Notitie beleidsregels vereenvoudiging beleid en bestemmingsplannen in woongebieden

Geldend van 13-12-2012 t/m heden

Intitulé

Notitie beleidsregels vereenvoudiging beleid en bestemmingsplannen in woongebieden

NOTITIE BELEIDSREGELS VEREENVOUDIGING BELEID EN BESTEMMINGSPLANNEN IN WOONGEBIEDEN

Vastgesteld door college van Burgemeester en Wethouders

4 december 2012

 

1.         Inleiding

De notitie beleidsregels vereenvoudiging beleid en bestemmingsplannen in woongebieden gaat over de wijze waarop het door gemeente Houten voorgestane ruimtelijke beleid in de woongebieden is/wordt vertaald naar bestemmingsplannen en andere instrumenten voor de ruimtelijke ordening.

 

In 2003 werd de Beleidsnotitie Ruimtelijk beleid en bestemmingsplannen in woongebieden door de gemeenteraad vastgesteld. Op het gebied van de ruimtelijke ordening is de regelgeving echter aan verandering onderhevig. In 2008 is de Wet ruimtelijke ordening gewijzigd en in 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. In 2011 heeft de gemeente Houten over de Nota Deregulering Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) besloten. In de loop der jaren heeft de gemeenteraad diverse beleidsnotities over meer specifieke onderwerpen op het gebied van ruimtelijk beleid vastgesteld. Al deze ontwikkelingen tezamen zijn meer dan voldoende aanleiding om deze notitie te actualiseren.

2.         Instrumentarium

2.1       Vergunningvrij bouwen

 

In de wet is gegeven dat voor het realiseren van een bouwwerk een omgevingsvergunning (= toestemming) nodig is. Echter: voor veelvoorkomende bouwactiviteiten worden door de rijksoverheid, middels de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor), interessante mogelijkheden geboden om zonder omgevingsvergunning, oftewel vergunningvrij, te bouwen. Men doet er dus goed aan om bij een bouw- of verbouwingsplan eerst de vergunningvrij-regels te raadplegen. Voor een vergunningvrij bouwwerk behoeft men dus geen omgevingsvergunning aan te vragen. Dat betekent dus geen aanvraag, geen procedure en geen legeskosten, dus dat scheelt tijd, geld en rompslomp. Met vergunningvrij bouwen kan men vandaag nog beginnen!

afbeelding binnen de regeling  

voorbeeld uit de vergunningvrij-regels

  

Er zijn vergunningvrij-regels voor gewoon onderhoud, bijbehorende en andere bouwwerken in het achtererfgebied, een dakkapel, dakraam, daklicht of andere daglichtvoorziening, warmte- en elektriciteitspanelen, kozijnwerk, zonwering, rolhek of luiken, een balkonafscheiding, tuinmeubilair, sport- of speeltoestel, een erfafscheiding, vlaggenmast of antenne.

 

De wet onderscheidt sinds 1 oktober 2010 met de Wabo en het Bor twee categorieën vergunningvrij bouwen. De ene categorie is ‘direct vergunningvrij’ en deze staat beschreven in artikel 2 van Bijlage II van het Bor. Dit artikel biedt directe vergunningvrij-mogelijkheden die geheel los van het bestemmingsplan staan. De burger kan hier directe rechten aan ontlenen en gemeente noch buren kunnen daar iets aan afdoen. Bij de andere categorie, beschreven in artikel 3, dient eerst het bestemmingsplan te worden geraadpleegd: als een bouwvoornemen in het bestemmingsplan past en aan de voor deze categorie in het Bor gegeven voorwaarden voldoet behoeft ook geen vergunning te worden aangevraagd. Voor deze ‘indirect vergunningvrije’ bouwactiviteiten is het gemeentelijke ruimtelijke beleid, lees: bestemmingsplan, dus wel bepalend. Vergunningvrij is hiermee beleidsmatig ook een gemeentelijke aangelegenheid geworden.

 

De mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen staan dus in de wet, maar het is handiger om de website www.omgevingsloket.nl, te raadplegen en de vergunningcheck te doen. Per onderwerp is er ook een handzame publicatie te lezen/downloaden/printen. Voor het inzien van het bestemmingsplan voor uw woning of wijk kunt u terecht bij de Gemeente InGang in het gemeentehuis. Digitale bestemmingsplannen (in procedure gebracht na 1 januari 2010) kunnen heel handig digitaal worden geraadpleegd via het landelijke internetloket RO-Online (www.ruimtelijkeplannen.nl).

 

Als een bouwactiviteit niet vergunningvrij is, is deze vergunningplichtig: logisch. Voor een vergunningplichtig bouwwerk dient dus een vergunning te worden aangevraagd. Om het gemakkelijk te maken is daar een (digitaal) formulier voor.

2.2       Bestemmingsplan

 

Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beschikt de gemeente over een krachtig instrument om te sturen in de inrichting en het gebruik van de ruimte: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is hèt aangewezen beleidsinstrument om ruimtelijke ontwikkelingen in de goede richting te leiden. In het bestemmingsplan krijgt de maatschappelijke en politieke discussie zijn beslag.

 

Het bestemmingsplan is een juridisch bindend document, waarin wordt beschreven en met kaarten wordt aangeduid (opgetekend) wat op het gebied van ruimtelijke ordening en stedenbouw is/wordt toegestaan. Iedere gemeente is wettelijk verplicht om voor het gehele grondgebied actuele bestemmingsplannen te vervaardigen en actueel te houden. In het bestemmingsplan worden bestemmingen/functies/gebruik en de maatvoering van bebouwing vastgelegd. Voordat vergunning wordt verleend wordt ieder (bouw)plan getoetst aan het bestemmingsplan.

 

Ruimtelijke ordening en bestemmingsplannen werken volgens het “toelatingsprincipe”. In het bestemmingsplan wordt zoveel als mogelijk geregeld. Het is niet te doen om in een bestemmingsplan rekening te houden met alle hypothetisch denkbare ontwikkelingsrichtingen. Daarom wordt alleen beschreven wat er zoveel mogelijk wèl is/wordt toegestaan. De mogelijkheden worden vertaald in regels (voorheen “voorschriften”) en een verbeelding (“voorheen “plankaart”). Als een (bouw)plan past in het betreffende bestemmingsplan dan kan op planologische medewerking worden gerekend. Bij twijfel of interpretatie-verschillen kan de toelichting soms uitsluitsel geven.

 

Als een (bouw)plan niet in het bestemmingsplan past is het aan de gemeente om nader te bekijken hoe gewenst of ongewenst het plan is. In deze afweging kunnen allerlei planologische, ruimtelijke en stedenbouwkundige aspecten worden meegewogen. Het kan zijn dat in geval van medewerking aan het (bouw)plan nadere voorwaarden of eisen worden gesteld. Als het (bouw)plan na deze nieuwe afweging mogelijk wordt geacht kan daarvoor een nieuw bestemmingsplan worden gemaakt. De Wabo biedt de mogelijkheid om bij projecten, alvorens een nieuw bestemmingsplan te (laten) maken, met een afwijking door middel van een omgevingsvergunning het (bouw)plan vlot doorgang te laten vinden. Voor kleinere veelvoorkomende (bouw)plannen bestaat de mogelijkheid om een “lichtere” afwijking te volgen. Bij een afwijking blijft het onderliggende bestemmingsplan geldig.

 

 

2.3       Beleidsnotitie

 

De notitie beleidsregels vereenvoudiging beleid en bestemmingsplannen in woongebieden is in de eerste plaats een handzame gids die het gemeentelijke beleid op dit gebied voor de burger op een prettige en leesbare manier duidelijk maakt.

 

Ten tweede kan de notitie als toetsingskader fungeren om bouwplannen die niet in het bestemmingsplan passen te beoordelen. Bij gewijzigde inzichten biedt de notitie wellicht de mogelijkheid om toch voor een bouwplan medewerking te krijgen. Ook kan het zijn dat het bestemmingsplan voor een nieuwbouwwijk nog niet klaar is, ook dan kan een (bouw)plan worden getoetst op deze notitie. Middels een afwijkingsprocedure kan dan toch planologische medewerking worden verleend.

 

Ten derde fungeert de notitie als een handleiding bij het maken van nieuwe bestemmingsplannen. De notitie vervult daarmee een rol in de standaardisatie en bevordert de uniformiteit van bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen worden daardoor onderling beter vergelijkbaar en dit komt de transparantie van het beleid ten goede.

 

De beleidsnotitie is een beleidsdocument dat valt onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat een besluit kan worden gemotiveerd met een verwijzing naar een vaste gedragslijn die staat beschreven in een beleidsregel. In tegenstelling tot het bestemmingsplan heeft de notitie geen juridische status in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Awb schrijft voor dat een bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels. Er mag van een beleidsregel worden afgeweken, maar alleen in bijzondere omstandigheden als de gevolgen van de beleidsregel erger zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel. De beleidsregels worden door het college vastgesteld. Eerst als concept waarna men na de bekendmaking kan reageren met een zienswijze. Na behandeling van de zienswijzen zal het college de notitie definitief vaststellen.

 

Sommige bestemmingsplannen bevatten nog vrijstellings- of ontheffingsbevoegdheden. Ook bij een dergelijke bevoegdheid is de beleidsnotitie van toepassing. Het kan dus voorkomen dat beleidsmatig van het toepassen van een binnenplanse vrijstelling of ontheffing wordt afgezien. Een dergelijke bevoegdheid geeft geen direct recht.

  

De in deze notitie uitgewerkte beleidsregels zijn afgebakend tot algemene, overal gelijkluidende regels, die in beginsel overal in de woonwijken gelden. De gemeente Houten streeft daarbij naar een helder en eenduidig beleid, voor iedereen gelijk en dus eerlijk. In een bestemmingsplan wordt het beleid in juridische termen vastgelegd.

 

In de loop der jaren is de invloed van de gemeentelijke overheid op de kwaliteit van de gebouwde omgeving door o.a. veranderende opvattingen over de verantwoordelijkheid van de gemeente, het ontbreken van draagvlak voor een gedetailleerde overheidsbemoeienis en nieuwe landelijke regelgeving, verminderd. Daarnaast wordt gestreefd naar een meer klantgerichte, efficiëntere, effectievere sturing op ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving. Op de achtergrond speelt mee dat handhaving in de woonwijken een lastige zaak blijft. Met de nota Deregulering is een stap gezet naar een andere sturing met minder regels. Daarbij wordt uitgegaan van een meer zelfredzame burger die zelf meer verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen woonomgeving.

  

Houten is gebouwd met veel zorg en aandacht voor architectuur en stedenbouw. Het woonklimaat wordt door haar eigen inwoners, zo blijkt steeds weer uit enquêtes en monitoring, zeer hoog gewaardeerd. Het is er goed wonen en leven, daar staat Houten om bekend. Visie en beleid waarin een hoge stedenbouwkundige kwaliteit werd nagestreefd hebben van Houten een geliefde bestemming voor vele (nieuwe) inwoners gemaakt.

 

De leef- en woonomgeving is geen statisch gegeven maar is aan verandering onderhevig. De dynamiek van de samenleving en cultuur zijn van grote invloed op leefstijl en woongedrag. Met de groeiende welvaart neemt ook de wens naar meer woonruimte per inwoner toe. Vroeg of laat is er de wens om de eigen woning uit te breiden: voor bijv. een grotere woonkamer of keuken. Men is vaak zo verknocht aan het eigen huis dat verhuizing naar een ruimere (nieuwbouw)woning geen optie is. De uitbreiding wordt ook gezien als een goede investering. De gemeente tracht zoveel mogelijk ruimte te geven aan deze uitbreidingswensen. Het is een eigen verantwoordelijkheid dat de ruimtelijke kwaliteit van de eigen woonomgeving daarbij niet wordt aangetast en dat private belangen van omwonenden de nodige aandacht krijgen. Het is niet de bedoeling dat buren door een verbouwing (onevenredig) in hun woongenot worden geschaad. Daarbij zouden uitzicht, bezonning/schaduwwerking, privacy, woningwaarde en/of (sociale) veiligheid in het geding kunnen zijn.

 

2.4       Beeldkwaliteitplan

 

Een beeldkwaliteitplan is een beleidsinstrument waarmee de gemeente kan sturen op een breed scala aan aspecten die met beeldkwaliteit te maken hebben. In een beeldkwaliteitplan kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan de gewenste situering van de bebouwing, de opbouw van de bouwvolumes en de gewenste kapvorm, maar ook aan materiaalkeuze en kleurgebruik. Ook richtlijnen voor de inrichting van erven en de openbare ruimte kunnen in een beeldkwaliteitplan worden vastgelegd. Een beeldkwaliteitplan is geen bouwplan maar een visie die een goede basis vormt voor samenhang en kwaliteit.

 

Een beeldkwaliteitplan kan worden gemaakt voor nieuwbouw-situaties maar ook voor een bestaande (woon)omgeving kan het beeldkwaliteitplan een goed middel zijn om ontwikkelingen en bouwplannen te kunnen toetsen aan de gewenste kwaliteit en uitstraling.

 

In juni 2011 heeft de gemeenteraad in Houten besloten om het welstandsbeleid ingrijpend te wijzigen. De welstandsnota 2004 is ingetrokken, terwijl een nieuwe welstandsnota 2011 is vastgesteld. De nieuwe welstandsnota bevat uitsluitend een excessenregeling, waarmee de gemeente bij voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak achteraf kan optreden tegen situaties waar de welstandsaspecten in uitzonderlijke mate zijn/worden geschaad. Het pro-actieve welstandsbeleid met gebiedsgerichte criteria is dus verleden tijd. Omgevingsvergunningen (voor bouwen) worden dus niet meer vooraf getoetst aan welstand. In die zin is Houten ‘welstandsvrij’ verklaard. Verder is besloten om in het voortraject van ontwikkelingen op het aspect beeldkwaliteit eventueel te sturen middels beeldkwaliteitplannen.

 

De gemeente is, anders dan bij bestemmingsplannen, niet verplicht om beeldkwaliteitplannen te maken. Niet voor ieder (woon)gebied is/wordt een beeldkwaliteitplan gemaakt. En alleen als de omgevingsvergunning afwijkt van het bestemmingsplan wordt op een beeldkwaliteitplan (als deze er is) getoetst. De juridische status van een beeldkwaliteitplan is, vergelijkbaar met die van deze beleidsnotitie, gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een beeldkwaliteitplan kan door de gemeenteraad zijn/worden vastgesteld, maar dat is niet (wettelijk) verplicht. Vorm en inhoud van een beeldkwaliteitplan zijn dan ook niet in de wet voorgeschreven. Beeldkwaliteitplannen kunnen zodoende variëren van een abstract inspirerend foto-document tot een gedetailleerde omschrijving met uitgewerkte regels. Sommige elementen van een beeldkwaliteitplan, zoals het nagestreefde straatprofiel of de bouwhoogte, (kunnen) worden verwerkt in de regels van het bestemmingsplan, maar zaken als gevelindeling en materiaalgebruik niet. Daar leent het bestemmingsplan zich niet voor. Het beeldkwaliteitplan kan door de gemeente en de burger zelf worden gehanteerd om de ruimtelijke- en beeldkwaliteit van de (woon)buurt te verbeteren of te behouden.

 

In een beeldkwaliteitplan kunnen ook allerlei andere onderwerpen aangaande de ruimtelijke inrichting en kwaliteit aan de orde komen, zoals de inrichting van de openbare en semi-openbare ruimte, (voor)tuinen, bestrating, bomen en beplanting, reclame en straatmeubilair.

 

Bestaande, al dan niet door de raad vastgestelde, beeldkwaliteitplannen blijven bestaan. Voor nieuw te ontwikkelen (herinrichtings)gebieden kan afhankelijk van de schaal van het gebied een beeldkwaliteitplan worden opgesteld.   

3.         Het beleid van vroeger naar nu

 

Begin zeventiger jaren kreeg Houten vanwege Rijks- en Provincie-beleid de eerste groeitaak. Bij de groei, in 25 jaar tijd naar 30.000 inwoners, is er naar gestreefd het dorpse karakter te behouden. Daarom zijn in Houten overwegend woningen met een tuin gerealiseerd en zijn overwegend schuine pannendaken toegepast. Ook is veel aandacht besteed aan de openbare ruimte, de woonomgeving en de parken en speelplekken. De stedenbouwkundige structuur, waarin het spelende kind (woonerven), voetgangers en fietsers overal ruimte en voorrang krijgen, is uniek. De succesformule van vrij in het groen liggende fietspaden wordt zelfs internationaal geroemd. Voor het autoverkeer is de Rondweg aangelegd. Men kan in Houten met de auto overal komen, maar de woonwijken zijn alleen via de inprikkers te bereiken. Het is niet mogelijk om met de auto binnendoor van de ene naar de andere wijk door te steken. Dit FIETSSTAD-concept is één van de belangrijkste dragers geworden van het gerealiseerde hoogwaardige woonmilieu.

 

De eerste generatie bestemmingsplannen zijn die van de uitbreidingen rondom het Oude Dorp. Het beleid zag er toen ongeveer als volgt uit. Het bouwvlak voor de hoofdbebouwing mocht geheel bebouwd worden. Bij een ééngezinswoning mocht men maximaal 25 m² bijbouwen toegestaan. Met een binnenplanse vrijstelling was het mogelijk om maximaal 25 m² extra te realiseren. De maximale hoogte van bijgebouwen bedroeg 3 meter, gelijk aan de maximale goothoogte. Alleen een plat dak was dus toegestaan. De voorgevelrooilijn mocht niet worden overschreden.

 

Het beleid is sindsdien wat ruimer geworden: de bijbouw-mogelijkheden gingen standaard naar 50 m². Een maximale nokhoogte werd geschrapt, waardoor een kap (op een bijgebouw) mogelijk werd. Via een binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid was het mogelijk om vrijgesteld te worden van het bestemmingsplan om vóór de voorgevelrooilijn een erker, serre of entree te realiseren. Stroken voor (aan- en) bijgebouwen werden ingevoerd.

 

Bij de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid om aan de voorgevel een erker toe te staan was geregeld dat de diepte van de erker ten hoogste 1,50 m en de goothoogte ten hoogste 3,00 m bedraagt, de erker ten hoogste 1/3 van de voorgevelbreedte beslaat, en dat niet wordt gebouwd binnen een hoek van 135º vanuit het aansluitende woonkamerraam van de naastgelegen woning.

 

Wat het bijbouwen betreft is het lange tijd beleid geweest, dat de belangrijkheid van de openbare ruimte bepalend was voor de vraag waar mocht worden bijgebouwd. Afhankelijk van de plaatselijke, stedenbouwkundige situatie werd al in de ontwerpfase bepaald of de openbare ruimte als belangrijk dan wel minder belangrijk werd aangemerkt. Langs belangrijke openbare ruimte werd geen aanbouw toegestaan en bij minder belangrijke openbare ruimte wel. Onder belangrijke openbare ruimte vielen in ieder geval pleinen, parken, fietsdragers, wijkontsluitingsstraten, wijkentrees (inprikkers) en de rondweg.

 

Lange tijd werden 3 categorieën openbare ruimte onderscheiden: I (belangrijk), II (minder belangrijk) en III (nog minder belangrijk). Vanwege het kleine verschil tussen openbare ruimte II en III werden deze categorieën samengevoegd, waarop alleen openbare ruimte I en II overbleven.

In de praktijk bleek het onderscheid tussen belangrijke en minder belangrijke openbare ruimte voor het bijbouwen aan zijgevels steeds minder relevant. In de loop van decennia zijn alsnog met vrijstelling/ontheffing legio vergunningen verleend voor woning-uitbreidingen waar dat gezien het bestemmingsplan niet mogelijk was. Dat beleidsmatige onderscheid is dan ook vervallen; de bijbouw-mogelijkheden zijn voor alle categorieën identiek.

 

Bijbouwen aan de woningachtergevel was beleidsmatig mogelijk, uitgezonderd bij meergezinswoningen (appartementen), waar bijbouwen beleidsmatig werd ingeperkt.

 

Heel lang werd in Houten in de bestemmingsplannen gewerkt met de zogenaamde strokenmethode. Deze methode houdt in dat alleen in de daarvoor aangewezen stroken mocht worden (aan- of) bijgebouwd. Uitgangspunt van deze methode was dat bijbehorende bouwwerken achter de woning mochten worden gerealiseerd, direct langs de achtergevel, alsmede langs de achterperceelgrens. In de tussengelegen open strook werden bijbehorende bouwwerken beleidsmatig niet toegestaan.

Het toepassen van de strokenmethode is in het kader van de deregulering (Nota Deregulering, vastgesteld 19 december 2010), waartoe ook het minimaliseren van welstandstoezicht valt, komen te vervallen.

afbeelding binnen de regeling fragment van een bestemmingsplan uit 2003

Vanaf 1993 voorzien de Woningwet en vanaf 1 oktober 2010 de Wabo en het Bor in een aantal vergunningvrij-mogelijkheden.

 

Sommige specifieke onderwerpen op het gebied van bijbouwen komen in oude bestemmingsplannen niet aan de orde. De bestemmingsplannen geven daar dan ook geen duidelijkheid over. Zo zijn balkons en dakterrassen in oude bestemmingsplannen meestal niet expliciet geregeld, hetzelfde geldt min of meer voor overkappingen/carports en kelders. Dit betekent dat dergelijke bouwwerken op basis van het bestemmingsplan niet zijn toegelaten. Bestemmingsplannen werken volgens het z.g. “toelatingsprincipe”: er is aangegeven wat wèl is of wordt toegestaan. In nieuwe bestemmingsplannen worden ook deze specifieke onderwerpen zo veel als mogelijk geregeld.

 

Ook de situering van erfafscheidingen wordt in bestemmingsplannen geregeld. In oude generatie bestemmingsplannen was daarvoor een voorgevelrooilijn opgenomen. Met de voorgevelrooilijn werd beoogd dat schuttingen en andere hoge erfafscheidingen het straatbeeld zo min mogelijk zouden verstoren. De maximale hoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn bedroeg maximaal 1 meter; achter de voorgevelrooilijn mochten erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 2 meter worden geplaatst. In de nieuwe generatie bestemmingsplannen worden hoge erfafscheidingen geregeld met de systematiek van (voor)tuin- en woon-bestemming. Met de combinatie van bestemmingsplan en Bor is een erfafscheiding veelal vergunningvrij.

4.         Beleid nu

4.1       Hoofdbebouwing

 

Het regelen van de (bestaande dan wel te realiseren) bebouwing en de bijbehorende uitbreidingsmogelijkheden werkt in de praktijk goed en blijft op hoofdlijnen ongewijzigd. In woongebieden wordt de bestemming van een woonperceel geregeld in een woonbestemming en een voortuinbestemming. Binnen de woonbestemming zijn de woning (hoofdgebouw) en het bijbouwen geregeld. De woning is geregeld door middel van een op de verbeelding aangegeven bouwvlak waarbinnen de hoofdbebouwing is/wordt toegestaan. De hoofdbebouwing is daarmee conserverend geregeld. Op de verbeelding staat in het bouwvlak aangegeven hoe hoog de bebouwing is dan wel maximaal mag zijn. Op deze manier is feitelijk het maximaal toegestane bouwvolume van de hoofdmassa vastgelegd.

afbeelding binnen de regeling

Er worden, overeenkomstig de SVBP 2008 en het Handboek Digitale Uitwisseling Bestemmingsplannen, een viertal woningtypen onderscheiden:

  • twee-aaneengebouwde woningen;

  • vrijstaande woningen;

  • aaneengebouwde woningen;

  • gestapelde woningen.

 

Binnen de aangeduide bestemming is alleen het genoemde type woning toegestaan. Aaneengebouwde of rijenwoningen zijn geregeld met één bouwvlak die een aaneengesloten rij woningen omvat.

 

Planologisch gezien zijn binnen de woonbestemming alleen zelfstandige woningen toegestaan. Onzelfstandig oftewel ”op kamers wonen” is niet zomaar toegestaan. Het omzetten van zelfstandig naar onzelfstandig wonen is geregeld in de Volkshuisvestingsverordening en wordt beleidsmatig alleen toegestaan middels een specifieke vergunning. Met de te volgen vergunningprocedure wordt de omzetting getoetst aan planologische voorwaarden en wordt tevens de afwijking van het bestemmingsplan geregeld. De (ver)huur van kamers is dus niet toegestaan alvorens vergunning c.q. afwijking van het bestemmingsplan is verkregen. Aan omzetting naar onzelfstandig wonen is ook een aparte beleidsnotitie gewijd: “Beleidsregels voor omzetting van zelfstandige woningen in onzelfstandige woningen (verkamering)”.

 

Het woningaanbod vertoont een steeds grotere diversiteit aan woning- en verkavelingstypen, waardoor de typering van aaneengebouwde woningen, twee- aaneengebouwde en vrijstaande woningen aan het vervagen is. Vooral bij de in Houten veelgebouwde geschakelde twee- aaneengebouwde woning is dit aan de orde. Deze worden dicht op elkaar gebouwd, waardoor dit type steeds meer op een gesloten bebouwingswand gaat lijken. Ook in het verleden verleende vergunningen voor uitbreiding hebben in de hand gewerkt dat twee- aaneengebouwde woningen zijn verbouwd tot een meer aaneengesloten blok of bebouwingswand. Dit maakt het lastiger om tot een consistente regeling te komen.

 

Lintbebouwing, al dan niet historisch, vraagt vanuit ruimtelijk beleid om een bijzondere benadering. Een kenmerk van lintbebouwing is dat iedere woning in stedenbouwkundige en architectonische zin een op zichzelf staande eenheid vormt. Lintbebouwing kan een zeer open structuur hebben met vrijstaande wooneenheden op grote kavels, maar ook van een meer gesloten type zijn met aaneengebouwde woningen. Lintbebouwing ontstaat over langere tijd, op organische wijze en wordt zelden bewust gepland, ontworpen of bedacht. Lintbebouwing wordt doorgaans aangetroffen in een historische context. De stedenbouwkundige karakteristiek wordt gedragen door een losse opzet met veel afwisseling. Wat verdichting betreft wordt in lintbebouwing in principe een terughoudend beleid gevoerd. Het uitbreiden van een woning wordt echter zelden ervaren als een aantasting van de stedenbouwkundige karakteristiek. Bijbouwen geschiedt van oudsher op organische wijze en dat is ook een beetje de charme van zo’n dorpslint. In een dorpse context is wat dat betreft wat meer mogelijk. De kenmerken van het dorpslint bepalen de mogelijkheden. Het is echter onmogelijk om op voorhand aan te geven of een bouwvoornemen in een lint wel of niet acceptabel is. Vooralsnog wordt in de bestemmingsplannen daarom naar een conserverende regeling gestreefd. Indien een bouwplan niet past in bestemmingsplan of beleid zal in het geval van een afwijkingsverzoek een autonome afweging plaatsvinden.

 

Bij vrije kavels, met in opdracht van particulieren gerealiseerde vrijstaande woningen, wordt een vergelijkbaar beleid gevoerd. Ook hier is, gegeven de stedenbouwkundige karakteristiek met per woning eigen stedenbouwkundig-architectonische kenmerken, de samenhang minder in het geding. Ook hier is echter op voorhand niet aan te geven wat kan en wat niet.

afbeelding binnen de regeling

Manier van regelen in bestemmingsplan

 

Het uitbreiden van de woning door er een extra bouwlaag op te zetten betekent een grote ingreep in de stedenbouwkundige karakteristiek en in de meeste gevallen een onevenredig grote aantasting van de woonomgeving en het straatbeeld. Een extra bouwlaag wordt in beleidsmatige zin dan ook in beginsel niet toegestaan. Dit wordt geregeld door het aangeven van een maximale hoogte. De hoogte, die staat aangegeven op de bestemmingsplankaart, mag niet worden overschreden. De maximale hoogte van de bebouwing wordt aangegeven als maximale goot- en/of nok-/bouwhoogte. Indien op de plankaart in het bouwvlak geen maximale nokhoogte is aangegeven wordt beleidsmatig 10 meter als maximale hoogte gehanteerd; daartoe wordt in de regels een maximale nokhoogte opgenomen. Voor bijbouwen wordt beleidsmatig een maximale nokhoogte van 6 meter aangehouden.

 

Een extra bouwlaag als optie bij een uitbreidbaar woningtype wordt, waar deze optie nog niet werd benut, wel toegestaan.

 

Platte daken kunnen een belangrijke rol spelen in de stedenbouwkundige karakteristiek en het straatbeeld. Om die reden wordt platte bebouwing conserverend geregeld. Om een plat dak als zodanig te regelen wordt op de plankaart de maximale bouw- of nokhoogte gelijk gesteld aan de maximale goothoogte (“goothoogte = bouwhoogte” of “goothoogte = nokhoogte”).

 

4.2       Bijbouwen

 

 

Beleidsregels

 

Hoofdbebouwing wordt geregeld met het bouwvlak

 

De hoogte van het gebouw wordt geregeld met een bouw, nok en/of goothoogte

 

Het uitbreiden van het hoofdgebouw (met een extra bouwlaag) is niet toegestaan

Het is beleid dat aan en rondom de woning bouwwerken mogen worden bijgebouwd. De enige uitzondering is dat bij gestapelde- of meergezins-woningen in beginsel niet mag worden bijgebouwd. Bij aan- of bijbouwen spreken we van bijbehorende bouwwerken als het bouwwerk een dak heeft. We onderscheiden dus enerzijds een hoofdgebouw en anderzijds bijbehorende bouwwerken.

 

Waar bijbehorende bouwwerken te opvallend en opdringerig in het zicht staan vormen ze een aantasting van de beeld- en belevingskwaliteit van de openbare ruimte. Daartoe zijn de navolgende beleidsregels opgesteld.

 

Buiten het bouwvlak maar binnen de woonbestemming is bijbouwen in beginsel toegestaan. Als een voortuin aanwezig is wordt deze in principe bestemd met een bestemming ‘voortuin’. In de voortuin is bijbouwen niet toegestaan, met uitzondering van een erker, een voordeurluifel of een kliko-ombouw (naast uiteraard de vergunningvrij-mogelijkheden). En als bij het ontwerp en de nieuwbouw van de woning al aan de voorzijde iets is bijgebouwd, wordt dit als beeldbepalend en belangrijk voor de stedenbouwkundige karakteristiek in het bestemmingsplan opgenomen. Ook optionele aanbouwmogelijkheden worden in het bestemmingsplan opgenomen. Echter: een verdere uitbreiding of toevoeging daarvan wordt beleidsmatig uitgesloten.

 

 

De voortuin-bestemming loopt tot 1 meter achter de voorgevel. Met dit laatste wordt voorkomen dat bouwwerken aan de zijkant van de woning te dicht op de voorgevel komen te staan. Bebouwing aan/langs de zijgevel wordt dus beleidsmatig toegestaan, maar uitsluitend indien een afstand (of verspringing) ten opzichte van de voorgevel in acht wordt genomen. De verbeelding is hierop vormgegeven: de bestemmings- en bouwvlakken zijn zo getekend dat vanaf 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel kan worden bijgebouwd. Bij binnenplanse vrijstellings- of ontheffingsbevoegdheden in (ver)oude(rde) bestemmingsplannen is bovenstaande ook van toepassing. Als voorgevel dient in dit verband te worden aangehouden het hoofdgevelvlak aan de voorzijde van de hoofdmassa.

 

afbeelding binnen de regeling

Bijbouwen: minimaal 1 m achter de voorgevel

Beleidsregels

 

Binnen de woonbestemming is bijbouwen toegestaan

 

Bijbehorende bouwwerken hebben een hoogte van maximaal 1 laag met kap

 

In de achtertuin is vergunningvrij bijbouwen toegestaan

 4.3       Erkers

 

Het is dus beleid dat er aan de voorzijde van de woning niet wordt bijgebouwd. Een uitzondering wordt gemaakt voor een erker. Een erker is een kleinschalige toevoeging aan de voorgevel ter verfraaiing van de woning, vergroting van het woongenot en verbetering van de (visuele) relatie tussen de binnen- en de buitenruimte. Een erker is niet zo zeer bedoeld voor het vergroten van bijv. de woonkamer of keuken.

 

Als beleidsmatig aan een erker wordt meegewerkt worden aan de afmetingen beperkingen gesteld. De erker mag maximaal 1m20 diep en maximaal 1 bouwlaag hoog zijn. De breedte van de erker mag maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte bedragen. Tenslotte mag de erker het (uit)zicht van buren niet hinderen.

 

De maximale diepte van een erker is afgeleid uit de functie van een erker als toevoeging aan de woonruimte die de blik op de omgeving vergroot en de (visuele) relatie tussen openbaar en privé verbetert.

 

Een erker dient altijd ‘los’, dus op voldoende afstand van de randen, op de gevel te worden gerealiseerd.

 

Als woningen in een stedenbouwkundig-architectonisch samenhangend ensemble met de nieuwbouw al een erker hebben meegekregen is het in beginsel niet mogelijk om die erker te vergroten of te veranderen.

afbeelding binnen de regeling

erker en vrije uitzichthoek

 

 

De erker mag de buren niet hinderen in hun woongenot. Het is niet fraai om vanuit de woning tegen een (blinde) zijmuur van een erker (van de buren) aan te kijken. Ook kunnen buren hinder ondervinden doordat uitzicht of daglichttoetreding vermindert. Vanwege deze hinder wordt als voorwaarde gesteld dat de erker buiten de hoek van 450 van de gevel van de naastgelegen woning blijft. De vrije uitzichthoek wordt uitgezet vanuit het snijpunt van voorgevel en erfgrens. Onder voorgevel wordt verstaan het hoofdgevelvlak aan de voorkant van de woning.

 

Sommige (oudere) bestemmingsplannen bevatten een (binnenplanse) vrijstellingsbevoegdheid voor een erker. Ook bij een dergelijke binnenplanse bevoegdheid zijn bovenstaande beleidsregels van toepassing.

 

Een erker aan de zij- of achtergevel is net als andere bijbehorende bouwwerken binnen de woonbestemming toegestaan, maar het is beter om eerst de vergunningvrij-mogelijkheden te bekijken.

In bestemmingsplannen wordt de erker aan de voorgevel geregeld in de Tuin-voortuin-bestemming .

Beleidsregel

 

In de voortuin is een erker toegestaan

 

 

 

 

4.4       Balkons en dakterrassen

 

De meeste huizen in Houten hebben een tuin. Woont men echter in een gestapelde woning (appartement, flat) dan is men voor een eigen buitenruimte aangewezen op een balkon of dakterras. Zo kan men vanuit de bovenverdieping toch naar buiten om van het buitenzijn te genieten. Een balkon is een open uitbouw aan een flat, bovenwoning of bovenverdieping van een huis. Een balkon is vanuit de woning toegankelijk. Feitelijk is een balkon niet meer dan een uitstekende vloer met een balustrade (balkonhek). Een dakterras is een buitenruimte in de open lucht op een plat dak. Een dakterras is feitelijk niet meer dan een dekvloer (op het bestaande dak) en een balustrade. Zowel het balkon als het dakterras maken constructief en functioneel deel uit van de woning.

 

Een balkon dat binnen de contouren van het gebouw blijft noemt men een inpandig balkon of loggia.

afbeelding binnen de regeling

balkon, loggia en dakterras

 

 

De vergunningvrij-regels bieden geen directe mogelijkheden om een balkon of dakterras te realiseren. Een balkon of dakterras is dus altijd vergunningplichtig en dient dan ook te voldoen aan de regels in het bestemmingsplan. De praktijk was dat in maar weinig bestemmingsplannen een (nieuw) balkon of dakterras is/wordt geregeld, wat betekent dat het realiseren van een balkon of dakterras planologisch niet direct mogelijk is. Een dakterras op een (platte) eenlaagse aanbouw wordt tegenwoordig beleidsmatig acceptabel bevonden. In nieuwe bestemmingsplannen wordt daar dan ook rekening mee gehouden. Een wens c.q. vergunningaanvraag/afwijkingsverzoek voor een balkon of dakterras dat niet in het bestemmingsplan past wordt altijd op zichzelf beoordeeld.

 

 

 

Bij vraagstukken rond balkons en dakterrassen gaat het vaak over appartementen. Vanuit beleidsmatig oogpunt is het daarbij van groot belang te weten dat niet alleen de gemeente maar ook de eigenaar/verhuurder van de appartementen dan wel de Vereniging van Eigenaren mede bepaalt wat mag en niet mag.

 

Bij het realiseren van een balkon of dakterras kan de privacy van buren in het geding zijn. Het recht op privacy van de buren is geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW), dat voorschrijft dat ook voor een muuropening, e.d. binnen 2 meter van een belendend erf toestemming (van die buren) nodig is. Let op: het kan dus gebeuren dat een door de gemeente verleende vergunning/afwijking voor een dakterras niet kan worden uitgevoerd omdat de buren deze toestemming niet geven.

Het bebouwen of dichtbouwen van een balkon of dakterras leidt veelal tot verschraling van de stedenbouwkundig-architectonische kwaliteit van het betreffende gebouw, doordat massa, volume en ritme verstoord worden. Het effect wordt versterkt door het feit dat het altijd op een hogere verdieping en dus volop in het zicht gebeurt. Het is dan ook beleidsmatig niet toegestaan om een balkon of dakterras geheel dan wel gedeeltelijk dicht te bouwen.

Het is beleidsmatig ook niet wenselijk om een inpandig balkon (loggia) dicht te bouwen. Echter: in de meeste bestemmingsplannen is het bouwvlak rondom de buitengevel getekend en wordt het dichtbouwen van een loggia niet door het bestemmingsplan gestuurd (voorheen werd dit door de welstandscommissie beoordeeld). Het negatieve effect van het dichtbouwen is weliswaar minder dan bij een balkon, maar desalniettemin is het vanuit architectonisch oogpunt zelden een verrijking.

Dakterrassen zijn, maar op een andere manier dan balkons, bepalend voor het aanzien en de beleving van een woongebouw. Terugspringende bovenverdiepingen, die in Houten vaak voorkomen, geven een zachter gebouwsilhouet. Bij een terugspringende bovenverdieping wordt soms het dak van de onderliggende bouwlaag als buiten-verblijfsruimte benut. Het is vanwege de stedenbouwkundige karakteristiek en de mogelijke belemmering van daglichttoetreding, bezonning (schaduwwerking) en uitzicht beleidsmatig niet toegestaan om een dergelijk dakterras te bebouwen c.q. te verbouwen tot binnenruimte/kamer. Ook het bebouwen van een bestaand dak, waar dus nog geen dakterras is, is niet mogelijk. De mogelijkheid om een dakterras te kunnen realiseren is nadrukkelijk geen argument bij de vraag om het betreffende dak of dakterras dicht te mogen bouwen.

Bij een verzoek voor het mogen bebouwen van een balkon/dakterras is het niet relevant welke verdieping het betreft. Een balkon of dakterras op een hoger gelegen verdieping valt weliswaar door de grotere afstand vanaf de straat minder op, maar daar staat tegenover dat het effect (de zichtbaarheid) een ruimere omgeving treft. Er is geen reden om een gedifferentieerd beleid, bijvoorbeeld per verdieping, te hanteren.

Ook schuttingen en overkappingen op balkons en dakterrassen kunnen het gebouw-aanzicht aantasten en zijn dus beleidsmatig ingeperkt. Ook is het niet toegestaan om op/boven een balkon of dakterras een horizontale afschermende bouwconstructie, dak, pergola, of iets dergelijks te realiseren. Er is wel een vergunningvrij-mogelijkheid voor een afscheiding tussen balkons of dakterrassen: zie www.omgevingsloket.nl

Een balkon of dakterras telt niet mee in het aantal m2 woonoppervlak en ook niet in het volume van de woning.

 

Beleidsregels

 

Op een plat dak van een aanbouw is een dakterras mogelijk

 

Bijbehorende bouwwerken op een dakterras zijn/worden niet toegestaan

4.5 Kelders

Ook voor een kelder, oftewel “bouwen onder het maaiveld", is altijd een vergunning vereist. Het maakt daarbij niet uit of de kelder onder een bestaand bouwwerk of daarbuiten wordt gebouwd. Voor een kelder onder een vergunningvrij bouwwerk is een reguliere omgevingsvergunning nodig. Door het realiseren van de kelder wordt zelfs het hele bouwwerk vergunningplichtig.

Een kelder wordt in planologisch verband aangemerkt als (onderdeel van het) gebouw. In het bestemmingsplan is geregeld waar gebouwd mag worden, maar ondergronds bouwen wordt echter blijkens de ‘wijze van meten’ veelal niet meegerekend. Omdat een kelder altijd onder de grond blijft is dit stedenbouwkundig nooit een probleem. Planologisch kan de kelder wel relevant zijn vanwege de functie en het vloeroppervlak. Een kelder wordt als een bouwlaag gezien. De kelder wordt dan ook meegerekend in het aantal m2 (woon)vloeroppervlak.

Het gebruik van de kelder moet uiteraard overeenstemmen met de bestemming.

Waar bouwen is toegestaan is/wordt ook het realiseren van een kelder zonder meer toegestaan. Een (nieuwe) kelder onder een bestaande woning is planologisch of stedenbouwkundig nooit een probleem. Een kelder in het achtererfgebied (dus zonder begane grondlaag erbovenop) is niet gebonden aan de maximale 50 m2 en 50% voor bijbouwen.

 

Beleidsregels

 

Een kelder onder de woning of onder een bijbehorend bouwwerk is mogelijk

 

In een kelder zijn niet alle woonfuncties toegestaan. Hiervoor is het bouwbesluit richtinggevend.

4.6 Maatvoering bijbehorende bouwwerken

Om het bijbouwen te begrenzen wordt een maximum gesteld aan het aantal vierkante meters dat per woning mag worden gerealiseerd. Het maximaal aantal m2 betreft het oppervlak op maaiveldniveau danwel de projectie van het bouwwerk daarop (voetprint). Bij woningen bedraagt de maximale oppervlakte van de te realiseren bijgebouwen 50 m² per woning. Om de openheid van de achtertuin te garanderen dient echter te allen tijde minimaal de helft van de tuin onbebouwd te blijven (vergunningvrije bouwwerken meegerekend!). Dit is juridisch vertaald in een maximum van 50% van het achtererfgebied, dat bebouwd mag worden. Het gaat hier dus om het deel van de woonbestemming (dus zonder de voortuin) naast en achter het (op de plankaart aangeduide) bouwvlak. Een brandgang wordt ook niet bij het achtererfgebied meegerekend.

Om de nagestreefde stedenbouwkundige karakteristiek en de ruimtelijke kwaliteit in de woonomgeving te beschermen is het wenselijk en noodzakelijk om ook de hoogte van bijgebouwen te beperken. Het uitgangspunt is steeds dat het hoofdgebouw het straatbeeld bepaalt terwijl bijgebouwen ondergeschikt blijven. Dit wordt in de eerste plaats bereikt door het bijbouwen in hoogte te beperken tot één bouwlaag. Een extra verdieping op een bijgebouw wordt dus beleidsmatig uitgesloten. Het is dus ook niet gewenst dat de gevel van een bijgebouw wordt opgetrokken naar twee bouwlagen. Verder wordt de goothoogte beperkt tot maximaal 3,20 meter.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt moeten bijbehorende bouwwerken wat vorm en afmetingen betreft passen bij de woning. Bij woningen met een kap is/wordt een kap op een bijbehorend gebouw dan ook in beginsel toegestaan, bij woningen met een plat dak dus in beginsel niet. Het al dan niet kunnen realiseren van een kap wordt aangeduid op de verbeelding.

In de loop van decennia zijn de beleidsmatige bijbouw-mogelijkheden drastisch vergroot. Gedreven door de wens om het woonvolume te vergroten leidt het beginsel ‘kap op aanbouw toegestaan’ nogal eens tot geforceerde oplossingen. Om de nokhoogte te beperken wordt bijvoorbeeld de nok afgeplat. Het resultaat is dan een gekunstelde en weinig fraaie dakopbouw, terwijl in (steden)bouwkundige termen ook geen sprake meer is van een kap. Feitelijk ontstaat dan een tweede bouwlaag, welke door het bestemmingsplan vanwege de overschrijding van de goothoogte niet wordt toegestaan. Een verzoek om van het bestemmingsplan af te wijken wordt aan de hand van het bouwplan beoordeeld.

afbeelding binnen de regeling

bijgebouw in twee bouwlagen

De kapvorm moet passen bij de kapvorm van de woning. Indien een kap op een aanbouw of bijgebouw wordt gerealiseerd dienen kapvorm en dakhelling in beginsel identiek te zijn aan die van de woning/hoofdmassa. Een nokrichting van de kap op een bijgebouw parallel aan die van de kap op de woning/hoofdmassa geeft doorgaans het beste en mooiste resultaat, soms is echter een nokrichting dwars op die van de hoofdmassa beter. Indien wenselijk of noodzakelijk wordt de nokrichting in het bestemmingsplan, in de regels dan wel op de verbeelding, vastgelegd. Ook de dakhelling kan in het bestemmingsplan geregeld worden.

Omdat het niet wenselijk is dat bijgebouwen door hun hoogte gaan domineren, geldt voor bijbehorende gebouwen een maximale nokhoogte van 6 meter. Dit wordt op de verbeelding en/of in de regels vastgelegd. Waar in (oudere) bestemmingsplannen bijbehorende bouwwerken zijn “geregeld” als bouwvlak worden met hoogtescheidingslijnen en cijfers de maximale nok- en goothoogte aangegeven.

afbeelding binnen de regeling

maximale bouw- of nokhoogte van bijgebouwen

Bij een hoger hoofdgebouw is een hogere kap op het bijgebouw denkbaar. Een maximale bouw-/nokhoogte van 2/3 x de bouw-/nokhoogte van het hoofdgebouw is daarbij een handzame vuistregel voor het verkrijgen van een acceptabele maat voor de kap op het bijgebouw. Dit kan in het bestemmingsplan worden geregeld, anders biedt een afwijkingsprocedure uitkomst.

Overkappingen vallen in de vergunningvrij-regels onder bijbehorende bouwwerken. Een overkapping is een gebouwde constructie waarmee een buitenruimte wordt overdekt. Een overkapping kan vergunningvrij zijn. In nieuwe bestemmingsplannen wordt de vergunningvrij-systematiek gevolgd en vallen overkappingen ook onder ‘bijbehorende bouwwerken’.

Een overkapping wordt aangemerkt als bijbehorende bebouwing en telt mee in de maximale 50 m2 en 50% van het achtererfgebied resp. bouwperceel, voor zover gelegen naast en achter de woning. De ruimte onder een overkapping wordt niet meegeteld in het woonoppervlak en het woonvolume.

Waar bijbehorende bouwwerken door het bestemmingsplan zijn/worden toegestaan is een overkapping ook mogelijk. Overkappingen aan de voorzijde van woningen zijn beleidsmatig doorgaans niet mogelijk: de voortuin-bestemming staat geen hoge bouwwerken toe. Overkappingen kunnen de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte en de woonomgeving aantasten. Overkappingen aan voorgevels maken de straat smaller, en de donkere ruimte onder een overkapping draagt niet bij aan een mooier en beter straatbeeld, te meer omdat een overkapping het stallen van bijv. caravans of de opslag van bouwmaterialen, surfplanken en dergelijke in de hand werkt. Ook kan zo’n overkapping door zijn hoogte en het dakoppervlak het woongenot van buren en buurt aantasten: hinder van dag- en zonlichttoetreding (schaduwwerking).

Waar overkappingen serie- of projectmatig (bijv. als optie) met de nieuwbouw zijn ontworpen en gerealiseerd is een nieuwe carport in het straatbeeld doorgaans geen probleem. Bij ensembles waar in het verleden vrijstelling is verleend, kan ook “uitzonderingsbeleid” van toepassing zijn. Dit zou met een specifieke aanduiding op de verbeelding kunnen worden aangeduid. De nieuwe overkapping krijgt bij voorkeur dezelfde maatvoering en (architectonische) vorm als elders in het ensemble.

Een kap op een overkapping is alleen toegestaan als dit binnen de door het bestemmingsplan toegestane maatvoering blijft. Een nieuwe bouwlaag of verdieping bovenop de overkapping wordt in beginsel niet toegestaan. Soms is/wordt op een aangebouwde overkapping wel een dakterras toegestaan. Aanvragen om af te wijken van het bestemmingsplan worden per geval beoordeeld.

Bij een overkapping zijn de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan onverkort van toepassing. Het is dus bijvoorbeeld niet toegestaan om de overkapping te gebruiken voor het stallen van bijvoorbeeld een aanhangwagen, boot of caravan, of voor het opslaan van (bouw)materialen of -afval, of goederen e.d.. Dit is in strijd met de woonbestemming.

Een carport is een specifiek type overkapping, bedoeld om een auto onder te parkeren. Beleidsmatig vallen carports onder het beleid voor overkappingen.

Een carport boven een verplichte parkeerplaats is/wordt niet uitgesloten, maar een parkeerplaats op eigen terrein betekent niet (automatisch) dat een carport mag worden gerealiseerd. De aanduiding parkeerplaats op eigen terrein staat feitelijk los van een eventuele carport.

Een veranda is een aan de woning gebouwde overkapping, meestal slechts een dak, steunend op houten palen met vaak een vloer op gelijke hoogte met de vloer (begane grond) binnenshuis. Ook een veranda valt onder de bovenstaande beleidsregels.

Een pergola is een constructie van palen en latten, meestal boven een terras of pad, met begroeiing om schaduw te geven. Een pergola is dus een soort groen-overkapping. Een (smalle) pergola wordt ook wel ingezet als erfafscheiding. Een pergola tot een bouwhoogte va 2m50 is vergunningvrij.

Voor een vergunningplichtige pergola geldt dat waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan een pergola ook mogelijk is. Pergola’s op balkons en dakterrassen zijn in beginsel niet mogelijk.

Bij meergezinshuizen (gestapelde woningen, appartementen) is het realiseren van een overkapping meestal niet direct toegestaan. Een overkapping bij de entree vaak geen probleem.

Een luifel is een overkapping, die aan één zijde vrijdragend aan de woning (of het gebouw) is bevestigd. Een veel voorkomende luifel is de voordeurluifel. Een luifel is altijd vergunningplichtig. Een voordeurluifel mag een omvang hebben van maximaal 2 m2 (projectie op maaiveld). Het is daarbij een goede zaak als de architectuur van de voordeurluifel past bij de architectuur van de woning. In een ensemble van meerdere woningen is het fraaier dat met de voordeurluifels een zekere uniformiteit wordt nagestreefd.

Soms wordt een voordeurluifel gecombineerd met een erker. Het constructief en architectonisch integreren van een voordeurluifel met een erker verdient de nodige aandacht. Ook hier geldt dat gestreefd moet worden naar een goede integratie met de architectuur van de woning.

 

Beleidsregels

 

Bijbehorende bouwwerken hebben gezamenlijk een omvang van maximaal 50 m2

 

Bijbehorende bouwwerken hebben een hoogte van maximaal 1 bouwlaag met kap met een maximale goothoogte van resp. 3m20 en nokhoogte van 6 m.

4.7 Functie/gebruik bijbehorende bouwwerken

In de functie en het gebruik van een bijgebouw is het belangrijk om onderscheid te maken tussen aangebouwd en vrijstaand.

De nieuwe kamer/ruimte in een aanbouw mag als woonruimte worden ingericht en gebruikt, mits vanzelfsprekend wordt voldaan aan alle wettelijke eisen die aan een woonruimte worden gesteld. Onder woonruimte vallen alle vertrekken met een woonfunctie zoals: huis-, zit-, eet-, slaap-, bad-, hobby- of studeerkamer. Een garage of berging is een niet-woonfunctie, die in een aanbouw gewoon is toegestaan. Als het bestemmingsplan een beroep of bedrijf aan huis toestaat dan is dit in de woning en dus ook in de aanbouw mogelijk.

In een vrijstaand bijgebouw mag geen woonfunctie worden uitgeoefend. Zo’n bijgebouw mag alleen worden gebruikt als garage of berging etc. Het is/wordt ook niet toegestaan om in een vrijstaand bijgebouw een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

4.8 Erfafscheidingen

Het is gebruikelijk en ook wettelijk toegestaan om het eigen woonperceel af te bakenen met een erfafscheiding. Een hek, schutting of tuinmuur kan dienen om de ‘eigen privacy’ beschermen. Ook sociale veiligheid, of het gevoelsmatige gemis daaraan, kan een motief zijn om een schutting o.i.d. te realiseren. De behoefte aan bescherming en afscherming neemt toe naarmate mensen dichter op elkaar wonen en meer ‘last hebben van’ mensen in de omgeving.

Een erfafscheiding geeft de (eigendoms)grens aan met naastgelegen percelen. Voor dat doel zou een rij paaltjes met draad volstaan, maar soms wil men met het oog op (een gevoel van) veiligheid of privacy het eigen perceel ook wel fysiek afschermen. Om een perceel voor mensen ontoegankelijk te maken plaatst men een hoge erfafscheiding. Het eigen perceel afschermen, tegen inkijk, bereikt men met een schutting of muur. Ook het creëren van een windluwe plek of het beperken van geluidsoverlast of burengerucht kan hierin een motief zijn.

De mooiste erfafscheiding is natuurlijk de groene erfafscheiding. Dit kan een haag/heg zijn, struikbeplanting of een bomenrij. Voor zo’n natuurlijke erfafscheiding is geen vergunning nodig! Een groene erfafscheiding kan heel goed voor de nodige privacy zorgen, ofschoon dat in de voortuin geen must kan zijn. Een ‘groene’ erfafscheiding ziet er, mits goed onderhouden natuurlijk, altijd goed uit. Zelfs een volledig door groen besloten of overvolle groene (voor)tuin vindt men in het algemeen geen probleem. Hagen, struiken of bomen worden, ook als deze hoger (dan 1 meter) zijn, in het algemeen gezien als een verrijking van de woonomgeving en het straatbeeld. In een enkel geval kan het voor buren bezwaarlijk zijn als uitzicht en/of zonlichtinval worden geblokkeerd, maar dat dient men dan als goede buren met elkaar op te lossen.

Een (gebouwde) erfafscheiding kan vergunningvrij zijn. Beleidsmatig gaat de aandacht uit naar gebouwde hoge erfafscheidingen, zoals hekwerken en schuttingen.

Erfafscheidingen langs de openbare ruimte duiden de overgang en de relatie tussen private en openbare ruimte aan. Erfafscheidingen bepalen dus in belangrijke mate de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van die openbare ruimte en zijn dus zeer bepalend voor de verblijfs- en gebruikskwaliteit, en waardering en beleving van de woonbuurt. Het effect van één individuele erfafscheiding op het straatbeeld lijkt misschien marginaal, maar meerdere erfafscheidingen tezamen kunnen de (beeld)kwaliteit van een straat helemaal omlaag halen. Eén foute schutting kan het begin zijn van een totale verloedering.

Erfafscheidingen als schuttingen en tuinmuren grijpen altijd in op de beleving van het maaiveld en de begane grond. Schuttingen, met een modale hoogte van 1m80 of hoger, blokkeren het doorzicht op ooghoogte en sluiten de horizon af. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat dit een negatief effect heeft op de beleving. Blinde muren en schuttingen leiden tot een onaantrekkelijke woonomgeving. Hoge gesloten erfafscheidingen staan bovendien de sociale controle in de weg en zijn gevoelig voor graffiti. Het gemeentelijke beleid is daarom gericht op een stringente en selectieve toepassing van hoge erfafscheidingen en een zodanige situering dat deze het straatbeeld zo min mogelijk verstoren.

Bij schuttingen speelt het (architectonisch) ontwerp een belangrijke rol: hiermee kan de gesloten en harde uitstraling worden verzacht. Ook de staat van onderhoud is belangrijk. Met de tijd treedt slijtage/verval, beschadiging, verkleuring en aantasting (door bijvoorbeeld algengroei) op. Zon, warmte en (vries)kou, regen en wind tasten de constructie aan, evenals organische afbraak (rot). Vooral hout en riet lijden onder deze invloeden. Achterstallig onderhoud werkt verloedering van het straatbeeld in de hand, echter: onderhoud is een kwestie van eigen verantwoordelijkheid.

Dat erfafscheidingen worden gebruikt om de eigen troep “uit het zicht” te houden heeft een omgekeerd effect op de kwaliteit en de beleving van de openbare ruimte. Het is een kwalijke zaak dat men oude spullen, afval, bouwmaterialen, kliko’s etc. “achter de schutting” maar in het zicht vanuit de openbare ruimte stalt, opslaat of bewaart. Het is belangrijk om niet alleen aan het eigen belang en het eigen woongenot te denken maar ook te letten op hoe medeburgers er tegen aan kijken. Een rommelig straatbeeld lokt verdere verrommeling uit.

Een (gebouwde) erfafscheiding lager dan 1 meter is altijd vergunningvrij, onafhankelijk van de plek. Een hoge (dat wil zeggen tot een hoogte van 2 m) erfafscheiding is vaak ook vergunningvrij. Zo behoeft voor een hoge erfafscheiding tussen twee achtertuinen geen vergunning te worden aangevraagd. Men mag een dergelijke schutting zonder meer plaatsen; het is echter wel een hele goede gewoonte om dit eerst met de buren te overleggen (ook om de kosten te delen).

Bij vergunningvrije erfafscheidingen is de burger zelf verantwoordelijk voor de vormgeving. Het is goed om eens van een afstand kritisch te bekijken hoe de schutting er uit ziet. Een handige vuistregel luidt: hoe minder schutting hoe mooier. Men moet bedenken dat erfafscheidingen belangrijk zijn voor het aanzien van de woning en de woonomgeving. Vermijdt lange eentonige en gesloten schuttingen of muren.

De vergunningvrije erfafscheiding dient altijd achter de voorgevelrooilijn te blijven. Ook dient altijd minimaal 1 meter afstand van openbaar toegankelijke ruimte te worden aangehouden.

Soms laat men een hoge erfafscheiding begroeien met planten, bijvoorbeeld klimop. Voor de begroeiing is geen vergunning nodig, voor de constructie echter wel. Ook hier geldt dat een hoge erfafscheiding aan de vóórzijde niet wordt toegestaan.

In Houten-zuid zijn veel erfafscheidingen langs openbare ruimte door de betrokken architect tegelijk met de woningen ontworpen. Daar zijn uitstekende resultaten mee geboekt. Het is aan de eigenaar/bewoners om hier op onverantwoorde manier mee om te gaan.

Vanwege de ruime vergunningvrij-mogelijkheden zijn weinig extra gemeentelijke beleidsregels nodig. Erfafscheidingen hoger dan 2 meter zijn op geen enkele plaats een wenselijke ontwikkeling. Als een erfafscheiding vergunningplichtig is gelden de navolgende beleidsregels.

Het beleid is gericht op een zodanige situering van (hoge, gebouwde) erfafscheidingen dat ze het straatbeeld zo min mogelijk verstoren. Schuttingen langs belangrijke openbare ruimten bepalen op een negatieve manier het straatbeeld. Waar schuttingen wel mogelijk zijn/waren is er bij het stedenbouwkundig ontwerp naar gestreefd om schuttingen met behulp van beplantingsstroken uit het zicht te onttrekken. Deze 1 meter brede onbebouwde strook leent zich uitstekend voor afschermende beplanting. Waar schuttingen zijn gesitueerd achter een beplantingsstrook kan het aanzicht per seizoen wisselen. Naarmate het groen in de herfst en de winter haar blad verliest komen schuttingen juist meer in het zicht te staan. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het een goede zaak dat schuttingen in de lente en de zomer, het seizoen dat men meer tijd buiten doorbrengt, visueel zijn afgeschermd door opgaande beplanting.

Hoge erfafscheidingen vóór de woning worden beleidsmatig geweerd. Een hoge gebouwde erfafscheiding (tot 2 m hoog) rondom of in de voortuin geeft een zeer onaantrekkelijk beeld, daarom wordt daarvoor geen vergunning verleend. Dergelijke aanvragen worden getoetst op het bestemmingsplan en/of op deze beleidsregels en worden op basis daarvan afgewezen.

In de voortuin behoeft een erfafscheiding in de regel nooit hoger te zijn dan 1 meter. Aan hogere erfafscheidingen (in voortuinen) wordt beleidsmatig dan ook niet meegewerkt.

Het realiseren van een schutting of tuinmuur langs de zijgevel en de achtertuin is weliswaar weinig functioneel, maar beleidsmatig (lees: vergunningvrij) toegestaan. Om te voorkomen dat (te opzichtige) erfafscheidingen het straatbeeld te veel gaan domineren en om te zorgen dat vooral de woningen zichtbaar blijven, dienen erfafscheidingen bij voorkeur enige meters achter (het verlengde van) de voorgevel van de betreffende woning te blijven. Aan de voorkant zijn alleen lage erfafscheidingen (tot 1 meter hoog) toegestaan.

Erfafscheidingen zijn mede bepalend voor het aanzien van de woning, de straat en de buurt. Er zijn legio mogelijkheden om de eentonigheid van erfafscheidingen te doorbreken: door materiaalkeuze, textuur of kleur. Ook vensters, details en de combinatie met rasters kunnen de eentonigheid doorbreken. Voor een mooie erfafscheiding is het belangrijk om naar de architectuur van de woning en de buurt te kijken. Passende erfafscheidingen komen de eenheid in de woonomgeving ten goede, verschillende erfafscheidingen door elkaar maken het juist rommelig. Een architectonisch fraai ontworpen schutting of tuinmuur kan echter niet verbloemen dat een (te) gesloten aanzicht ontstaat.

Heel soms is de verkeersveiligheid in het geding. Men plaatst een erfafscheiding soms zo ondoordacht dat het zicht van automobilisten en fietsers ter plaatse wordt belemmerd. Wanneer de veiligheid van verkeersdeelnemers in gevaar komt treedt de gemeente handhavend op.

 

Beleidsregels

 

Aan de voorkant van de woning is een lage erfafscheiding vergunningvrij toegestaan

 

Een lage erfafscheiding is maximaal 1m hoog

 

Aan de achter- en zijkant zijn hoge erfafscheidingen vergunningvrij

 

Een hoge erfafscheiding is maximaal 2m hoog

5.Diversen

5.1 Dakkapellen

Een dakkapel laat zich definiëren als “een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met drie verticale vlakken en een eigen dak”. Een dakkapel heeft als doel om de (dag)lichttoetreding te verbeteren en om het bruikbare woonoppervlak te vergroten, en niet zozeer om het woningvolume te vergroten. Het is een zelfstandig element, dat wil zeggen dat het op significante afstand van goot, nok en dakranden vrij op het dak staat. Dakkapellen worden beschouwd als architectonisch-bouwkundige elementen van ondergeschikte omvang.

Voor dakkapellen bestaan de nodige vergunningvrij-mogelijkheden: zie www.omgevingsloket.nl.

afbeelding binnen de regeling

Dakkapellen die rondom in het dakvlak zijn gesitueerd worden als passend binnen de bestemming beoordeeld.

Dakkapellen zijn, indien zichtbaar, zeer bepalend voor het straatbeeld. Een dakkapel moet in alle opzichten ondergeschikt blijven. Een dakkapel mag de karakteristiek van de woning of het ensemble, de kapvorm en het silhouet van het dak niet aantasten. Een dakkapel met te grote afmetingen ten opzichte van het betreffende dakvlak is ongewenst. Een dakkapel dicht op de rand geeft een onevenwichtig en verstoord beeld.

De nok moet zichtbaar blijven en er moet ook voldoende afstand blijven tussen dakkapel en goot. Bij meerdere dakkapellen op een ensemble dient voor rust en samenhang te worden gestreefd naar een herhaling van uniforme dakkapellen en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Het hoofdprincipe is dat dakkapellen in vorm, afmetingen en plaatsing identiek zijn aan de op het betreffende ensemble reeds aanwezige dakkapel(len).

 

Beleidsregels

 

In veel gevallen is een dakkapel vergunningvrij

 

Een vergunningplichtige dakkapel is\wordt veelal toegestaan

5.2 Antennes

Antennes kunnen de (beeld)kwaliteit van de openbare ruimte en woonomgeving verstoren. Iedere woning in Houten is aangesloten op de kabel, zodat iedereen kan beschikken over tv, radio, telefoon en internet. Soms wil men echter extra zend- of ontvangst-apparatuur plaatsen, bijvoorbeeld een satelliet-antenne om meer, buitenlandse of specialistische, radio- en tv-zenders te kunnen ontvangen. Ook voor het zenden en ontvangen met 27 MC-zendinstallaties (bakkies) is een antenne nodig.

In sommige gevallen is een (schotel)antenne vergunningvrij, in alle andere gevallen dient er voor de antenne een vergunning te worden aangevraagd. Op www.omgevingsloket.nl staan de vergunningvrij-regels. De vergunningvrij-regels zijn vastgesteld met als uitgangspunt dat (schotel)antennes de (beeld)kwaliteit van de openbare ruimte niet te zeer verstoren. Een antenne voor de voorgevelrooilijn is altijd vergunningplichtig. Een schotelantenne is ook vergunningplichtig als de schoteldiameter meer bedraagt dan 2 m of de totale antenne-installatie hoger is dan 3 m. Een antenne van een ander type mag niet meer dan 5 meter boven het dak uitsteken.

Ook vergunningplichtige antennes kunnen het straatbeeld verstoren. Aan de voorzijde van een woning wordt een antenne dan ook beleidsmatig niet toegestaan.

5.3 Tuinmeubilair en sport- of speeltoestellen

Voor tuinmeubilair en sport- of speeltoestellen bestaan vergunningvrij-regels: zie www.omgevingsloket.nl. Een tuinmeubel of speeltoestel hoger dan 2m50 is vergunningplichtig. Het verdient aanbeveling om tuinmeubilair en speeltoestellen in afmetingen beperkt te houden zodat geen vergunning nodig is.

5.4 Windmolens en -turbines

Ook voor een windmolen of windturbine kan een vergunning nodig zijn. Het is wel mogelijk om een (model)-windmolen of -windturbine in de (voor)tuin te plaatsen, bijvoorbeeld om een milieubewuste leefstijl uit te dragen. Als dit stuk tuinmeubilair niet hoger is dan 2m50 is deze vergunningvrij. Hogere objecten kunnen niet rekenen op gemeentelijke medewerking.

Als de rotordiameter minder dan twee meter bedraagt is de Wet Milieubeheer niet van toepassing.

Functionele windmolens en windturbines zijn in de woonomgeving vanwege de beleving en het effect op de beeldkwaliteit in principe niet gewenst. Doorslaggevend is het feit dat particuliere windmolens en turbines die zijn geplaatst in de woonomgeving in de directe nabijheid van gebouwen geen substantiële bijdrage leveren aan de elektriciteitsvoorziening (windsterkte, constantheid nabij gebouwen, en rendement zijn daarvoor te laag).

5.5 Zonnepanelen of -collectoren

Zonnepanelen of -collectoren zijn goed voor het milieu en worden dan ook beleidsmatig aangemoedigd. Voor zonnepanelen of -collectoren zijn vergunningvrij-regels in het leven geroepen: zie www.omgevingsloket.nl.

5.6 Vlonders

Bij wonen aan het water komt het voor dat men een vlonder wil realiseren. Een vlonder, eigenlijk: vonder of vondel, is een smalle brug, vaak niet meer dan een of twee planken breed of een balk.

Met "vlonder" wordt vaak een (kleine) aanlegsteiger bedoeld. De aanlegsteiger wordt in dit verband niet alleen gebruikt om een boot of kano aan te kunnen leggen maar vooral om er, zoals op een terras, op te zitten.

Als een vlonder in het bestemmingsplan past is deze vergunningvrij. Een vlonder wordt daarbij aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

Als een vlonder met de nieuwbouw van de woning is gerealiseerd kan het zijn dat de vlonder is gebonden aan regels in de koopovereenkomst.

5.7 Kliko-ombouw

Het bestemmingsplan staat het toe dat men in de voortuin een kliko-ombouw plaatst. Deze mag een hoogte hebben van maximaal 1m40 en een oppervlakte van 2 m2.

5.8 Ongewenst gebruik woonbestemming

Woningen zijn bedoeld om in te wonen en wonen doet men niet alleen in de eigen woning, maar ook rondom, in de tuin en in de openbare ruimte. Misbruik van de woning, de tuin of de woonomgeving kunnen de leefbaarheid, en de ruimtelijke en sociale kwaliteit schaden. In het bestemmingsplan is geregeld dat ander gebruik dan wonen niet toegestaan. Met nadruk is het niet toegestaan om in of rond de woning en de tuin:

  • -

    hout en andere bouw-/aannemersmaterialen, alsmede onbruikbare of ongebruikte voorwerpen, stoffen of materialen op te slaan;

  • -

    kampeermiddelen als een caravan, camper, vouwwagen en dergelijke te plaatsen.

Het bovenstaande wordt in het bestemmingsplan onder de gebruiksbepalingen nogmaals geregeld.

Ook en vooral vracht-/bedrijfsauto’s, aanhangwagens, boten, caravans en aanverwante verkeersmiddelen ontsieren het straat- en stadsbeeld. Niet in het bestemmingsplan, maar in de APV is geregeld dat bedrijfsauto’s (vrachtauto’s, bestelauto’s) langer dan 6 meter of breder dan 2m05 of hoger dan 2m40 niet (in de openbare ruimte) in de woonwijk mogen worden geparkeerd. Ook is in de APV geregeld dat aanhangwagens, en caravans en andere kampeermiddelen niet langer dan 3 dagen in de openbare ruimte mogen worden geparkeerd.

6.Parkeervoorzieningen

Bij woningen zijn parkeerplaatsen nodig en woonwijken worden zo ontworpen dat er gemiddeld voldoende parkeerplaatsen zijn. De parkeerbalans maakt integraal onderdeel uit van het stedenbouwkundig ontwerp van de woonomgeving. Bij het ontwerp daarvan wordt een parkeernorm gehanteerd. Naast parkeerplaatsen in de openbare ruimte zijn/worden veel parkeerplaatsen op eigen erf aangelegd. Daarbij wordt een gedeelte van de particuliere woonkavel aangewezen als eigen parkeerplaats. In de Houtense woonwijken is veelvuldig de zogenaamde verplichte parkeerplaats op eigen erf toegepast. Deze verplichte parkeerplaats is/wordt op de verbeelding van het bestemmingsplan met een specifieke aanduiding geregeld.

De functie en het gebruik van deze verplichte parkeerplaats mag in principe op geen enkele wijze

worden belemmerd. De verplichte parkeerplaats mag dus niet worden bebouwd, ook niet als het een garage betreft. Ook het afschermen van de parkeerplaatsen naar de openbare ruimte door middel van een erfafscheiding wordt beleidsmatig geweerd. Erfafscheidingen met deuren of anderszins draaibare of oprolbare delen zijn beleidsmatig evenmin gewenst.

Een parkeerplaats voor dwarsparkeren is minimaal 2,5 bij 5 meter, een parkeerplaats voor langsparkeren is minimaal 2 bij 6 meter.

Een carport (overkapping) boven een verplichte parkeerplaats is/wordt in sommige gevallen wel toegestaan. Een carport is geen belemmering voor de parkeerfunctie, de parkeerplaats blijft toegankelijk. Een vergunningaanvraag voor een carport wordt echter ook op andere stedenbouwkundige aspecten getoetst. Een aanvraag voor afwijking wordt per geval beoordeeld.

Omdat de vergunningvrij-regels uitgaan van de voor- en achterkantbenadering is voor bouwwerken aan de achterkant van de woning soms geen vergunning nodig, ook als het bij of op een verplichte parkeerplaats is. Het verdient de voorkeur om een parkeerplaats op eigen terrein gevrijwaard te houden van (bijbehorende) bouwwerken. Dit draagt bij aan goede parkeerbalans in de wijk.