Regeling vervallen per 01-01-2012

Verstrekkingenboek Maatschappelijke Ondersteuning 2009, Beleidsregel (1e wijz)

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verstrekkingenboek Maatschappelijke Ondersteuning 2009, Beleidsregel (1e wijz)

Registratienummer: 09.00435

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn;

gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007;

besluit:

ter nadere uitwerking van bovenvermelde verordening vast te stellen de volgende

beleidsregel Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2009 (1e wijz)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel beleidsregels

Het doel van deze beleidsregels is om een richtlijn te bieden voor de nadere uitwerking van het besluit en de verordening Maatschappelijke Ondersteuning. In dit stuk wordt aangegeven hoe de belangen worden afgewogen en hoe de besluitvorming plaatsvindt.

1.2 Opbouw beleidsregels

Deze beleidsregels zijn zo opgebouwd dat zij nagenoeg overeenkomen met de opbouw van het besluit en de verordening. Dat betekent dat in het volgende hoofdstuk de verschillende vormen waarin voorzieningen worden verstrekt terug te vinden zijn. Vervolgens wordt per hoofdstuk een dienst of hulpmiddel besproken: allereerst de hulp bij het huishouden, vervolgens de woonvoorzieningen, het lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het verplaatsen in en rond de woning. Tot slot wordt er dieper in gegaan op hoe men een Wmo-aanvraag kan indienen en hoe vervolgens het besluit tot eventuele zorgverlening plaatsvindt.

Als bijlage is opgenomen het normeringskader Hulp bij het huishouden van de gemeente Hoorn. Hierin staat beschreven hoe de behoefte aan hulp bij het huishouden in kaart wordt gebracht ten behoeve van het opstellen van een indicatie. Tevens is in de tweede bijlage opgenomen hoe de afweging plaatsvindt van het primaat van verhuizing bij de aanvraag van woonvoorzieningen.

Tot slot is een uitwerking van de ICF (een classificatie van het menselijk functioneren) opgenomen. Op basis van deze classificatie komen de indicaties en besluiten tot stand.

Hoofdstuk 2 Vormen van te verstrekken individuele voorzieningen

2.1 Keuzevrijheid

De Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning, hierna wet) verplicht gemeenten om drie mogelijkheden te bieden om voorzieningen te verstrekken. Deze mogelijkheden zullen kort toegelicht worden. Ook de eigen bijdrage wordt nader toegelicht.

De drie keuzemogelijkheden:

  • a.

    verstrekking door middel van een voorziening in natura;

  • b.

    verstrekking door een financiële tegemoetkoming;

  • c.

    verstrekking van een persoonsgebonden budget.

Voorziening in natura:

Een voorziening in natura bestaat niet uit geld, maar uit goederen of diensten. De voorziening die nodig is, wordt verstrekt. In sommige gevallen kan het college de eigenaar zijn van de naturavoorziening.

Financiële tegemoetkoming:

Bij een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte, kan er een financiële tegemoetkoming uitbetaald worden aan de eigenaar van de woning. Ook kan er een financiële tegemoetkoming verstrekt worden bij een kostenvergoeding voor een taxi of rolstoeltaxi op declaratiebasis.

Het persoonsgebonden budget:

De gemeente is verplicht om een alternatief voor de voorziening in natura aan te bieden in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat er sprake moet zijn van langdurige (langer dan 13 weken), complexe, of structurele zorgbehoeften.

Het uitgangspunt van het persoonsgebonden budget is dat een voorziening in een persoonsgebonden budget niet meer geld gaat kosten dan de voorziening in natura.

Een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet in staat zijn om met het beschikbare geld te kunnen beheren en de besteding te verantwoorden. Hetzij doordat men medisch objectief niet handelingsbekwaam wordt geacht om met een persoonsgebonden budget om te gaan. Daarnaast valt te denken aan personen die bekend zijn bij de Schuldhulpverlening, de afdeling Terugvordering en Verhaal van de afdeling Sociale Zaken of aan personen die in de WSNP (wet schuldsanering natuurlijke personen) lopen.

Ook mag een persoonsgebonden budget het bestaan van het collectief vervoer niet in gevaar brengen. Daarom is in de verordening het primaat van het collectief vervoer opgenomen (zie 5.3). Bij verzoeken om een persoonsgebonden budget van een aanvrager die medisch gezien wel van het collectief vervoer gebruik kan maken, zal deze aanvraag afgewezen worden.

Nadere regels over het verstrekken en verantwoorden van een persoonsgebonden budget zijn opgenomen in hoofdstukken 3, 4, 5 en 6.

2.2 Primaat van de algemene voorziening

Alvorens men in aanmerking komt voor een bovengenoemde voorziening, zal gekeken worden of er een algemene voorziening bestaat die een oplossing kan bieden. Is deze niet beschikbaar, of biedt deze onvoldoende oplossing, dan kan men in aanmerking komen voor keuzemogelijkheden. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel, goedkoop en effectief op kunnen lossen.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • ·

    Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;

  • ·

    Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • ·

    Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

2.3 Eigen bijdrage

Voor de hulp bij het huishouden, de verstrekking van een scootmobiel, driewielfiets of een fiets in bijzondere uitvoering en een woningvoorziening van meer dan € 7.000,-- wordt een eigen bijdrage gevraagd. Dit geldt voor personen met een inkomen vanaf 120% van het voor hen geldend sociaal minimum, de zogenaamde tussenvariant. Het argument voor het opleggen van de eigen bijdrage is dat de eigen bijdrage het principe van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt benadrukt.

De eigen bijdrage wordt berekend volgens de methodiek van artikel 4.1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning en artikel 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Hoorn door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) zorgt voor de inning van de eigen bijdrage werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt, zie art. 1, onder f, van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. Het betekent dat er in sommige gevallen een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.

2.4 Eigen bijdrage woonvoorziening en vervoersvoorziening

Woningvoorzieningen boven de € 7.000,-:

Bij woningvoorzieningen boven de € 7.000,- wordt eenmalig een eigen aandeel gevraagd. De eigen bijdrage is gekoppeld aan het verzamelinkomen. Het is vastgesteld op een eenmalige bijdrage van € 500,-Voor deze eenmalige eigen bijdrage geldt dat de gemeente aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) doorgeeft dat de eigen bijdrage over 13 zorgperioden van 4 weken vastgesteld en geïnd moet worden, gerekend vanaf de 4-weekse zorgperiode waarin het besluit van de gemeente tot woningaanpassing is genomen.

Scootmobiel, driewielfiets of fiets in bijzondere uitvoering:

De eigen bijdrage voor een scootmobiel, driewielfiets of fiets in bijzondere uitvoering bedraagt eenmaal per 12 maanden € 50,-. De hoogte van de eigen bijdrage is afgeleid van de norm die door het Nibud is vastgesteld (€ 350,--) en de technische levensduur van de vervoersvoorzieningen van 7 jaar. Voor deze eigen bijdrage geldt dat de gemeente aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) doorgeeft dat de eigen bijdrage in 1 zorgperiode van 4 weken vastgesteld en geïnd moet worden. De eigen bijdrage wordt vastgesteld over de 4-wekelijkse zorgperiode volgend op de datum waarop door de gemeente op de aanvraag voor de vervoersvoorziening is beslist.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Er worden drie vormen van hulp bij het huishouden onderscheiden:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

3.2 Primaat van de algemene voorziening

Het primaat ligt bij de algemene voorziening. Wanneer de algemene voorziening onvoldoende, of niet snel oplossing biedt, of niet beschikbaar is, kan men in aanmerking komen voor de hulp bij het huishouden in natura of door middel van een persoonsgebonden budget.

3.3 Omvang van de hulp bij het huishouden

Wanneer blijkt dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of van problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg, kan men in aanmerking komen voor de hulp bij het huishouden in natura of voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. De omvang van de hulp bij het huishouden wordt bepaald aan de hand van een normeringskader (zie bijlage) en is afhankelijk van de aanwezigheid van gebruikelijke zorg.

Problemen bij uitvoering mantelzorg:

In het geval dat er een probleem wordt ervaren bij het uitvoeren van de mantelzorg, kan er hulp bij het huishouden toegekend worden. Deze toegekende hulp bij het huishouden vindt in dat geval plaats bij de hulpvrager die de mantelzorg ontvangt en niet bij de mantelzorger thuis.

Aanwezigheid gebruikelijke zorg:

De leefeenheid is in gezamenlijkheid verantwoordelijk voor het huishoudelijke werk, dit wordt gebruikelijke zorg genoemd. Bij de indicatie wordt er rekening gehouden met de aanwezigheid van deze gebruikelijke zorg. Men komt daardoor niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden, wanneer er tot de leefeenheid van de hulpbehoevende een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. In het normeringskader (bijlage I) wordt het begrip gebruikelijke zorg nader toegelicht.

3.4 Voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen gaan voor op zorg in natura en persoonsgebonden budgetten. Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties altijd – maar bij uitzondering – van deze regels worden afgeweken. Aan de hand van de normtijden (zoals genoemd in bijlage I) kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is.

De toekenning van zorg is in principe, omdat er nog gekeken dient te worden naar voorliggende voorzieningen. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in:

  • -

    kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang);

  • -

    oppascentrales;

  • -

    maaltijddiensten;

  • -

    hondenuitlaat-service;

  • -

    boodschappendiensten enz.

De voorliggende voorzieningen moeten wel ter plaatse beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

Indien het gaat om zorg in natura, dan dient de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

Gaat het om een persoonsgebonden budget, dan dient, indien aan het gestelde in artikel 6 is of kan worden voldaan en er geen overwegende bezwaren bestaan het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend en kan ingevolge lid 4 van artikel 6 tot uitbetaling worden overgegaan.

In beide situaties dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven.

3.5 Levering hulp bij het huishouden bij Woon/zorgcomplexen

Het zorgkantoor beoordeelt of een woon/zorgcomplex wordt aangeduid als een AWBZ-instelling waar verblijf én behandeling geheel onder de AWBZ valt. Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen. Er bestaat in deze situatie geen recht op hulp bij het huishouden.

Daar waar het zorgkantoor een woon/zorgcomplex niet aanmerkt als een AWBZ-instelling met de functies verblijf én behandeling, kan er mogelijk een aanspraak op een Wmo-voorziening (hulp bij het huishouden) bestaan. Dit dient altijd getoetst te worden.

Bij het recht op hulp bij het huishouden valt voor de normering van de indicatie alleen de zelfstandig gebruikte woonruimte onder de beoordeling van de indicatie. Gemeenschappelijke ruimten binnen een woon/zorgcomplex, die voor alle bewoners van het complex toegankelijk zijn cq. worden gebruikt, vallen niet onder de normering voor de indicatie hulp bij het huishouden.

Als huishoudelijke werkzaamheden centraal zijn geregeld in het woon/zorgcomplex, worden deze werkzaamheden niet opgenomen bij de vaststelling van de omvang van de indicatie. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een door of via het woon/zorgcomplex verzorgde boodschappendienst/ wasservice. In dat geval maken boodschappen doen en wasverzorging geen onderdeel uit van de indicatie.

Afspraken West-Fries Gasthuis

In het geval van ontslag uit een ziekenhuis beoordeelt de transferverpleegkundige van het ziekenhuis, of behandelend arts, of de hulp noodzakelijk is. In deze gevallen wordt gebruik gemaakt van het standaard-indicatie-protocol (sip) en wordt vanuit het ziekenhuis de huishoudelijke hulp geregeld. Het ziekenhuis informeert de gemeente over de indicatie (hoeveel uren hulp per week en door welke door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder deze wordt geleverd). De nota wordt dan van de aanbieder die de hulp levert, op basis van afspraken met de gemeente, ontvangen.

De aanvrager hoeft zich niet te melden bij het loket. Bij de zorg na ziekenhuisopname wordt de keuze voor een persoonsgebonden budget niet geboden, omdat de zorg niet langer dan maximaal drie maanden ingezet kan worden. Het gaat om een administratieve afhandeling van de gestelde indicatie. Er vindt derhalve een eenvoudige toets plaats naar de noodzaak van de hulp, er wordt direct toegekend en gerealiseerd. De gemeente stuurt de klant een beschikking over deze indicatie.

3.6 Noodprocedure levering hulp bij het huishouden

De indicatie hulp bij het huishouden wordt op basis van de leefeenheid of huishouden vastgesteld. Bij een leefeenheid is de geïndiceerde zorg niet specifiek bedoeld voor de zorgaanvrager alleen maar ook voor de hulpbehoevende perso(o)n(en) die deel uitmaken van de leefeenheid.

Een bijzondere situatie doet zich dan ook voor er als er sprake is van een ziekenhuisopname, kortdurende verzorgings- of verpleeghuisopname of overlijden van de zorgaanvrager. In een dergelijke situatie wordt de geïndiceerde zorg voor maximaal één maand doorgeleverd aan de hulpbehoevende perso(o)n(en) van de leefeenheid. Als na deze termijn verdere zorg nodig is, kan men een nieuwe aanvraag hulp bij het huishouden indienen bij de gemeente.

3.7 Vervuilde woningen

Op basis van artikel 37 van de verordening kan er in bijzondere gevallen afgeweken worden van de verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Indien een woning dusdanig vervuild is dat het de inzet van de hulp bij het huishouden belemmert, kan de gemeente daarom een schoonmaakdienst inzetten om de woning grondig te reinigen. Hierna kan de hulp bij het huishouden ingezet worden.

3.8 Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

Hulp bij de huishouding kan in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Bij een positieve indicatie van de gemeente voor een persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden wordt de aanvrager budgethouder. Met het persoonsgebonden budget kan de budgethouder zelf huishoudelijke hulp kiezen én betalen. Ook geldt daarbij een aantal verplichtingen zoals het bijhouden van een financiële administratie van het ontvangen geldbedrag. Dit is nodig voor het afleggen van verantwoording aan de gemeente over de besteding van het budget.

Een persoonsgebonden budget wordt op voorschotbasis toegekend. De omvang van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden is beschreven in artikel 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Hoorn 2007. Het budget wordt in een maandelijks deel uitbetaald.

De budgethouder ontvangt een voorschotbeschikking met een verantwoordingsformulier. Met dit verantwoordingsformulier dient de budgethouder de besteding van het budget aan de gemeente te verantwoorden. Ook dient de budgethouder kopie(ën) van de zorgovereenkomst(en) én declaraties met de persoon of instantie die hulp bij het huishouden levert te overleggen. Bij een indicatie hulp bij de huishouding tot de klasse 3 is de verantwoording van het budget per kalenderjaar. Vanwege de omvang van het persoonsgebonden budget vanaf de klasse 4 en verder, is de verantwoording per kalenderhalfjaar. De budgethouder is verplicht dit verantwoordingsformulier binnen zes weken naar de gemeente terug te sturen.

Na controle van het verantwoordingsformulier en de kopie(ën) van de zorgovereenkomst(en) én declaraties, wordt het persoonsgebonden budget over de verantwoordingsperiode definitief vastgesteld. Als het budget niet geheel is verantwoord, kan het college overwegen het niet verantwoorde budget terug te vorderen.

Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst met de zorgverlener voor vier dagen of meer in de week, is de budgethouder volledig werkgever. Er moet dan een salarisadministratie worden bijgehouden voor de afdracht van premies, loonbelasting etc. Het Servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank kan daarbij de budgethouder ondersteunen. Bij een overeenkomst met de zorgverlener voor minder dan drie dagen hoeft de budgethouder geen premies en loonbelasting af te dragen.

In artikel 7 van de verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Hoorn 2007 is bepaald dat de gemeente bij een voorziening in natura of persoonsgebonden budget een eigen bijdrage is verschuldigd. De eigen bijdrage wordt door het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK-BZ) vastgesteld en geïnd. Daarom wordt het betalen van een eigen bijdrage in de beschikking aangekondigd.

In het geval van hulp bij het huishouden wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op basis van 90% van de uurtarieven die de gemeente betaalt aan de zorgaanbieders. Bij de uurtarieven voor de zorginstellingen is rekening gehouden met CAO afspraken, overheadkosten en een beperkte winst/investeringsmarge. Er kan redelijkerwijs van uit worden gegaan dat een persoonsgebonden budgethouder niet geconfronteerd wordt met deze kosten. Daarom wordt er uitgegaan van 90% van de uurtarieven.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

4.1 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorzieningen richten zich op mensen met een beperking, mensen met een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening. Voor welke voorziening een cliënt in aanmerking komt hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen.

In artikel 13 van de verordening zijn vier vormen van te verstrekken woonvoorzieningen te onderscheiden:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

4.2 Primaat van de algemene woonvoorziening

Het primaat ligt in de wet op de algemene voorzieningen, wanneer deze onvoldoende, of niet snel oplossing biedt, of niet beschikbaar is, kan men in aanmerking komen voor de woonvoorziening in natura, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming.

4.3 Een financiële tegemoetkoming voor woningsanering

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en –gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige.

Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan de tegemoetkoming worden verstrekt indien:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

4.4 Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • -

    Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt;

  • -

    Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Normbedragen

Als normbedragen worden gehanteerd:

voor zeil of linoleum € 53,- per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten;

gordijnen: € 15,- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

4.5 Soorten individuele woonvoorzieningen

De individuele woonvoorzieningen die onderscheiden worden zijn:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten:

In een drietal gevallen komt men hiervoor in aanmerking:

  • 1.

    de aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

  • 2.

    de aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem (zie 4.4). Ook is het mogelijk dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • 3.

    voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.

Wanneer de verhuizing al heeft plaatsgevonden en de aanvraag nog niet is beschikt, wordt er geen persoonsgebonden budget verstrekt. Uitzondering kan zijn, wanneer vastgesteld wordt dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen persoons-gebonden budget verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening:

De aanpassing moet het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Dat betekent dat voorzieningen met een therapeutisch doel, noodvoorzieningen of voorzieningen met een incidenteel karakter niet in aanmerking komen voor aanpassing.

Een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening:

Bij niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen, ook wel losse voorzieningen, gaat het bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Het gaat hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening.

Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen in een slooppand wonen.

Een uitraasruimte:

Bij een uitraasruimte gaat het om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

4.6 Primaat van de goedkoopst adequate woonvoorziening

Als vaststaat dat een woning aangepast dient te worden, moet er gekeken worden of verhuizen naar een reeds aangepaste woning of een goedkoper en makkelijker aan te passen woning een oplossing vormt. Hierbij moet wel de besparing voor de gemeente tegenover de negatieve gevolgen voor de aanvrager afgewogen worden. In de afweging zullen alle relevante factoren als tijdsbestek waarin verhuisd kan of dient te worden, sociale factoren en woonlasten onderling meegewogen moeten worden. Zie bijlage II voor een omschrijving van de factoren die bij de afweging meegenomen worden.

4.7 Primaat van de losse woonunit

Het primaat van de losse woonunit houdt in dat er gekeken wordt naar de mogelijkheid om een losse woonunit te plaatsen bij een huurwoning. Een losse woonunit kan hergebruikt worden en de kans is klein dat dit eveneens geldt voor de aanpassing in de vorm van een aanbouw. Daarom wordt er gekeken of het plaatsen van een losse unit mogelijk is en of het een goedkopere oplossing is. De wens van de betrokkene om een aanbouw te realiseren is daardoor niet doorslaggevend.

Als de unit niet meer nodig is, dan dient dit aan de gemeente gemeld te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

4.8 Weigeringsgrond woonvoorziening

Een woonvoorziening wordt slechts verleend als de voorziening wordt getroffen in de woonruimte dat als hoofdverblijf geldt van de betrokkene. Door artikel 18 van de verordening zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze mogelijkheden dan is afwijzing op voorhand mogelijk.

Als het gaat om woonvoorzieningen wordt er in artikel 20 van de verordening nog een aantal weigeringsgronden genoemd:

“De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.”

De onder a genoemde beperking ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst-adequate oplossing is.

Onder b wordt aangegeven dat bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een minder of niet geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of vooraf overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden.

Dit uitgangspunt is onder c vastgelegd. Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen: deuropener, extra trapleuningen, hellingbanen worden niet verstrekt.

Onder d worden uitzonderingen gemaakt voor algemeen gebruikelijke verhuizingen en verhuizingen die te voorzien zijn. Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing.

Het laatste punt, onder e, tenslotte, is bij de verhuiskostenvergoeding al besproken.

4.9 Uitzonderingssituaties

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden. Dit geldt niet voor situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

Daarnaast wordt in artikel 19 in de leden 2 tot en met 5 van de verordening een extra uitzonderingssituatie genoemd:

  • 2.

    “In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.”

Onder de Wmo is deze voorziening als bovenwettelijke voorziening in de verordening opgenomen, aangezien met invoering van de Wmo niet is beoogd het regime van de Wvg-woonvoorzieningen uit te breiden. Omdat het gaat om een bovenwettelijke bepaling betreft het uitsluitend de in artikel 5 genoemde zaken, te weten het kunnen bereiken van de woonruimte, de woonkamer en een toilet. Bereiken moet daarbij letterlijk worden opgevat: het gaat niet om gebruiken maar om bereiken. Op zich mag dat merkwaardig lijken. Bedacht moet worden dat gebruiken vaak hoge kosten met zich meebrengt, hetgeen niet past bij een bovenwettelijke taak.

4.10 Procedure bij bouwkundige aanpassing

Procedure aanvraag woningaanpassing (koopwoning):

1. Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt.

De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op.

2. Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt

Het college beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het persoonsgebonden budget.

3. Het college geeft toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

4. De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

5. Het college controleert

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen

personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

6. Uitbetaling aan de woningeigenaar

Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar. Meteen na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 6 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Bij een woningaanpassing van meer dan € 7000,- wordt daarvoor een gereedmeldingsverklaring gebruikt die als bijlage bij de beschikking is verstuurd. Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend.

Bij een woningaanpassing van minder dan € 7000,- wordt de gereedmelding telefonisch door de gemeente geverifieerd na ontvangst van rekeningen en/of betalingsbewijzen. Diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 7 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Procedure aanvraag woningaanpassing (huurwoning):

1. Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt. De gemeente verstuurt de schriftelijke opdracht tot woningaanpassing conform het programma van eisen naar de verhuurder bij een woningaanpassing van minder dan € 7000,-.

2.Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt (bij woningaanpassingen van meer dan € 7000,-)

Bij een woningaanpassing van meer dan € 7000,- verzoekt de gemeente bij de verhuurder om tenminste twee offertes. Het college beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming

3. Het college geeft toestemming (bij woningaanpassingen van meer dan € 7000,-)

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

4. De verhuurder voert uit.

De verhuurder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

5. Het college controleert.

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

6. Uitbetaling aan de verhuurder

De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de verhuurder. Meteen na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 6 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming voor de woningaanpassing wordt toegekend aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Bij een woningaanpassing van meer dan €7000,- wordt daarvoor een gereedmeldingsverklaring gebruikt die als bijlage bij de beschikking is verstuurd. Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming aan de verhuurder. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend.

Bij een woningaanpassing van minder dan € 7000,00 wordt de gereedmelding bij de aanvrager van de woningaanpassing telefonisch door de gemeente geverifieerd na ontvangst van rekeningen en/of betalingsbewijzen van de verhuurder. Als de gereedmelding positief is, volgt de betaling van de woningaanpassing aan de verhuurder.

4.11 Voorwaarden voor verstrekking pgb en financiële tegemoetkoming

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende budget ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop het budget betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • e.

    Meteen na de voltooiing van de werkzaamheden maar uiterlijk binnen 6 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de budgethouder van het persoonsgebonden budget aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

  • f.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

  • g.

    De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

4.12 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • 6.

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • 7.

      Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • 8.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

    • 9.

      De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • 10.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • 11.

      De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening; Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

    • 12.

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

4.13 Persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen

In vorige paragrafen zijn de voorwaarden en de procedure bij een persoonsgebonden budget aangegeven. Als het gaat om nagelvaste voorzieningen worden deze uitsluitend verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget als de aanvrager woningeigenaar is. Als de aanvrager huurder en geen woningeigenaar is, kan deze niet in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor nagelvaste voorzieningen.

Losse woonvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget worden voor de duur van 7 jaar verstrekt.

Hoofdstuk 5 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Er worden drie vormen van vervoersvoorzieningen onderscheiden:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

5.2 Primaat van de algemene voorziening

Als algemene voorziening kan de gemeente Hoorn een pool met scootmobielen faciliteren. Deze is bedoeld voor personen die slechts in beperkte mate van een scootermobiel gebruik kunnen/willen maken of bij (zeer) incidenteel gebruik. Bij de toelatingstoets hoort in ieder geval het antwoord op de vraag of betrokkene veilig van de voorziening gebruik kan maken. Bij algemene voorzieningen geldt dat wie daar niet mee geholpen denkt te zijn uiteraard altijd een aanvraag kan indienen. Dan geldt de reguliere aanvraagprocedure.

5.3 Primaat van collectief vervoer

Het primaat van het collectief vervoer is ingesteld om te voorkomen dat door de verstrekking van vervoersvoorzieningen het bestaan van het collectief vervoer bedreigd wordt. Pas wanneer men (medisch gezien) niet in staat is om gebruik te maken van het collectief vervoer, komt men in aanmerking voor de vervoersvoorzieningen.

Wat zijn redenen om voor een vervoersvoorziening in aanmerking te komen?

  • -

    Als het collectief vervoer niet bereikbaar is: de cliënt kan niet 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen.

  • -

    Als het onmogelijk is om in het openbaar vervoer te komen.

  • -

    In uitzonderlijke situaties: bij ernstige gedragsproblemen of onbeheersbare incontinentie.

Wat zijn geen geldige redenen om hiervoor in aanmerking te komen?

  • -

    Indien er een bushalte wordt opgeheven, waardoor een halte op een grotere afstand komt te liggen, dan is dat niet een directe reden om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening.

  • -

    Wanneer men moeite heeft met het lopen van een afstand die gelijk is aan (of groter dan) de afstand tot het openbaar vervoer.

5.4 Doel van het vervoer

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.

Onder de Wvg is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht.

Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald.

De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

Vervoer voor therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars

Vervoer van en naar medische behandelaars valt niet onder de Wmo. Het is niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Bovendien zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging.

Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.

Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van beroep.

Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners

Onder de Wmo is het wettelijk onderscheid tussen AWBZ-bewoners en overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte van AWBZ-bewoners. Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen.

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt met name aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere AWBZ-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoor-zieningen dan ook rekening gehouden.

Bijvoorbeeld door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien. Aan bewoners van een intramurale instelling kan bijvoorbeeld op basis van het Besluit maatschappelijke ondersteuning een gehalveerd PGB voor vervoerskosten worden verstrekt. Uitzonderingen moeten echter mogelijk blijven, als blijkt dat er een grotere vervoersbehoefte is.

Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

Onder de Wvg is de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor AWBZ-bewoners en overige voor bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht wijkt onder de Wmo voor AWBZ-bewoners niet af van de bestaande jurisprudentie.

De reguliere zorgplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen is deze situatie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt.

Er wordt uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis. Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wvg-zorgplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

5.5 Omvang vervoersvoorziening

Artikel 26, lid 2 van de verordening geeft, als gevolg van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ook nog aan welke omvang in kilometers geboden moet worden.

“2.De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.”

Op basis van dit artikel moet iedereen tenminste 1500 kilometer, met een uitloop (bandbreedte) van 500 km, af kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die zijn verstrekt. Op deze manier wordt een compensatie geboden die voldoet aan de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad.

Als collectief vervoer niet adequaat is of niet aanwezig is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een autoaanpassing, een gesloten buitenwagen) of een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura of een geldbedrag bedoeld voor een zelf te regelen voorziening (autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxikostenvergoeding).

Voor de verplaatsingen op de korte afstand kan gedacht worden aan een scootmobiel of een driewielfiets. Of een persoonsgebonden budget om dergelijke voorzieningen aan te schaffen.

Artikel 25 biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor bepaalde vervoersvoorzieningen. Afhankelijk van deze keuze, die in de gemeente Hoorn 1,5 maal de in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen bedraagt, kunnen aanvragers met een inkomen boven deze grens bepaalde vervoersvoorzieningen niet krijgen. Het zijn dan de voorzieningen die de auto betreffen of voorzieningen die daaraan gelijk te stellen zijn. Dat is bijvoorbeeld de taxi. Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als vergoeding of persoonsgebonden budget uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

5.6 Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen

Voor het vaststellen van een persoongebonden budget wordt in opdracht van de gemeente een programma van eisen opgesteld door een medisch adviseur. Dit is een externe adviseur waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor sociaal medische advisering. Het programma van eisen wordt voorzien van een advies voor de goedkoopst adequate voorziening. Hiermee wordt de waarde van het persoonsgebonden budget bepaald. Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een percentage voor onderhoud en verzekering. Dit percentage is gelijk aan het percentage die wordt gebruikt voor onderhoud en verzekering met de leverancier voor hulpmiddelen voor de gemeente.

Er wordt geen persoonsgebonden budget toegekend als uit het medisch advies blijkt dat er sprake is van een progressief ziektebeeld en duidelijk is dat een voorziening op korte termijn moet worden vervangen.

Bij een positief advies ontvangt de aanvrager een beschikking van de gemeente waarin de hoogte van het persoonsgebonden budget is opgenomen. Bij de beschikking is een afschrift van het medisch advies en het programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

Het persoonsgebonden budget moet aangewend worden voor het aanschaffen van een verantwoorde voorziening. Richtlijn daarbij is dat het een voorziening is die bijvoorbeeld betrokken wordt van een leverancier die is aangesloten bij een overkoepelende branchevereniging voor revalidatiedetailhandel. Ook is het CE-keurmerk op de voorziening van toepassing.

Het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt nadat de aanvrager na beschikken van de gemeente een originele nota/factuur van de aangeschafte voorziening overlegt. De gemeente beoordeelt of de voorziening is aangeschaft in overeenstemming met het programma van eisen van het medisch advies én de eisen die zijn gesteld aan een verantwoorde voorziening. Als de voorziening daarmee niet in overeenstemming is, wordt het persoonsgebonden budget niet uitgekeerd. Hiervan wordt door gemeente een gemotiveerde beschikking naar de aanvrager verstuurd.

Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor de duur van zeven jaar voor scootmobielen, driewielfietsen of fietsen in een bijzondere uitvoering. Voor kindervoorzieningen wordt het budget verstrekt voor de duur van twee jaar. Binnen deze termijnen kan de aanvrager geen nieuwe aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoelvoorziening onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten.

Er worden drie vormen van rolstoelvoorzieningen onderscheiden:

  • a.

    Een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    Een rolstoel in natura;

  • c.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoel;

  • d.

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

6.2 Primaat van de algemene voorziening

De algemene voorziening die de gemeente Hoorn kan verstrekken is de rolstoelpool voor die aanvragers die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan aanvragers die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulp-middelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die afgelegd te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is.

Op eenvoudige wijze kan vastgesteld worden of de wens van een dergelijke rolstoel gebruik te mogen maken geen contra-indicaties kent. In geval van twijfel kan altijd een normale aanvraag-procedure inclusief een medisch advies worden gevolgd. Dit kan ook als de aanvrager dit wenst, omdat een eigen rolstoel noodzakelijk geacht wordt.

6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen

Rolstoel in natura en pgb

De algemene rolstoelvoorziening zal een deel van de groep adequaat kunnen bedienen. Voor hen die (veel) vaker, met name dagelijks, een rolstoel nodig hebben voor verplaatsing in en rond de woning kan op basis van het gestelde in artikel 28, lid 2 van de verordening een rolstoel toegekend worden. Dit kan ingevolge artikel 27 van de genoemde verordening, aanhef en onder b en c als voorziening in natura en als persoonsgebonden budget.

Via een medisch onderzoek zal bepaald worden of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm. Daarbij is de wens van de aanvrager bepalend en zal een persoonsgebonden budget uitsluitend geweigerd worden als daarvan sprake is op basis van artikel 3 van de verordening en artikel 1.2 van het Besluit .

Sportrolstoel

Tot slot is het mogelijk een sportrolstoel aan te vragen. Deze wordt bovenwettelijk verstrekt. Hiervoor is gekozen omdat de laatste jaren er een steeds actiever regionaal beleid wordt gevoerd ten aanzien van gehandicapte sporters. Voor een sportrolstoel komt men ingevolge artikel 28, lid 3 van de verordening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Dit om het ook mogelijk te maken aan niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen.

Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is helder. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (marathon bijvoorbeeld) waar men een sportrolstoel voor aan zal vragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te zijn zal dan ook afgewezen worden. Om deze reden wordt wel de eis gesteld dat men actief lid is van een gehandicaptensportvereniging.

Bij veel gehandicaptensportvereniging bestaat de mogelijkheid om een sportrolstoel te lenen om uit te proberen of om te kijken of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit gebeurt om te voorkomen dat een aangeschafte rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als persoonsgebonden budget verstrekt. Dit betreft een periode van drie jaar. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud. In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat zal mogelijk zijn als het inkomen de aanschaf van een elektrische sportrolstoel met een persoonsgebonden budget niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

Wanneer een gehandicapte, na een medische indicatie, in plaats van een sportrolstoel een sportprothese of een duurdere professionele topsportrolstoel wil aanschaffen kan de forfaitaire vergoeding verstrekt worden voor een sportrolstoel. De gehandicapte sporter kan dan zelf het verschil eventueel met behulp van een sponsor bijleggen.

Met andere woorden wanneer iemand in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van een sportrolstoel en hij of zij liever een duurdere voorziening wenst dan de voor hem of haar goedkoopst adequate voorziening dan zal deze keuze zoveel mogelijk gerespecteerd worden.

Deze verstrekkingsvorm dient ook doorgetrokken te worden ten aanzien van het gebruik van bijvoorbeeld een sportprothese of een aangepast zadel.

Iemand die op grond van zijn handicap in aanmerking zou komen voor een sportrolstoel, maar daar op grond van het beoefenen van een andere sport, waarvoor geen sportrolstoel nodig is, geen gebruik van kan maken, kan wel in aanmerking komen voor de hiervoor geldende forfaitaire vergoeding gelijk aan die van een sportrolstoel. In het verlengde van dit standpunt krijgt ook iemand die een professionele sportrolstoel wil aanschaffen een zelfde forfaitaire vergoeding, waarna eventueel met hulp van een sponsor het restant bijgelegd wordt.

In principe kan men hier dan ook spreken van een zogenaamd persoonsgebonden sportbudget. Echter dit sportbudget is gelimiteerd tot een vastgesteld forfaitair bedrag. Dat dit bedrag niet altijd toereikend is, is bekend, maar het moet gezien worden als een handreiking naar de sporter om de gevraagde voorziening aan te kunnen schaffen. De topsporter kan om de kosten van aanschaf te drukken eventueel een beroep doen op sponsoring.

Door het toekennen van dit soort aanvragen en het aanpassen van het gemeentelijke beleid ontstaat er een rechtsgelijkheid voor iedere (gehandicapte) sporter. Dit ongeacht de sport die beoefend wordt.

Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend komen, ingevolge artikel 29 van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

Artikel 15 Bza luidt:

  • 1.

    “1.Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

  • a.

    geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

  • b.

    farmaceutische zorg;

  • c.

    hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

  • d.

    tandheelkundige zorg;

  • e.

    kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

  • f.

    het individueel gebruik van een rolstoel.

  • 2.

    2.De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.”

En de zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 bestaat uit: de functie behandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg.

Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

6.4 Persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen

Voor het vaststellen van een persoongebonden budget wordt in opdracht van de gemeente een programma van eisen opgesteld door een medisch adviseur. Dit is een externe adviseur waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor sociaal medische advisering. Het programma van eisen wordt voorzien van een advies voor de goedkoopst adequate voorziening. Hiermee wordt de waarde van het persoonsgebonden budget bepaald. Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een percentage voor onderhoud en verzekering. Dit percentage is gelijk aan het percentage die wordt gebruikt voor onderhoud en verzekering met de leverancier voor hulpmiddelen voor de gemeente.

Er wordt geen persoonsgebonden budget toegekend als uit het medisch advies blijkt dat er sprake is van een progressief ziektebeeld en duidelijk is dat een voorziening op korte termijn moet worden vervangen.

Bij een positief advies ontvangt de aanvrager een beschikking van de gemeente waarin de hoogte van het persoonsgebonden budget is opgenomen ook is een afschrift van het medisch advies en het programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

Het persoonsgebonden budget moet aangewend worden voor het aanschaffen van een verantwoorde voorziening. Richtlijn daarbij is dat het een voorziening is die bijvoorbeeld betrokken wordt van een leverancier die is aangesloten bij een overkoepelende branchevereniging voor revalidatiedetailhandel. Ook is het CE-keurmerk op de voorziening van toepassing.

Het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt nadat de aanvrager na beschikken van de gemeente een originele nota/factuur van de aangeschafte voorziening overlegt. De gemeente beoordeelt of de voorziening is aangeschaft in overeenstemming met het programma van eisen van het medisch advies én de eisen die zijn gesteld aan een verantwoorde voorziening. Als de voorziening daarmee niet in overeenstemming is, wordt het persoonsgebonden budget niet uitgekeerd. Hiervan wordt door gemeente een gemotiveerde beschikking naar de aanvrager verstuurd.

Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor de duur van zeven jaar voor rolstoelen.

Voor kindervoorzieningen wordt het budget verstrekt voor de duur van twee jaar. Binnen deze termijnen kan de aanvrager geen nieuwe aanvraag indienen voor een rolstoelvoorziening.

Hoofdstuk 7 Aanvraag, indicatie en besluit

7.1 Aanvraag

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in dit verstrekkingenboek bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan.

Deze aanvraag vindt uitsluitend schriftelijk plaats. Dit gebeurt ingevolge artikel 30 van de verordening aan de hand van een speciaal aanvraagformulier. Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar.

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

Niet ingezetenen van de gemeente Hoorn kunnen ook een aanvraag indienen. Hierdoor kan het onderzoek alvast gestart worden en kan er alvast sociaal-medisch advies opgevraagd worden. De voorziening of dienst wordt verstrekt nadat men ingeschreven staat als inwoner van de gemeente Hoorn. Wel dient deze aanvrager hiervoor een geldig identiteitsbewijs te kunnen overleggen. Zonder dit document is behandeling van de aanvraag niet mogelijk, omdat de gemeente niet in staat is de persoonsgegevens te controleren in het GBA.

7.2 Indicatie

De adviseurs zullen de zorgvraag onderzoeken en integraal benaderen. De gemeente Hoorn onderscheidt drie soorten adviezen:

  • a.

    Eenvoudig

  • b.

    Standaard

  • c.

    Complex

Voor de eenvoudige adviezen geldt dat deze zoveel mogelijk door de consulenten van de gemeente zelf behandeld worden, het gaat hierbij voornamelijk over leeftijdsgebonden beperkingen. Complexe adviezen zijn adviezen waarbij expertise en eventueel onderlinge afstemming van verschillende specialisten, op het gebied van sociaal medisch, ergonomisch of technisch, noodzakelijk is. Bij standaardadviezen is de interdisciplinaire afstemming niet nodig, maar is er wel sprake van deskundigenadvies.

Integrale benadering

De integrale benadering houdt in dat het advies niet alleen vanuit het oogpunt van de aanvraag wordt opgesteld, maar dat uit het advies ook blijkt of er sprake is van eventuele andere (latente) zorgbehoeften. De gevraagde adviezen dienen een integraal beeld te geven over:

  • -

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • -

    de beperkingen die de aanvrager ondervindt in zijn functioneren als gevolg van ziekte of gebrek;

  • -

    De woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • -

    Het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • -

    De sociale omstandigheden van de aanvrager.

Doelgroep Wmo

Allereerst wordt er altijd nagegaan of de aangevraagde voorziening wellicht valt onder andere regelingen. Het gaat hierbij uitsluitend om wettelijke bepalingen. Daaronder kan de AWBZ worden gerekend, maar ook de WIA.

Het gaat bij de doelgroep om:

  • 1.

    mantelzorgers;

  • 2.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren;

  • 3.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Mantelzorgers

Voor mantelzorgers geldt dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking kunnen komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden.

Ten aanzien van hulp bij het huishouden kan een uitzondering worden gemaakt. Als de mantelzorger bijvoorbeeld de mantelzorg (bestaande uit persoonlijke verzorging) door overbelasting niet meer (geheel) aan zou kunnen, zou een indicatie hulp bij het huishouden gesteld kunnen worden, zodat de mantelzorger die hulp niet meer hoeft te geven en meer tijd overhoudt voor de persoonlijke verzorging. Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.

Deze uitzondering is echter niet mogelijk wanneer de mantelzorger voor de persoonlijke verzorging gefinancierd wordt middels een persoonsgebonden budget. In feite is er dan geen sprake meer van mantelzorg, maar van betaalde zorg.

Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem

Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen zal vaak een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ICF, zie verderop in de tekst.

In de verordening is in de verschillende hoofdstukken een eis vastgelegd bestaande uit “beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” (artikel 8 verordening) of “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” (artikel 9 en artikel 14, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 24, lid 1 en artikel 28, leden 1 tot en met 3 van de verordening). Er wordt daarmee een aanvullende eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Het gaat hierbij om een medisch oordeel. Binnen de Wmo staat, net als binnen de Wvg en de AWBZ, de medische noodzaak centraal bij het toekennen van voorzieningen. Via een medisch onderzoek zal vastgesteld moeten worden of er inderdaad medische noodzaak bestaat.

Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen spelen enkele algemene beperkingen, zoals vastgelegd in de verordening in artikel 2. Het gaat daarbij om de begrippen langdurig noodzakelijk (art. 2.1, aanhef en onder a), goedkoopst-adequaat (artikel 2.1. aanhef en onder b) en in overwegende mate op het individu gericht (artikel 2, aanhef en onder c).

Verder wordt in een aantal situaties geen voorziening toegekend. Dit is het geval bij een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2, lid 2 aanhef en onder a), als de aanvrager niet woonachtig is binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend (artikel 2, lid 2 aanhef en onder b), voor zover de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard der gebruikte materialen (artikel 2, lid 2 aanhef en onder c), voor zover de aanvraag gericht is op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw (artikel 2, lid 2 aanhef en onder d), voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2, lid 2 aanhef en onder e), voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2, lid 2 aanhef en onder f) en tot slot voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft (artikel 2, lid 2 aanhef en onder g).

Langdurig noodzakelijk (art. 2.1, aanhef en onder a)

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil evenwel niet zeggen dat de grens van van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is. Als de levensverwachting 4 maanden is, is duidelijk dat het geen tijdelijk probleem is, maar een probleem tot de dood erop volgt. Er moet dan uitgegaan worden van langdurige noodzaak.

Goedkoopst-adequaat (art. 2.1. aanhef en onder b)

Het criterium goedkoopst-adequaat betekent dat een te verstreken voorziening allereerst adequaat dient te zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening.

De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikkers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper met een andere voorziening dan collectief vervoer, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

In overwegende mate op het individu gericht (artikel 2, aanhef en onder c)

Bij het verstrekken van voorzieningen wordt in principe alleen rekening gehouden met de aanvrager. Huisgenoten en anderen vallen buiten de voorziening. Een enkele keer zal hier een uitzondering op gemaakt moeten worden. Dat kan aan de hand van de hardheidsclausule.

Een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2, lid 2 aanhef en onder a)

Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de AAW. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

  • 1.

    een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

  • 2.

    de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Ondervonden problemen voortvloeiend uit de aard der gebruikte materialen (artikel 2, lid 2 aanhef en onder c)

Bij deze problemen zal geen voorziening worden verstrekt. Het zal hierbij vooral om woonvoorzieningen gaan, waarbij te denken valt aan spaanplaat dat deformaldehydegas bevat, halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie handicap-woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren.

Hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw (artikel 2, lid 2 aanhef en onder d)

Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet realistisch hiermee bij de toekenning van voorzieningen (zowel woonvoorzieningen als hulp bij het huishouden als bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen) rekening te houden. Er wordt geen extra hulp bij het huishouden toegekend voor een inpandig zwembad. Maar ook een garage wordt in principe niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel. Maar alle extra of duurdere voorzieningen worden door deze regel beheerst: uitgangspunt is niveau sociale woningbouw. En dat niveau biedt geen ruimte voor inpandige zwembaden, ook niet voor garages.

Meerkosten (artikel 2, lid 2 aanhef en onder e)

Als er geen sprake is van meerkosten wordt ook geen voorziening verstrekt. De Wmo kent het compensatiebeginsel, maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. Iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben, zal als hij die auto moet hebben vanwege een handicap niet in een andere situatie komen. Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden. Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.

Gemaakte kosten voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2, lid 2 aanhef en onder f)

Het is een aanvrager niet toegestaan een gemeente voor een fait accompli te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. De Centrale Raad gaat er van uit dat de regel bedoeld is om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woningaanpassing zou na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld kunnen worden of er een goedkoper alternatief heeft bestaan. Dat heeft tot consequentie dat indien achteraf toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst-adequate oplossing was, een afwijzing achterwege moet blijven. Uiteraard kan dan wel de goedkoopst-adequate voorziening verstrekt worden, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder. Dat is dan de consequentie voor de aanvrager die voor de beschikking zelf iets heeft aangeschaft.

Verloren gegane zaak (artikel 2, lid 2 aanhef en onder g)

Als er bij de verloren gegane zaak sprake is van schuld, zal geen nieuwe voorziening verstrekt worden. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootermobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.

Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn.

Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan op gelijke wijze als bij verloren gegaan gedurende de looptijd gehandeld worden.

Medische noodzaak

Lid 1 van artikel 32 biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden. Ook om de motivering van een besluit (in het geval van een medische vraag) te onderbouwen.

In de gevallen waarbij de voorzieningen een bedrag overstijgen van € 20.420,00 is het vragen om een medisch advies verplicht. Dit gebeurt om te voorkomen dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt.

Hulp bij het huishouden

Er wordt hierbij gekeken naar voorliggende voorzieningen. De voorliggende voorzieningen moeten ter plaatse beschikbaar zijn. Wanneer dat niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening.

Hierbij wordt tevens gekeken naar gebruikelijke zorg (zie bijlage I).

Woonvoorzieningen

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt – conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg- beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Uitraasruimte

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijke psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

ICF

De adviseur dient van de ICF (een classificatie van het menselijk functioneren) gebruik te maken. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Een lijst van deze functies is opgenomen in bijlage 3.

Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage 4 opgenomen.

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

7.3 Besluit

Op basis van de bepaling in artikel 26, lid 1 Wmo, wordt in de beschikking aangegeven op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Wanneer een aanvraag niet toegekend wordt, dan zal de reden hiervan uiteraard ook geformuleerd worden.

In de verordening is in artikel 34 opgenomen dat de cliënt verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden.

BIJLAGE I NORMERINGSKADER HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Gebruikelijke zorg

De leefeenheid is zelf verantwoordelijk voor het huishouden. Daarom nemen huisgenoten de huishoudelijke taken over als de cliënt hier niet (meer) toe in staat is. Gebruikelijke zorg gaat voor hulp bij het huishouden. Onder de leden van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.

Leefeenheid:

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.

In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd.

Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien met dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Verantwoordelijkheden huisgenoot:

12 tot 18 jaar = helpen bij huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas en een boodschap doen.

18 tot 23 jaar = verantwoordelijk voor huishoudelijke taken ter grootte van een eenpersoonshuishouden.

23 jaar en ouder = verantwoordelijk volledig huishouden.

Het niet gewend zijn aan het verrichten van huishoudelijke taken is geen reden om af te zien van gebruikelijke zorg. Voor mensen die niet gewend zijn het huishouden te doen, kan er via een tijdelijke indicatie hulp in de vorm van instructies worden geboden om dit aan te leren.

Ook afwezigheid van de huisgenoot door werkzaamheden of studie biedt geen reden om hiervan af te zien.

Respijtzorg:

Inzet van hulp bij het huishouden kan wel overwogen worden bij (dreigende) overbelasting van de huisgenoten. Hier moet een geldige reden voor zijn die wordt geverifieerd bij derden door een externe medisch adviseur.

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van levensmiddelen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend.

Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend.

Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen 60 tot 150 minuten bedraagt. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.

Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.

Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer.

Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.

Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

Zwaar huishoudelijk werk

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.

Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt een tijdsbesteding van 180 minuten per week.

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging van huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

Verzorging kleding/linnengoed

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed.

Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week.

Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.

Organisatie van het huishouden

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.

Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Hieronder vallen administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen.

Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.

Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen

Hieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid ten aanzien van budget, begeleiden ouders bij opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen.

Omvang 30 minuten per week.

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

De omvang van de zorg gericht op het huishouden hangt samen met de beperkingen die de cliënt ondervindt. Het hangt dan af of de huishoudelijke taken volledig overgenomen moeten worden van de cliënt of dat de cliënt slechts geholpen dient te worden met de huishoudelijke taken.

Is het aan de orde dat de cliënt dusdanig beperkt is dat deze een huishoudelijke taak niet kan uitvoeren, dan is het devies om de normtijd van de activiteit volledig te hanteren. Wanneer de cliënt de activiteit deels zelf kan uitvoeren, dan wordt de normtijd van die activiteit gedifferentieerd in percentages van 25% of 50%. Echter, wanneer de begeleiding van het uitvoeren van de activiteit zoveel tijd kost, dan kan 100% van de normtijd geïndiceerd worden. Bijvoorbeeld bij psychosociale problemen of bij het heel langzaam uitvoeren van de huishoudelijke taak.

BIJLAGE II AFWEGING PRIMAAT GOEDKOOPST ADEQUATE WOONVOORZIENING

Er zijn grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze hieraan inhoud is gegeven en daarmee een adequate oplossing geboden is heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan. Om aan te geven dat de gemeente niet direct een verhuizing ziet als de goedkoopst adequate voorziening is de terminologie van het verhuisprimaat vervangen door het primaat van de goedkoopst adequate woonvoorziening.

Elke situatie zal apart behandeld worden. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de factoren waar in ieder geval naar gekeken wordt bij de motivering van de afweging.

De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd.

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de gehandicapte, de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte.

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen.

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • -

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • -

    de kosten van het PGB voor verhuiskosten;

  • -

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • -

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • -

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Er zal ook rekening gehouden dien te worden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen;

  • -

    Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen;

  • -

    De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;

  • -

    Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.

Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingenaan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing aanpassen.

Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de goedkoopst adequate woonvoorziening.

BIJLAGE III DE ICF FUNCTIES

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibulaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel,

anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en

niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart

en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

-Vervolg hoofdstuk 5-

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

Algemene metabole functies

Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

Thermoregulatoire functies

Functies van endocriene klieren

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en

reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies,

anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies,

niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en

niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan

beweging verwante functies, anders

gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan

beweging verwante functies, niet

gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en

verwante structuren

Functies van de huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en

niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren,

anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren,

niet gespecificeerd

BIJLAGE IV DE ICF ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatie-apparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken -Vervolg hoofdstuk 6-

Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort

Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet

gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd

en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet

gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van

lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van

lichaamshouding, anders gespecificeerd en

niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets

of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste

extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets

of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders

gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdhedenVerwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven,

anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven,

niet gespecificeerd.

II. Bijlagen

Te bepalen dat de in deze beleidsregel genoemde bijlagen hiervan integraal onderdeel uitmaken.

III. Intrekking oude beleidsregel

De Beleidsregel Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2007, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 maart 2008, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregel ingetrokken.

IV. Overgangsbepalingen

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel een aanvraag individuele voorziening Wmo is ingediend en daarop nog niet is beslist, zijn de bepalingen van deze beleidsregel daarop van toepassing.

V. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag van de maand na bekendmaking van dit besluit in het Gemeenteblad.

VI. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoorn 2009.