Regeling vervallen per 28-01-2015

Toeslagenverordening WWB 2012

Geldend van 01-03-2012 t/m 27-01-2015

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2012

Corsaregistratienummer: 11.42119

De Raad van de gemeente Hoorn;

  • -

    gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders d.d. 28 december 2011 over de Toeslagenverordening WWB 2012;

  • -

    gelet op artikel 147 lid 1 Gemeentewet, artikel 8 lid 1 sub c en artikel 30 Wet werk en bijstand;

besluit:

vast te stellen de

Toeslagenverordening WWB 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet : de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn

    • c.

      jongere : de belanghebbende van 18 tot 27 jaar

    • d.

      gezinsnorm : de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 van de wet.

    • e.

      woonkosten : de aan de woning verboden kosten zijnde de huur of de verschuldigde hypotheekrente en bij het in eigendom hebben van de woning de daaraan verbonden zakelijke lasten en onderhoudskosten.

Artikel 2 Doelgroepen

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar en gezinnen waarvan de gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm met een toeslag

Artikel 3 Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouder

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 1 van de wet bedraagt 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 1 van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een ander hoofdverblijf heeft, uitgezonderd het ten laste komend kind en/of de persoon als bedoeld in artikel 4 tweede of vijfde lid van de wet.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de bijstandsnorm voor de alleenstaande van 21 jaar niet verhoogd met een toeslag.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt de bijstandsnorm voor de alleenstaande van 22 jaar verhoogd met een toeslag van 10 procent, tenzij voor die alleenstaande sprake is van het genoemde in het tweede lid, dan wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met een toeslag.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4 Verlaging gezinsnorm

  • 1. De verlaging van de gezinsnorm als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm, in het geval dat een ander hoofdverblijf in de woning van het gezin heeft.

  • 2. In uitzondering op het eerste lid wordt de gezinsnorm niet verlaagd als

  • a. Drie of meer meerderjarige personen onder de gezinsnorm vallen; of

  • b. De ander de persoon is als bedoeld in artikel 4 tweede of vijfde lid van de wet.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging van de bijstandsnorm in verband met de woonsituatie als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt

  • a.

    15 procent van de gezinsnorm, in het geval een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen aantoonbare woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    20 procent van de gezinsnorm in het geval er geen woning wordt bewoond.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

  • 1. De verlaging van de bijstandsnorm voor schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 15 procent.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende op wie artikel 3 lid 3 of lid 4 van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van deze verordening leidt er toe dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    voor een alleenstaande: 35% van de gezinsnorm;

  • b.

    voor een alleenstaande ouder: 55% van de gezinsnorm;

  • c.

    voor een gezin: 65% van de gezinsnorm.

Artikel 8 Hardheidsclausule

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. In gevallen waar deze verordening niet of niet naar redelijkheid in voorziet, beslist het college.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2012.

Artikel 10 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand zoals deze per 1 januari 2007 geldt wordt gelijktijdig ingetrokken met dien verstande dat indien de inwerkingtreding van de onderhavige verordening leidt tot een verlaging van de toeslag of bijstandsnorm of lagere toeslag vanaf 1 januari 2011, de hoogte van de bijstandsnorm of toeslag tot 1 juli 2012 gehandhaafd blijft op het niveau zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze verordening. Dit overgangsrecht geldt uitsluitend voor de belanghebbende van wie de bijstandsuitkering van 2011 doorloopt tot in 2012.

Hoorn, 7 februari 2012

De griffier,                        de voorzitter,

Toelichting Toeslagenverordening WWB 2012

Normen, toeslagen en verlagingen

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. De artikelen 25 tot en met 29 WWB regelen de toeslagen en verlagingen. Op grond van artikel 8 van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot verhogen en verlagen van de norm.

De definitie van gezin is aangepast. Het begrip gezin wordt gebruikt als overkoepelend begrip voor samenlevingsvormen waarbij in ieder geval meerdere meerderjarige bloed- of aanverwanten in de eerste graad hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Dit betekent concreet dat onder gezin de volgende samenlevingsvormen komen te vallen:

  • -

    gehuwden;

  • -

    gehuwden met ten laste komende kinderen en/of meerderjarige inwonende kinderen;

  • -

    alleenstaande of alleenstaande ouder met meerderjarige inwonende kinderen.

Het onderdeel uitmaken van een gezin heeft een aantal gevolgen. Immers, het gezin wordt een zelfstandig subject van bijstand. Dit betekent onder andere dat er een aparte norm voor het gezin is ingevoerd en dat de middelen van alle gezinsleden bij de bepaling van het recht op en de hoogte van de bijstandsverlening in aanmerking worden genomen.

Normen

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basis bijstandsnormen te weten:

• gezinnen: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gezinsnorm);

• alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm;

• alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm.

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. worden gedeeld. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Het gaat uitsluitend om de beoordeling of deling van kosten mogelijk is. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gezinsnorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

• alleenstaande ouders: 90% van de gezinsnorm;

• alleenstaanden: 70% van de gezinsnorm.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gezinsnorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

• verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijke kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden;

• verlaging in verband met de woonsituatie;

• verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie;

• verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden.

De Toeslagenverordening

In de WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid moet dus worden vastgelegd in een verordening.

Categorieën

De WWB bepaalt dat de toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van de categorieën is getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is gekozen voor een forfaitaire benadering. Het is niet nodig om in de verordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. In deze verordening is niet voor een uitputtende opsomming gekozen. Het komt voor dat er bij een uitkeringsgerechtigde meerdere mensen inwonen of dat meerdere situaties op een uitkeringsgerechtigde van toepassing zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de definities ook de verordening aangepast moet worden.

Artikel 2 Categorieën

Artikel 30 lid 1 WWB schrijft voor dat in de verordening moet zijn vastgelegd voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd. De in dit artikel genoemde categorieën zijn rechtstreeks terug te voeren op de wet. De alleenstaande en alleenstaande ouder tot 21 jaar vallen buiten de toeslagenregeling. Er is voor gekozen om bij de jongmeerderjarige gehuwden, die zijn van 18 tot 21 jaar, geen verdere verlaging toe te passen omdat voor hen al de lagere jongerennormen gelden.

In het geval van een gezin is er voor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger zijn dan 65 jaar en er daarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Met andere woorden, voor gezinnen waarvan niet ten ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn, kan geen verlaging worden toegepast volgens deze verordening omdat voor hen de verordening niet geldt. Er is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen van artikel 21 WWB. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn doch jonger dan 65 jaar, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaand uit twee meerderjarige personen waarvan een of beide personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden de lagere normen al zoals neergelegd in artikel 21 lid 2 WWB zodat verdere verlaging op grond van deze verordening niet gewenst is.

Artikel 3 Toeslagen

Lid 1 G een kostendeling

De hoogte van de toeslag is maximaal, dus 20 procent van de gezinsnorm, voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. De gemeenteraad heeft dit in de verordening opgenomen op grond van de verplichting genoemd in artikel 30 lid 2 onderdeel a van de WWB.

Lid 2 K ostendeling

Ingeval in de woning een ander (of meerdere anderen) zijn hoofdverblijf heeft zonder dat sprake is van een gezin, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten, maar ook een krant). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezinssituatie moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm als één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 3 en lid 4 Afwijkende regeling alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging (lagere toeslag) toe te passen indien het college van oordeel is, dat gezien de hoogte van het wettelijk minimumjeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het wettelijk minimumjeugdloon voor een21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. De alleenstaande van 21 jaar die kosten deelt heeft al geen recht op een toeslag vanwege de leeftijd en de kostendeling is dus niet van invloed. Voor de alleenstaande van 22 jaar die geen kosten deelt geldt een toeslag van 10%, voor die alleenstaande die wel kosten deelt (tweede lid van toepassing) wordt een verlaging van 10% wel redelijk geacht, zodat per saldo er geen toeslag voor de alleenstaande kostendeler van 22 jaar geldt.

Artikel 4 Verlagingen gezinnen

In de gezinsnorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. De systematiek van verlagingen in geval van gezinnen heeft dezelfde uitgangspunten als de toeslagensystematiek bij alleenstaande en alleenstaande ouders.

Uitzondering hierop is dat in gezinssituaties waarbij 3 of meer meerderjarigen tot het gezin behoren geen verlaging op de gezinsnorm wegens kostendeling van toepassing is. Denk hierbij aan een echtpaar met een meerderjarig inwonend kind, die alledrie als gezinslid beschouwd kunnen worden, die ook nog een medebewoner hebben, waarmee ze in theorie nog kosten zouden kunnen delen. Er is hiervoor gekozen omdat dit kan leiden tot een onbillijke situatie waarbij de drie gezinsleden ieder een ziektekostenverzekeringspremie van hun gezinsnorm moeten betalen. Het besteedbare inkomen zou met een verlaging vanwege kostendeling onevenredig lager uitvallen dan in andere situaties.

Artikel 5 Geen woonkosten

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 WWB opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in dit artikel gerealiseerd. Dit artikel leidt ertoe dat de norm of toeslag met 15% wordt verlaagd als de belanghebbende geen woonkosten heeft. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als men een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de belanghebbende geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens vanwege kostendeling verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

Wordt er geen woning bewoond, dat is het geval bij dak- en thuislozen die zwerven, dan is de verlaging 20%. Er wordt dan dus geen toeslag verleend. Onder deze categorie vallen ook diegenen die in de betreffende bijstandsverlenende gemeente een briefadres hebben of een tijdelijk door de gemeente ter beschikking gesteld adres.

Artikel 6 Recente beëindiging van onderwijs/opleiding

Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, ontvangt gedurende maximaal zes maanden een uitkering die niet noemenswaardig afwijkt van de ontvangen WSF/WTS. De verlaging kan slechts plaatsvinden in de periode van een half jaar na de beëindiging van de scholing of de beroepsopleiding. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende een zekere periode nog vergelijkbaar zijn met die van studerenden. Daarnaast moet voorkomen worden dat de hoogte van de bijstandsuitkering een belemmering vormt voor het aanvaarden van een dienstbetrekking.

De verlaging voor schoolverlater mag op grond van artikel 30 lid 2 onderdeel b van de wet niet gelijktijdig met de verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar voor een alleenstaande worden toegepast.

Artikel 7 Anti-cumulatie

De verlagingen zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Om te voorkomen dat cumulatie ervan tot een te grote verlaging zou leiden die per saldo als onredelijk wordt beschouwd, is met deze bepaling gewaarborgd wat de minimale bijstand is. Per saldo kan er nooit meer dan een verlaging van 35% op de bijstandsnorm worden toegepast. Deze bepaling laat de mogelijkheid voor individualisering van de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 van de wet overigens wel ongemoeid. Ten aanzien van sub c wordt opgemerkt dat hier met gezin wordt bedoeld uitsluitend het gezin dat bestaat uit gezinsleden jonger dan 65 en ten minste twee gezinsleden van 21 jaar of ouder. Dit vloeit voort uit artikel 2 van de verordening waarin de doelgroepbeschrijving voor gezin is vermeld voor de toepassing van deze verordening. Een samengestelde gezinsnorm vanwege leeftijd op grond van artikel 21 lid 2 WWB valt hier dus niet onder.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Niet alle zich mogelijk in de praktijk voordoende situaties kunnen in een verordening worden vastgelegd. Vandaar dat, naast de afstemmingsverplichting van artikel 18 lid 1 van de wet, het college de bevoegdheid krijgt, hierin te voorzien.

Artikel 9 Citeertitel

“Toeslagenverordening WWB 2012” is de officiële naam waarmee deze verordening kan worden aangehaald.

Artikel 10 Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Er is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetswijzigingen en de intrekkingsdatum van de Wet investeren in jongeren. De wetgever acht een overgangsrecht van 6 maanden redelijk en billijk voor betrokkenen om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie, onderlinge afspraken te maken en aanpassingen te plegen in het uitgavenpatroon. Voor de toeslagen is geen apart overgangsrecht in de wet opgenomen. Dit artikel van de verordening voorziet alsnog in het overgangsrecht. Aanvragen gedaan in 2011, maar beoordeeld en toegekend vanaf 1 januari 2012 vallen direct onder het nieuwe regime van de toeslagenverordening die per 1 januari 2012 geldt. Lopende uitkeringen die van 2011 doorlopen tot in 2012 vallen onder het overgangsrecht. Dat geldt ook voor aanvragen die in 2011 zijn gedaan, en waarop in 2012 een besluit tot toekenning met een ingangsdatum voor 1 januari 2012 is genomen en waarvan de uitkering doorloopt in 2012.