Regeling vervallen per 25-03-2010

Evaluatie herziening debiteurenbeleid algemene bijstandswet

Geldend van 19-06-2002 t/m 24-03-2010

Intitulé

Evaluatie herziening debiteurenbeleid algemene bijstandswet

Hoofdstuk 1. Inleiding

In augustus 1999 heeft u de notitie ‘Herziening debiteurenbeleid Algemene bijstandswet (Abw)’ vastgesteld. Deze notie gaat in op diverse maatregelen van het Rijk om terugvordering- en verhaal van bijstand door de gemeente op punten te vereenvoudigen en financieel aantrekkelijker te maken. In deze notitie werd door u besloten tot een progressief kwijtscheldingsbeleid op basis van artikel 78c Abw met daaraan verbonden een kwijtscheldingscommissie die verantwoordelijk is voor de definitieve advisering op de besluitvorming inzake kwijtscheldingsverzoeken. Daarnaast werd het volgende door u besloten:

  • -

    Onderhoudsplichtigen er op te wijzen dat het niet verstrekken van informatie wordt aangemerkt en gesanctioneerd als misdrijf, en in het voorkomende geval daadwerkelijk over te gaan tot het doen van aangifte;

  • -

    Gebruik te maken van de bevoegdheid om aan het recht op uitkering van de bijstandscliënt voorwaarden te verbinden inzake het eisen en invorderen van alimentatie met daaraan gekoppeld dat het niet naleven van deze voorwaarden kan leiden tot het opleggen een maatregel aan de uitkeringsgerechtigde;

  • -

    Deel te nemen aan de eenmalige opschoningactie juridische oninbare vorderingen;

  • -

    Nog geen actie te ondernemen met het invoeren van een debiteurenstatistiek in afwachting van de besprekingen tussen het CBS en de softwareleverancier van de gemeente.

In de notitie van augustus 1999 is u een evaluatie toegezegd. Voorliggende notitie voorziet in een evaluatie van de herziening debiteurenbeleid Abw over de periode augustus 1999 tot augustus 2001.

In hoofdstuk 2 wordt kort teruggekeken naar de wijzigingen inzake het kwijtscheldingsbeleid. In het derde hoofdstuk gaan wij in op de advisering en besluitvorming van het buiten invordering stellen van vorderingen. Hoofdstuk 4 behandelt de financiële verantwoording tussen Rijk en gemeente. In hoofdstuk 5 kijken wij terug op de wettelijke wijzigingen inzake verhaal op de onderhoudsplichtige. Hoofdstuk 6 behandelt de invoering van de debiteurenstatistiek. In hoofdstuk 7 wordt kort gekeken naar de invloed van de WSNP op het debiteurenbeleid. Het achtste hoofdstuk behandelt de terugvordering van bijstandsvorderingen. Hoofdstuk 9 behandelt de armoedeval. Een korte samenvatting van het voorafgaande, de hieruit te trekken conclusies en onze aanbevelingen kunt u tenslotte lezen in hoofdstuk 10.

Hoofdstuk 2. Uitbreiding kwijtscheldingbevoegdheid per 1 augustus 1998

Per 1 augustus 1998 kent de Abw artikel 78c dat de basis geeft voor de verlening van kwijtschelding. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten van (verdere) terugvorderingen af te zien indien de belanghebbende

  • I.

    5 jaar lang volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • II.

    gedurende 5 jaar niet volledig heeft betaald, maar bereid is het achterstallige saldo vermeerderd met rente en kosten alsnog te betalen;

  • III.

    5 jaar lang geen enkele betaling heeft verricht en aannemelijk is dat hij dat nooit zal gaan doen;

  • IV.

    een bedrag, gelijk aan tenminste 50% van de restsom in één keer aflost.

De termijn van 5 jaar mag worden vastgesteld op 3 jaar indien de belanghebbende gedurende die periode een gemiddeld inkomen heeft gehad niet hoger dan de beslagvrije voet en de vordering geen fraudevordering betreft. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering is uitgesloten als en zolang de vordering is gedekt door een recht van pand of hypotheek.

Artikel 2.1 Fraudevorderingen

Het beleid door u vastgesteld voor kwijtschelding is bij fraudevorderingen strenger dan bij vorderingen waar de belanghebbende niets te verwijten valt. Bij een vordering in verband met fraude is de hoogte van de restantvordering van belang voor de mogelijkheid tot kwijtschelding. Het volgende beleid werd vastgesteld:

  • 1.

    Is een periode van vijf jaar verstreken en bedraagt de restvordering minder dan f 5.000,- (€ 2.268,90) dan hoeft dit niet aan kwijtschelding in de weg te staan.

  • 2.

    Bedraagt de restvordering na tien jaar tussen de f 5.000,- (€ 2.268,90) en f 30.000,- (€ 13.613,41) dan is de kwijtschelding in principe mogelijk.

  • 3.

    Bedraagt de restvordering meer dan f 30.000,- (€ 13.613,41) en is een periode van vijftien jaar verstreken na vaststelling van de vordering, dan is kwijtschelding mogelijk.

Wanneer wordt voldaan aan de in het beleid vastgestelde criteria kan kwijtschelding worden verleend. De debiteur dient zelf een verzoek om kwijtschelding in te dienen. Het verlenen van kwijtschelding is geen recht. Bij de advisering inzake de kwijtscheldingsverzoeken dient door de adviseur de volgende elementen aan de orde te stellen:

  • 1.

    De duur van de verwijtbare gedraging. Het maakt verschil of de gedraging een periode van bijv. een jaar of van meer dan tien jaar bestrijkt;

  • 2.

    De hoogte van het oorspronkelijke fraudebedrag;

  • 3.

    De hoogte van de restvordering;

  • 4.

    De financiële vooruitzichten van de belanghebbende;

  • 5.

    Verwijtbaarheid van de gedraging voor deze belanghebbende;

  • 6.

    De persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende;

  • 7.

    Is er sprake van meerdere schulden en/of schuldeisers;

  • 8.

    De mogelijkheid van een schuldsanering en de mogelijke ontvangsten op grond daarvan;

  • 9.

    De betalingsdiscipline zoals door de belanghebbende tot op de dag van beoordeling vertoond;

  • 10.

    De verleende medewerking bij het bepalen van de draagkracht en de heronderzoeken

  • 11.

    Het al dan niet aangaan van nieuwe schulden na het bekend worden met onze vordering. De praktijk leert dat de schuldenaar geneigd is andere schulden af te sluiten om zijn draagkracht te drukken.

Is er sprake van meerdere fraudevorderingen als gevolg van meerdere frauduleuze handelingen dan kan alleen kwijtschelding worden verleend indien de belanghebbende een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Geen kwijtschelding kan worden verleend indien het niet aflossen is te wijten aan onwillig gedrag van de schuldenaar. Afzien van terugvordering wegens zeer dringende redenen en/of vanwege individuele redenen is en blijft altijd mogelijk; ook in bovengenoemde situaties.

De mogelijkheid tot kwijtschelding bestaat sinds 1 augustus 1998. Besloten werd om het kwijtscheldingsbeleid met terugwerkende kracht per 1 augustus 1998 in te laten gaan.

Artikel 2.2 Niet fraudevorderingen

In het enkele geval dat sprake is van een niet fraudevordering die na drie jaar niet is afgelost, wordt niet zondermeer afgezien van verdere terugvordering. Immers dit zou kunnen leiden tot een categoriale benadering, welke werkwijze door het Rijk als niet wenselijk wordt beschouwd. Besluitvorming vindt plaats op grond van de individuele situatie en op basis van een verzoek door of namens de schuldenaar gedaan. Bij de beoordeling van zo een verzoek worden de handvatten voor fraudevorderingen zondermeer toegepast. In de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 september 2001 bepaalde de rechtbank dat dit beleid op grond van de parlementaire geschiedenis niet aanvaardbaar is.

Hierom stellen wij u voor om het beleid met betrekking tot kwijtschelding van niet fraudevorderingen die na drie jaar niet zijn afgelost aan te passen, in die zin dat het verzoek tot kwijtschelding beoordeeld wordt aan de hand van de volgende 9 punten:

  • 1.

    De hoogte van de restvordering;

  • 2.

    De financiële vooruitzichten van de belanghebbende;

  • 3.

    De hoogte van de oorspronkelijke vordering;

  • 4.

    De persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende;

  • 5.

    Is er sprake van meerdere schulden en/of schuldeisers;

  • 6.

    De mogelijkheid van een schuldsanering en de mogelijke ontvangsten op grond daarvan

  • 7.

    De betalingsdiscipline zoals door de belanghebbende tot op de dag van beoordeling vertoond;

  • 8.

    De verleende medewerking bij het bepalen van de draagkracht en de heronderzoeken

  • 9.

    Het al dan niet aangaan van nieuwe schulden na het bekend worden met onze vordering. De praktijk leert dat de schuldenaar geneigd is andere schulden af te sluiten om zijn draagkracht te drukken

Hoofdstuk 3 Advisering en besluitvorming inzake buiten invordering stellen

Artikel 3.1 Advisering kwijtscheldingsverzoeken

De taakverdeling binnen de afdeling Sociale Zaken wat betreft terugvordering is als volgt: terugvordering van cliënten geschiedt door de bijstandsconsulent, terugvordering op niet-cliënten is de taak van de medewerkers van het team Terugvordering ,Verhaal en Bijzondere Onderzoek. Omdat de beoordeling inzake het al dan niet kwijtschelden van de vordering meer omvat dan een financiële afweging en het feit dat deze andere omstandigheden reeds bekend zijn bij degene die regelmatig contact heeft met de desbetreffende persoon, werd er voor gekozen om voor wat betreft de advisering inzake kwijtscheldingverzoeken aan te sluiten bij de bestaande taak- en functiescheiding.

Gebleken is echter dat dit later, nadat een aantal kwijtscheldingsverzoeken waren behandeld, is gewijzigd. De belangrijkste reden hiertoe was om een eenduidige werkwijze inzake de kwijtscheldingsadviezen te waarborgen. Daarbij speelde de complexiteit inzake de advisering met betrekking tot de kwijtscheldingsverzoeken ook een rol. Besloten werd om de advisering inzake de kwijtscheldingsverzoeken volledig onder te brengen bij het team Terugvordering, Verhaal en Bijzonder Onderzoek. In de notitie “Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen” van december 1998 bent u van deze wijziging op de hoogte gesteld. Uit informatie van de kwijtscheldingscommissie is gebleken dat deze wijziging het beoogde resultaat heeft gehad.

Artikel 3.2 Kwijtscheldingscommissie

Gelet op de vele aspecten die bij de behandeling van de kwijtscheldingsverzoeken een rol spelen zoals de Awb, de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de individuele omstandigheden van de belanghebbende alsmede de noodzaak tot gelijke behandeling werd besloten om in het kader van de besluitvorming een kwijtscheldingscommissie in te stellen.

De leden van deze commissie beoordelen de adviezen inzake de kwijtschelding en adviseren om al dan niet tot kwijtschelding over te gaan. De definitieve besluitvorming op de kwijtscheldingsverzoeken vindt plaats door het college van Burgemeester en wethouders.

In de periode april 1999 tot september 2001 hebben er 27 vergaderingen van de kwijtscheldingscommissie plaatsgevonden. In totaal werden er 115 verzoeken om kwijtschelding behandeld. In totaal werden 29 verzoeken om kwijtschelding gehonoreerd. In een geval kwam een gehonoreerd kwijtscheldingsverzoek te vervallen omdat niet werd voldaan aan een voorwaarde verbonden aan de kwijtschelding. Negen keer werd kwijtschelding verleend voor vorderingen ontstaan door fraude. In totaal werd voor een bedrag van ƒ 182.466,05 (€ 82.784,51) aan kwijtscheldingen verleend. Een bedrag van ƒ 90.603,48 (€ 41.114,06) heeft betrekking op fraudevorderingen. Opvallend is dat de kwijtschelding aan fraudevorderingen de helft van de totale kwijtschelding bedraagt.

In vier gevallen werd door de commissie afgeweken van het voorstel van de adviseur. In twee gevallen kon de adviseur niet tot een voorstel komen en werd aan de commissie gevraagd om te adviseren. De adviezen van de adviseur worden binnen het team Terugvordering, Verhaal en Bijzonder Onderzoek niet beoordeeld.

De beoordeling vindt plaats in de kwijtscheldingscommissie. Na deze beoordeling wordt het definitieve besluit op het kwijtscheldingsverzoek namens burgemeester en wethouders genomen door het afdelingshoofd.

Het streven binnen de afdeling Sociale Zaken is om de verantwoordelijkheid zo laag mogelijk te leggen in de organisatie. Controle vindt bij steekproef achteraf plaats middels de single audit. Gelet op deze ontwikkeling en vanwege het feit dat de adviezen van de adviseur over het algemeen opgevolgd worden, adviseren wij u om de kwijtscheldingscommissie per 1 januari 2002 af te schaffen. De gevallen waarin de adviseur niet tot een voorstel kan komen dienen rechtstreeks te worden voorgelegd aan het afdelingshoofd van de afdeling Sociale Zaken.

Hoofdstuk 4. Financiële verhouding Rijk en Gemeente

Om een efficiënt terugvorderingbeleid te stimuleren zijn de financiële verhoudingen in een voor de gemeente positieve zin per 1 januari 1999 bijgesteld. De financiële verdeling ten aanzien van de ontvangsten uit terugvorderingen algemene bijstand en wegens verhaal op onderhoudsplicht tussen Rijk en gemeente is zodanig dat het Rijk 90% terugkrijgt en de gemeente 10%. Overschrijden de ontvangsten van bijstandsgelden een bepaalde drempel dan komt 75% van de meerinkomsten ten gunste van de gemeentekas. Bij de bepaling of het drempelbedrag behaald is tellen alleen de ontvangsten mee die gebaseerd zijn op een besluit tot terugvordering of verhaal. Daarbij tellen ook de ontvangsten ex artikel 78 lid 2 Abw (verrekening van inkomsten in de voorafgaande drie maanden) mee. Het drempelbedrag voor de gemeente werd voor 1999 en 2000 vastgesteld op ƒ 1.379.935,00 (€ 626.187,20).

Op basis van de ontvangsten uit terugvordering en verhaal over de periode 1 januari 1998 tot en met november 1998 was de verwachting voor de periode 1 januari 1999 tot 1 januari 2000 dat de terugontvangsten op jaarbasis met ƒ 297.282,00 (€ 134.900,69) zouden stijgen.

De ontvangsten uit terugvordering en verhaal over de periode 1 januari 1999 tot 1 januari 2000 bedroegen ƒ 1.736.291,77 (€ 787.894,85). Dit betekende een voordeel voor de gemeente over 1999 van ƒ 231.631,90 (€ 105.109,97). Over de periode 1 januari 2000 tot 1 januari 2001 bedroegen de ontvangsten ƒ 1.759.021,21 (€ 798.209,02). Dit betekende een voordeel voor de gemeente van ƒ 246.406,04 (€ 111.814,19). Het voordeel voor de gemeente is enigszins achtergebleven bij de verwachting. Het bedrag aan ontvangsten uit terugvordering en verhaal fluctueert jaarlijks. Gebleken is dat de inschatting over de periode 1 januari 1999 tot 1 januari 2000 te hoog is geweest.

Per 1 januari 2001 zijn met de invoering van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ de artikelen 134 tot en met 137 Abw waarin de financiering van de bijstandsgelden is geregeld vervallen. Op grond van deze nieuwe wet is de financiële verdeling van de kosten van de algemene bijstand tussen Rijk en gemeente zodanig, dat het Rijk 75% voor haar rekening neemt en de gemeente de overige 25% betaalt. Deze zelfde verhouding geldt ook ten aanzien van de ontvangsten uit terugvorderingen algemene bijstand en wegens verhaal op de onderhoudsplichtige. Met deze wijziging is het drempelbedrag komen te vervallen. Op basis van de inschatting van 1999 en 2000 zou deze wijziging een extra opbrengst van jaarlijks ongeveer ƒ 90.000,00 (€ 40840,22) met zich meebrengen.

Hoofdstuk 5. Verhaal op de onderhoudsplichtige

Aangezien gemeenten te weinig middelen hadden om de medewerking van de onderhoudsplichtige af te dwingen werd de Abw als volgt gewijzigd:

  • -

    Invoering van artikel 96a Abw welke de tenuitvoerlegging van het rechtelijk vonnis regelt;

  • -

    Vervallen van het huidige artikel 101 Abw inzake verhaal op garanten;

  • -

    Invoering van een nieuw artikel 101 Abw teneinde de inlichtingenplicht van de onderhoudsplichtige te regelen;

  • -

    Wijzigingen van de mogelijkheid voorwaarden aan het recht op uitkering van de cliënt(e) te verbinden welke zien op het vorderen van c.q. de invordering van een onderhoudsbijdrage (artikel 108 en 108a).

Artikel 5.1 Verhuizing naar een andere gemeente en de executie van het vonnis

Het vaststellen van een onderhoudsbijdrage gebeurt door de gemeente. De onderhoudsplichtige wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Weigert de persoon te betalen, dan moet de arrondissementsrechtbank worden verzocht de hoogte van het maandelijks verschuldigde bedrag vast te stellen. Eerst na de uitspraak krijgen wij een executoriale titel op basis waarvan wij tot invordering kunnen overgaan.

Door de invoering van artikel 96a Abw is het per 1 januari 1999 mogelijk een vonnis gewezen in een verhaalsprocedure ten behoeve van een andere gemeente over te nemen. Uiteraard dienen wij dan wel te kijken of er redenen zijn een ander vonnis te vragen, bijvoorbeeld wegens tussentijdse verbeteringen van de financiële situatie van de onderhoudsplichtige. Visa versa zullen wij een aan ons gewezen vonnis moeten doen toekomen aan de gemeente waar de voormalig cliënt(e) naartoe is verhuisd.

Uit informatie van het team Terugvorderingen en Verhaal is gebleken dat er nog nooit gebruik is gemaakt van het vonnis uit een andere gemeente. Deze vonnissen zijn over het algemeen te verouderd om tot invordering mee over te kunnen gaan. Daarbij heeft de gemeente nimmer een verzoek van een andere gemeente ontvangen om een vonnis van een voormalig cliënt(e) aan hen door te sturen.

Artikel 5.2 Verplichting tot het verstrekken van informatie door de onderhoudsplichtige

Door de invoering van artikel 101 Abw per 1 januari 1999 wordt diegene op wie verhaal wordt gezocht desgevraagd verplicht inlichtingen te verstrekken die voor verhaal van belang zijn. De inlichtingenplicht geldt alleen wanneer wij de persoon om informatie vragen. Indien zijn situatie wijzigt en hij redelijkerwijs kan vermoeden dat dit van belang kan zijn voor de vastgestelde bijdrage hoeft hij dit niet te melden. De inlichtingenplicht strekt zich alleen uit tot de gegevens die voor verhaal van belang zijn. In het geval van betwisting van de noodzaak door de onderhoudsplichtige rust de bewijslast op ons.

Wanneer de onderhoudsplichtige niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht kan dit leiden tot een strafrechtelijke sanctie voor de betrokkene. In de notie van augustus 1999 werd opgenomen dat aangesloten werd bij het artikel 143 Abw, waarin de sanctie is neergelegd aan de schuldenaar die niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht in het kader van terugvordering van bijstand. Per 1 maart 2000 is artikel 143 Abw vervallen. De strafbaarstellingen van de schending van de inlichtingenplicht op grond van de Abw is vanaf dat moment geregeld in het wetboek van Strafrecht in de artikelen 227a, 227b, 447c en 447d Sr. Besloten werd om onderhoudsplichtigen er voortaan op te wijzen dat het niet verstrekken van informatie wordt aangemerkt en gesanctioneerd als misdrijf en dat bij het niet naleving van de informatieplicht daadwerkelijk tot het doen van aangifte moet worden overgegaan. Gebleken is dat slechts in enkele gevallen het team Terugvordering en Verhaal de betrokkenen gewezen hebben op de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan de informatieplicht. Door het team Terugvordering, Verhaal en Bijzonder Onderzoek worden de volgende redenen genoemd om hiermee te stoppen: het Openbaar Ministerie zou aan dergelijke strafzaken geen aandacht schenken en het strafrechtelijk gedeelte zou niet aansluiten bij de bepalingen in de Bijstandswet. Besloten werd de werkwijze die gold voor de vaststelling van de notitie van augustus 1999 voort te zetten. Aan de hand van deze werkwijze wordt de onderhoudsbijdrage ambtshalve vastgesteld wanneer de onderhoudsplichtige weigert de informatie te verstrekken. Is er sprake van een heronderzoek waarbij de onderhoudsplichtige geen medewerking verleent dan wordt de onderhoudsbijdrage berekend aan de hand van de reeds aanwezige gegevens en informatie van derden.

Artikel 5.3 Het verbinden van voorwaarden inzake het recht op onderhoud aan het recht op uitkering

Per 1 januari 1999 kan op grond van artikel 108 Abw aan het recht op bijstand de voorwaarde verbonden worden dat de cliënt(e) alimentatie eist ten behoeve van zichzelf of kind(eren), mits die vordering kan worden ingesteld samen met een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. De voorwaarde kan ook aan het recht op uitkering verbonden worden in het geval dat zo een uitspraak noodzakelijk is om de onderhoudsaanspraken in het buitenland geldend te maken krachtens het verdrag van New York.

Hiernaast is per 1 januari 1999 artikel 108a Abw ingevoerd. Dit artikel maakt het mogelijk dat wij de voorwaarde tot het afgeven van een volmacht tot inning van de alimentatie verbinden aan het recht op uitkering.

Hierbij gelden twee voorwaarden: de alimentatie is neergelegd in een vonnis en de onderhoudsplichtige verblijft in het buitenland. Deze volmacht is gericht aan een op grond van het verdrag van New York aangewezen instantie, i.c. het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Zij is bevoegd aan de buitenlandse rechter een alimentatievonnis dan wel een verlof tot executie te verzoeken.

De LBIO stelt de alsdan geïncasseerde alimentatie aan de verhalende gemeente beschikbaar. Aangezien een onderhoudsbijdrage de kosten van de te verstrekken bijstand verlaagt, het de rechtsongelijkheid tussen onderhoudsplichtigen die binnen Nederland wonen en onderhoudsplichtigen in het buitenland ongedaan maakt en er voor de gemeente geen extra werkzaamheden aan verbonden waren, werd door u besloten voornoemde voorwaarden in het voorkomende geval aan het recht op bijstand te verbinden. Daarnaast werd bepaald dat het niet naleven van de voorwaarde tot medewerking door de uitkeringsgerechtigde een maatregel op de uitkering tot gevolg had. Gebleken is dat nimmer de voorwaarden van artikel 108 en 108a Abw zijn verbonden aan het recht op bijstandsuitkering. Dit betekent vanzelfsprekend dat er op grond hiervan ook nooit maatregelen zijn opgelegd. In het overleg van de kwaliteitsbeoordeelaars (Kbo-overleg) zal deze problematiek worden aangekaart. Besproken zal dienen te worden of er over dit onderwerp op korte termijn een richtlijn geredigeerd kan worden. Daarbij dienen de consulenten te worden ingelicht en aangestuurd.

Hoofdstuk 6. Debiteurenstatistiek

Om een beter inzicht te kunnen krijgen in het terugvorderingbeleid van gemeenten en om hierop te kunnen sturen, is door het Rijk de debiteurenstatistiek ingevoerd. De debiteurenstatistiek is een middel om de Rijksoverheid inzicht te laten verkrijgen over de totstandkoming en de ontwikkeling van uitstaande debiteuren. Vanuit het Rijk werd voor de invoering van de debiteurenstatistiek aan de gemeente eenmalig ƒ 54.585,00 (€ 24.769,59) beschikbaar gesteld.

In het tweede kwartaal 2000 werd de voor de invoering van de debiteurenstatistiek noodzakelijke software door de softwareleverancier geleverd aan de gemeente. Middels een project van de medewerkers uit team Terugvordering en Verhaal werden de statistische gegevens gevuld. Per 1 oktober 2001 is door de afdeling Sociale Zaken overgegaan op een nieuw computer systeem (GWS4ALL).

In dit computer systeem is de functionaliteit die noodzakelijk is voor de verwerking van de statistische gegevens aanwezig. Door de medewerkers van de afdeling Sociale Zaken worden in het GWS4ALL systeem de debiteuren gegevens ingevoerd.

De applicatiebeheerder heeft de beschikking over een apart menu “CBS statistiek” waarin de noodzakelijk statistische gegevens kunnen worden opgevraagd. Maandelijks worden deze statistische gegevens door de applicatiebeheerder door gestuurd aan het CBS te Voorburg.

Hoofdstuk 7. Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen

Per 1 december 1998 is de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) in werking getreden. Deze wet leidde tot een wijziging van de Faillissementswet. Burgers hebben de mogelijkheid om, als het via de minnelijke weg niet lukt, via de rechter een schuldsanering af te dwingen. Een levenslang faillissement kan hiermee worden voorkomen.

Vanuit de wetgever is nadrukkelijk aangegeven dat eerst getracht dient te worden om via een minnelijke regeling tot sanering van de schulden over te gaan. Wanneer blijkt dat dit niet mogelijk is kan een beroep worden gedaan op de WSNP. De gang naar de Rechtbank wordt ingeleid door het indienen van een verzoekschrift door of namens de schuldenaar. Dit verzoekschrift wordt begeleid door een eerste concept saneringsplan en een door het college van burgemeester en wethouders afgegeven verklaring. De bevoegdheid tot het afgeven van een verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een minnelijke schuldsanering te komen is door de gemeente gemandateerd aan PLANpraktijk. Uit informatie van PLANpraktijk blijkt dat vanaf 1 december 1998 tot 1 september 2000 82 verzoeken aan de Rechtbank zijn gedaan voor een wettelijke schuldsanering. Slechts één verzoek werd afgewezen. Door PLANpraktijk kon niet worden aangegeven of in al deze gevallen sprake was van mensen met schulden algemene bijstandswet of verhaal op onderhoudsplicht.

Ook vanuit team Terugvordering, Verhaal en Bijzondere Onderzoek kon hier niets over gezegd worden. Wij stellen u voor om per 1 januari 2002 door het team Terugvordering, Verhaal en Bijzonder Onderzoek dit te laten registreren

Alle bestaande vorderingen vallen onder de wettelijke schuldsanering. Dit betekent dat ook alle vorderingen algemene bijstand en wegens verhaal op onderhoudsplicht onder de regeling vallen. Vorderingen die reeds bestaan op het moment van de uitspraak van de rechter vallen onder de regeling. Gemeentelijke vorderingen zijn veelal preferent. Dit heeft tot gevolg dat een groter gedeelte van de vordering zal worden voldaan aan ons dan aan de overige schuldeisers. Wordt een rechtelijke schuldsanering aangevraagd en toegewezen, dan zal de afschrijving volgen na 3 of 5 jaar. De gevolgen van de WSNP op het debiteuren bestand zullen vanaf december 2001 merkbaar worden. Opvallend is wel dat veel fraudevorderingen worden meegenomen in de regeling terwijl die niet ter goeder trouw zijn aangegaan en op basis van artikel 288 lid 2 sub b van de Faillissementswet niet in de sanering thuis horen.

Hoofdstuk 8. Invordering van openstaande vorderingen

Artikel 8.1 Vorderingen bijstandscliënten

Voor de hoogte van de aflossing van schulden aan de afdeling Sociale Zaken voor mensen met een bijstandsuitkering is aansluiting gezocht bij de normen zoals vastgesteld door de Nederlands Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Het gaat hier om een aflossing ter hoogte van 6% van de uitkeringsnorm inclusief vakantiegeld.

Een uitzondering op deze regel vormt de bijstandscliënt die recht heeft op een vrijlating op inkomsten met een fraudeschuld die groter is dan ƒ 50.000,00 (€ 22.689,01). 50% van de vrijlating wordt naast de NVVK norm aangewend voor de aflossing van de schuld.

Voor de cliënten die recht op vrijlating hebben en daarnaast een fraudeschuld die lager is dan ƒ 50.000,00 (€ 22.689,01) geldt dat de consulent zelf, op grond van de persoonlijke en financiële situatie, een beoordeling dient te maken of 50% van de vrijlating dient te worden aangewend voor de aflossing van de schuld.

Artikel 8.2 Vorderingen ex-bijstandscliënten.

Voor de voormalige bijstandscliënten met een inkomen hoger dan bijstandsniveau en een schuld aan de gemeente geldt dat zij geacht worden ten minste 50% van hun draagkracht aan te wenden voor de aflossing van schulden. De draagkracht is het verschil tussen het inkomen van de belanghebbende en de voor de belanghebbende geldende beslagvrij voet. Aan de ex-cliënten met schulden aan de gemeente wordt bij de beëindiging van de bijstandsuitkering een inlichtingenformulier heronderzoek vorderingen toegestuurd. De ex-cliënten worden geacht dit formulier binnen twee weken aan de afdeling Sociale Zaken, team Terugvordering, Verhaal en Bijzonder Onderzoek, te retourneren. Aan de hand van de gegevens op dit formulier en de relevante bewijsstukken wordt de draagkracht vastgesteld. In het geval het inlichtingenformulier niet door de betrokkene geretourneerd wordt volgt een herinnering. Indien de betrokkene nog niet reageert dan volgt executie van de vordering.

Uit de Regeling administratieve uitkeringsvoorschriften volgt dat bij strikte naleving van de aflossingsregeling geen volgende heronderzoek plaatsvindt indien de schuld binnen vijf jaar afgelost is. De financiële situatie zal dan niet opnieuw worden beoordeeld en de eerder vastgestelde aflossingscapaciteit blijft gehandhaafd. Dit betekent dat ongeacht een verbetering in de financiële draagkracht het aflossingsbedrag niet in hoogte zal veranderen.

Bij vorderingen die niet binnen vijf jaar kunnen worden afgelost geldt dit niet en vindt wel jaarlijks een heronderzoek plaats. Ex-cliënten die zich niet strikt aan de betalingsafspraak houden worden aangemaand. Er vindt een heronderzoek plaats en bij blijvende non-betaling executie van de vordering.

Hoofdstuk 9. Armoedeval

De armoedeval is de situatie waarin het aanvaarden van arbeid vanuit een uitkeringssituatie niet leidt tot een verhoging van het besteedbaar inkomen, wegens het wegvallen van inkomensondersteunende maatregelen.

De armoedeval werkt demotiverend op het aanvaarden van werk en/of uitbreiding van uren. Immers de koopkracht van de persoon neemt niet toe, terwijl de vrij besteedbare tijd wordt ingeleverd.

In de notitie ‘De armoede opgelost’ worden de maatregelen die vanuit het Rijk zijn genomen om de armoedeval aan te pakken weergegeven. Daarbij heeft u in deze notitie besloten tot een gemeentelijk premiebeleid voor arbeidsaanvaarding en deelname aan sociale activering.

Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het hebben van schulden een reden is om minder snel betaalde arbeid te aanvaarden. Het gemeentelijk beleid om ten minste 50% van iemand zijn draagkracht aan te wenden voor de aflossing aan schulden wordt door het gros van de voormalig bijstandscliënten als rigide en onrechtvaardig ervaren. Voorgesteld wordt dit gemeentelijk beleid te wijzigen waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen niet- fraudevorderingen en fraudevorderingen c.q vorderingen die ontstaan zijn vanuit verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.

Artikel 9.1 Niet fraudevorderingen en werkaanvaarding

Voor de voormalige bijstandscliënten met een inkomen hoger dan bijstandsniveau en een niet fraudevordering aan de gemeente, wordt voorgesteld dat zij bij werkaanvaarding gedurende het eerste jaar ten minste 30% van hun draagkracht aanwenden voor de aflossing hun schuld. Behoudt de voormalig cliënt na dit eerste jaar zijn arbeid dan wordt het aflossingsbedrag verder verlaagd naar 20% van de draagkracht zoals deze bij werkaanvaarding werd vastgesteld.

Geadviseerd wordt de niet afgeloste leningen van voormalig bijstandscliënten buiten deze aflossingsregeling te laten. Voor de leningen geldt een apart aflossingsregime.

Een voorwaarde die aan de schuldenaar gesteld moet worden is dat hij wel volledig aan zijn maandelijkse aflossingsverplichting moet voldoet. Wanneer door de schuldenaar deze voorwaarde niet nakomt, geldt automatisch de oude regeling waarbij ten minste 50% van de draagkracht wordt aangewend voor de verdere aflossing van zijn schuld

In de notitie ‘De armoedeval opgelost’ van januari 2001 hebben wij u toegezegd de mogelijkheden van kwijtschelding nader te onderzoeken. Met name als instrument om werkaanvaarding te stimuleren. De gemeente heeft een uitstroom instrument in de vorm van premies. Wij stellen u voor om verrekening van deze premies met openstaande vorderingen uit te sluiten.

Door de hoogte van het aflossingsbedrag te verlagen wordt de koopkracht vergroot. Daarbij komt de belanghebbende nadat gedurende een periode van drie jaar aan de aflossingsverplichting is voldaan, indien daartoe een verzoek wordt ingediend, in aanmerking voor kwijtschelding.

In het kader van de armoedeval denken wij dan ook dat verdere maatregelen niet noodzakelijk zijn.

Artikel 9.2 Fraudevorderingen en werkaanvaarding

Het uitgangspunt van de terugvorderingbepalingen uit de Algemene bijstandswet is dat ten onrechte genoten bijstand zo veel mogelijk moet worden teruggevorderd. De gemeente dient bij het invullen van zijn bevoegdheid tot terugvordering hiermee zoveel mogelijk rekening te houden.

Aan de andere kant blijkt dat het hebben van schulden een reden is om minder snel betaalde arbeid te aanvaarden.

Gelet op het bovenstaande stellen wij u voor om de kwijtschelding van fraudevorderingen niet te versoepelen. Wel zien wij mogelijkheden om via een minder stringent invorderingsbeleid, de arbeidsmarktmotivatie te stimuleren.

Voor de voormalige bijstandscliënten met een inkomen hoger dan bijstandsniveau en een fraudevordering aan de gemeente die lager is dan ƒ 50.000,00 (€ 22.689,01) wordt voorgesteld dat zij bij werkaanvaarding gedurende de drie jaar ten minste 50% van hun draagkracht aanwenden voor de aflossing hun schuld. Na deze periode van drie jaar geldt de regeling zoals deze voor niet fraudevorderingen wordt voorgesteld.

Gelet op de ernst van de gedraging en de inspanningen die wij in het kader van de opsporing van grotere fraude vorderingen hebben moeten plegen , stellen wij voor om in die dat de fraudevordering aan de gemeente die hoger is dan ƒ 50.000,00 (€ 22.689,01) het bestaande invorderingsbeleid te handhaven. Dit betekent dat ten minste 50% van de draagkracht wordt aangewend voor de aflossing hun schuld.

Een voorbeeld van de financiële consequenties van dit beleid wordt in bijlage I weergegeven.

Hoofdstuk 10. Samenvatting, Conclusies en Aanbevelingen

Per 1 augustus 1998 is de bevoegdheid tot het kwijtschelden van vorderingen uitgebreid. De vastgestelde beleidslijn riep aanvankelijk vragen op bij de interpretatie daarvan. Gelet op hetgeen bepaald is in artikel 78c lid 1 Abw wordt het beleid zo uitgelegd dat er sprake moet zijn van een periode waarin de belanghebbende heeft afgelost aan zijn schuld. De uitleg zoals deze in de praktijk wordt uitgevoerd, is niet conform onze bedoeling, noch conform de bedoeling van de formele wetgeving. De notitie Herziening Debiteurenbeleid geeft uitdrukkelijk de Memorie van toelichting weer, waarin staat dat het bestaan van de vordering gedurende een bepaalde tijd van doorslag-gevend belang is, en niet of men ook werkelijk afgelost heeft tijdens deze periode. Wij stellen u dan ook voor om de praktijk conform de originele bedoeling uitvoering te geven.

Het kwijtscheldingsbeleid inzake fraudevordering is door de rechtbank Alkmaar getoetst. De rechtbank was van mening dat dit beleid niet als onredelijk moet worden uitgelegd. In de uitspraak van 17 september 2001 werd door rechtbank Alkmaar bepaald dat het beleid inzake niet fraudevorderingen op grond van de parlementaire geschiedenis niet aanvaardbaar is.

Voorgesteld wordt om het beleid met betrekking tot niet fraudevorderingen die na drie jaar niet zijn afgelost aan te passen, in die zin dat het verzoek tot kwijtschelding beoordeeld wordt aan de hand van de 9 punten:

  • 1.

    De hoogte van de restvordering;

  • 2.

    De financiële vooruitzichten van de belanghebbende;

  • 3.

    De hoogte van de oorspronkelijke vordering;

  • 4.

    De persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende;

  • 5.

    Is er sprake van meerdere schulden en/of schuldeisers;

  • 6.

    De mogelijkheid van een schuldsanering en de mogelijke ontvangsten op grond daarvan

  • 7.

    De betalingsdiscipline zoals door de belanghebbende tot op de dag van beoordeling vertoond;

  • 8.

    De verleende medewerking bij het bepalen van de draagkracht en de heronderzoeken

  • 9.

    Het al dan niet aangaan van nieuwe schulden na het bekend worden met onze vordering. De praktijk leert dat de schuldenaar geneigd is andere schulden af te sluiten om zijn draagkracht te drukken.

Voor de beoordeling van kwijtscheldingsadviezen werd een kwijtscheldingscommissie ingesteld. In totaal werden 115 kwijtscheldingsverzoeken in de commissie behandeld. Uit de notulen blijkt dat over het algemeen werd besloten conform de adviezen van de adviseur. Door de leden werd in enkele gevallen geadviseerd tot een nadere motivatie. In twee zaken heeft de adviseur de kwijtscheldingscommissie verzocht om volledig advies. Daarbij werd slechts in vier gevallen door de kwijtscheldingscommissie van een advies afgeweken. De adviezen van de adviseur worden binnen het team niet beoordeeld. De beoordeling vindt plaats in de kwijtscheldingscommissie.

De definitieve besluitvorming op de kwijtscheldingsverzoeken vindt plaats door het college van Burgemeester en wethouders. Het streven binnen de afdeling Sociale Zaken is om de verantwoordelijkheid zo laag mogelijk te leggen in de organisatie. Controle vindt bij steekproef achteraf plaats middels de single audit. Gelet op deze ontwikkeling en vanwege het feit dat de adviezen van de adviseur over het algemeen opgevolgd worden, adviseren wij u om de kwijtscheldingscommissie per 1 januari 2002 af te schaffen.

Per 1 januari 1999 kunnen onderhoudsplichtigen verplicht worden inlichtingen te verstrekken. Daarbij bestaat de mogelijkheid om degene die daar niet aan voldoet strafrechtelijk te vervolgen. Gebleken is dat slechts in enkele gevallen cliënten zijn gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan de informatieplicht. Naar aanleiding van een interne discussie tussen de medewerkers van team Terugvordering en Verhaal is besloten van de mogelijkheden van artikel 101 Abw af te zien. Besloten werd op oude voet verder te gaan daarbij wordt wanneer de onderhoudsplichtige weigert informatie te verstrekken door het team Terugvordering , Verhaal en Bijzonder Onderzoek de onderhoudsbijdrage ambtshalve opgelegd waarna de zaak wordt voorgelegd aan de rechter.

Ter terechtzitting wordt dan alsnog informatie verstrekt op basis waarvan de bijdrage alsnog moet worden berekend. De ervaringen met deze manier van werken zijn naar de mening van team Terugvordering, Verhaal en Bijzonder Onderzoek goed en efficiënt.

Niet wordt verwacht dat het de mogelijkheid tot het verbinden van de extra voorwaarde het beoogde effect zal opleveren. Bovendien brengt deze methode extra werkzaamheden met zich mee. Uit bedrijfseconomische oogpunt wordt dan ook geadviseerd de oude methode te handhaven.

Aan het recht op bijstand kan per 1 januari 1998 de voorwaarde verbonden dat de cliënt ten behoeve van zichzelf of kind(eren) alimentatie eist. Indien de cliënt weigert aan deze voorwaarden zijn medewerking te verlenen dan zou dat een maatregel tot gevolg kunnen hebben. Gebleken is dat de mogelijkheden van de artikelen 108 en 108a Abw niet, dan wel onvoldoende bekend zijn binnen team I en II. Er is geen geval bekend waarin de bijstandscliënt de boven vermelde voorwaarde werd opgelegd. Om de kennis te behouden en over te dragen aan andere consulenten, werkt de afdeling Sociale zaken met een geautomatiseerd richtlijnensysteem.

In de interne richtlijnen wordt het beleid van de gemeente vastgelegd en in de procedure richtlijnen worden de werkinstructies weergegeven. Voorgesteld wordt op korte termijn richtlijnen vast te stellen over dit onderwerp.

Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het hebben van schulden een reden is om minder snel betaalde arbeid te aanvaarden. Het gemeentelijk beleid om ten minste 50% van iemand zijn draagkracht aan te wenden voor de aflossing aan schulden wordt door het gros van de voormalig bijstandscliënten als rigide en onrechtvaardig ervaren. Voorgesteld wordt dit gemeentelijk beleid te wijzigen en de hoogte van het aflossingsbedrag te verlagen. Er wordt een onderscheidt gemaakt tussen niet- fraudevorderingen en fraudevorderingen c.q. vorderingen die ontstaan zijn vanuit verwijtbaar gedrag van de belanghebbende. Voorgesteld wordt om deze nieuwe werkwijze per 1 januari 2002 in te voeren voor zowel de nieuwe als de oude gevallen. De gevallen waarbij dwangmatig geëxecuteerd wordt dienen hier buiten te worden gelaten. Bij samenloop van een niet fraudevordering met een fraudevordering geldt beleid inzake fraudevorderingen tenzij een niet fraudevordering resteert De financiële consequenties die aan dit nieuwe terugvorderingbeleid zijn verbonden, zijn nu nog niet in te schatten. Het betekent zondermeer dat op jaarbasis de terugontvangsten zullen dalen.