Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening toeslagen en verlagingen WWB

Geldend van 01-07-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen WWB

De raad van de gemeente Hulst;

Gezien het advies van de commissie Samenleving van 25 mei 2011;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders dd. 3 mei 2011;

gelet op de artikel 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegend dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en verlagingen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

B E S L U I T :

in te trekken de Verordening Toeslagen Wet Werk en Bijstand gemeente Hulst per 1 juli 2011, vast te stellen de Verordening toeslagen en verlagingen WWB.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      de gehuwdennorm; de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c.

Artikel 2

1.De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

2.De bepalingen in hoofdstuk 2 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

1.De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben;

3. Het tweede lid is niet van toepassing voor thuiswonende kinderen van 18 jaar en ouder met een in aanmerking te nemen inkomen van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Verlaging gehuwden

1.De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

2.Het eerste lid is niet van toepassing voor thuiswonende kinderen van 18 jaar en ouder met een in aanmerking te nemen inkomen van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 5 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening toeslagen en verlagingen WWB".

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2011 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Toeslagen Wet Werk en Bijstand van de gemeente Hulst.

Artikel 9 Overgangsrecht

Indien belanghebbende op 1 juli 2011 recht heeft op uitkering op grond van de wet, inclusief een toeslag op grond van de verordening toeslagen Wet werk en bijstand van de gemeente Hulst, maar deze verordening toeslagen en verlagingen WWB van de gemeente Hulst leidt tot een lagere norm en/of toeslag, dan wordt de norm en/of toeslag gehandhaafd voor de duur dat de belanghebbende uitkering blijft ontvangen, doch uiterlijk tot 1 januari 2012. Indien een nieuw recht ontstaat na 1 juli 2011 gelden de regels van de verordening toeslagen en verlagingen WWB.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 juni 2011.

De raadsgriffier, De voorzitter,

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

Dit artikel behoeft verder geen toelichting. De gestelde leeftijdsgrenzen komen overeen met de WWB.

Artikel 3 en 4

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meerderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben.

Om eenzelfde reden is ervoor gekozen om in artikel 4 een verlaging op de gehuwdennorm toe te passen van 10 %.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

In het derde lid wordt daarom de groep inwonende kinderen vanaf 18 jaar met een inkomen lager of gelijk aan een in de verordening te bepalen inkomen, niet gerekend tot de personen die hun hoofdverblijf in de woning van betrokkene hebben. Gemeenten kunnen zelf een hoger of lager inkomen hanteren. De jurisprudentie laat zich slechts in zo verre uit over de ondergrens, dat zij een inkomen enkel uit studiefinanciering onvoldoende acht om te veronderstellen dat het inwonende kind een bijdrage kan leveren in de woonlasten (CRvB 17-04-2007, nr. 06/965 WWB). Om aan deze jurisprudentie te voldoen wordt daarom in het derde lid de groep gesteld op kinderen van 18 jaar en ouder, die studiefinanciering ontvangen en die tesamen met enkele neveninkomsten geen inkomen ontvangen hoger dan de in het derde lid geformuleerde norm, zijnde artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (inwonende beurs).

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) de verlaging vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 5 tot en met 8

Deze artikelen behoeven geen verdere toelichting.

Artikel 9

Deze regeling voorziet in een afbouw tot uiterlijk 1 januari 2012. Voor belanghebbenden die op 1 juli 2011 een uitkering ontvangen en waarbij tussen 1 juli 2011 en 1 januari 2012 de uitkering wordt stopgezet, is bij het ontstaan van een nieuw recht de verordening toeslagen en verlagingen WWB direct van toepassing en geldt dus geen overgangsregeling meer.