Regeling vervallen per 01-01-2012

Bijstandsverordening WWB

Geldend van 01-08-2007 t/m 31-12-2011

Intitulé

Bijstandsverordening WWB

Bijstandsverordening WWB

Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 1 - Begripsbepalingen

Artikel 1. De begrippen

Hoofdstuk 2 - Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 2. Hoogte van de toeslag

Hoofdstuk 3 - Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 3. Het delen van kosten

Artikel 4. Woonsituatie

Artikel 5. Schoolverlaters

Artikel 6. Alleenstaande van 21 of 22 jaar

Artikel 7. Verzorgingsbehoevende

Artikel 8. Anticumulatie

Hoofdstuk 4 - Slotbepalingen

Artikel 9. Uitvoering

Artikel 10. Inwerkingtreding

Artikel 11. Citeertitel

Toelichting

----------------------------------------------------------------------------------------

Hoofdstuk 1 - Begripsbepalingen

Artikel 1. De begrippen

1.In deze verordening wordt verstaan onder

a. De wet

De Wet werk en bijstand.

b. Alleenstaa n de

De ongehuwde van 21 jaar tot 65 jaar, die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

c. Alleenstaa n de ouder

De ongehuwde van 21 tot 65 jaar, die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

d. Gehuwden

Personen van 21 jaar of ouder die gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben.

e. Kind

Het in Nederland woonachtige eigen of stiefkind.

f. Ten laste kome n de kind

Het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.

g. Belanghe b ben de

Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

h. Woning

Een woning, een woonwagen of een woonschip.

i. Woonkosten

De kosten van het bewonen van een woning bestaande uit huur of eigenaarslasten, kosten van energie en water, evenals de op de woning betrekking hebbende verzekeringen en belastingen.

j. Hoofdverblijf

Het adres waar betrokkene woont.

k. Bijstand s norm

Het basisbedrag voor een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden genoemd in artikel 21 van de wet.

  • 2.

    Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 tot 65 jaar die met een persoon van 21 tot 65 jaar een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 3.

    Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 tot 65 jaar, die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4.

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 tot 65 jaar hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5.

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij tot 2 jaar voor de bijstandsaanvraag met elkaar gehuwd zijn geweest of tot 2 jaar voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    • d.

      zij op grond van een registratie als bedoeld in artikel 3, vierde lid onder d. van de wet worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het derde lid.

Hoofdstuk 2 - Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 2. Hoogte van de toeslag

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande van 21 tot 65 jaar of de alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. (artikel 30, lid 2, onder a, van de wet)

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande van 21 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar met zijn ten laste komend(e) kind(eren) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in het artikel 25, tweede lid van de wet genoemd maximum bedrag.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande van 21 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is, de helft van het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemd maximum bedrag.

  • 4. Een ouder of echtpaar tussen de 21 en 65 jaar met een inwonend niet ten laste komend kind waarvan het inkomen lager is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande als genoemd in artikel 21, onder a. van de wet, vermeerderd met de helft van het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet, kan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet delen.

Hoofdstuk 3 - Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 3. Het delen van kosten

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft (artikel 26 van de wet).

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de gehuwden de helft van het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

Artikel 4. Woonsituatie

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk ontbreken van woonkosten (artikel 27 van de wet).

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt de helft van het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 5. Schoolverlaters

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien binnen de periode van een half jaar waarin deelname aan onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering en/of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten is beëindigd, een beroep op de wet wordt gedaan. (artikel 28 van de wet)

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt het volledige bedrag uit artikel 25, tweede lid van de wet.

  • 3. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien betrokkene op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een voorziening als bedoel in artikel 9, eerste lid, van de wet.

  • 4. De verlaging als bedoeld in het derde lid bedraagt het volledige bedrag uit artikel 25, tweede lid van de wet.

  • 5. De in lid 2 en 4 genoemde verlagingen duren maximaal 6 maanden voort vanaf het moment van de ingangsdatum van de bijstandsverlening. De werkelijke duur van de periode waarin verlaging plaatsvindt is afhankelijk van de periode die resteert, indien van de 6 maandenperiode de duur van de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening wordt afgetrokken.

Artikel 6. Alleenstaande van 21 of 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 2 wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar verlaagd ten einde te voorkomen dat de totale hoogte van de uitkering een belemmering vormt voor de aanvaarding van werk (Artikel 29 van de wet).

  • 2. De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor een alleenstaande van 21 jaar verlaagd met het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag.

  • 3. De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor een alleenstaande van 22 jaar in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, verlaagd met de helft van het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximum bedrag.

  • 4. De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd indien hij lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, met het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemd maximum bedrag.

Artikel 7. Verzorgingsbehoevende

  • 1. De verlagingen uit dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op degene die een of meerdere personen met wie geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, voor hulp bij de dagelijkse verzorging in heeft wonen en op de verzorgingsbehoevende(n) die inwoont / inwonen bij een of meerdere personen met wie geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd;

  • 2. Wanneer, naast de verzorgingsbehoevende(n) en de verzorgende(n), nog een of meer anderen, waarmee geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, is het gestelde in het eerste lid niet van toepassing met betrekking tot de uitkering van de verzorgende(n).

Artikel 8. Anticumulatie

  • 1. De verlaging van de bijstandsnorm of toeslagen uit artikel 5 en 6 kunnen niet cumuleren. Alleen de verlaging van de grootste omvang wordt doorgevoerd (Artikel 30 lid 2 sub b van de wet).

  • 2. Buiten de in deze verordening genoemde gevallen worden geen verhogingen of verlagingen toegepast.

  • 3. Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm of afwijkende vaststelling van de toeslag vindt plaats onverminderd artikel 18, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 4 - Slotbepalingen

Artikel 9. Uitvoering

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2007.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van de Bijstandsverordening WWB, zoals vastgesteld door de raad in de vergadering van 16 december 2003.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Bijstandsverordening WWB.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad d.d. 10 juli 2007

De raad van de gemeente Houten,

De griffier, 

 de voorzitter,

N.C. Both

C.H.J. Lamers

Toelichting

Toelichting bij de bijstandsverordening WWB

Artikel 1, lid 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben, voor zover daarin voorkomend, een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand.

a.    Alleenstaande Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als een alleenstaande. Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder-kind) en een gezamenlijke huishouding vormen niet als gehuwden worden aangemerkt. Wanneer zij wel als gehuwden aangemerkt zouden worden, dienden zij ook in elkaar levensonderhoud te voorzien. Bloedverwanten vanaf de tweede graad kunnen dus wel een gezamenlijke huishouding vormen.

b.    Alleenstaande ouder Deze definitie hoeft in tegenstelling tot de voorgaande verordening niet te worden aangepast omdat de definitie in de wet tekort zou schieten. Ook in de begripsbepalingen van de WWB zijn bloedverwanten in de eerste graad uitgezonderd. Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen (jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijke zorg heeft voor een of meer kinderen, noch als alleenstaande ouder noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 18 WWB, vast te stellen welke landelijke norm op betrokkene van toepassing is.

c.    Gehuwden In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven wie gelijkgesteld worden met gehuwden.

d.    Kind Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren), of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip ‘kind’; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

e.    Ten laste komende kind Onder het ten laste komend kind wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

f.    Belanghebbende Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beide hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

g.    Woning Voor het begrip woning dient aangesloten te worden bij de Wet op de huurtoeslag (Wht). Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen of woonschip.

h.    Woonkosten De hier gehanteerde definitie van het begrip woonkosten sluit aan bij de modelverordening van de VNG.

Artikel 1, lid 5

Bij de begripsomschrijvingen is in lid 5 het gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 mei 2000(CRvB 98/7656) over artikel 3 lid 4 onder a van de Algemene bijstandswet (Abw), verwerkt. Een gezamenlijke huishouding wordt o.a. aanwezig geacht indien belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van de bijstand als gehuwden zijn aangemerkt. Het ‘eerder’ is van oneindig lang tot 2 jaar voorafgaand aan de aanvraag teruggebracht.

Artikel 2, lid 1

De verhoging van de norm is een bevoegdheid op grond van artikel 30 lid 2 WWB. Een alleenstaande ouder wordt geacht de woonlasten niet te kunnen delen met het kind of de kinderen. Vanwege de onmogelijkheid van het delen van de woonlasten als alleenstaande of alleenstaande ouder zijn de te verwachten schaalvoordelen afwezig en is het verstrekken van de volledige toeslag aan de orde. Aan alleenstaanden tussen de 18 en 21 jaar wordt ongeacht hun woonsituatie geen toeslag verstrekt noch een verlaging toegepast. Per geval dient bekeken te worden of er tot (verhaalbare) bijzondere bijstandsverlening dient te worden overgegaan. Indien er sprake is van een jongere meerderjarige alleenstaande ouder wordt de volledige toeslag op de norm verleend.

Artikel 2, lid 2

De toeslag wordt periodiek aangepast. Om die reden wordt volstaan met de verwijzing naar het artikel 25, lid 2 van de wet. Indien de schaalvoordelen van het kunnen delen van de woonkosten geheel afwezig zijn wordt een volledige toeslag toegkend.

Artikel 2, lid 3

Een aanvulling met een halve toeslag wordt gegeven indien er beperkte schaalvoordelen zijn, omdat kosten gedeeld kunnen worden.

Artikel 2, lid 4

Een inwonend kind dat niet ten laste van de bijstandsgerechtigde(n) komt en dat een inkomen onder het bijstandniveau voor zijn of haar situatie heeft, wordt geacht niet bij te kunnen dragen in de woonkosten. De ouder(s) heeft / hebben derhalve recht op de volledige toeslag.

Artikel 3

De bijstandsnorm voor gehuwden bevat reeds de toeslagcomponent die bij andere normen bovenop de basisnorm kan worden verstrekt. De norm voor gehuwden wordt geacht met alle noodzakelijke lasten rekening te houden. Indien duidelijk wordt dat de gehuwden bepaalde – in de norm besloten – kosten kunnen delen is er reden om de norm te verlagen. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 26 WWB. De verlaging is bepaalde op de helft van de toeslag uit artikel 25, lid 2 van de wet.

Artikel 4

Als de woonkosten geheel of gedeeltelijk ontbreken (bijvoorbeeld bij krakers), is er reden de toeslag of de bijstandsnorm te verlagen (artikel 27 WWB). Analoog aan de situatie onder de Algemene bijstandswet wordt ervoor gekozen deze verlaging bij voorrang op de toeslag toe te passen. Pas als er geen toeslag wordt verleend, zoals bij gehuwden, kan de norm worden aangepast.

Artikel 5, lid 1

In artikel 28 van de WWB wordt bepaald dat het voor de schoolverlater niet aantrekkelijk moet zijn de opleiding te verlaten en aansluitend bijstand aan te vragen of de opleiding zelfs voortijdig te verlaten om via de bijstand een hoger inkomen te verwerven dan ten tijde van de studie. Dit kan bereikt worden door verlaging van de uitkering. De leeftijd van de schoolverlater kan tot 27 jaar zijn.

Artikel 5, lid 2 en 4

Er is reden om de uitkering te verlagen met een bedrag gelijk aan de toeslag uit artikel 25, lid 2 WWB.

Artikel 5, lid 3

Voor de jongere tot 25 jaar die ten minste de helft van de werkweek een opleiding volgde moet ook van het vangnet van bijstandsverlening worden afgehouden door het te bereiken financieel voordeel af te nemen. De overige uren naast de opleiding moeten volstaan om middels arbeid of anderszins in het bestaan te kunnen voorzien.

Artikel 5, lid 5

De verlaging van de norm kan op grond van artikel 28 WWB maximaal 6 maanden voortduren. De 6 maanden periode gaat in op het moment van de beëindiging van de opleiding. Indien binnen de 6 maanden een beroep op de bijstand wordt gedaan wordt gedurende de nog resteren maanden tot verlaging overgegaan. Zo wordt bereikt dat degene die zich het snelst meldt voor bijstand het langst wordt geconfronteerd met de verlaging en vice versa. Dit alles uiteraard met het doel de bijstand als alternatief om de bestaanskosten te bestrijden, onaantrekkelijk te maken.

Artikel 6, lid 1

Deze verlagingsbevoegdheid voor 21- en 22-jarigen is opgenomen in artikel 29 WWB. De bijstand wordt op deze manier onaantrekkelijk ten opzichte van het aanvaarden van arbeid.

Artikel 6, lid 2

Om de bijstandsverlening voor jongeren van 21 onaantrekkelijk te maken is er reden om de uitkering met de maximale toeslag te verlagen.

Artikel 6, lid 3

Om de bijstandsverlening aan zelfstandig wonende jongeren van 22 onaantrekkelijk te maken is er reden om de uitkering met de helft van de maximale toeslag te verlagen.

Artikel 6, lid 4

Om de bijstandsverlening aan de samenwonende jongere van 22 onaantrekkelijk te maken is er reden om de uitkering met de maximale toeslag te verlagen.

Artikel 7

Of er sprake is van verzorgingsbehoeftigheid wordt vastgesteld aan de hand van medisch onderzoek. Er is sprake van verzorgingsbehoeftigheid indien bij niet-verlening van verzorging aan de verzorgingsbehoeftige, opname in een instelling voor verpleging of verzorging noodzakelijk zijn. Het verzorgen van een persoon – waarvan de noodzaak tot zorg vast staat - moet niet onaantrekkelijk gemaakt worden middels korting van de uitkering van de verzorgingsbehoeftige of verzorgende. Als er sprake is van een gezamenlijke huishouding geldt deze vrijstelling niet. Indien naast de verzorgingsbehoeftige en de verzorgende, nog een of meerder personen inwonen wordt de normale korting toegepast op de verzorgingsbehoeftige en de verzorgde. De inwonende andere(n) wordt / worden geacht te delen in de kosten van levensonderhoud.

Artikel 8, lid 1

Om te voorkomen dat meer dan één van hierboven genoemde situaties op een individueel geval betrekking kunnen hebben, wordt cumulatie van verlagingen uitgesloten. Als er verlaagd moet worden, wordt met de verlaging van de grootste omvang gerekend. De kleinere verlaging uit de cumulatie wordt geacht besloten te liggen in de wel doorgevoerde verlaging. Het niet kunnen cumuleren is gebaseerd op artikel 30 lid 2 onder b. van de WWB.

Artikel 8, lid 2

De verordening wordt voor wat betreft de te regelen gevallen geacht uitputtend te zijn. Een bepaling dat in gevallen (waarvoor niet genoemde categorieën en criteria gelden) waarin de verordening niet voorziet B&W beslist, is in strijd met artikel 30, lid 3, WWB.

Artikel 8, lid 3

Hierin wordt bepaald dat artikel 18, lid 1 WWB, dat regelt dat de bijstand dient te worden afgestemd op de persoonlijke omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon, niet strijdig is met de bepalingen uit de verordening.