Regeling vervallen per 11-10-2012

Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering

Geldend van 01-07-2010 t/m 10-10-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering

De raad van de gemeente Houten heeft het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 juni 2010, nr. BWV10.0312 gelezen en besluit; 

overwegende dat het gewenst is om regels vast te stellen voor; 

overwegende dat het gewenst is om de Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering te actualiseren; 

gelet op Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening jongeren, Inkomensregelingen ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers/zelfstandigen;

vast te stellen de

Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

Begrippen in deze beleidsregels hebben – tenzij anders vermeld – dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand.

In deze beleidsregels en daarop gebaseerde regels en afspraken wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: Wet werk en bijstand;

  • b.

    inlichtingenplicht: de plicht mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, als geformuleerd in artikel 17 van de wet;

  • c.

    niet verwijtbare vordering: een vordering die niet het gevolg is van tweede of latere schending van de inlichtingplicht;

  • d.

    verwijtbare vordering: een vordering die het gevolg is van tweede of latere schending van de inlichtingenplicht;

  • e.

    signaal: relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout, dat het college op grond daarvan actie had moeten ondernemen.

§ 2 Herziening en intrekking

Artikel 2 Bevoegdheid tot herziening en intrekking

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van bijstand, zoals geregeld in artikel 54 lid 3 en lid 4 van de wet, tenzij artikel 16 van de wet zich daartegen verzet.

§ 3 Terugvordering

Artikel 3 Bevoegdheid tot terugvordering

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand, zoals geregeld in artikel 58 en 59 van de wet, tenzij er sprake is van één van de in artikel 4 genoemde situaties.

Artikel 4 Afzien van terugvordering

  • 1. In afwijking van artikel 3 besluit het college geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering als:

    • a.

      het besluit tot terugvordering genomen zou worden langer dan zes maanden na ontvangst van het signaal op grond waarvan het besluit tot toekenning van bijstand zou moeten worden ingetrokken of herzien;

    • b.

      de arbeidsinschakeling door de terugvordering ernstig wordt belemmerd, tenzij het gaat om een terugvordering van een voorschot of terugvordering van een verwijtbare vordering waarbij de periode gelegen tussen de onderhavige en vorige schending korter dan 12 maanden is;

    • c.

      er sprake is van een dringende reden.

  • 2. In afwijking van artikel 3 kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering van een verwijtbare vordering waarbij de periode gelegen tussen de onderhavige en vorige schending van de inlichtingenplicht korter dan 12 maanden is, als de arbeidsinschakeling ernstig wordt belemmerd.

  • 3. Het college ziet af van terugvordering als het terug te vorderen bedrag minder dan € 100 bedraagt, tenzij het gaat om terugvordering van een voorschot of terugvordering van een verwijtbare vordering waarbij de periode gelegen tussen de onderhavige en vorige schending van de inlichtingenplicht korter dan 12 maanden is.

§ 4 Verhaal

Artikel 5 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhalen van de kosten van bijstand, uitsluitende zoals geregeld in artikel 62 sub a en b en 62 f van de wet, tenzij er sprake is van één van de in artikel 7 genoemde situaties.

Artikel 6 Bevoegdheid tot het indienen van verzoeken tot aanpassing

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot indienen van verzoeken tot wijziging en afwijkende vaststelling van het verhaalsbedrag, zoals geregeld in artikel 62e van de wet.

Artikel 7 Afzien van verhaal

In afwijking van artikelen 5 en 6 besluit het college geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal als:

  • 1.

    het op te leggen verhaalsbedrag minder dan € 50 per maand bedraagt;

  • 2.

    bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud wordt verstrekt aan een jongere als bedoeld in de wet WIJ;

  • 3.

    er sprake is van een dringende reden.

Artikel 8 Categoriaal afzien van verhaal

Het college kan groepen onderhoudsplichtigen aanwijzen voor welke zij besluit in afwijking van artikelen 5 en 6 geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal.

§ 5 Invordering

Artikel 9 Bevoegdheid tot verrekening

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening van de kosten van bijstand met een uitkering op grond van de wet, de WIJ, de IOAW, de IOAZ, het Bbz of de Wwik, als geregeld in artikel 60 lid 3 van de wet.

Artikel 10 Bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot invordering van kosten van bijstand bij dwangbevel, zoals geregeld in artikel 60 lid 2 van de wet.

Artikel 11 Aflossingshoogte vorderingen

Als de vordering niet in een keer kan worden voldaan:

  • 1.

    bedraagt de hoogte van de aflossing 6% van de toepasselijke bijstandsnorm als het gaat om een niet verwijtbare vordering;

  • 2.

    bedraagt de hoogte van de aflossing 10% van de toepasselijke bijstandsnorm als het gaat om een verwijtbare vordering;

  • 3.

    wordt de aflossing als genoemd in lid 1 en 2, als het inkomen van belanghebbende hoger is dan 115% van de toepasselijke bijstandsnorm, vermeerderd met 50% van het inkomen boven deze 115%; voor de vaststelling van het inkomen is paragraaf 3.4 van de wet van toepassing;

  • 4.

    wordt de aflossing op verzoek van belanghebbende in afwijking van het eerste lid lager vastgesteld als met deze lagere aflossing de vordering binnen 36 maanden kan worden afgelost;

  • 5.

    bedraagt de hoogte van de aflossing in afwijking van het 1e tot en met 4e lid bij dwanginvordering het verschil tussen het actuele inkomen en de beslagvrije voet.

Artikel 12 Uitstel van invordering

  • 1. Het college verleent op een met redenen omkleed verzoek van belanghebbende uitstel van betaling als aan belanghebbende in de periode van 24 maanden voorafgaand aan het verzoek geen uitstel is verleend.

  • 2. Het uitstel kan per periode dat het college een of meerdere vorderingen op belanghebbende heeft maximaal twee maal worden verleend.

  • 3. Het uitstel bedraagt over de in lid 2 genoemde periode maximaal 6 maanden.

Artikel 13 Opschorting van invordering

  • 1. Het college kan de invordering van een niet verwijtbare vordering opschorten als:

    • a.

      de opschorting een wezenlijke bijdrage levert aan de uitstroom naar arbeid;

    • b.

      belanghebbende tot dan toe aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan.

  • 2. De opschorting vangt aan op het moment dat de uitstroom een feit is.

  • 3. De opschorting eindigt als belanghebbende opnieuw een uitkering op grond van de wet gaat ontvangen.

  • 4. De opschorting duurt maximaal een jaar.

  • 5. De invordering kan slechts één maal op grond van dit artikel worden opgeschort.

Artikel 14 Afzien van invordering wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college ziet van verdere invordering van een niet verwijtbare vordering af indien:

  • a. te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

  • b. te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen zonder afzien van verdere invordering niet tot stand zal komen; en

  • c. de vordering tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang; en

  • d. (een deel van) de vordering niet gedekt wordt door pand of hypotheek.

  • 2. Het college ziet van verdere invordering van een verwijtbare vordering af indien voldaan is aan de vereisten van lid 1 en belanghebbende de vijf jaar na het ontstaan van de vordering heeft afgelost naar draagkracht.

Artikel 15 Afzien van invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. Het college kan afzien van verdere invordering van een niet verwijtbare vordering indien: belanghebbende gedurende de 36 maanden na de totstandkoming van de aflossingsafspraak volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan en tenminste 50% van de bruto vordering is afgelost.

  • 2. Het college kan op verzoek van belanghebbende afzien van verdere invordering van een niet verwijtbare vordering indien belanghebbende gedurende 90% van de maanden na de totstandkoming van de aflossingsafspraak volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de achterstallige verplichtingen tot het moment van verzoek voldoet en tenminste 50% van de bruto vordering en 100% van de wettelijke renten en kosten van invordering zijn afgelost.

  • 3. Het college kan op verzoek van belanghebbende afzien van verdere invordering van een niet verwijtbare vordering indien belanghebbende gedurende minder dan 90% van de maanden na de totstandkoming van de aflossingsafspraak volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de achterstallige verplichtingen tot het moment van het verzoek voldoet en tenminste 75% van de bruto vordering en 100% van de wettelijke rente en kosten van invordering zijn afgelost.

  • 4. In afwijking van lid 1 ziet het college (deels) niet af van invordering als (een deel van) de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek.

Artikel 16 Afzien van invordering bij afkoop

Het college kan van (verdere) invordering afzien:

  • a.

    van een niet verwijtbare vordering als belanghebbende in één keer een bedrag aflost dat samen met al gedane aflossingen tenminste 75% is van het bedrag dat in 36 maanden zou moeten worden afgelost;

  • b.

    het bedrag dat in één keer wordt afgelost als genoemd in lid 1 wordt vermeerderd met eventuele wettelijke rente en gemaakte kosten van invordering.

Artikel 17 Afzien van invordering na opschorting

Het college kan van (verdere) invordering afzien als de invordering is opgeschort op grond van artikel 12 en:

  • a.

    de invordering 12 maanden is opgeschort; en

  • b.

    belanghebbende in die periode inkomsten uit arbeid genoten heeft en na de opschortingsperiode van 12 maanden nog aan het werk is.

§ 6 Verhoging en brutering

Artikel 18 Bevoegdheid verhoging en brutering vordering

  • 1. Als moet worden overgegaan tot dwanginvordering, wordt de vordering verhoogd met invorderingskosten.

  • 2. Indien de vordering niet uiterlijk 31 december van het jaar waarin de vordering is opgeboekt is afgelost, wordt het restant van de vordering verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekering waarvoor de gemeente op grond op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, en de ziektekostenpremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3. Van brutering wordt afgezien indien:

    • a.

      het college er niet in slaagt de debiteur tijdig, binnen het kalenderjaar, op de hoogte te stellen van het ontstaan van de vordering;

    • b.

      noch het ontstaan van de vordering, noch het feit dat deze niet binnen het kalenderjaar kan worden afgelost aan te rekenen is aan de debiteur.

§ 7 Slotbepalingen

Artikel 19 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terugvordering en verhaal 2010”.

Toelichting bij Beleidsregels Terugvordering en Verhaal

Algemeen

Deze beleidsregels zijn om drie redenen opgesteld:

  • 1.

    De Wet werk en bijstand (WWB) kent een aantal bevoegdheden. Gekozen moet worden of – en zo ja in welke gevallen – we deze bevoegdheden gebruiken.

  • 2.

    De gemeenteraad heeft in de Handhavingsverordening WWB een aantal opdrachten over Terugvordering en Verhaal geformuleerd.

  • 3.

    Algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Vooral het gelijkheidsbeginsel vraagt erom over een aantal zaken afspraken met elkaar te maken.

Deze redenen geven direct weer wat er in de beleidsregels te vinden is. In paragraaf 1 staan enkele definities. In de paragrafen 2 tot en met 6 (Herziening en intrekking, Terugvordering, Verhaal, Invordering en Verhoging en brutering) vullen we de verschillende bevoegdheden uit de wet in (of niet), bieden we door de raad gevraagde uitwerking en maken we de nodige afspraken.

Deze beleidsregels hebben geen betrekking op de aflossing van bijstand die als lening is verstrekt. Pas als de afspraken in het kader van deze lening niet worden nagekomen wordt de lening omgezet in een terugvordering en zijn deze beleidsregels van toepassing.

Artikelsgewijs

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

Begrippen die al in de WWB zijn gedefinieerd, definiëren we in deze beleidsregels niet opnieuw. Dat zou misschien gemakkelijker zijn voor de lezer of gebruiker ervan, het zou betekenen dat bij een aanpassing van de wet ook deze beleidsregels opnieuw moeten worden vastgesteld.

Definiëring van het begrip “inlichtingenplicht” speelt een rol bij het belangrijke onderscheid tussen de “niet verwijtbare vordering” en de “verwijtbare vordering” in deze beleidsregels. Met hantering van dit onderscheid geven we gevolg aan het door raad gehanteerde uitgangspunt dat fraude niet mag lonen. Dit uitgangspunt is onder meer zichtbaar in artikel 3 lid 2 en artikel 5 lid 5 van de Handhavingsverordening WWB.

Het begrip “signaal” wordt in dit kader beperkt tot informatie van de klant zelf ontvangen wordt. Deze definiëring is nodig in het kader van toepassing van de zogenaamde zes-maanden-jurisprudentie. Meer hierover bij de toelichting op artikel 4.

§ 2 Herziening en intrekking

Artikel 2 Bevoegdheid tot herziening en intrekking

Artikel 54 van de wet biedt de mogelijkheid het besluit tot toekenning van bijstand in te trekken of te herzien. Door deze bevoegdheid te gebruiken wordt de bijstand rechtmatig verstrekt, en dat is belangrijk voor de verantwoording van de uitvoering van de WWB aan de raad en – indien bijvoorbeeld een beroep moet worden gedaan op een aanvullende uitkering – aan het rijk.

Bij terug- en invordering kan rekening gehouden worden met bijzondere omstandigheden. Het financiële resultaat van afzien van herziening of intrekking enerzijds en afzien van terugvordering of invordering anderzijds is gelijk. Toch is het in het licht van preventie goed het signaal aan klanten af te geven dat de uitkering altijd rechtmatig wordt vastgesteld (en met afzien van terug- of invordering op grond van bijzondere omstandigheden terughoudend te zijn).

§ 3 Terugvordering

Artikel 3 Bevoegdheid tot terugvordering

Artikel 58 en 59 bieden de mogelijkheid ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. Het college gebruikt deze bevoegdheid.

Uitgangspunt hierbij is – evenals bij het gebruik van de bevoegdheid tot herziening en intrekking – de rechtmatige verstrekking van bijstand. Daarnaast geldt voor verwijtbare vorderingen dat fraude niet mag lonen.

Artikel 4 Afzien van terugvordering

Op de hoofdregel uit artikel 3 bestaan vier uitzonderingen:

  • 1.

    het besluit tot terugvordering wordt niet binnen zes maanden na ontvangst van het signaal genomen;

  • 2.

    de arbeidsinschakeling wordt door de terugvordering ernstig belemmerd;

  • 3.

    het terug te vorderen bedrag is lager dan € 100;

  • 4.

    aanwezigheid van een dringende reden.

Het artikel is dwingend geformuleerd (“het college besluit” in plaats van “het college kan besluiten”). Hiermee doet het college recht aan jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (uitzondering 1), biedt zij de zekerheid dat de situatie en bijzondere omstandigheden van de debiteur worden gerespecteerd (uitzonderingen 2 en 4) en kiest zij voor een efficiënte inzet van publieke middelen (uitzondering 3).

Ad 1

Nu terugvordering van bijstand niet langer een plicht is maar een bevoegdheid, geldt ook de zogenaamde zes-maanden-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB stelt dat geen betalingen mogen worden teruggevorderd die gedaan zijn langer dan zes maanden na ontvangst van een signaal waaruit afgeleid had moeten worden dat de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. Trage besluitvorming aan de kant van het college wekt bij de klant het vertrouwen dat er niet tot terugvordering zal worden overgegaan.

Beperking van het begrip “signaal” tot informatie van de klant zelf – zie de definiëring in artikel 1 – betekent dat afzien of matiging van de terugvordering niet van toepassing is als het gaat om een signaal dat niet van de klant zelf afkomstig is en deze dus de inlichtingenplicht schendt. De klant die zelf niet de informatie aan het college verstrekt kan geen beroep doen op het feit dat het college door het uitblijven van een besluit vertrouwen zou hebben gewekt.

Ad 2

In artikel 4 is een relatie gelegd met uitstroombeleid. Het kan gebeuren dat de terugvordering zo’n claim legt op de situatie van de persoon en/of het gezin, dat dit een grote belemmering vormt voor het oppakken van noodzakelijke arbeidsgerichte activiteiten.

Factoren die een rol spelen bij de beoordeling van een dergelijke belemmering zijn:

  • -

    de aard van de vordering (inbegrepen de mate van verwijtbaarheid);

  • -

    recidive;

  • -

    aflossingsgedrag bij eventuele eerdere vorderingen;

  • -

    inspanningen van de klant zelf om het optreden van de belemmering te voorkomen.

Ten aanzien van niet verwijtbare vordering kent deze bepaling een dwingend karakter.

In het tweede lid van het artikel wordt ten aanzien van verwijtbare vordering de mogelijkheid gecreëerd op deze grond van terugvordering af te zien.

Ad 3

Het begrip “dringende reden” laat zich eigenlijk niet definiëren. De wetgever heeft het begrip bewust niet ingevuld. Ook de rechter geeft slechts sporadisch, en dan ook nog deels, invulling aan het begrip.

De laatste heeft wel gesteld dat het moet gaan om:

  • -

    gevolgen van de terugvordering voor de klant. Een ernstige situatie die door de terugvordering niet wordt verergerd, levert dus geen dringende reden op;

  • -

    onaanvaardbare financiële of sociale consequenties.

Zowel de jurisprudentie op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) als de WWB laat zien dat de rechtspraak zeer terughoudend is als het gaat om het vaststellen van de aanwezigheid van een dringende reden.

Ad 4

Op grond van een kosten-baten-afweging wordt ten onrechte betaalde bijstand lager dan € 100, het zogenaamde kruimelbedrag, niet teruggevorderd. Hiermee geven we vervolg aan de opdracht van de raad uit artikel 3 lid 1 van de Handhavingsverordening WWB een bedrag te bepalen waarboven bijstand wordt teruggevorderd (en waaronder dus niet!). In lijn met het 2e lid van hetzelfde artikel worden verwijtbare vorderingen hiervan uitgezonderd. Met de aantekening dat de herhaling van de schending van de inlichtingenplicht hier in opdracht van de raad in afwijking van artikel 1 onder a is gespecificeerd. Herhaling binnen 12 maanden in plaats van herhaling als zodanig. De bepaling omtrent het kruimelbedrag is ook niet van toepassing op de terugvordering van verstrekte voorschotten – dit zijn immers dikwijls kleine bedragen.

§ 4 Verhaal

Artikel 5 Bevoegdheid tot verhaal

Artikel 62 van de wet maakt het mogelijk kosten van bijstand te verhalen op:

  • -

    de echtgenoot (onder a);

  • -

    de ouder van een minderjarig kind (onder a);

  • -

    het minderjarige kind (onder a);

  • -

    de ex-echtgenoot – incluis de voormalig geregistreerd partner (onder b);

  • -

    de ouder van het meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend (onder c).

Artikel 62f van de wet maakt het mogelijk kosten van bijstand te verhalen op:

  • -

    de persoon die van degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gehad en met deze middelen rekening zou zijn gehouden, tenzij de schenker niet kon voorzien dat hij of zij bijstand zou gaan ontvangen (onder a);

  • -

    de nalatenschap als: bijstand en onrechte is verleend en er voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden (onder b sub 1) of bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht (onder b sub 2).

Het college gebruikt de mogelijkheid tot verhaal in alle mogelijke situaties, behalve op de ouder van het meerderjarige kind dat bijzondere bijstand ontvangt voor levensonderhoud of heeft ontvangen (artikel 62 onder c). Hiermee wordt invulling gegeven aan de opdracht van de raad in artikel 4 lid 1 van de Handhavingsverordening WWB.

De onderhoudsplicht ten aanzien van jongeren (18 tot en met 20 jaar) die aanvullende bijstand ontvangen komt in de praktijk zeer weinig voor. Bovendien is er niet zelden sprake van een verstoorde relatie met de ouder of ouders. Verhaal op de ouder leidt mogelijk tot een ongewenste verslechtering van de relatie. Ook gelet op de kosten die met vaststelling en invordering gemoeid zijn, is het verantwoord verhaal op deze groep ouders achterwege te laten. Hiermee wordt invulling gegeven aan de opdracht van de raad in artikel 4 lid 2 van de Handhavingsverordening WWB.

Artikel 6 Bevoegdheid tot het indienen tot verzoeken tot aanpassing

Artikel 62evan de wet maakt het voor het college mogelijk het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag door de rechter te laten wijzigen als:

  • -

    er gewijzigde omstandigheden zijn;

  • -

    er redenen zijn de maximale of gestelde termijn te verlengen;

  • -

    de oorspronkelijke uitspraak niet voldeed aan de geldende maatstaven;

  • -

    de rechter bij de uitspraak geen rekening heeft kunnen houden met alle relevante gegevens en omstandigheden.

Het college gebruikt in voorkomende gevallen deze bevoegdheid. Hiermee wordt verdere invulling gegeven aan de opdracht van de raad in artikel 4 lid 1 van de Handhavingsverordening WWB.

Artikel 7 Afzien van verhaal

Op de hoofdregels uit artikel 5 en 6 bestaan twee uitzonderingen:

  • 1.

    het verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand;

  • 2.

    er sprake is van een dringende reden.

Het artikel is dwingend geformuleerd (“het college besluit” in plaats van “het college kan besluiten”). Hiermee biedt het college de zekerheid dat de situatie en bijzondere omstandigheden van de debiteur worden gerespecteerd (uitzonderingen 2) en kiest zij voor een efficiënte inzet van publieke middelen (uitzondering 1).

Ad 1

Op grond van een kosten-baten-afweging wordt verhaalsbedrag lager dan € 50 per maand, het zogenaamde kruimelbedrag, niet verhaald. Hiermee geven we vervolg aan de opdracht van de raad uit artikel 4 lid 1 van de Handhavingsverordening WWB een bedrag te bepalen waarboven bijstand wordt verhaald (en waaronder dus niet!).

Ad 2

Het begrip “dringende reden” laat zich eigenlijk niet definiëren. De wetgever heeft het begrip bewust niet ingevuld. Ook de rechter geeft slechts sporadisch, en dan ook nog deels, invulling aan het begrip.

De rechter heeft wel gesteld dat het moet gaan om:

  • -

    gevolgen van verhaal voor de derde. Een ernstige situatie die door het verhaal niet wordt verergerd, levert dus geen dringende reden op;

  • -

    onaanvaardbare financiële of sociale consequenties.

Zowel de jurisprudentie op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) als de WWB laat zien dat de rechter zeer terughoudend is als het gaat om het vaststellen van de aanwezigheid van een dringende reden.

Artikel 8 Categoriaal afzien van verhaal

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid groepen onderhoudsplichtigen aan te wijzen voor wie wordt afgezien van verhaal. Dat kan zijn op grond van de situatie van de klant, maar ook op basis van verwacht rendement van verhaalsactiviteiten.

Het biedt het college onder meer de mogelijkheid nadere invulling te geven aan een efficiënte inzet van publieke middelen, door een vorm van risicoanalyse – of liever gezegd: kansanalyse – toe te passen op haar verhaalsactiviteiten: inzetten daar waar de meeste opbrengst te verwachten is.

§ 5 Invordering

Artikel 9 Bevoegdheid tot verrekening

Artikel 60 lid 3 van de wet biedt de mogelijkheid een vordering te verrekenen met een uitkering op grond van de wet, of een van de andere uitkeringen die door de gemeenten worden verstrekt: WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz en Wwik. Op deze wijze worden kosten van invordering vermeden, onder meer omdat bij verrekening geen gebruik hoeft te worden gemaakt van een dwangbevel.

Artikel 10 Bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel

Artikel 60 lid 2 van de wet biedt de mogelijkheid de kosten van bijstand bij dwangbevel in te vorderen. Het ligt in de rede hiervan gebruik te maken. Het dwangbevel levert de executoriale titel op om over de te gaan tot verdere invordering in de vorm van:

  • -

    vereenvoudigd derdenbeslag;

  • -

    beslag op bezittingen;

  • -

    uitwinnen van zekerheden als pand en hypotheek.

Artikel 11 Aflossingshoogte vorderingen

Uit de eerste zin van dit artikel blijkt dat het vaststellen van beleidsregel ten aanzien van de hoogte van de aflossing niets afdoet aan het uitgangspunt dat vorderingen in principe in een keer worden voldaan.

Omdat veel van onze (ex-)klanten dit niet kunnen, zijn de beleidsregels voor aflossingshoogte opgesteld om de uitvoering eenduidig te laten zijn op deze wijze invulling te geven aan het gelijkheidsbeginsel.

Opnieuw vanuit het oogpunt dat fraude niet mag lonen, wordt onderscheid gemaakt tussen niet verwijtbare en verwijtbare vorderingen: in het eerste geval wordt maandelijks minder afgelost dan in het tweede geval (lid 1 en 2).

Als er meer inkomen genoten wordt dan de bijstandsnorm kan er ook meer worden afgelost. Dit komt tot uiting in het derde lid. In dit lid is gesteld dat zolang het inkomen niet toeneemt tot boven de 115% van de geldende bijstandsnorm, de aflossing ongewijzigd blijft.

Als de vordering in 36 maanden geheel kan worden afgelost met een lager maandelijks aflossingsbedrag dan op grond van lid 1 tot en met 3 zou gelden, dan kan het aflossingsbedrag lager worden vastgesteld (lid 4). Dit gebeurt alleen op verzoek van de debiteur.

Als er sprake is van dwangvordering (beslag) geldt nog slechts de bescherming van de beslagvrije voet.

Artikel 12 Uitstel van invordering

Er kunnen redenen zijn dat de debiteur tijdelijk niet in staat is aan zijn of haar aflossingsverplichtingen te voldoen. Een onverwachte (grote) uitgave kan zo’n reden zijn.

Een verzoek van de debiteur om uitstel van betaling kan worden gehonoreerd als deze de laatste 24 maanden geen uitstel heeft gehad.

Er kan maximaal twee keer uitstel, voor in totaal maximaal 6 maanden worden verleend per periode dat belanghebbende debiteur is. Dit betekent dat als er een tweede vordering naast een bestaande ontstaat, er geen nieuwe rechten op uitstel ontstaan. Nieuwe rechten ontstaan wel als er een tweede vordering ontstaat terwijl de eerste is afgelost. De in lid 1 genoemde 24-maanden-eis is onverkort van kracht.

Artikel 13 Opschorting van invordering

Dit artikel biedt casemanagers de gelegenheid het afzien van verdere invordering van een niet verwijtbare vordering in te zetten als financiële prikkel om de klant te bewegen werk te aanvaarden.

Juist omdat het aanvaarden van werk al een van de verplichtingen van de klant is, moet het gaan om een laatste duw in de rug. Dit komt tot uitdrukking in “wezenlijke bijdrage”.

Om ervoor te zorgen dat de prikkel ook werkelijk tot uitstroom leidt, is de opschorting pas een feit als de uitstroom ook een feit is. Om ervoor te zorgen dat de prikkel ook werkt om klanten aan de slag te houden, eindigt de opschorting automatisch bij terugkeer in de bijstand en kan deze na een jaar worden “omgezet” in kwijtschelding (zie artikel 17).

De opschorting kan niet langer dan een jaar duren. Na een jaar heeft de klant zich bewezen en is – vanuit het perspectief van Sociale Zaken – de kans op terugkeer in de bijstand aanzienlijk verminderd.

Om te zorgen dat het voor de klant menens is, en oneigenlijk gebruik te voorkomen kan de invordering slechts één maal worden opgeschort.

Artikel 14 Afzien van invordering wegens schuldenproblematiek

Het is ongewenst dat niet verwijtbare vorderingen de totstandkoming van een schuldregeling belemmeren. Als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, kan de rest van de vordering na afloop van de schuldregeling buiten invordering worden gesteld (finale kwijting).

De finale kwijting wordt vanzelfsprekend pas verleend als de schuldregeling tot een goed einde is gebracht.

Ook verwijtbare vorderingen mogen de totstandkoming van een schuldregeling niet eindeloos in de weg staan. Bij deze verwijtbare vorderingen moet wel aan de extra eis worden voldaan dat er vijf jaar naar draagkracht is afgelost op de vordering. Hierbij wordt de jurisprudentie met betrekking tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) gevolgd, waarin ook wordt bepaald dat fraudeschulden waarop minimaal vijf jaar naar vermogen is afgelost, in een schuldregeling toelaatbaar zijn.

Artikel 15 Afzien van invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

Het college wil goed gedrag graag belonen. Dat geldt ook bij het aflossen van vorderingen.

Als belanghebbende de 36 maanden na het maken van de aflossingsafspraak zich keurig aan zijn of haar aflossingsafspraak houdt, kan de rest van de schuld worden kwijtgescholden.

Nu kan het zijn dat belanghebbende zich de meeste van deze 36 maanden (minimaal 90% ervan), maar niet alle maanden aan zijn of haar aflossingsafspraak houdt. Belanghebbende kan dan op enig moment na afloop van de termijn van 36 maanden een verzoek tot kwijtschelding van de restschuld indienen. De maandelijkse verplichting loopt tot het moment van verzoek door. Hij of zij komt in aanmerking als de achterstallige verplichting (dus tot het moment van het verzoek) zijn voldaan, en de wettelijke rente, de kosten van invordering en minimaal 50% van de bruto-vordering zijn voldaan.

Artikel 16 Afzien van invordering bij afkoop

Het college kan instemmen met afkoop op verzoek van de debiteur. Doel van de formulering van dit artikel is het ontstaan van een win-win-situatie. Winst voor de debiteur: een lager aflossingsbedrag. Winst voor het college: lagere kosten van invordering.

De invloed van het betalingsgedrag van de debiteur komt tot uitering in het tweede lid: de debiteur moet de gemaakte kosten van invordering voor zijn of haar rekening nemen.

Hoewel de kosten van invordering laag zijn als de debiteur een uitkering van de gemeente ontvangt – in ieder geval lager dan bij invordering van een niet-cliënt –, staat de mogelijkheid tot afkoop ook open voor debiteuren die een uitkering van de gemeente ontvangen. Afkoop is een goede manier voor de debiteur om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de vordering, met een positieve, financiële prikkel. Het college wil haar klanten deze mogelijkheid niet onthouden.

Ook in dit artikel komt tot uiting dat fraude niet mag lonen: het eerste lid beperkt de mogelijkheid tot afkoop tot niet-verwijtbare vorderingen.

Artikel 17 Afzien van invordering na opschorting

Dit artikel biedt de mogelijkheid de vordering na twaalf maanden van opschorting van invordering kwijt te schelden als:

-de klant nog altijd werk heeft en de afgelopen twaalf maanden werk heeft gehad.

Dit moet een van de drijfveren vormen voor een klant om aan de slag te blijven.

§ 6 Verhoging en brutering

Artikel 18 Bevoegdheid verhoging en brutering

Artikel 58 lid 4 biedt de mogelijkheid de vordering te verhogen met kosten: loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage uit de zorgverzekeringswet. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid. Het doet recht aan het feit dat de klant vordering – verantwoordelijk is voor (de kosten die gemoeid zijn met) de vordering. Als er geen sprake is van een verwijtbare vordering heeft de klant altijd nog de mogelijkheid deze brutokosten terug te krijgen van de belastingdienst.

§ 7 Slotbepalingen

Artikel 19 Citeertitel

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.