Regeling vervallen per 01-01-2017

Algemene subsidieverordening gemeente Horst aan de Maas 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2016

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Horst aan de Maas 2011

raadsbesluit

Bijlage van gemeenteblad 2010, no. 112.

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2010, gemeenteblad 2010, no. 112;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Algemene Subsidieverordening Horst aan de Maas 2011

Aldus besloten in de openbare vergadering van 16 november 2010.

De raad voornoemd,

De voorzitter, De griffier,

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE HORST a/d MAAS 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de budgetsubsidie: een subsidie, waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten die met de subsidie worden verricht inhoudelijk wil sturen op prestaties en resultaat;

  • b.

    de investeringssubsidie: een subsidie in de stichtingskosten of in de kosten ten behoeve van herstel, verbouwing en uitbreiding van gebouwen of inrichtingen;

  • c.

    de stimuleringssubsidie: een op grond van een beleidsregel of op grond van art.2, derde lid, vastgestelde regeling verstrekt subsidie, waarbij vrijwilligersorganisaties een subsidie ontvangen voor activiteiten die worden uitgevoerd, op basis van een vaste tel-eenheid of een andere verdeelmaatstaf;

  • d.

    de projectsubsidie: een incidentele subsidie ten behoeve van een eenmalige activiteit;

  • e.

    de subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge afdeling 4.2.3 Awb), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit dan wel de investering verricht, en zich aan de eventueel aan hem opgelegde overige verplichtingen houdt;

  • f.

    de subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt (ingevolge afdeling 4.2.5 Awb) ter hoogte van een bepaald bedrag, hetgeen het bestuursorgaan tot uitbetaling verplicht;

  • g.

    de directe subsidievaststelling: het vaststellen van de subsidie voor de aanvang van het subsidietijdvak, zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;

  • h.

    de subsidieverstrekking: de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van subsidieverlening (zie onder f) of van directe subsidievaststelling (zie onder h);

  • i.

    het activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen, en dat tevens de relatie met het gemeentelijk beleid aangeeft;

  • j.

    de reserve: het eigen vermogen van de subsidieaanvrager niet zijnde een voorziening, zoals bedoeld in dit artikel onder l;

  • k.

    de voorziening: een voorziening als bedoeld in art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover deze tijdens het overleg, als bedoeld in art. 12, als zodanig door burgemeester en wethouders is aangemerkt;

  • l.

    het subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens deze verordening;

  • m.

    de gelieerde rechtspersoon: een rechtspersoon die voornamelijk dient ter financiële ondersteuning of buffer van de subsidieaanvrager, tot uitdrukking komend in een of meerdere van de volgende kenmerken:

    • 1.

      een rechtspersoon waaraan in het verleden door de subsidieaanvrager een groter bedrag dan 1.000 Euro om niet ter beschikking is gesteld, waarover de subsidieaanvrager op enig moment weer de beschikking kan krijgen;

    • 2.

      een rechtspersoon ten aanzien waarvan de subsidieaanvrager een beslissende invloed heeft op de besteding van de middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van één of meer bestuursleden;

    • 3.

      een rechtspersoon, die statutaire bepalingen kent op grond waarvan bij liquidatie gelden aan de subsidieaanvrager kunnen toevloeien;

    • 4.

      een rechtspersoon, waarbij statutair bepaald is dat deze mede ten doel heeft de subsidieaanvrager financieel te ondersteunen.

  • n.

    raad: de raad van de gemeente Horst aan de Maas.

  • o.

    burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.

Reikwijdte subsidieverordening

Artikel 2

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op alle door het gemeentebestuur van Horst aan de Maas te verstrekken subsidies voor activiteiten in of ten behoeve van de ingezetenen van Horst aan de Maas.

  • 2.

    De raad kan bepalen, dat deze verordening niet of slechts ten dele van toepassing is op bepaalde subsidies dan wel soorten van subsidies voor activiteiten in of ten behoeve van de ingezetenen van Horst aan de Maas.

  • 3.

    De raad kan voor soorten van subsidies nadere regels vaststellen.

Subsidiebudget en -plafond

Artikel 3

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de budgetten vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn.

  • 2.

    De raad kan jaarlijks een subsidieplafond instellen voor bepaalde subsidies, dan wel soorten van subsidies.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders maken tijdig bekend, op welke wijze de beschikbare subsidie wordt verdeeld ingeval van overschrijding van het subsidieplafond.

Bevoegdheid tot subsidieverstrekking en uitvoering van deze verordening

Artikel 4

  • 1.

    De raad is bevoegd tot het verstrekken van budgetsubsidies en investeringssubsidies.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het verstrekken van stimuleringssubsidies en projectsubsidies.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, ter uitvoering van de beschikking tot het verstrekken van subsidie, een overeenkomst te sluiten ingevolge artikel 4:36 Awb.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening en van de ingevolge artikel 2, derde lid vastgestelde nadere regels, tenzij de raad de uitvoering geheel of gedeeltelijk aan zich heeft voorbehouden.

Rechtspersoonlijkheid

Artikel 5

  • 1.

    Alleen subsidieaanvragers met volledige rechtspersoonlijkheid kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

  • 2.

    De raad respectievelijk burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen subsidie verstrekken aan subsidieaanvragers die geen volledige rechtspersoonlijkheid bezitten of aan natuurlijke rechtspersonen. De bepalingen van deze verordening zijn dan zoveel mogelijk overeenkomstig van toepassing.

Gronden om subsidie te weigeren

Artikel 6

  • 1. De subsidieverstrekking kan naast de in art. 4:25 en art. 4:35 Awb genoemde gevallen geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet in belangrijke mate ten goede komen aan ingezetenen van Horst aan de Maas;

    • b.

      de gelden niet of in onvoldoende mate zullen worden besteed voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • c.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • d.

      de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken; dit geldt niet voor stimuleringssubsidies.

    • e.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt, indien doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie oplevert wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd of op welke grond dan ook. Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand.

Hoofdstuk 2. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Democratisering

Artikel 7

  • 1. De inrichting en werkwijze van bestuur en eventuele andere organen van de subsidieontvanger dienen te voldoen aan democratische principes: het personeel en de vrijwilligers, alsmede degenen ten behoeve van wie activiteiten worden georganiseerd, dienen in de gelegenheid te zijn invloed uit te oefenen op het beleid ten aanzien van de activiteiten.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ter zake nadere regels stellen.

Administratie en onderzoek

Artikel 8

  • 1.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2.

    De subsidieontvanger dient medewerking te verlenen aan onderzoeken, die door burgemeester en wethouders nodig worden geacht. De medewerking strekt zover als redelijk en naar omstandigheden mogelijk is.

Verzekering

Artikel 9

De subsidieontvanger is verplicht de bezittingen, in dienst zijnd personeel en bij de activiteiten betrokken vrijwilligers te verzekeren tegen schade en het risico van wettelijke aansprakelijkheid.

Kennisgeving

Artikel 10

De subsidieontvanger stelt burgemeester en wethouders onverwijld op de hoogte van:

  • 1.

    het voornemen tot ontbinden van de rechtspersoon;

  • 2.

    zijn faillissement dan wel het voornemen tot het doen van aangifte daartoe of het aanvragen van surséance van betaling;

Hoofdstuk 3. Budgetsubsidies

Subsidieaanvraag

Artikel 11

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie dient voor 1 april van het jaar voorafgaand aan de periode ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders ingediend te worden.

  • 2.

    Bij de indiening van de aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

    • a.

      een activiteitenplan, met een motivering die kan worden getoetst aan het beleid terzake en aan de in art. 6 genoemde gronden; het activiteitenplan beschrijft en kwantificeert de voorgenomen prestaties per activiteit en het daarmee te behalen resultaat;

    • b.

      een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De inkomsten en kosten (onderverdeeld naar directe en indirecte kosten) zijn gespecificeerd per activiteit of cluster van activiteiten (productenbegroting). Verder geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;

    • c.

      daar waar sprake is van voorzieningen een plan waarin aangegeven wordt welke voorzieningen de subsidieaanvrager meent te moeten treffen, voor welke doeleinden deze moeten dienen en tot welk bedrag zij deze wenst te vormen;

    • d.

      de balans van het voorafgaande jaar met toelichting;

    • e.

      indien van toepassing een opgave van met de instelling gelieerde rechtspersonen alsmede van de aard van de betrekking met die rechtspersonen.

  • 3.

    Voorzover de subsidieaanvrager voor dezelfde activiteiten tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of bij private instellingen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen modellen c.q. richtlijnen vaststellen voor de bescheiden, zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Bij een eerste subsidieaanvraag legt de subsidieaanvrager tevens over:

    • a.

      een kopie van de statuten;

    • b.

      een beschrijving van de organisatievorm, voorzover deze al niet in de statuten is opgenomen;

    • c.

      het adres van de subsidieaanvrager;

    • d.

      een actuele opgave van de bestuurssamenstelling

  • 6.

    Een wijziging van de in het vijfde lid genoemde gegevens wordt onverwijld ter kennisneming gebracht aan burgemeester en wethouders.

  • 7.

    Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend kunnen burgemeester en wethouders besluiten deze niet ontvankelijk te verklaren.

  • 8.

    Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere omstandigheden te hunner beoordeling van het in dit artikel gestelde afwijken; en kunnen ook andere dan in het tweede lid genoemde gegevens vragen teneinde de subsidieaanvraag te kunnen toetsen.

Overleg

Artikel 12

  • 1.

    Burgemeester en wethouders treden in overleg met de subsidieaanvrager teneinde tot overeenstemming te komen omtrent de gewenste activiteiten en prestaties, de overige subsidieverplichtingen als bedoeld in artikel 18, en de door de raad te verstrekken subsidie, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.

  • 2.

    Leidt zulks tot overeenstemming dan stellen burgemeester en wethouders de raad voor te besluiten tot subsidieverstrekking dienovereenkomstig.

  • 3.

    Leidt zulks niet tot overeenstemming dan maken burgemeester en wethouders in het voorstel aan de raad om al dan niet tot subsidiëring over te gaan, in ieder geval melding van de afwijkende opvatting van de subsidieaanvrager en geven zij gemotiveerd aan waarom zij die opvatting niet delen.

Subsidieverstrekking: directe vaststelling of verlening

Artikel 13

  • 1. De beschikking inzake directe subsidievaststelling, dan wel subsidieverlening ingevolge het vierde lid, wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan de subsidieperiode.

  • 2. In de subsidiebeschikking wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit(en) wordt verstrekt, voor welk tijdvak en met welke verplichtingen.

  • 3. Indien de raad in afwijking van het voorstel van burgemeester en wethouders de subsidie verstrekt en de mogelijke consequenties daarvan voor de te leveren prestaties niet met de subsidieaanvrager zijn besproken, vindt daarover alsnog overleg plaats, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.

  • 4. In de subsidiebeschikking kan bepaald worden dat na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt.

Voldoende gelden; reserves

Artikel 14

  • 1.

    Gelet op het gestelde in art. 6, eerste lid, onder d, vindt subsidieverstrekking niet of slechts gedeeltelijk plaats indien de aanvrager over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

  • 2.

    Onder eigen middelen, zoals bedoeld in het eerste lid, worden de aanwezige reserves verstaan, voor zover deze meer bedragen dan door het gemeentebestuur zijn toegestaan.

  • 3.

    Onder middelen van derden, zoals bedoeld in het eerste lid, worden onder meer verstaan de reserve van door burgemeester en wethouders nader aan te wijzen gelieerde rechtspersonen.

Meerjarige subsidie

Artikel 15

De raad kan voor een langere periode dan een jaar subsidie verstrekken, doch ten hoogste voor vier jaren.

Indexering

Artikel 16

  • 1.

    Bij jaarlijkse indexering van verstrekte budgetsubsidies wordt een onderscheid gemaakt tussen het loongevoelige deel en het prijsgevoelige deel (materiële component).

  • 2.

    Het loongevoelige deel van de budgetsubsidies die worden verstrekt aan professionele instellingen met betaald personeel in vaste dienst wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de jaarlijkse gemeentelijke begrotingsrichtlijnen.

  • 3.

    Het prijsgevoelige deel van verstrekte budgetsubsidies wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de jaarlijkse gemeentelijke begrotingsrichtlijnen.

  • 4.

    De raad kan in bijzondere gevallen van het in de voorgaande leden bepaalde afwijken.

Uitbetaling

Artikel 17

In de subsidiebeschikking wordt aangegeven op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan, dan wel voorschotten worden gegeven.

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 18

De subsidieontvanger is gehouden de activiteiten te verrichten dan wel de prestaties te leveren zoals deze opgenomen zijn in de subsidiebeschikking of – aanvullend – in de uitvoeringsovereenkomst.

Reactie bij vermoedelijk niet leveren van de prestaties

Artikel 19

  • 1.

    Indien gedurende het subsidiejaar blijkt dat de te verrichten activiteiten dreigen niet plaats te zullen vinden dan wel de te leveren prestaties vermoedelijk niet zullen worden behaald, dient de subsidieontvanger hiervan burgemeester en wethouders onmiddellijk van op de hoogte te stellen, onder vermelding van oorzaak en genomen dan wel te nemen maatregelen om alsnog te voldoen aan art. 18.

  • 2.

    Art. 4:70 Awb is van overeenkomstige toepassing.

Jaarverslag

Artikel 20

  • 1.

    Het jaarverslag, bestaande uit een financieel verslag, een activiteitenverslag en een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen, dient uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel drie maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, te worden ingediend conform eventueel daartoe door burgemeester en wethouders vastgestelde richtlijnen.

  • 2.

    Het financieel verslag ingevolge het eerste lid omvat de balans en de exploitatierekening conform art. 4:76, tweede, derde, vierde en vijfde lid Awb, en waarbij dezelfde indeling wordt gehanteerd als in de begroting - zie art. 11, tweede lid, onder b (productenrekening).

  • 3.

    Het activiteitenverslag beschrijft de realisatie van de prestaties en het daarmee behaalde resultaat. Het verslag gaat in op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten. Op het activiteitenverslag is art. 4:80 Awb van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Indien de subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van 50.000 Euro of meer ontvangt, dient het financieel verslag uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel zes maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend voorzien te zijn van een getrouwheidsverklaring van een accountant als bedoeld in art. 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 4:78 Awb is van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat het onderzoek en de getrouwheidsverklaring van de accountant ingevolge het vierde lid, zich ook uitstrekt tot de verantwoording van de activiteiten en de prestaties zoals weergegeven in het activiteitenverslag en overige aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Subsidievaststelling, -intrekking en -wijziging

Artikel 21

  • 1.

    Het ingediende jaarverslag geldt als een aanvraag tot vaststelling van de subsidie ingevolge art. 4:44 Awb.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen binnen 24 weken de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 3.

    De subsidie kan naast de gevallen, vermeld in art. 4:46, tweede en derde lid Awb, lager worden vastgesteld, indien:

    • a.

      is gebleken, dat de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan waarvoor zij is aangevraagd, dan wel verstrekt;

    • b.

      de subsidieontvanger feitelijk niet of niet voldoende overeenkomstig zijn doelstellingen werkzaam is en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen verandering brengt;

    • c.

      de subsidieontvanger een financieel wanbeleid voert;

    • d.

      de instelling bij rechterlijk vonnis is ontbonden;

    • e.

      bij de subsidieontvanger conservatoir of executoriaal beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan;

    • f.

      aan de subsidieontvanger surseance van betaling is verleend;

    • g.

      de subsidieontvanger in staat van faillissement is verklaard.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen als zich een geval voordoet als genoemd in art. 4:48, lid 1 en art. 4:50, lid 1 Awb, of een geval als genoemd in het vierde lid. In het geval van toepassing van art. 4:50 Awb moet een redelijke termijn in acht worden genomen.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vastgestelde subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen in de gevallen, genoemd in art. 4:49, eerste lid Awb. Deze bepaling is ook van toepassing op de directe subsidievaststelling.

Controle

Artikel 22

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd controle uit te oefenen op de getrouwheid van de in de art. 19 en 20 bedoelde verslagen.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren of toezichthouders inzage te geven in haar boeken en andere zakelijke bescheiden en deze desgewenst te verstrekken en toegang te verlenen tot haar gebouwen voorzover de in het eerste lid genoemde controle dat vereist.

Toestemming

Artikel 23

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van burgemeester en wethouders nodig heeft voor het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties.

  • 2.

    Op de beslissing van burgemeester en wethouders is art. 4:71, tweede, derde en vierde lid Awb van toepassing.

Kennisgeving andere subsidie

Artikel 24

De subsidieontvanger stelt burgemeester en wethouders onverwijld op de hoogte van de verstrekking van subsidie door een of meer andere bestuursorganen of door private instellingen, zoals bedoeld in art. 11, derde lid.

Restitutie vermogensvorming

Artikel 25

  • 1. De subsidieontvanger is een vergoeding aan de gemeente verschuldigd voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, indien sprake is van de in art. 4:41, tweede lid Awb genoemde gevallen.

  • 2. Indien de subsidieontvanger zijn vermogen geheel of in overwegende mate ontleent aan de subsidie, is de maximale vergoeding verschuldigd.

  • 3. Indien het tweede lid niet van toepassing is, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald naar evenredigheid van de hoogte van het subsidiebedrag op het totaal van de inkomsten.

  • 4. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 5. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

Hoofdstuk 4. Investeringssubsidies

Subsidieaanvraag

Artikel 26

Bij de indiening van de aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

  • a.

    een kostenspecificatie of -raming van de voorgenomen investering;

  • b.

    een plan tot financiering van de investering en de raming van de gevolgen voor de exploitatie, die uit de investering voortvloeien;

  • c.

    art. 11, tweede lid onder d en e, en derde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.

Subsidieverlening , -vaststelling en bevoorschotting

Artikel 27

  • 1.

    De beschikking inzake subsidieverlening, wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is genomen.

  • 2.

    Bij de subsidieverlening wordt bepaald tot uiterlijk wanneer de subsidieontvanger de aanvraag tot vaststelling van de subsidie indient. De subsidie wordt vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten.

  • 3.

    Ten aanzien van de subsidievaststelling, -intrekking en –wijziging is art. 21 van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Art. 14 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing.

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 28

  • 1. Ten aanzien van het verslag is art. 20, eerste, tweede, vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De artikelen 22, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Stimuleringssubsidies

Subsidieaanvraag

Artikel 29

  • 1. Een aanvraag voor subsidie dient voor 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders ingediend te worden, tenzij nadere regels, ingevolge art. 2, derde lid, anders bepalen.

  • 2. Nadere regels bepalen welke gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

  • 3. Art. 11, vierde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.

Directe subsidievaststelling en -uitbetaling

Artikel 30

  • 1.

    De beschikking inzake directe subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier weken nadat het besluit terzake is genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan het subsidiejaar.

  • 2.

    Tenzij anders door burgemeester en wethouders is bepaald, betreft het een directe subsidievaststelling voor de een periode van vier jaar.

3.Art. 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing.

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 31

Nadere regels bepalen of, en zo ja op welke wijze, jaarlijks verslag wordt gedaan over de activiteiten. Art. 22 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6. Projectsubsidies

Subsidieaanvraag

Artikel 32

  • 1.

    De aanvraag voor subsidie dient uiterlijk 12 weken voordat met de activiteit wordt gestart schriftelijk bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 2.

    Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

    • a.

      een activiteitenplan;

    • b.

      een begroting, omvattende een overzicht van alle geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten dan wel de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    Art. 11, tweede lid onder d en e, en derde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Een subsidieaanvraag voor een tussentijdse subsidie, afkomstig van een aanvrager aan wie al een budgetsubsidie is verstrekt voor het betreffende jaar, wordt niet ontvankelijk verklaard.

  • 5.

    Toepassing van het vierde lid is niet aan de orde indien de subsidieaanvraag op verzoek van het gemeentebestuur plaatsvindt.

Directe subsidievaststelling of -verlening en –uitbetaling

Artikel 33

1.De beschikking inzake directe subsidievaststelling dan wel subsidieverlening ingevolge het derde lid, wordt gegeven binnen 10 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

2.Burgemeester en wethouders kunnen verplichten dat na afloop van de activiteit binnen een nader te bepalen termijn de subsidieontvanger een financieel en een activiteitenverslag indient. Art. 20 kan van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

3.In de subsidiebeschikking kan bepaald worden dat binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt. De subsidie kan worden vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten. Art. 21, tweede t/m vijfde lid, is dan van overeenkomstige toepassing.

4.Art. 14 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing.

Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 34

  • 1. Art. 22 en 24 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De artikelen 23 en 25 kunnen bij de subsidiebeschikking van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen; voorlopige voorziening

Ontheffing

Artikel 35

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen in individuele gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening ontheffing verlenen.

  • 2.

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, kunnen burgemeester en wethouders een voorlopige voorziening treffen.

Overgangsbepaling

Artikel 36

  • 1.

    De ‘Algemene subsidieverordening Horst aan de Maas 2002’, de ‘Algemene Subsidieverordening Meerlo-Wanssum 2004’ en de ‘Algemene Subsidieverordening Sevenum’ (2008) worden met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken.

  • 2.

    Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening verstrekt zijn, als op subsidieverstrekking voor het subsidiejaar 2011, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de verordeningen, zoals genoemd in het eerste lid, van toepassing.

Inwerkingtreding en evaluatie

Artikel 37

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

  • 2.

    De inwerkingtreding heeft in 2011 uitsluitend betrekking op de voorbereiding van de subsidieverstrekking voor het subsidiejaar 2012 en volgende jaren.

  • 3.

    De evaluatie als bedoeld in art. 4:24 Algemene wet bestuursrecht zal plaatsvinden in het jaar 2015. Burgemeester en wethouders doen verslag van de resultaten daarvan en bepalen de wijze waarop dit verslag wordt gepubliceerd.

Citeertitel

Artikel 38

Deze verordening kan aangehaald worden als de "Algemene subsidieverordening gemeente Horst aan de Maas 2011".

ALGEMENE TOELICHTING

De fusie van de gemeente Horst aan de Maas, de gemeente Sevenum en de kernen Meerlo, Tienray en Swolgen tot de gemeente ‘Horst aan de Maas’ is op 1 januari 2010 gerealiseerd. Ingevolge de wet Arhi zijn de drie bestaande subsidieverordeningen vanaf dat moment nog maximaal twee jaar van kracht. In deze twee jaar moet Horst aan de Maas komen tot harmonisatie van de subsidieverordeningen: er komt één verordening die rechtsgelijkheid biedt aan de burgers van de gemeente.

Deze Algemene subsidieverordening (ASV) is het gevolg van de harmonisatie en is van toepassing op de nieuwe gemeente Hors aan de Maas. Met de vaststelling van deze ASV komen die van de voormalige gemeenten Horst aan de maas (2002), Sevenum (2008) en Meerlo-Wanssum (2004) te vervallen.

Deze ASV is in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb kent zogenaamde dwingende bepalingen waarvan niet mag worden afgeweken. Daarnaast kent de wet diverse facultatieve bepalingen, die de gemeente desgewenst over kan nemen.

De ASV gaat vooral over de juridische en administratief-financiële relatie tussen de gemeente als subsidieverstrekker en de instelling/vereniging als subsidieontvanger. Inhoudelijke criteria staan er dus niet in. Deze zullen worden beschreven in een Toetsingskader dat de gemeenteraad periodiek vaststelt.

In de ASV worden vier soorten subsidie onderscheiden. De verschillen zijn als volgt.

Budgetsubsidies worden gekenmerkt door een duidelijke inhoudelijke sturing door de gemeente op de prestaties en resultaten die met activiteiten worden bereikt. Zij kunnen worden verleend en later vastgesteld op basis van de behaalde prestaties, maar ze kunnen ook worden verstrekt zonder dat na afloop van het subsidietijdvak een vaststelling plaatsvindt. Meestal worden budgetsubsidies toegepast bij grote instellingen.

Een investeringssubsidie is een subsidievorm die louter betrekking heeft op het subsidiëren van investeringen van gebouwen en/of inrichtingen (en dus niet activiteiten). Achteraf vindt vaststelling plaats van de subsidie op basis van toegestane subsidiabele kosten.

Er is sprake van een stimuleringssubsidie wanneer de gemeente op basis van een vaste teleenheid of een andere verdeelmaatstaf subsidies verdeeld voor bepaalde werksoorten, zoals sportverenigingen of muziekverenigingen. De criteria om voor dergelijke subsidies in aanmerking te komen, worden neergelegd in nadere regels. Dergelijke beleidsregels maken in de gemeente Horst aan de Maas onderdeel uit van het Toetsingskader. Het betreft hier subsidies voor vrijwilligersorganisaties. Deze subsidies worden direct vastgesteld, in principe voor vier jaar of voor de resterende looptijd van het dan geldende Toetsingskader.

De projectsubsidie is bedoeld voor een incidentele activiteit, die niet onder de voorgaande subsidies te rekenen valt. Toekenning vindt meestal plaats uit stelposten in de begroting. Toekenning kan zowel in de vorm van directe vaststelling (dan lijkt het op een budgetsubsidie ‘zonder afrekening’), als in de vorm van verlening met vaststelling achteraf (dan lijkt het op op een budgetsubsidie met ‘afrekening’). Zie voor het onderscheid tussen ‘subsidie verlenen’ en ‘direct vaststellen’ ook de toelichting bij art. 1, onder f en h.

Indien de raad nadere regels (deelverordening) in het leven wil roepen voor groepen van subsidies, dan kan dat op basis van art. 2, derde lid. Dat kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer er stelposten op de begroting staan die op basis van inhoudelijke of financiële verdeelmaatstaven worden verdeeld (zoals bij de subsidies voor monumenten of voor buitengewoon herstel kerken; of een regeling die ten grondslag ligt aan de besteding van bepaalde fondsen). In dat geval kunnen in de deelverordening bepalingen staan die afwijken van de ASV.

Er kan ook worden gewerkt met beleidsregels waarin de raad dan wel burgemeester en wethouders de (inhoudelijke) criteria vaststellen voor de subsidieverstrekking (art. 4:81 Awb). De ASV blijft dan het juridische kader voor de subsidieverstrekking. De beleidsregels geven aan hoe het bestuursorgaan zijn bevoegdheden uitoefent. Indien gewerkt wordt met beleidsregels zijn de artikelen 4.81 tot en met 4.84 Awb van toepassing. Zo stelt art. art. 4.83 Awb dat bij de bekendmaking van een beleidsregel zoveel mogelijk wordt vermeld waaruit de bevoegdheid waarop de beleidsregel betrekking heeft, voortvloeit.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Algemeen

Een definitie van ‘subsidie’ is niet opgenomen. De definitie staat in de Awb (art. 4:21):

‘De aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvra ger, anders dan als betaling voor aan het be stuursorgaan geleverde goede ren of diensten’.

Het gebruik van het woord ‘aanspraak’ geeft aan dat een rechtens afdwingbare voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen ontstaat.'Subsidies' in natura zoals het ter beschikking stellen van gemeentelijke accommodaties voor sportbeoefening of het heffen van een toegangsprijs voor een voorziening die de kosten niet dekt, voldoen niet aan de begripsomschrijving. De afzonderlijke subsidievormen zijn beschreven in de Algemene toelichting.

e.Subsidieverlening

Een subsidie wordt verleend voor een bepaalde activiteit. De aanvrager krijgt hierdoor aanspraak op de financiële middelen indien hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en zich houdt aan de andere verplichtingen. Het bestuursorgaan kan dan in beginsel niet meer op de subsidieverlening terugkomen. De hoogte van het bedrag kan van nog onzekere factoren afhangen (bijv. het aantal verrichte activiteiten).

Afdeling 4.2.3 Awb is helemaal aan de subsidieverlening gewijd.

Wij wijzen er op dat louter het feit dat een subsidiebedrag voor een bepaalde instelling in de begroting kan staan nog geen recht op subsidiëring geeft. Daartoe is ook een beschikking tot subsidieverlening noodzakelijk.

In deze verordening kan sprake zijn van subsidieverlening bij een budgetsubsidie (indien gebruik wordt gemaakt van art. 13, vierde lid) en bij een projectsubsidie (art. 33, derde lid). In beide gevallen kan er echter ook sprake zijn van directe subsidievaststelling (zie hierna onder h.). Er is hier dus een keuze. Bij een investeringssubsidie is altijd sprake van subsidieverlening. Bij een subsidieverlening volgt na afloop van het subsidietijdvak altijd een subsidievaststelling (zie hierna onder f.).

f.Subsidievaststelling

Bij een subsidievaststelling wordt definitief beslist dat de subsidieaanvrager een subsidie krijgt en dan wordt ook de hoogte van het bedrag bepaald. Men noemt het daarom ook wel: de subsidie 'afrekenen'. De activiteiten zijn dan verricht (c.q. de investering gepleegd). Voorafgaand aan de vaststelling zal de subsidieontvanger een aanvraag daartoe indienen, waarbij gegevens overlegd worden over de verrichte activiteiten en dergelijke. Volgens art. 4:47 Awb kan de vaststelling ook ambtshalve geschieden, bijvoorbeeld wanneer aan de vaststelling een termijn is gesteld. De vaststelling verplicht het bestuursorgaan om tot betaling over te gaan. In afdeling 4.2.5 Awb zijn de regels voor subsidievaststelling neergelegd.

g.Directe subsidievaststelling

Het hoeft niet zo te zijn dat er altijd een subsidieverlening vooraf hoort te gaan aan de vaststelling. Soms is dat niet nodig. De Awb kiest zelf dan ook niet voor het systeem mét of het systeem zonder afzonderlijke subsidieverlening. Met beide systemen is rekening gehouden (Memorie van Toelichting bij de Awb, p. 22).

In plaats van door een beschikking tot subsidieverlening kan subsidiëring ook plaatsvinden door een directe subsidievaststelling, voorafgaand aan het subsidietijdvak. Er vindt dan geen aparte vaststelling na afloop van het subsidietijdvak meer plaats. Materieel gezien vallen de subsidieverlening en de vaststelling dan samen.

Hiervan kan gebruik worden gemaakt bij de budgetsubsidie en de projectsubsidie. De stimuleringssubsidie wordt altijd verstrekt in de vorm van een directe subsidievaststelling.

h.Subsidieverstrekking

De Awb hanteert de term 'verstrekken' indien zowel verlening (met vaststelling achteraf) als directe vaststelling kan zijn bedoeld.

j.Reserve

Om in de toekomst eventuele risico's te kunnen opvangen is reservevorming door de subsidieaanvrager mogelijk. Als subsidieverstrekker kan de gemeente zich echter afvragen of deze reserve zonder enige beperking mag blijven groeien. In art. 14 is bepaald dat het gemeentebestuur grenzen kan stellen voor de omvang van de reserves. Dit geldt alleen voor instellingen die een budgetsubsidie, een projectsubsidie of een investeringssubsidie krijgen. Per instelling worden hier nadere afspraken over gemaakt. Ten aanzien van het begrip reserve wijzen wij er op dat het vermogen, in het kader van deze verordening, geen betrekking heeft op de bedrijfsmiddelen (zoals een accommodatie waarin activiteiten plaatsvinden).

l.Voorziening

Art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek luidt:

“Op de balans worden voorzieningen opgenomen tegen:

  • a.

    verplichtingen en verliezen, waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs is te schatten;

  • b.

    op de balansdatum bestaande risico's ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

  • c.

    kosten, die in een volgend boekjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het boekjaar of in een voorafgaand boekjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal boekjaren.”

Ten aanzien van de voorzieningen gelden de volgende opmerkingen:

  • -

    zowel bij de subsidieaanvraag als bij de indiening van de jaarrekening dient, daar waar daar sprake is van voorzieningen, een voorzieningenplan dan wel -overzicht te worden overlegd;

  • -

    de voorziening moet in het overleg over de subsidieverstrekking als zodanig door burgemeester en wethouders zijn aangemerkt;

  • -

    het is niet toegestaan om rente aan de voorzieningen toe te voegen.

Als voorbeelden van een voorziening kunnen worden genoemd een voorziening voor (groot) onderhoud en een voorziening voor vervanging inventaris indien geen sprake is van rente en aflossing. Dergelijke voorzieningen zijn meestal (ruim) tevoren bekend en daarom op te nemen in het voorzieningenplan, zoals bedoeld in art. 11, tweede lid, onder c.

Onder voorzieningen in de zin van deze verordening vallen in ieder geval niet: afgezonderde budgetten ten behoeve van (lustrum)vieringen, wachtgelden, nieuwe activiteiten, e.d.

Artikel 2

Lid 3

Een voorbeeld van nadere regels betreft een regeling voor het verstrekken van subsidies voor monumenten en de regeling voor buitengewoon herstel kerken.

Artikel 3

Lid 2

Met de regeling van het subsidieplafond wordt beoogd de vereisten van rechtszekerheid en begrotingsdiscipline met elkaar te verzoenen. Bij subsidiëring kan zich de situatie voordoen dat de beschikbare financiële middelen uitgeput zijn en weigering van de subsidie op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet goed mogelijk is. Indien er een subsidieplafond door de raad is ingesteld en conform de vastgestelde inhoudelijke of financiële verdeelmaatstaven subsidies volledig zijn verdeeld (d.w.z. het plafond is bereikt), geldt het principe 'op is op'.

Het facultatieve karakter van de regeling geeft de raad de ruimte per subsidiesoort te bepalen of de noodzaak voor het vaststellen van een subsidieplafond bestaat.

In de wet (Awb, afdeling 4.2.2) zijn dwingende bepalingen opgenomen omtrent de instelling van het subsidieplafond. De belangrijkste bepalingen zijn:

  • -

    een subsidie wordt geweigerd voorzover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden (art. 4:25, tweede lid);

  • -

    bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld (art. 4:26, tweede lid);

  • -

    het subsidieplafond wordt bekend gemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld (art. 4:27, eerste lid).

Artikel 4

Leden 1 en 2

Dit artikel gaat uit van een gedifferentieerde bevoegdheidsverdeling: voor het verstrekken van de grotere subsidies, waarop de gemeente inhoudelijk (meer) wil sturen is de gemeenteraad bevoegd; voor de overige het college. De rolverdeling is verder dat de raad het beleid voor een bepaald beleidsterrein vaststelt en jaarlijks de subsidiebudgetten bepaalt die daarvoor worden uitgetrokken. Het primaat van de raad staat dus voorop. De daadwerkelijke subsidieverstrekking vindt plaats volgens de bepalingen van art. 4.

Lid 3

Een subsidiebeschikking is altijd publiekrechtelijk van aard. Ingevolge art. 4:36 Awb is het mogelijk voor de uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) overeenkomst af te sluiten. De uitvoeringsovereenkomst vormt geen vervanging van de beschikking maar een aanvulling daarop. De kernelementen (bedrag, welke activiteiten, welke verplichtingen) moeten in de beschikking al zijn aangegeven. De meerwaarde van de toepassing van de uitvoeringsovereenkomst zit vooral in het maken van aanvullende afspraken die een privaatrechtelijk karakter hebben (bijv. het aangaan van een overeenkomst van geldlening). Daarnaast wordt het mogelijk de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen en vastgelegde verplichtingen via het privaatrecht af te dwingen. In de praktijk zal echter meestal volstaan kunnen worden met de (publiekrechtelijke) beschikking opgenomen verplichtingen en de sancties volgens de ASV en de Awb.

Juridisch gezien wordt binnen de constructie van een uitvoeringsovereenkomst op de subsidieaanvraag een verleningsbeschikking gegeven, waaraan de opschortende voorwaarde wordt verbonden dat “de subsidieontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening” (art. 4:33 Awb).

Artikel 5

Deze bepaling betreft de enige formele eisen aan de subsidieaanvrager. Regel is dat alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid (zoals stichtingen en verenigingen) in aanmerking komen voor subsidie. Met het stellen van deze eis bestaat enige zekerheid over de levensvatbaarheid van initiatieven en over de continuïteit, terwijl controleerbaar is wie de subsidieontvanger mag vertegenwoordigen (hetgeen blijkt uit de registers van de Kamer van Koophandel). Bovendien heeft dit als voordeel dat de bestuurders, eventuele beroepskrachten en vrijwilligers die namens de subsidieontvanger optreden niet hoofdelijk aansprakelijk zijn.

Artikel 6

Art. 4:25 Awb luidt:

“Een subsidie wordt geweigerd voorzover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.”

Art. 4:35 Awb luidt:

  • “1.

    De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • b.

      de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

      • 2.

        De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

    • a.

      in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

    • b.

      failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.”

Artikel 11

Lid 1

De hier bedoelde aanvraag heeft het karakter van een offerte. Aanvaarding van het aanbod door de gemeente - na onderhandeling (overleg) over de door de subsidiegever gewenste activiteiten en prestaties en het daarvoor benodigde budget (zie art. 12) - leidt tot een subsidieverstrekking. De relatie tussen gemeente en subsidieontvanger is publiekrechtelijk van aard. Aangezien er voldoende tijd moet zijn om de aanvraag te analyseren en vervolgens met de subsidieaanvrager te overleggen over de offerte, zal deze vóór 1 april moeten worden ingediend.

Lid 2

Het is van belang dat de subsidieaanvrager inzicht verschaft in de kosten die met de uitvoering van de diverse activiteiten gemoeid zullen zijn, zoveel mogelijk in de vorm van een zogenaamde productenbegroting, waarbij per activiteit de baten en lasten in beeld zijn. Ter beoordeling van de vraag in hoeverre de subsidieaanvrager zelf de activiteiten kan bekostigen, is inzicht nodig in de vermogenspositie van de aanvrager zelf en in die van eventueel gelieerde rechtspersonen.

Om op resultaat te kunnen (bij)sturen wordt verwacht dat de subsidieaanvrager niet alleen de geplande activiteiten opsomt, maar tevens aangeeft welke concrete, meetbare prestaties daaruit voortvloeien en welke resultaten (d.w.z. gevolgen bij de gebruikers/deelnemers of de maatschappelijke baat) daarmee bereikt zouden moeten worden, en hoe deze beoogde resultaten voortvloeien uit de beleidsdoelstellingen van de gemeente (zie de definitie van activiteitenplan in artikel 1, onder i.).

Artikel 12

Bij budgetsubsidiëring gaat het vooral om het leveren van de afgesproken prestaties en het daarmee behaalde resultaat. Dat wat van de subsidieontvanger verlangd wordt, dient in meetbare prestaties te worden uitgedrukt. Hierop is het inhoudelijke overleg vooral gericht.

Artikel 13

Op basis van dit artikel is het mogelijk te kiezen voor zowel een subsidiebeschikking waarbij subsidie wordt verleend (vierde lid) – in dat geval vindt achteraf ook een subsidievaststelling plaats (zie art. 21, eerste lid), waarbij wordt nagegaan of de subsidieontvanger o.a. de prestaties heeft geleverd – als voor een subsidiebeschikking waarbij de subsidie direct wordt vastgesteld. In dat laatste geval vindt dus achteraf geen vaststelling van de subsidie meer plaats.

Wanneer voor een instelling de output (producten of diensten) vrij nauwkeurig te meten is (homogene prestatieformulering) en er door de toegepaste normering een directe koppeling bestaat met het budget (een prijs per eenheid prestatie), dan is het mogelijk over te gaan tot ‘afrekenen op basis van gehaalde prestaties’. Wanneer de prestaties niet worden gehaald, speelt dat dus een rol bij de vaststelling van de subsidie. De sanctionering kan dan gelegen zijn in het lager vaststellen van de subsidie dan bij de subsidieverlening was bepaald.

Wanneer lid vier niet wordt toegepast en het dus een directe subsidievaststelling betreft, is er toch na afloop van het subsidietijdvak een sanctie mogelijk indien niet is voldaan aan de subsidieverplichtingen. Dit kan volgens art. 4:49 Awb, eerste lid, onder c. Volgens dit artikel kan het bestuursorgaan (in dit geval de raad) de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, o.a. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Zie hiervoor art. 21, vijfde lid van deze verordening. Deze bepaling kan dus ook gelden wanneer sprake is van een directe subsidievaststelling.

Een sanctionering bij ‘slecht presteren’ kan trouwens in beide gevallen altijd nog liggen in het niet meer of minder krijgen van subsidie in de toekomst. Art. 4:51 Awb schrijft dan wel een ‘redelijke termijn’ voor. Dat geldt wanneer een subsidieontvanger minimaal drie jaar subsidie heeft gekregen.

Overigens heeft art 4:51 Awb in algemene zin betrekking op de procedure die van toepassing is op het geheel of gedeeltelijke weigeren van subsidie voor een aansluitende subsidieperiode, ingeval er al drie jaar of meer subsidie is gegeven voor dezelfde activiteit(en). De gemeente moet hierbij namelijk een redelijke termijn in acht nemen. Dat betekent o.a. dat de instelling tijdig moet horen (van het college van B&W) dat er een subsidievermindering of -stopzetting op handen is. De gemeente is echter niet verantwoordelijk voor de (financiële) gevolgen van de subsidievermindering of -stopzetting. In het verleden heeft de gemeente Horst aan de Maas kenbaar gemaakt aan instellingen dat eventuele wachtgeldverplichtingen ingevolge cao's die voor hun personeel gelden een verantwoordelijkheid van de instelling zijn, en niet van de gemeente. De gemeente heeft met deze cao's niets van doen, en zal mogelijke extra kosten voor instellingen dan ook niet vergoeden. Deze beleidslijn wordt bestendigd.

Lid 1

In de Algemene wet bestuursrecht wordt als termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven acht weken genoemd. Wanneer acht weken niet mogelijk is, dient de aanvrager daarvan in kennis te worden gebracht en een redelijke termijn genoemd te worden waarbinnen de beschikking wel tegemoet gezien kan worden. Het mag duidelijk zijn dat vanwege de inpassing van de subsidiebehandeling binnen het begrotingstraject en vanwege het benodigde overleg, geen sprake kan zijn van een termijn van acht weken en daarom gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid een andere termijn aan te houden.

Artikel 14

Leden 1 en 2

Het systeem van budgetsubsidiëring gaat ervan uit dat een eenmaal toegekende subsidie in principe niet meer wordt teruggevorderd, tenzij sprake is van toepassing van art. 21, vierde lid, of van een sanctie bij het niet nakomen van de subsidieverplichtingen. Dit betekent dat een eventueel batig exploitatiesaldo behouden blijft voor de subsidieontvanger. Wel kan rekening worden gehouden met de opgebouwde reserves, ongeacht de oorsprong ervan. De gemeente kan hiervoor grenzen stellen; e.e.a. zal in de subsidiebeschikking moeten worden aangegeven.

Lid 3

Indien een subsidieontvanger in het verleden middelen, bijvoorbeeld naar aanleiding van een batig exploitatiesaldo, heeft ondergebracht in een aan haar gelieerde stichting of andere rechtspersoon, dan wordt bij de bepaling van (de hoogte van) een subsidie rekening gehouden met dergelijk vervreemd vermogen. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat allerlei steun- of nevenstichtingen (blijven) bestaan, die materieel tot doel hebben om met gemeentesubsidie verkregen middelen aan het zicht van de subsidieverlener te ontrekken, dan wel toepassing van art.14 te omzeilen.

Steunstichtingen die niet een dergelijk doel beogen, kunnen worden uitgezonderd van de toepassing van de hier bedoelde bepaling; zulks is ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

Artikel 17

De term "voorschot" is in plaats van “betaling” nevenschikkend gebruikt. Van een voorschot is sprake indien na afloop van de subsidieperiode de subsidie nog vastgesteld moet worden.

Artikel 19

Lid 2

Art. 4:70 Awb bepaalt dat, indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, de subsidieontvanger daarvan zonder uitstel mededeling doet aan het bestuursorgaan (i.c. burgemeester en wethouders) onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 20

Het jaarverslag heeft de functie van eindrapportage over subsidies (met een looptijd van één jaar). Bij meerjarige subsidies is het jaarverslag de rapportage over één jaar van de subsidieperiode; met het verslag over het voorlaatste jaar moet voldoende inzicht geven over de uitvoering van de verplichtingen behorend bij de budgetsubsidie tot dan toe, met het oog op het overleg van de nieuwe periode.

Het activiteitenverslag moet inzicht geven in de vraag of de verplichtingen behorend bij de budgetsubsidie zijn nagekomen (met name of de prestaties zijn gehaald), of de activiteiten efficiënt zijn verricht, of met de prestaties het beoogde resultaat is gerealiseerd en of dat effectief is geweest.

Lid 3

Art. 4:80 Awb is van overeenkomstige toepassing verklaard, wat betekent dat het activiteitenverslag de “aard en omvang” van de activiteiten beschrijft en een vergelijking bevat “tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen”.

Lid 4

Art. 4:78 Awb is van toepassing verklaard, wat onder mee betekent dat de accountant nagaat of het activiteitenverslag met het financiële verslag verenigbaar is (zijn de kosten goed toegerekend naar de activiteiten).

Artikel 21

Lid 3

Art. 4:46, tweede en derde lid, Awb luidt:

“2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of hoorde te weten.

    • 3.

      Voorzover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.”

Lid 4

Art. 4:48 Awb luidt:

“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

  • a)

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b)

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c)

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d)

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of hoorde te weten, of met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • e)

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.”

Art. 4:50 Awb luidt:

“1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

  • a)

    voorzover de subsidieverlening onjuist is;

  • b)

    voorzover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting verzetten, of

  • c)

    in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

    • 2.

      Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a. of b., vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidieontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.”

Lid 5

Art. 4:49 Awb, eerste lid, luidt:

“Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

  • a.

    op grond van feiten en omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

  • b.

    indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

  • c.

    indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.”

Artikel 22

Deze bepaling maakt het o.a. mogelijk dat de gemeente steekproefsgewijs de verslagen van de subsidieontvangers checkt door nadere gegevens op te vragen.

Artikel 25

Wanneer subsidie is verstrekt waarmee een vermogen is verworven, is de subsidieontvanger bij o.a. beëindiging van de subsidie, bij de beëindiging van de activiteiten of bij de ontbinding van de rechtspersoon, een vergoeding verschuldigd aan de gemeente. De vergoeding wordt door burgemeester en wethouders na overleg met de subsidieontvanger vastgesteld. De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders op de hoogte zijn gekomen of konden zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan. Bij de bepaling van de vergoeding houden burgemeester en wethouders rekening met de mate waarin de subsidie heeft bijgedragen tot de aanwas van het vermogen.

Dit is onder meer van toepassing indien met subsidie eigendommen zijn verworven. Onder eigendommen dienen zowel roerende als onroerende zaken te worden verstaan.

Hoofdstuk 5

In dit hoofdstuk zijn slechts de administratieve aspecten van de stimuleringssubsidies aangegeven.

De meer inhoudelijke eisen en de te hanteren tel-eenheden worden in nadere regels opgenomen. In het laatste geval gebeurt dat in het toetsingskader.

Hoofdstuk 6

Er kan reden zijn om projectsubsidies toe te kennen, bijvoorbeeld voor onvoorziene activiteiten die passen in het gewenste voorzieningenaanbod (indien op de gemeentebegroting daarvoor middelen zijn gereserveerd). Vaak zijn stelposten aanwezig in de begroting.

Een projectsubsidie kan materieel het karakter krijgen van een budget- of investeringssubsidie. De vorm is afhankelijk van de (prestatie-)verplichtingen die aan een projectsubsidie worden gesteld en de vraag óf, en zo ja hoe, de subsidie wordt vastgesteld.

Indien de gemeente nadrukkelijk inhoudelijk wil sturen en bepaalde resultaten wil zien, zal de projectsubsidie de vorm kunnen krijgen van een budgetsubsidie. Doordat het tweede en derde lid van art. 33 facultatief zijn geformuleerd, zijn alle mogelijkheden open. Het ligt in de verwachting dat daar waar een vervolg van de projectsubsidieverstrekking in het nieuwe subsidiejaar in de rede ligt, dan de gewone procedure ingevolge de hoofdstukken drie, vier of vijf gevolgd zal worden.

Het is van groot belang dat de raad de budgetten voor subsidies zo integraal mogelijk ter beschikking stelt en – samen met burgemeester en wethouders – verstrekt. Ook moet worden voorkomen dat onevenredig veel tijd gestoken wordt in de behandeling van tussentijdse subsidieaanvragen. Daarom zouden bij budgetsubsidies, waarbij onderhandeld is over welke taken de subsidieontvanger gaat verrichten, en gelet op de mogelijkheden die de subsidieontvanger heeft om met middelen te schuiven, aanvullende subsidies niet meer nodig moeten zijn. Tussentijdse subsidieaanvragen van de kant van instellingen die al een budgetsubsidie krijgen worden daarom niet ontvankelijk verklaard (zie art. 32, vierde lid). Nieuwe ontwikkelingen behoren deze instellingen te kunnen opvangen binnen de reeds toegekende subsidie. Hierop wordt een uitzondering gemaakt indien de gemeente zelf aan de instelling vraagt om een subsidieverzoek in te dienen, bijvoorbeeld als behartiger van belangen van groepen burgers die zelf moeilijk subsidie kunnen aanvragen, of als er specifieke (Rijks)middelen beschikbaar komen die niet voorzien waren tijdens de onderhandelingen over het (budget-)subsidie.