Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Huizen houdende regels omtrent de toepassing van de Wet bibob (Beleidsregel toepassing Wet bibob gemeente Huizen 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Huizen houdende regels omtrent de toepassing van de Wet bibob (Beleidsregel toepassing Wet bibob gemeente Huizen 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van Huizen en de burgemeester van Huizen ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden en het wenselijk is om hiervoor beleid vast te stellen;

besluiten vast te stellen:

de Beleidsregel toepassing van de Wet Bibob gemeente Huizen 2021

Indeling beleidsregel

afbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel;

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      APV: Algemene Plaatselijke Verordening Huizen 2014;

    • b.

      Amvb: Algemene maatregel van bestuur;

    • c.

      bestuursorgaan : de burgemeester of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (gemeentenaam), alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen;

    • d.

      Bibob-onderzoek: het onderzoek en de beoordeling door het bestuursorgaan en/of het Bureau of, en zo ja in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de Wet Bibob;

    • e.

      Bibob-vragenformulier: een formulier dat is vastgesteld krachtens artikel 30, vijfde lid van de wet;

    • f.

      Bureau: het Landelijk Bureau Bibob (LBB);

    • g.

      eigen onderzoek: het Bibob-onderzoek zoals bedoeld onder sub d, en de beoordeling of in de resultaten van dit onderzoek grond is gelegen voor de betrokkene een negatieve beslissing te nemen dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

    • h.

      gemeente: de rechtspersoon met een overheidstaak;

    • i.

      RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum Midden-Nederland;

    • j.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • k.

      wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

Artikel 1.2 Toepassing beleidsregel

Deze beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op de toepassing van de Wet Bibob door de rechtspersoon gemeente (gemeentenaam) en zijn bestuursorganen. De beleidsregel laat onverlet dat binnen de grenzen van de wet op andere wijze of gronden een integriteitstoets kan worden uitgevoerd en de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming of andere rechtshandelingen kunnen worden betrokken.

Artikel 1.3 Uitvoering Bibob-onderzoek in afwijking van beleidsregel

Deze beleidsregel laat onverlet dat in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob-onderzoek kan worden besloten, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Beschikkingen

Artikel 2.1 Exploitatie horeca en seksbedrijf

  • 1. In geval van een aanvraag om (wijziging van) een vergunning voor:

    • Horecabedrijf op grond van artikel 2:28 APV en/of Drank-en Horecawet;

    • seksbedrijf (artikel 3:4 APV);

    voert het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek uit bij:

    • a.

      nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf en/of;

    • b.

      overname of wijziging van een exploitant en/of;

    • c.

      indien op grond van:

      • eigen ambtelijke informatie, en/of

      • informatie verkregen van het Bureau, en/of

      • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

      • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

      • overige signalen

    • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van para-commerciële instellingen en slijterijen, als bedoeld in de Drank- en Horecawet, in beginsel uitsluitend een Bibob-onderzoek starten, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c van deze beleidsregel.

Artikel 2.2 Evenement, vuurwerkverkoop, taxibedrijf, onttrekking/splitsing van woonruimte en overige vergunningen

  • 1. In geval van een aanvraag om (wijziging van) een vergunning voor een:

    • evenementvergunning (artikel 2:25 APV )

    • vuurwerkverkoop (artikel 2:72 APV)

    • onttrekking van woonruimte aan woonfunctie en splitsing gebouw met woonfunctie (artikel 8, eerste lid, 21 en 22 Huisvestingswet alsmede artikel 4:2 Huisvestingsverordening)

    • Overige vergunningen die op grond van een gemeentelijke verordening voor een inrichting of bedrijf verplicht is gesteld (artikel 7 Wet Bibob)

    voert het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek uit indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of

    • informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • overige signalen

    vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, zal het bestuursorgaan bij een aanvraag om een evenementvergunning in beginsel een Bibob-onderzoek uitvoeren als de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportevenement.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, zal het bestuursorgaan bij een aanvraag om een vuurwerkverkoop-vergunning in beginsel een Bibob-onderzoek uitvoeren als sprake is van een nieuwe vestiging of overname van een vuurwerkverkooppunt danwel een wijziging in de bedrijfsstructuur.

Artikel 2.3 Omgevingsvergunning bouw

  • 1. In geval van een aanvraag om (wijziging van) een vergunning voor een omgevingsvergunning bouw (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a Wabo) voert het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek uit indien één of meer van de volgende criteria op de aanvraag van toepassing zijn:

    • a.

      de aanvraag heeft betrekking op een door de gemeente geraamde bouwsom hoger dan € 500.000,00;

    • b.

      de aanvraag heeft betrekking op één of meer van de volgende risico categorieën:

      • horeca- en seksbedrijven;

      • smart-, head- en growshops;

      • sportscholen en fitnesscentra;

      • wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

      • autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven.

        Autodemontage, service-en poetsbedrijven, schadeherstelbedrijven enz.);

      • woonwagenterreinen;

      • recreatieterreinen/vakantieparken/camping enz.;

      • coffeeshops;

    • c.

      indien op grond van:

      • eigen ambtelijke informatie, en/of

      • informatie verkregen van het Bureau, en/of

      • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

      • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

      • overige signalen

    • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zal het bestuursorgaan in beginsel geen uitvoering geven aan een Bibob-onderzoek indien de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in het eerste lid afkomstig is van (semi-)overheidsinstanties, woning(bouw)corporaties (o.g.v. artikel 70 Woningwet) danwel een door het college bij (specifiek) besluit aangewezen aanvrager (bijvoorbeeld PPS-constructies van particuliere ondernemingen en overheid).

Artikel 2.4 Omgevingsvergunning milieu

  • 1. In geval van een aanvraag om (wijziging van) een:

    • a.

      omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e Wabo jo. artikel 1.1, eerste lid Wabo) die behoort tot de branches: vuurwerk, verwerking en/of opslag van afvalstoffen en inrichtingen die actief zijn in de bodemsanering en/of het grondverzet;

    • b.

      omgevingsvergunning beperkte milieutoets (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i Wabo) die betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij Amvb op grond van artikel 2.17 van de Wabo is bepaald, dat de vergunning in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd,

    voert het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek uit indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of

    • informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • overige signalen

    vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zal het bestuursorgaan in beginsel geen Bibob-onderzoek uitvoeren indien de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid afkomstig is van (semi-)overheidsinstanties en woning(bouw)corporaties.

Artikel 2.5 Subsidies

In geval van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in de Algemene subsidieverordening gemeente Huizen, voert het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek uit indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, en/of

  • informatie verkregen van het Bureau, en/of

  • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband

  • RIEC, en/of

  • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.6 Verleende beschikkingen

In geval van een reeds verleende vergunning of afgegeven beschikking voert het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek uit indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, en/of

  • informatie verkregen van het Bureau, en/of

  • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband

  • RIEC, en/of

  • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Aanbestedingen voor overheidsopdrachten sectoren bouw, milieu, ICT

  • 1. In geval van een aanbesteding voor een overheidsopdracht die onder het bereik van de Wet Bibob valt (artikel 3 Besluit Bibob) voert de gemeente in beginsel een Bibob-onderzoek indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of

    • informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • overige signalen

    vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. De gemeente kan in iedere fase van een aanbesteding voor een overheidsopdracht als bedoeld in het eerste lid, een Bibob-onderzoek uitvoeren. Zodoende kan de uitvoering van een Bibob-onderzoek worden toegepast op zowel degenen die de gemeente van plan is te selecteren tot een volgende fase van de aanbesteding, dan wel degene(n) aan wie de gemeente van plan is de betreffende overheidsopdracht te gunnen.

  • 3. De gemeente kan ook na gunning van een overheidsopdracht als bedoeld in lid 1 een Bibob-onderzoek uitvoeren. Daartoe zal in de betreffende aanbestede (concept)overeenkomst(en) een nadere bepaling kunnen worden opgenomen. Die bepaling heeft als strekking dat de overeenkomst wordt ontbonden door de gemeente indien (alsnog) feiten of omstandigheden in relatie tot het bedrijf en/of de personen daarvan bij opdrachtgever bekend zijn geworden die, ware deze bekend geweest vóór het tot stand komen van de overeenkomst, aanleiding zouden zijn geweest om de opdrachtnemer uit te sluiten van verdere deelname aan de aanbesteding. De gemeente kan in het hiervoor bedoelde geval besluiten om niet tot ontbinding over te gaan indien zij van oordeel is dat uit de Bibob-onderzoek gebleken mate van gevaar in voldoende mate valt te reduceren door het stellen van (nadere) uitvoeringsvoorwaarden.

Artikel 3.2 Vastgoedtransacties onderzoek vooraf

  • 1. De gemeente voert in beginsel een Bibob-onderzoek uit voordat een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie (verkoop- en verhuur onroerend goed, gronduitgifte, verlenen van een gebruiksrecht, vestigen zakelijk recht) indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of

    • informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • overige signalen

  • vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, voert de gemeente in beginsel een Bibob-onderzoek uit voordat een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft zal worden gebruikt in één van de volgende sectoren:

    • horecabedrijven;

    • seks- en escortbedrijven;

    • coffeeshops (inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden);

    • smartshops (inrichtingen waarin psychoactieve substanties, waaronder niet traditionele genotsmiddelen op natuurlijke basis) te koop worden aangeboden);

    • headshops (inrichtingen waarin artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs te koop worden aangeboden);

    • growshops;

    • shishalounges;

    • speelautomatenhallen;

    • fitnesscentra;

    • wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • belwinkels;

    • woonruimte voor arbeidsmigranten;

    • woonwagenterreinen;

    • religieuze instellingen;

    • afvalverwerkingsbedrijven;

    • recreatieterreinen/vakantieparken/campings enz.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de uitgifte van grond door de gemeente, in ieder geval aanleiding kunnen bestaan voor het uitvoeren van een Bibob-onderzoek indien vragen bestaan over onder meer:

    • de hoogte van de bieding in relatie tot de waardering van de grond en/of

    • de financiering van de vastgoedtransactie en /of de contractspartij.

  • 4. De omstandigheid dat een gronduitgifte veelal wordt gevolgd door een omgevingsvergunning bouw maakt dat de gemeente voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de uitgifte van grond, een Bibob-onderzoek kan uitvoeren als voldoende aannemelijk is dat zich één van de situaties zoals genoemd in artikel 2.3 lid 1 voordoet of zal gaan voordoen.

  • 5. De gemeente kan een Bibob-onderzoek starten voordat een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien:

    • a.

      de transactie betrekking heeft op een beeldbepalende onroerende zaak of op een onroerende zaak die naar het oordeel van de gemeente symbolische waarde heeft;

    • b.

      de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft gelegen is in een door het college vastgesteld aandachtsgebied.

  • 6. Indien is besloten tot het uitvoeren van een Bibob-onderzoek, komt er geen overeenkomst tot stand totdat het Bibob-onderzoek volledige is afgerond, tenzij partijen dat nadrukkelijk anders schriftelijk overeenkomen.

  • 7. De gemeente kan afzien van het uitvoeren van een Bibob-onderzoek als de vastgoedtransactie wordt aangegaan met overheidsinstanties, semi-overheidsinstanties, een op grond van artikel 70 Woningwet toegelaten woning(bouw)corporatie en/of door het college bij (specifiek) besluit aangewezen betrokkenen.

Artikel 3.3 Vastgoedtransacties onderzoek achteraf

  • 1. De gemeente voert in beginsel een Bibob-onderzoek uit nadat de vastgoedtransactie (verkoop- en verhuur onroerend goed, verlenen van gebruiksrecht, gronduitgifte, vestigen zakelijk recht) tot stand is gekomen indien in de overeenkomst een Bibob-beëindigingsclausule als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet Bibob is opgenomen én indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, en/of

    • informatie verkregen van het Bureau, en/of

    • informatie afkomstig van (een van) de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • verkregen informatie vanuit het OM als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)

    • overige signalen

    vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene en/of zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de gemeente, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, periodiek een Bibob-onderzoek uitvoeren op momenten zoals in de overeenkomst bepaald.

Toelichting vastgoedtransacties

Contractsvrijheid

Vanwege de contractsvrijheid kunnen onderhandelingen ook worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in de fase van het eigen onderzoek voldoende feiten blijken die duiden op een integriteitsrisico, wanneer de betrokkene weigert om een Bibob-vragenlijst (volledig) in te vullen of aanvullende vragen te beantwoorden of het Bureau concludeert dat sprake is van geen of een mindere mate van gevaar maar er naar het oordeel van de gemeente wel een integriteitsrisico bestaat.

Onder een integriteitsrisico kan worden verstaan dat sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten of er een gevaar bestaat voor aantasting van de reputatie van de gemeente door het aangaan van een vastgoedtransactie. Dit zal per geval zorgvuldig worden afgewogen.

Hoofdstuk 4 Uitvoering Bibob-procedure

Paragraaf 4.1 Onderzoek

Artikel 4.1.1 Onderzoek

  • 1. Een Bibob-onderzoek geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Hierbij moet het bestuursorgaan of de gemeente de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst gebruik moet maken van minder ingrijpende bevoegdheden die het beoogde doel kunnen behalen

  • 2. Als op grond van deze beleidsregel een Bibob-onderzoek wordt uitgevoerd, dan dient betrokkene de Bibob-vragenformulieren in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan of de gemeente. Deze formulieren zijn op grond van artikel 30, lid 5 Wet Bibob bij ministeriële regeling vastgesteld. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in de vragenformulieren staan vermeld, alsmede de documenten die bij de uitreiking van de vragenformulieren door of namens het bestuursorgaan/gemeente zijn genoemd.

Het onderzoek naar het zich voordoen van een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob bestaat uit twee fases:

Fase 1: Gemeentelijk onderzoek

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie / documenten bij de Bibob-vragenformulieren (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overgelegde documenten en/of informatie;

  • open en gesloten bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster, justitiële en strafvorderlijke gegevens, politiegegevens, etc).

Fase 2: Adviesaanvraag bij het Bureau

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager, gegadigde of wederpartij en/of daarmee in verband te brengen derden als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob;

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden onderneming(en);

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden activiteiten;

  • d.

    de officier van justitie het bestuursorgaan of de gemeente de tip geeft of heeft gegeven om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen;

  • e.

    het Bureau het bestuursorgaan of de gemeente desgevraagd bericht als bedoeld in artikel 11a van de Wet Bibob.

Artikel 4.1.2 Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan of de gemeente informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de Wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2. In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, een aanbesteding niet te gunnen dan wel de overeenkomst te ontbinden of geen vastgoedtransactie aan te gaan dan wel deze te beëindigen, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport verstrekt. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.

Artikel 4.1.3 Adviestermijn bij een beschikking

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de Wet Bibob, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, lid 1 van de Wet Bibob.

  • 2. Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 van dit artikel gestelde termijn kan geven, heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om op grond van artikel 15, lid 3 van de Wet Bibob, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3. Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Wet Bibob (verzoek tot indienen aanvullende/ontbrekende gegevens die noodzakelijk zijn voor het advies), kan leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Paragraaf 4.2 Gevolgen van Bibob-procedure bij beschikkingen

Artikel 4.2.1 Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

  • 1. Het bestuursorgaan laat een aanvraag voor een beschikking in beginsel buiten behandeling, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek (artikel 4:5 Algemene Wet Bestuursrecht).

  • 2. Het bestuursorgaan trekt een verleende beschikking in beginsel in, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek (artikel 4 Wet Bibob).

  • 3. Het bestuursorgaan laat een aanvraag in beginsel buiten behandeling, dan wel trekt een verleende beschikking in beginsel in, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het LBB op grond van artikel 12 Wet Bibob gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het LBB op basis van datzelfde artikel verzochte gegevens.

Artikel 4.2.2 Gevolgen Bibob-procedure bij beschikkingen

  • 1. Het bestuursorgaan zal in beginsel overgaan tot weigering van een aanvraag om (wijziging van) een beschikking of tot intrekking van een reeds verleende beschikking, indien uit het eigen onderzoek of uit advies van het LBB blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob, dan wel een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob.

  • 2. Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te besluiten op de aanvraag om de beschikking dan wel de beschikking in te trekken, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te brengen.

  • 3. Het bestuursorgaan zal bij een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet Bibob in beginsel voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

Artikel 4.2.3 Gevolgen van beëindigde relatie tussen betrokkene en een derde

  • 1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

  • 2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Paragraaf 4.3 Gevolgen van Bibob-procedure bij privaatrechtelijke transacties

Artikel 4.3.1 Gevolgen van Bibob-onderzoek bij privaatrechtelijke transacties

  • 1. De gemeente kan overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het LBB blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feite verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 30 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de gemeente gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 12 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door het LBB zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het LBB gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 3. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 4.3.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen betrokkene en een derde

  • 1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan de gemeente de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

  • 2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, en/of andere documentatie die naar het oordeel van de gemeente voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Artikel 4.2.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij aanbestedingen

  • 1. In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het Bibob- onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het LBB gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het LBB verzochte gegevens.

  • 4. Indien de gemeente voornemens is negatief te besluiten op een inschrijving op een overheidsopdracht, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te brengen. Dit is ook van toepassing indien de gemeente voornemens is de gegunde overheidsopdracht in te trekken.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Intrekking

De Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2008 gemeente Huizen wordt ingetrokken met ingang van het moment waarop deze beleidsregel in werking treedt.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

De beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2021.

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Huizen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van gemeente Huizen op 30 september 2020

Aldus vastgesteld door de burgemeester op 27 november 2020

Toelichting

Aanleiding nieuwe beleidsregel Wet Bibob

Het college wil nog beter voorkomen dat het ongewild criminaliteit faciliteert bij vergunningverlening, het aangaan van vastgoedtransacties, het verlenen van subsidies en het gunnen van overheidsopdrachten. Deze wijziging van de Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Huizen is daarom een eerste aanzet naar een intensievere toepassing van de Wet Bibob. De Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2021 gemeente Huizen (hierna: de beleidsregel) maakt het mogelijk dat er in een groter aantal gevallen Bibob-onderzoek wordt verricht.

Voorheen was het uitgangspunt dat standaard een Bibob-onderzoek werd gestart bij een horecabedrijf, prostitutiebedrijf of een coffeeshop en incidenteel, indien zich één van de indicatoren voordeed uit de bij de beleidsregel gevoegde bijlage. In de praktijk is gebleken dat dit uitgangspunt aanpassing behoeft. Sommige vormen van (ondermijnende) criminaliteit bleven buiten zicht, omdat zich zonder tenminste enige vorm van onderzoek niet altijd indicatoren voordeden en zonder indicatoren geen onderzoek kon plaatsvinden. Met de aanpassing van de beleidsregel wordt deze vicieuze cirkel doorbroken door onderzoek in sommige gevallen ook mogelijk te maken, zonder dat er op voorhand signalen van criminaliteit zijn.

Per categorie wordt uitgewerkt in welke gevallen proactief (dus zonder concrete signalen van criminaliteit) een Bibob-onderzoek wordt gestart. Aangezien de Wet Bibob van toepassing is op verschillende beleidsterreinen (vergunningen, subsidies, vastgoedtransacties en aanbestedingen), waarbij diverse organisatieonderdelen van de gemeente zijn betrokken, die ofwel hun werkwijze moeten aanpassen, ofwel nieuw zijn met de Wet Bibob, gebeurt dat stapsgewijs. Begonnen wordt met vergunningen die nauw verwant zijn aan het veiligheidsdomein en met vastgoedtransacties. In 2021. worden nadere criteria bepaald voor overige vergunningen (waaronder Omgevingsvergunningen bouw en milieu), subsidies en overheidsopdrachten. Dan wordt de beleidsregel verder aangevuld. In algemene zin maakt deze beleidsregel het uiteraard wel mogelijk om ook op die terreinen de Wet Bibob te blijven toepassen, in het geval er aanwijzingen zijn dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten.

Betrokken belangen

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel zal in een groter aantal gevallen een Bibob-onderzoek worden gestart. Zo wordt nog beter voorkomen dat criminaliteit wordt gefaciliteerd en wordt de concurrentiepositie van de bonafide ondernemer beter beschermd, binnen de mogelijkheden die de gemeente daarvoor heeft. Er dient uiteraard ook een balans te zijn met de overige belangen die de gemeente behartigt, zoals het faciliteren van ondernemers, het tegengaan van overbodige regeldruk en het mogelijk maken van investeringen in de gemeente Huizen. Tegenover de frequentere toepassing van de Wet Bibob, wordt het Bibob-vragenformulier (het document waarmee de betrokkene wordt verzocht inzage te geven in de financiering en de zeggenschapsstructuur van de onderneming) daarom waar het kan ingekort en ondernemersvriendelijker opgesteld. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het streven de bestuurlijke lasten voor ondernemers en inwoners zo laag mogelijk te houden. De informatie waarnaar wordt gevraagd is door bonafide ondernemers met een deugdelijke administratie relatief eenvoudig te overleggen. Zij zullen het Bibob-onderzoek dan ook doorgaans snel kunnen doorlopen.