Regeling vervallen per 12-04-2013

Voorzieningenverordening WMO 2010.

Geldend van 12-03-2010 t/m 11-04-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Voorzieningenverordening WMO 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

VOORZIENINGENVERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2010.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 3

Artikel 1. Begripsbepalingen 3

Artikel 2. Toekenning- en weigeringsgronden 4

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen. 6

Artikel 3. Keuzevrijheid. 6

Artikel 4. Voorziening in natura 6

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming. 6

Artikel 6. Persoonsgebonden budget. 6

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel. 6

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden. 8

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden. 8

Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden. 8

Artikel 10. Gebruikelijke zorg. 8

Artikel 10A. Uitsluitingen. 8

Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden. 8

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget. 8

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen. 9

Artikel 13. Vormen van woonvoorzieningen. 9

Artikel 14. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen. 9

Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen. 9

Artikel 16. Primaat van de verhuizing. 9

Artikel 17. Primaat van de losse woonunit. 9

Artikel 18. Uitsluitingen. 9

Artikel 19. Hoofdverblijf. 10

Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop. 10

Artikel 20A Tijdelijke huisvesting en dubbele woonlasten 10

Artikel 20B Verplichtingen en voorwaarden bij verstrekking van een woonvoorziening 10

Artikel 20C Verwerven van grond 10

Artikel 20D Keuring/inspectie, onderhoud en reparatie van een woonvoorziening 11

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. 12

Artikel 21. Vormen van vervoersvoorzieningen 12

Artikel 22. Het recht op een algemene voorziening 12

Artikel 23. Het primaat van het collectief vervoer 12

Artikel 24. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen 12

Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers. 12

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning. 13

Artikel 26. Vormen van rolstoelvoorzieningen. 13

Artikel 27. Primaat algemene voorziening bij incidenteel rolstoelgebruik of sportrolstoel 13

Artikel 28. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners. 13

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten 14

Artikel 29. Gebruik aanvraagformulier. 14

Artikel 30. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. 14

Artikel 31. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking. 14

Artikel 32. Samenhangende afstemming. 14

Artikel 33. Wijzigingen in de situatie. 14

Artikel 34 Heronderzoek. 14

Artikel 35. Intrekking van een voorziening 15

Artikel 36. Terugvordering en verrekening 15

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen. 16

Artikel 37. Hardheidsclausule. 16

Artikel 38. Indexering. 16

Artikel 39. Inwerkingtreding. 16

Artikel 40. Citeertitel. 16

Bijlage 1 Verwerven van grond. 16

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het college om personen met beperkingen door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen zodat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen van personen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt;

  • k.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt;

  • l.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • o.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • p.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • q.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • s.

    College: college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Huizen;

  • t.

    Aanvrager: de persoon voor wie de voorziening is bedoeld;

  • u.

    Inkomen: het netto inkomen van de aanvrager indien de aanvrager geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo, het gezamenlijk netto-inkomen van de ouders of pleegouders van de aanvrager, indien de aanvrager jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo, het gezamenlijk netto-inkomen van de aanvrager en zijn echtgenoot, indien de belanghebbende een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo;

  • v.

    Netto inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 lid 1 WWB. Artikel 31 lid 2 is overeenkomstig van toepassing;

  • w.

    Sociaal minimum: de van toepassing zijnde normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een aanvrager 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand;

  • x.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de aanvrager met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan.

  • y.

    Overige begrippen: alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Toekenning- en weigeringsgronden

Toekenningsgronden.

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of zoveel mogelijk te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

Algemene weigeringsgronden

2.Geen voorziening wordt toegekend:

  • a.

    indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    indien de aanvrager niet woonachtig is in de Gemeente Huizen;

  • c.

    voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • d.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • e.

    indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande “Verordening voorzieningen gehandicapten Gemeente Huizen ” is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • f.

    voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

  • g.

    indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan oplossing voor het zich voordoende probleem.

  • h.

    Indien de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van een tekortschietend besef in de verantwoordelijkheid.

Specifieke weigeringsgronden woonvoorzieningen

  • 3.

    Geen woonvoorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      indien de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      indien deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen;

    • d.

      indien de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • e.

      indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar of woont in een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

    • f.

      indien er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning;

    • g.

      indien de beperkingen niet in de woning zelf (waaronder ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

    • h.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Specifieke weigeringsgronden vervoersvoorzieningen

4.Geen vervoersvoorziening wordt toegekend voor vervoer van en naar de arbeidsplaats, vervoer van en naar een onderwijsinstelling of vervoer van medisch aard indien recht op een tegemoetkoming in de kosten bestaat of indien anderszins een tegemoetkoming in de kosten wordt verstrekt.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3. Keuzevrijheid.

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget.

  • 2. De bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget wordt niet geboden indien:

    • a.

      er een ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met het persoonsgebonden budget:

    • b.

      de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening

    • c.

      er sprake is van bezwaren van overwegende aard.

Artikel 4. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst Gemeente Huizen van toepassing.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

  • 1. Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Huizen 2010 in de beschikking opgenomen.

  • 2. Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een voorziening vast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Huizen 2010

Artikel 6. Persoonsgebonden budget.

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals is bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Huizen 2010.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

  • 5. De aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger behoeft zich achteraf niet te verantwoorden over de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen.

  • 2. De omvang van de verschuldigde eigen bijdrage wordt vastgesteld op de maximale inkomensafhankelijke eigen bijdrage binnen de kaders van artikel 4.1 lid 1 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. De omvang van het eigen aandeel in de kosten bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op het maximale inkomensafhankelijke eigen aandeel binnen de kaders van artikel 4.1 lid 1 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in lid 3 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is geen eigen aandeel verschuldigd voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a, b en f en artikel 26 onder d en e van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden.

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

  • a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, of

  • b. problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

    het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke activiteiten onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als

  • a. de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b. niet beschikbaar is.

  • 3. In afwijking van artikel 2, eerste lid 1, onder a is voor de verlening van hulp in het huishouden in verband met revalidatie geen langdurige noodzaak vereist.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer meerderjarige huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 10A. Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op hulp bij het huishouden in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, hobbyruimten, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft hulp bij het huishouden in gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

KLASSE

UREN HULP BIJ HET HUISHOUDEN PER WEEK

Klasse 1

0 tot en met 1,9 uur per week

Klasse 2

2 tot en met 3,9 uur per week

Klasse 3

4 tot en met 6,9 uur per week

Klasse 4

7 tot en met 9,9 uur per week

Klasse 5

10 tot en met 12,9 uur per week

Klasse 6

13 tot en met 15,9 uur per week

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.

De bedragen die per klasse in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Huizen.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 13. Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten.

  • c.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • e.

    een uitraasruimte;

  • f.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van inspectie/keuring, onderhoud en reparatie van een woonvoorziening.

Artikel 16. Primaat van de verhuizing.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder c. en d. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder e. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen en wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 17. Primaat van de losse woonunit.

Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18. Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, hobbyruimten, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 19. Hoofdverblijf.

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte tot een maximum bedrag vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2010.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken..

Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop.

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 20 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Huizen door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Artikel 20A Tijdelijke huisvesting en dubbele woonlasten

  • 1. Het college verleent een financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 15 onder a, voor de periode dat de huidige woonruimte als gevolg van een bouwkundige of woontechnische aanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan dan wel de nog te betrekken woning als gevolg van de woningaanpassing nog niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verleent, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt vier maanden.

  • 3. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting en dubbele woonlasten als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan vóórkomen dat hij deze kosten heeft.

  • 4. De financiële tegemoetkoming wordt betaald aan de hoofdbewoner of de eigenaar van de huisvesting.

Artikel 20B Verplichtingen en voorwaarden bij verstrekking van een woonvoorziening

  • 1. De aanvrager is verplicht de door het college aangewezen personen toegang te verstrekken tot de woonruimte waar de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening moet worden verricht/wordt verricht of de uitraasruimte moet worden gerealiseerd/wordt gerealiseerd of waaruit wordt verhuisd;

  • 2. De aanvrager is verplicht de door het college aangewezen personen toegang te verstrekken tot de woonruimte om te controleren of de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of de uitraasruimte is uitgevoerd conform het besluit, dan wel is verhuisd naar een adequate woning.

  • 3. De aanvrager is verplicht aan het college inzicht te bieden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en de uitraasruimte;

  • 4. De aanvrager is verplicht de getroffen woonvoorzieningen die niet in bruikleen of in huur zijn verstrek toereikend te verzekeren;

  • 5. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald is gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar houdt.

Artikel 20C Verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen als bedoeld in artikel 15 lid c of e van de verordening, tot gevolg heeft dat extra grond moet worden verworven, verleent het college hiervoor een bijdrage die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buiten-ruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage 1

Artikel 20D Keuring/inspectie, onderhoud en reparatie van een woonvoorziening

Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van inspectie/keuring, onderhoud en reparatie als bedoeld in artikel 15 sub f indien de woonvoorzienig is verstrekt in het kader van de Wmo, Wvg of RGSHG en deze betrekking hebben op:

  • a.

    trapliften, woonhuisliften en hefplateauliften;

  • b.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad

of wastafel;

c.electromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 21. Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 22. Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer

onmogelijk maken.

Artikel 23. Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het gebruik van algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 21, onder a., onmogelijk maken, dan wel,

  • b.

    het gebruik van algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening zonder aanvullende voorziening niet adequaat is, dan wel

  • c.

    algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 21, onder a., niet aanwezig is.

.

Artikel 24. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen meer bedraagt dan 130 % van het sociaal minimum, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare individuele voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers.

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 26. Vormen van rolstoelvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel

  • e.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een andere aangepaste sportvoorziening.

Artikel 27. Primaat algemene voorziening bij incidenteel rolstoelgebruik of sportrolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien langdurig noodzakelijk aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is..

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 4. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder e. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen sportbeoefening zonder de aangepaste andere sportvoorziening niet mogelijk is.

Artikel 28. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 27, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 29. Gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 30. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag dient te worden ingediend bij het loket Wonen Welzijn Zorg van de Gemeente Huizen in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend

Artikel 31. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

  • 1. Het college is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de aanvrager:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem enige vragen te stellen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Een aanvrager is verplicht zich op verzoek van het college te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs op grond van de Wet op de identificatieplicht niet zijnde een rijbewijs.

  • 5. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF.

  • 6. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 32. Samenhangende afstemming.

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager, waaronder de financiële omstandigheden, het sociaal netwerk en de mantelzorg.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 33. Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 34 Heronderzoek.

Het college kan periodiek een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op toegekende voorzieningen.

Artikel 35. Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen

  • c. naderhand met betrekking tot de periode waarover een voorziening is verstrekt een vergoeding of een andere vorm van compensatie voor de beperkingen is ontvangen. .

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget anders dan voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan worden ingetrokken indien blijkt dat de werkzaamheden niet binnen vijftien maanden na het besluit zijn voltooid.

Artikel 36. Terugvordering en verrekening

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3. Een vordering kan worden verrekend met een te verstrekken financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget, tenzij de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget niet vatbaar is voor beslag.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen.

Artikel 37. Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 38. Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Huizen geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 39. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010

De Voorzieningenverordening WMO 2006 wordt ingetrokken per 1 januari 2010.

.

Artikel 40. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Voorzieningenverordening WMO 2010.

Bijlage 1 Verwerven van grond

1.a.

Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

soort vertrek

aantal m² waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

aantal m² waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt

verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

keuken

10

4

eenpers. slp. kr.

10

4

tweepers. slp. kr.

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

-wastafelruimte

-doucheruimte

2

3

1

2

entree/gang/hal

5

2

berging

6

4

1.b.

Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m².