet aan de Tweede Kamer voorgelegd. Onderdeel van dit voorstel is om in een aparte algemene maatregel van bestuur een limitatieve lijst van bouwwerken op te nemen waarvoor geen vergunning nodig is, alsmede een lijst van bouwwerken waarop het zogenaamde lichte regime van toepassing is. Bij het lichte regime kan worden volstaan met een toets aan het Bouwbesluit, voor zover het de voorschriften betreft omtrent constructieve veiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de Monumentenwet. Dit laat echter onverlet dat er ook nog een vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk kan zijn.

De beleidsvoornemens op het gebied van de bouwvergunning zijn als volgt:

  • a)

    Handhaven van de reguliere bouwvergunningplicht voor de grote antenne installaties, dat wil zeggen hoger dan 40 meter;

  • b)

    Het opnemen van antenne-installaties (inclusief mast en techniekkast) met een hoogte van meer dan 5 meter tot maximaal 40 meter, in de lijst van bouwwerken waarop een licht regime van toepassing is (art. 20 Bro). Deze 5 meter wordt gemeten vanaf de voet van de mast, of vanaf het snijpunt van de mast met het dakvlak van het gebouw waaraan de antenne is opgehangen, dit laatste wanneer de antenne tegen de gevel van een gebouw wordt geplaatst. De hoogtegrens van 5 meter geldt niet voor schotelantennes ten behoeve van telecommunicatie via satellietverbindingen. Voor dit type antennes is de diameter bepalend voor de vraag of een bouwvergunning noodzakelijk is.

  • c)

    Het onder voorwaarden opnemen van antenne-installaties (inclusief mast en techniekkast) met een hoogte van 5 meter of minder in de lijst van bouwwerken waarvoor geen vergunning nodig is in de zin van de Woningwet. Deze vrijstelling van de bouwvergunningplicht zal slechts tot stand komen onder de voorwaarde dat er eerst een convenant tot stand zal komen met onder meer als partijen de VNG, de operators, de woningbouwcorporaties en de Rijksoverheid. Dit convenant moet in elk geval de volgende punten regelen:

    • ·

      De optimale samenwerking tussen operators in het kader van planning en site-sharing.

    • ·

      Bespreking met de gemeenten van een geheel dekkingsplan (en dus niet de plaatsing van iedere antenne afzonderlijk). In dit dekkingsplan dient de noodzaak van plaatsing van antennes op andere dan niet-woonlocaties aannemelijk te worden gemaakt.

    • ·

      Plaatsing op woongebouwen vindt slechts plaats nadat toestemming van eigenaren is verkregen, voorlichting is gegeven aan bewoners en de bewoners instemming hebben betuigd met de plaatsing.

    • ·

      Procedureafspraken waaruit de instemming van bewoners moet blijken.

Bovendien wordt aangetekend dat antenne-installaties die worden uitgezonderd van de bouwvergunningplicht visueel inpasbaar moeten zijn.

Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van antenne-installaties die hoger zijn dan 5 meter is toetsing aan het gemeentelijk ruimtelijk beleid van belang.

5. Gezondheids- en overlastrisico’s

In een in augustus 1999 uitgegeven brochure van de gezamenlijke ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), Verkeer en Waterstaat (V en W) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zijn de diverse aspecten van het gebruik van mobiele telefoons belicht.

Mobiele telefonie maakt gebruik van radiofrequente straling, een vorm van elektromagnetische straling. Andere vormen van elektromagnetische straling zijn UV-, infrarood en zichtbaar licht. Het verschil tussen deze vormen van straling is gelegen in de frequentie en energie-inhoud.

De door mobiele telefonie gebruikte straling leidt volgens de huidige wetenschappelijke inzichten niet tot verhoogde gezondheidsrisico’s. Dat neemt niet weg dat deze straling effecten heeft op het menselijk lichaam.

Aangegeven wordt een drietal effecten:

  • opwarming van weefsel,

  • ontstaan elektrische stroompjes,

  • eventuele andere effecten.

Met betrekking tot de eerste twee effecten zorgen technische maatregelen er voor dat de effecten binnen de door de Gezondheidsraad vastgestelde blootstellinglimieten blijven.

Met betrekking tot het genoemde onder het derde aandachtspunt dient te worden opgemerkt dat uit onderzoek is gebleken dat een directe relatie tussen langdurige blootstelling aan radiofrequente straling en kanker niet aannemelijk is.

Noch de straling van de zenders noch die van de mobiele telefoons hebben deze effecten omdat alle installaties op gebruiksniveau ruim binnen de limieten van de Gezondheidsraad blijven.

Het Arbobesluit van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schrijft voor dat apparaten die op de werkvloer schadelijke niet-ioniserende elektromagnetische straling uitzenden deugdelijk geconstrueerd moeten zijn en in een goede staat moeten verkeren. Ze moeten zodanig opgesteld en afgeschermd zijn dat gezondheidsschade wordt voorkomen. In de praktijk gebruikt men de advieswaarden van de Gezondheidsraad. In het geval van gebruik van masten op gebouwen en hoge opstellingen in het vrije veld zal er, zo lijkt het, voor de gebruiker dus weinig aan de hand zijn.

Voorgaande conclusie geldt niet voor personen die werkzaamheden moet verrichten in de directe nabijheid van de lage (maximaal 5meter) zendmasten op daken. Blijkens een brief van minister Borst liggen binnen een straal van 3 meter de waarden boven de advieswaarden van de Gezondheidsraad. Hiervoor zijn voorwaarden beschreven.

Tenslotte maar niet op de laatste plaats wordt gesteld dat, vanwege de horizontale zendrichting, de gangbare hoogten van de zendmasten en de afschermende werking van daken, de velden in de woningen onder de zendmasten vele malen lager zijn dan de advieswaarden van de Gezondheidsraad. Dit zou ca. een ½ procent bedragen van het totale zendvermogen.

Met betrekking tot de GSM-masten die vanaf de grond zijn opgericht en tussen de 30 tot 40 meter hoog zijn wordt geen overschrijding van de veldsterktelimieten van de Gezondheidsraad verwacht.

In het geval van “site-sharing”, meerdere aanbieders op één mast, neemt het uitgestraalde vermogen per zendrichting toe. De als fracties van de limietwaarde uitgedrukte elektrische of magnetische veldsterkten dienen te worden gesommeerd waarbij de uitkomst niet groter mag zijn dan 1. Bij een verzoek tot plaatsing is het, ten behoeve van de belangenafweging noodzakelijk de veldsterkte van de antenne te vermelden. Bij het betreffende telecommunicatiebedrijf wordt er op aangedrongen de omwonenden en/of bewoners/gebruikers vooraf goede informatie te verstrekken, waaronder de resultaten van de veldsterktemeting.

Hoewel er bij het voldoen aan de adviesvoorwaarden geen nadelige gevolgen voor de gezondheid zijn te verwachten neemt dit niet de vrees bij bewoners/gebruikers van een (woon)ruimte weg waar in de nabijheid een antenne-installatie is geplaatst. Hierdoor is er toch sprake van aantasting (woon/gebruiks)genot van de bewoner/gebruiker. Dit belang dient als zodanig te worden meegewogen. Om tegemoet te komen aan deze onrust verruimen wij de in acht te nemen afstanden. De minimaal in acht te nemen afstand in horizontale richting tussen de te plaatsen antenne en de dichtstbijzijnde normaal door personen te gebruiken ruimte dient 10 meter te bedragen. In verticale afstand dient deze afstand 3 meter te bedragen.

Daarbij dient de veldsterkte van de antenne minimaal te voldoen aan de limietwaarden van de Gezondheidsraad. Indien de berekende of gemeten veldsterkte(n) dit noodzakelijk maken, dienen grotere afstanden tot de dichtstbijzijnde normaal door personen te gebruiken ruimte(n) te worden aangehouden. Daarnaast zal alleen medewerking worden verleend aan plaatsing op, aan of nabij een woongebouw (bij voorkeur op een liftschacht) indien er geen alternatief is.

Bij plaatsing van een antenne-installatie op het dak van een gebouw dient rekening te worden gehouden met overlast voor bewoners/gebruikers van met name de bovenste verdieping. In voorkomende gevallen dienen er isolatiemaatregelen te worden genomen om trillingen en/of contactgeluiden te dempen. Voorts dient, voorafgaand aan de plaatsing van antenne-installaties in, op of aan liftinstallaties, contact te worden opgenomen met de betreffende liftinstallateur.

Het Nationaal Antennebeleid

Het kabinet voert ten aanzien van gezondheid en blootstellingslimieten het beleid dat de in de Aanbeveling van de Gezondheidsraad genoemde blootstellingslimieten in acht dienen te worden genomen bij het gebruiken van de antenne-installatie en zich richten tot de gebruiker (operator). De gebruiker dient er bij het plaatsen van antennes rekening mee te houden dat de bevolking niet aan hogere normen wordt blootgesteld dan die zijn neergelegd in de eerdergenoemde Aanbeveling: blijkt een geplaatste antenne-installatie na controle niet te voldoen aan de normen, dan moet de antenne-installatie worden verwijderd. Ter uitvoering van het beleid over de blootstellingslimieten zullen flankerende maatregelen worden getroffen.

De aanbevelingen van de Gezondheidsraad komen in het kort op het volgende neer:

- Handhaving van de blootstellingslimieten die zijn voorgesteld in het advies “radiofrequente elektromagnetische velden (300 Hz- 300 GHz) GR97. De wetenschappelijke gegevens over niet-thermische effecten geven volgens de Commissie Elektromagnetische velden geen aanleiding tot verlaging van de huidige blootstellingslimieten. De aanwijzingen dat ten gevolge van niet-thermische effecten gezondheidsproblemen kunnen optreden zijn daarvoor te zwak.

  • Op plaatsen waar het mogelijk is dat de blootstellingslimieten worden overschreden (bijvoorbeeld op het dak binnen drie meter in de bundel van de antenne) dienen maatregelen te worden genomen om dit te voorkomen.

  • Veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen voor diegenen die beroepsmatig zeer dicht bij de antenne moeten komen daardoor blootgesteld worden aan elektromagnetische velden.

  • Tijdens de planningsfase van de bouw van een basisstation moeten de mensen in de directe woon- of werkomgeving bij de ontwikkeling betrokken worden.

  • Aanbevolen wordt om wettelijk te voorzien in de mogelijkheid om plaatsing van antennes op grond van gezondheidsoverwegingen te reguleren.

  • Voorgesteld wordt om van alle basisstations de gegevens, een veldsterkteberekening en eventuele metingen centraal te laten registreren.

  • Er dient op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te komen over de toedeling van verantwoordelijkheden voor controle van de inrichting van basisstations en van de door de antennes uitgezonden veldsterktes en voor de handhaving van de desbetreffende regelgeving.

Beleidsaspecten

6.1. Waarom formulering van beleid

Om mobiele telefonie mogelijk te kunnen maken zijn antennes of zendmasten nodig. De KPN heeft reeds 7 masten binnen onze gemeente, Libertel 6, Dutchtone 5 en BEN 2 stuks. Er staan nog eens 26 masten gepland door de diverse bedrijven.

Het ziet er nu naar uit dat niet al deze aanbieders geneigd zijn om gebruik te maken van de reeds bestaande masten of van elkaars masten. In een ongecontroleerde situatie kan dit leiden tot een veelvoud aan masten binnen onze gemeente. Het is nu derhalve hoog tijd beleid te formuleren omtrent de vraag hoe wij met dergelijke verzoeken om moeten gaan.

6.2. Bouwvergunning

Antennes en masten zijn bouwvergunningsplichtige bouwwerken. Een bouwvergunning kan niet worden verstrekt indien het bestemmingsplan de plaatsing van een mast of antenne niet toestaat. Indien het bestemmingsplan het plaatsen van een mast of antenne op een bepaalde locatie niet toelaat maar de gemeente toch hieraan wil meewerken omdat het in het zendmastenbeleid past, kan vrijstelling van het bestemmingsplan ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend worden. Hiervoor is een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten vereist.

6.3. Het bestemmingsplan

Aangezien de mobiele telefonie een ontwikkeling is die pas de laatste jaren op gang is gekomen, zijn hieromtrent geen voorzieningen opgenomen in de bestemmingsplannen.

Er is binnen onze gemeente één uitzondering: in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westfrisia" is een bepaling opgenomen op grond waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals zend- en ontvangmasten tot een hoogte van maximaal 40 meter. Binnen dit plangebied is de zendmast van de KPN gesitueerd.

Bij gebrek aan een regeling omtrent masten en antennes in onze bestemmingsplannen dient hieromtrent beleid geformuleerd te worden. Toekomstige bouwaanvragen voor nieuwe masten of antennes kunnen dan aan dit beleid getoetst worden. Bij de formulering van dit beleid is aangesloten op de richtlijn die Gedeputeerde Staten zal hanteren bij de beoordeling van verzoeken tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar.

6.4. Monumenten

Omdat de kwaliteit van de mobiele telefonie gebaat is bij hoge opstelpunten voor de antennes wordt, met name in een stedelijke omgeving, gezocht naar hoge gebouwen. In binnensteden zijn dit veelal kerktorens omdat deze hoog boven de andere bebouwing uitsteken. Het haantje van de toren vervangen door een mast met antennes is welstandelijk onaanvaardbaar, reden waarom naar andere oplossingen wordt gezocht. Op of aan een kerktoren geïnstalleerde antennes worden door middel van bijv. het schilderen in het (steen)motief van de toren optisch weggewerkt. Een andere optie is kunststof ornamenten aanbrengen waarin de antennes zijn verwerkt.

Technisch gezien zijn er aanvaardbare oplossingen.

Kerktorens zijn vaak eigendom van en in beheer bij gemeenten. Veelal zijn het ook rijksmonumenten. Voor het verkrijgen van toestemming voor het plaatsen van antennes op of aan kerktorens dient vergunning te worden aangevraagd bij de gemeente Hoorn. Dit geldt uiteraard ook voor monumenten anders dan kerktorens.

Conform art. 11, lid 2, van de Monumentenwet is vergunning vereist en bij provinciale monumenten een vergunning ingevolge de provinciale monumentenverordening. De gemeente vraagt vervolgens advies bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) te Zeist. In de nieuwsbrief RDMZ nr. 2, 1999 wordt ingegaan op het fenomeen GSM-masten en wordt uit de doeken gedaan waaraan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de plannen voor een in, op of aan een monument aan te brengen antenne-installatie voor mobiele telefonie toetst:

  • plaatsing van een antenne-installatie mag in het beeld en silhouet van het monument geen aantasting van betekenis tot gevolg hebben,

  • de fysieke aantasting dient tot het uiterste beperkt te blijven,

  • de antenne-installatie, die naast de feitelijke antennekoppen ook voedings- en schakelkast en een bundel verbindingskabels omvat, mag de brandveiligheid bij blikseminslag niet negatief beïnvloeden.

    • -

      Wordt aan deze voorwaarden voldaan dan adviseert de Rijksdienst voor de Monumentenzorg niet negatief. Het woord is dan aan de lokale vergunningverlenende instantie.

    • -

      Hier worden de volgende voorwaarden aan toegevoegd:

    • -

      Op beeldbepalende panden wordt in geen geval plaatsing van antennes of zendmasten toegestaan.

    • -

      Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen moeten altijd worden ontzien.

Op 29 april 1998 is de binnenstad van Hoorn door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen tot beschermd stadsgezicht. Overwegingen hierbij waren dat de binnenstad van Hoorn nog goed zijn ontwikkelingsgeschiedenis weerspiegelt en overwegend uit historisch waardevolle bebouwing bestaat. Tevens is het bebouwingsbeeld en de structuur van de binnenstad samenhangend en waardevol.

Aanvragen tot plaatsing van een antenne/mast in dit gebied wordt op een gelijke wijze behandeld als een aanvraag tot plaatsing op een monument. Dat biedt voldoende waarborg voor een goede afweging van belangen.

7. Richtlijnen

Het voorgestelde beleid omtrent plaatsing van antennes en zendmasten is als volgt omschreven:

  • 1.

    Het aantal masten mag niet meer bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat dekkend (GSM-)netwerk van voldoende capaciteit, met andere woorden de noodzaak moet worden aangetoond.

  • 2.

    Elke zendmast is bouwvergunningsplichtig.

  • 3.

    Bij plaatsing van antennes en zendmasten dienen de maatschappijen gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij blijkt uit een voldoende onderbouwde motivering dat dit technisch niet mogelijk is. Artikel 3.11 Telecommunicatiewet bepaalt dat vergunninghouders van frequentieruimte verplicht zijn te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenneopstelpunten.

  • 4.

    Voor zover is gebleken dat er meer opstelpunten voor antennes of masten nodig zijn gelden de volgende uitgangspunten:

    • Binnen de bebouwde kom dient in eerste instantie te worden gekeken naar bedrijfsterreinen, kantoorlocaties op- en afritten van (snel)wegen.

    • ­

      Bij noodzakelijke plaatsing in het landelijk gebied dient te worden aangesloten bij bestaande gebouwde elementen (wegaansluitingen, nutsgebouwen).

  • 5.

    Antenne-installaties worden bij voorkeur geplaatst op (bestaande) hoogbouw. De bijbehorende apparatuur dient inpandig te worden geplaatst.

  • 6.

    Antenne-installaties worden, ongeacht de hoogte ervan, niet geplaatst opwoongebouwen. Plaatsing op woongebouwen wordt alleen toegestaan indien er geen alternatief is en de eigenaar en bewoners (50% plus 1) akkoord zijn gegaan.

  • 7.

    Bij plaatsing op bestaande bebouwing dient de antenne-installatie zoveel mogelijk onzichtbaar te zijn vanaf de openbare weg. In overige gevallen heeft plaatsing op of nabij de liftschacht, zoveel mogelijk in het midden van het dak, de voorkeur. Voorts dient, voorafgaand aan de plaatsing van antenne-installaties in, op of aan liftinstallaties, contact te worden opgenomen met de betreffende liftinstallateur.

  • 8.

    Bij plaatsing van een antenne-installatie op het dak van een gebouw dient rekening te worden gehouden met overlast voor bewoners/gebruikers van met name de bovenste verdieping. In voorkomende gevallen dienen er isolatiemaatregelen te worden genomen om trillingen en/of contactgeluiden te dempen. De licentiehouder wordt verzocht de omwonenden en/of bewoners/gebruikers vooraf goede informatie te verstrekken, waaronder de resultaten van de veldsterktemeting.

  • 9.

    Om het cumulatieve effect van site-sharing op de veldsterkte te bepalen dient door de aanvrager bij de aanvraag een veldsterktemeting c.q. berekening te worden verstrekt.

  • 10.

    De horizontale en verticale afstand van de antenne tot de dichtstbijzijnde normaal door personen te gebruiken ruimte dient respectievelijk minimaal 10 meter en 3 meter te bedragen. Daarbij dient de veldsterkte van de antenne ten minste te voldoen aan de limietwaarden van de Gezondheidsraad. Indien de berekende of gemeten veldsterkten dit nodig maken dienen grotere afstanden tot de dichtstbijzijnde normaal door personen te gebruiken ruimte(n) te worden aangehouden. Bij onderhouds- en reparatiewerk nabij de antenne dienen speciale maatregelen getroffen te worden.

  • 11.

    Vrijstaande antenne-installaties mogen alleen worden geplaatst op niet voor bebouwing uitgeefbare gemeentegrond.

  • 12.

    Antenne-installaties moeten een onopvallend uiterlijk hebben, reclame en felle kleuren zijn niet toegestaan.

  • 13.

    Aanvragen tot plaatsing van een antenne op een monument zijn onderhevig aan de goedkeuring van de eigenaar/beheerder. In ieder geval zal advies worden gevraagd bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en is een vergunning noodzakelijk van de provinciale of gemeentelijke monumentencommissie.

  • 14.

    De maximale bouwhoogte van een vrijstaande mast bedraagt 40 m.. Er dienen minimaal drie licentiehouders van de mast gebruik te maken. Technisch noodzakelijke afwijkingen dienen te worden gemotiveerd.

Met voornoemde richtlijnen gaat het zendmastenbeleid in de gemeente Hoorn uit boven het VNG-convenant, waardoor het gemeentebestuur grip blijft houden op het plaatsen van zend- en antennemasten in de gemeente.

Aanvullende voorwaarden die in de bouwvergunning worden opgenomen

Indien een op gemeentegrond of op/aan een gemeentelijk gebouw aanwezige mast niet meer noodzakelijk is voor het functioneren van het mobiele telefonienetwerk dient de gemeente hiervan direct op de hoogte te worden gesteld. De mast met bekabeling en randapparatuur mag echter niet eerder worden verwijderd dan na schriftelijke toestemming van de gemeente of een schriftelijk verzoek hiertoe van de zijde van de gemeente.

De gemeente kan eisen stellen t.a.v. het tijdstip van verwijdering van de mast c.a. Verwijdering van de mast en apparatuur en het terugbrengen van de gemeentelijke gronden/ panden in de oorspronkelijke staat geschiedt door of vanwege de aanvrager om niet. Zowel bij het plaatsen van apparatuur en/of het leggen van (een) kabel(s) in openbare grond dient bij de gemeente instemming te worden gevraagd conform het daartoe gestelde in de Telecommunicatiewet. Deze dient te worden aangevraagd bij het college.