Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren van motorvoertuigen (Parkeerverordening 2014)

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren van motorvoertuigen (Parkeerverordening 2014)

Zaaknummer: 1008514

  • -

    gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders d.d. ;

  • -

    gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

besluit:

vast te stellen de

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren van motorvoertuigen (Parkeerverordening 2014);

Afdeling I. Definities en begripsomschrijvingen.

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990 ;

  • c.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens dan wel degene die door middel van een leasecontract of werkgeversverklaring kan aantonen dat hij gerechtigd is van het motorvoertuig gebruik te maken;

  • e.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • f.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats ten aanzien waarvan het parkeren geregeld wordt door parkeerapparatuur;

  • g.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E10 (E9) uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

    • 3.

      van gemeentewege is gemarkeerd voor het parkeren door vergunninghouders;

  • h.

    vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • i.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning als bedoeld in deze verordening is verleend;

  • j.

    ontheffinghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een ontheffing als bedoeld in deze verordening is verleend;

  • k.

    instellingen: organisaties van openbaar nut;

  • l.

    stallingsplaats:

    • 1.

      ruimte aangemerkt als garage in de objectkenmerken van de taxatie ingevolge de Wet onroerende zaken van een object dan wel als zodanig is aangemerkt in een bouwvergunning, een erfpachts- of splitsingsakte, een huur- of koopovereenkomst of ander besluit, akte of overeenkomst aangaande het object;

    • 2.

      een al dan niet dan wel deels overdekte en/of al dan niet dan wel deels ommuurde ruimte c.q. plaats die (mede) geschikt is dan wel (mede) bedoeld is of redelijkerwijs (mede) te gebruiken is voor het parkeren van een of meer motorvoertuigen, een en ander met een minimale afmeting van:

  • -

    2.30 meter bij 5.00 meter in geval van een ruimte of plaats waarbij de betreffende ruimte of plaats zelf niet of slechts aan één of twee zijden door een muur, hekwerk, deur of andersoortige harde afscheiding is afgescheiden;

  • -

    2.65 meter bij 5.00 meter in geval van een ruimte of plaats waarbij de betreffende ruimte of plaats zelf aan drie of vier zijden door een muur, hekwerk, deur of andersoortige harde afscheiding is afgescheiden.

  • m.

    gehandicaptenvoertuig: voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder is dan 1,10 meter en niet is uitgerust met een motor, dan wel is uitgerust met een motor waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt, en geen bromfiets is;

  • n.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;

  • o.

    autodateplaats: een parkeerplaats aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodate.

Afdeling II. Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen.

Artikel 2

  • 1. Het college kan, bij openbaar bekend te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

  • 2. Het college kan, bij openbaar bekend te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren voor vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Een vergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, te noemen bewonersvergunning;

      • -

        het aantal te verlenen bewonersvergunningen, wordt verminderd met het aantal bij de woning behorende of zich op het grondgebied van de woning bevindende dan wel op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving of anderszins ter beschikking van de bewoner staande stallingsplaatsen, gelegen binnen het vergunninggebied waarin aanvrager woonachtig is;

      • -

        per woonadres binnen gebied "Centrum" dan wel "Oost" worden maximaal twee vergunningen verleend;

    • b.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze een beroep of bedrijf uitoefent, terwijl het vestigingsadres ligt in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening, waarbij wordt gelet op de voorzienbaarheid, planbaarheid, samenvoegbaarheid van het autogebruik ten behoeve van het bedrijf alsmede de aard van de te vervoeren goederen (vies, vers, vuil), noodzakelijk is in dat gebied een voertuig te parkeren, te noemen bedrijfsvergunning;

      • -

        het aantal te verlenen bedrijfsvergunningen wordt verminderd met het aantal bij het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende dan wel op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving of anderszins ter beschikking van het bedrijf staande stallingsplaatsen, gelegen binnen het vergunninggebied waarin aanvrager gevestigd is;

    • c.

      degene die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, ten behoeve van het parkeren van het motorvoertuig van degene die hem of haar bezoekt, te noemen parkeerkraskaart;

    • d.

      instellingen die voor de uitoefening van de functie of taak structureel één of meer motorvoertuigen in de gehele gemeente moet bezigen, voor het parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen, te noemen functionele vergunning;

    • e.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig bestemd voor autodate, waarvan de autodateplaats is gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, te noemen autodatevergunning;

    • f.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die alleen wil parkeren op het parkeerterrein Pelmolenpad, Vissereiland of de RAC-locatie, te noemen Langparkeervergunning;

    • g.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze in het bezit is van een op zijn of haar naam staand geldig maand- of jaarabonnement van de Nederlandse Spoorwegen, met uitzondering van abonnementen geldig voor het traject Hoorn - Hoorn Kersenboogerd, die wil parkeren op een van de voor deze categorie bedoelde parkeerplaatsen op het Transferium Hoorn of het Pelmolenpad, te noemen Transferiumvergunning;

    • h.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze als werknemer werkzaam is bij een bedrijf gevestigd in het gebied Venenlaankwartier/Hoorn-noord waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn en die wil parkeren op de in het betreffende gebied aanwezige belanghebbendenplaatsen, te noemen werknemersvergunning;

    • i.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die wil parkeren op het parkeerterrein ten noorden van kunstijsbaan De Westfries, te noemen De Westfries vergunning;

    • j.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig ten aanzien waarvan het bepaalde in de onderdelen a tot en met g geen toepassing kan vinden en die tijdelijk een motorvoertuig moet parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen en waarvoor parkeren na inworp van geld bij meters en automaten dan wel op parkeerplaatsen met een parkeerduurbeperking geen redelijk alternatief is, te noemen incidentele vergunning.

  • 3. De eigenaar of houder van een motorvoertuig die voldoet aan zowel de onder a. als onder b. van het tweede lid gestelde voorwaarden wordt geacht te beantwoorden aan de onder a. genoemde voorwaarde.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 5. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 6. Het college kan aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

  • 1. Het college kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, beleidsregels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 3. Het college kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5

  • 1. Een vergunning wordt per kalenderjaar verleend voor ten hoogste twaalf kalendermaanden.

  • 2. De vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a en e tot en met j van deze verordening bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder en het kenteken of overige kenmerken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

  • 3. De vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onderdelen b en d van deze verordening bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder van het motorvoertuig aan wie de vergunning is verleend;

  • 4. De vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onderdeel c van deze verordening bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      het kenteken van het motorvoertuig aan wie de vergunning is verleend;

Artikel 6

  • 1. Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op aanvraag van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de vergunning is verleend;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • f.

      wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn vergunning heeft voldaan;

    • g.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • h.

      wanneer de vergunninghouder zijn vergunning vervalst of ter vervalsing heeft aangeboden;

    • i.

      om redenen van openbaar belang.

Afdeling III. Verbodsbepalingen.

Artikel 7

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 9

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats, parkeerapparatuurplaats of een autodateplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de voor dat motorvoertuig afgegeven vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Het in lid 1 genoemde verbod geldt, met uitzondering van parkeergarages, niet voor degenen die op een belanghebbendenplaats parkeren met een motorvoertuig wat is voorzien van een duidelijk zichtbare gehandicaptenparkeerkaart dan wel met een gehandicaptenvoertuig;

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV. Strafbepaling.

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V. Overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 11

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikelen 141, 142 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 2 van het Besluit Administratief Rechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften 1994 genoemde opsporingsambtenaren, ook belast de (senior) integraal toezichthouders en coördinatoren die werkzaam zijn bij bureau Stadstoezicht.

Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als: Parkeerverordening 2014.

Artikel 13

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2014;

  • 2.

    De "Parkeerverordening 2012" wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat zij van toepassing blijft voor de tijdvakken waarin zij heeft gegolden en voor zover de Parkeerverordening 2014 geen rechtskracht krijgt;

  • 3.

    Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2012 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

Hoorn, 8 oktober 2013

De griffier,                       de voorzitter,