Regeling vervallen per 01-05-2013

Toeslagenverordening WWB gemeente Houten

Geldend van 01-11-2012 t/m 30-04-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening WWB gemeente Houten

De raad van de gemeente Houten;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 4 september 2012;

 

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de:

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE HOUTEN

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Houten

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van gemeente Houten

    • d.

      de gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • f.

      woonkosten:

      • I.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      • II.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2. Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2

Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 WWB, bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar:

  • a.

    0 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • b.

    0 procent van de gehuwdennorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

  • a.

    10 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • b.

    0 procent van de gehuwdennorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

  • a.

    een thuisinwonend kind dat een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het

    normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 Wsf 2000;

  • b.

    medebewoners die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huren opbasis van een commerciële huurovereenkomst.

Hoofdstuk 3

Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4. Verlagen norm gehuwden

  • 1. De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor belanghebbenden die met één of meer anderen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien binnen de periode van een half jaar waarin deelname aan onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering en/of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten is beëindigd, een beroep op de wet wordt gedaan (artikel 28 van de wet).

  • 2. De verlaging is bedoeld in het eerste lid bedraagt het volledige bedrag uit artikel 25, tweede lid van de wet.

  • 3. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien betrokkene op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor tenminste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een voorziening als bedoel in artikel 9, eerste lid van de wet.

  • 4. De verlaging als bedoeld in het derde lid bedraagt het volledige bedrag uit artikel 25, tweede lid van de wet.

  • 5. De in lid 2 en 4 genoemde verlagingen duren maximaal 6 maanden voort vanaf het moment van de ingangsdatum van de bijstandsverlening. De werkelijke duur van de periode waarin verlaging plaatsvindt is afhankelijk van de periode die resteert, indien van de 6 maandenperiode de duur van de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening wordt afgetrokken.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    40 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    60 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    70 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB.

Artikel 9. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 november 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2.

    Tot 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB

  • 3.

    De toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Houten, zoals vastgesteld op 27 maart 2012, is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB. Per 1 januari 2013 wordt de toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Houten, zoals vastgesteld op 27 maart 2012, ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Houten van 23 oktober 2012

De Raad voornoemd,

de griffier

de voorzitter

P.M.H. van Ruitenbeek 

C.H.J. Lamers

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB gemeente Houten

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • het kunnen delen van kosten met een ander door een gehuwden;

  • de woonsituatie;

  • de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening WWB gemeente Houten

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: ge huwden norm

Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen van 21 tot 65 jaar als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.

Lid 2 onderdeel e: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel f: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.

Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van gehuwden of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 3 lid 1 onderdeel b van deze verordening).

Lid 2 en 3

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 en 4 van deze verordening. In het derde lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het vierde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar.

Lid 4

Het bepaalde in de artikelen 25 en 26 WWB over het kunnen delen van kosten met thuisinwonende kinderen, ziet alleen op kinderen van 18 jaar of ouder.

Er is sprake van een zelfde situatie bij kinderen van 16 of 17 jaar die nog thuis wonen, maar zoveel verdienen dat ze niet meer als ten laste komend kind kunnen worden aangemerkt. Deze kinderen zijn dan immers niet meer in de bijstand van de ouder(s) begrepen, evenals kinderen van 18 jaar en ouder (het enige verschil is dat kinderen van 18 jaar en ouder zelf voor bijstand in aanmerking kunnen komen). In de wet is voor deze situatie (thuisinwonende kinderen van 16/17 jaar die niet meer in de bijstand begrepen zijn) niets geregeld als het gaat om kosten delen. In deze toeslagenverordening heeft gemeente Houten op dit punt zelf beleid geformuleerd.

Artikel 4. Verlagen gehuwdennorm

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

Artikel 4 lid 2 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 4 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Geen woonkosten

In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:

  • a.

    indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

  • b.

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • ·

    bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 5 lid 1 onderdeel b van deze verordening van toepassing);

  • ·

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • ·

    indien een derde, bijvoorbeeld onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 20022003, 28 870, nr. 3, p. 5455).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.

Geen woning wordt bewoond

In artikel 5 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van daken thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen.

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat daken thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van slechts 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

Artikel 6 lid 1: In artikel 28 van de WWB wordt bepaald dat het voor de schoolverlater niet aantrekkelijk moet zijn de opleiding te verlaten en aansluitend bijstand aan te vragen of de opleiding zelfs voortijdig te verlaten om via de bijstand een hoger inkomen te verwerven dan ten tijde van de studie. Dit kan bereikt worden door verlaging van de uitkering. De leeftijd van de schoolverlater kan tot 27 jaar zijn.

Artikel 6 lid 2 en 4: er is een reden om de uitkering te verlagen meteen bedrag gelijk aan de toeslag uit artikel 25, lid 2 WWB.

Artikel 6 lid 3: voor de jongere tot 25 jaar die ten minste de helft van de werkweek een opleiding volgde moet ook van het vangnet van bijstandsverlening worden afgehouden door het te bereiken financieel voordeel af te nemen. De overige uren naast de opleiding moeten volstaan om middels arbeid of anderszins in het bestaan te kunnen voorzien.

Artikel 6 lid 5: de verlaging van de norm kan op grond van artikel 28 WWB maximaal 6 maanden voortduren. De 6 maanden periode gaat in op het moment van de beëindiging van de opleiding. Indien binnen de 6 maanden een beroep op de bijstand wordt gedaan wordt gedurende de nog resterende maanden tot verlaging overgegaan. Zo wordt bereikt dat degene die zich het snelst meldt voor bijstand het langst wordt geconfronteerd met de verlaging en vice versa. Dit alles uiteraard met het doel de bijstand als alternatief om de bestaanskosten te bestrijden, onaantrekkelijk te maken.

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anticumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 6 lid 2 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.