Regeling vervallen per 22-06-2017

Algemene Plaatselijke Verordening Hulst 2009

Geldend van 30-06-2016 t/m 21-06-2017

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Hulst 2009

De raad der gemeente Hulst;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, d.d. 18 februari 2009, nr. rv2009/13;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gehoorde de commissie Algemeen Bestuurlijke Zaken op 16 maart 2009;

b e s l u i t :

vast te stellen de Algemene Plaatselijke Verordening 2009 voor de gemeente Hulst;

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • f.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • g.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • h.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Hulst;

  • i.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • j.

    vee: eenhoevige dieren, herkauwende dieren, varkens, klein- en pluimvee, eenden, ganzen;

  • k.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • l.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij anders in de verordening is bepaald.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:8, vierde lid, artikel 2:9,  of artikel 4:13.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3. van de  Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de artikelen 2:37, 2:49, 2:58 en 3:3 van deze verordening.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan vier weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder, of zijn rechtverkrijgende, dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats zich samen met anderen te begeven naar, of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan, een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Gevaarlijke voorwerpen

  • 1. Het is verboden op wegen en in daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II II en IV van de Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:3 Vechten

Het is verboden op een openbare plaats te vechten.

AFDELING 2 Betoging

Artikel 2:4 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2:6, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

  • 3. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 2:5 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2:4, eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:6 Te verstrekken gegevens

  • 1. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

AFDELING 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:7 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of Afbeeldingen

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken voor zover het handelsreclame betreft.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van handelsreclame.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1.

AFDELING 4 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2:8 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het in het eerste lid gestelde.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:        

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:21;

    • b.

      voor terrassen als bedoeld in artikel 2:24, derde lid;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • d.

      voor het innemen van standplaatsen op een markt- of kermisterrein dat als zodanig door burgemeester en wethouders is aangewezen.

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, de Wet milieubeheer of de Wegenverordening Zeeland

                     

Artikel 2:9 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te  leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg

  • 2. De vergunning wordt verleend: 

    • a.

       als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan  of voorbereidingsbesluit;                          

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

Artikel 2:10 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de wegaof verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;  

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

         

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare   parkeerplaats;

    • c.

      indien het openhaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar g roen.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na   ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde  onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zeeland.

Artikel 2:11 Nachtverblijf op de weg en in voertuigen

Het is verboden op de weg, al dan niet in een voertuig – niet zijnde een kampeermiddel als bedoeld in artikel 5:57 – te overnachten dan wel een dergelijk voertuig op de weg te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

AFDELING 5 Veiligheid op de weg

Artikel 2:12 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:13 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:14 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:15 Kelderingangen, koekoeken, e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

Artikel 2:16 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

Artikel 2:17 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:18 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:19 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:20 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht of de Keur waterschap Zeeuws-Vlaanderen van toepassing is.

AFDELING 6 Evenementen

Artikel 2:21 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:21 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • e.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:36 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een feest of wedstrijd op of aan de openbare weg, voor zover in het daarin geregelde onderwerp niet wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:4, op de weg.

Artikel 2:22 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

    • e.

      het milieu.

  • 3. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor de vergunningplicht, onder lid 1, niet geldt.

  • 4. De burgemeester kan nadere regels stellen in verband met het organiseren van evenementen en voorschriften verbinden aan de vergunning voor het evenement.

Artikel 2:23 Openbare orde bij evenementen

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van de toezichthouders als bedoeld in artikel 6:2, politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

AFDELING 7 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

  • 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • 3. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:25.

Artikel 2:25 Exploitatie horecabedrijf

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

    • a.

      onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • b.

      in afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:8 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 5. De burgemeester kan de in het vierde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 6. Het bepaalde in het vierde en vijfde lid geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswateren of de Wegenverordening Zeeland 1994.

  • 7. Ingeval van overdracht of beëindiging van het horecabedrijf is de houder van de vergunning verplicht hiervan onmiddellijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:25a Eisen aan de exploitant en de leidinggevende

De exploitant en de leidinggevende van een horecabedrijf:

     

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind en zijn niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzegt;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • c.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. 

Artikel 2:26 Vrijstelling vergunningplicht

De burgemeester kan vrijstelling verlenen van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2:25 voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

Artikel 2:27 Handel in horecabedrijven

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:28 Sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, de zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven en/ofeen daartoe behorend terras (tijdelijke) sluitingsuren vaststellen, tijdelijk de sluiting daarvan bevelen dan wel beperkingen stellen aan het tijdstip waarop bezoekers mogen worden toegelaten.

    Hij brengt het besluit onmiddellijk ter kennis van de houder van het bedrijf dat het betreft.

Artikel 2:29 Toelating tot en aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden, gedurende de tijd dat dit bedrijf ingevolge artikel 2:28 gesloten dient te zijn daarin of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 2. Het is verboden gedurende de tijd dat een horecabedrijf ingevolge een op grond van artikel 2:28 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2:30 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:31 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:24 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2:25 tot en met artikel 2:28.

AFDELING 8 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:32 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder

inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:33 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:34 Nachtregister

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1.

Artikel 2:35 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 9 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:36 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen of verloren;

  • b.

    exploitant: degene die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitant een rechtspersoon is, de natuurlijke persoon die de onderneming krachtens de statuten vertegenwoordigt;

  • c.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

Artikel 2:37 Exploitatie van een speelgelegenheid.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

Artikel 2:38 Aanvraag

  • 1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat beschreven welk spel in de speelgelegenheid zal worden beoefend en op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

  • 3. Indien de exploitant een wijziging wenst van het soort spelen in de speelgelegenheid, deelt hij dit de burgemeester vooraf schriftelijk mede; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 2:39 Eisen aan de exploitant en de leidinggevende

De exploitant en de leidinggevende van een speelgelegenheid:

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind en zijn niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • c.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

Artikel 2:40 Gronden voor weigering vergunning

  • 1. De burgemeester weigert een vergunning, indien:

    • a.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 2:39 gestelde eisen;

    • c.

      het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare veiligheid nadelig zal worden beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid.

  • 2. De burgemeester kan een vergunning weigeren indien:

    • a.

      een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van artikel 2:44 van deze verordening dan wel met toepassing van art. 13b van de Opiumwet is gesloten;

    • b.

      naar zijn oordeel het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:38 onvoldoende garanties geeft dat het in de

      Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

    • c.

      het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden.

Artikel 2:41 Verplichtingen van de exploitant en leidinggevende

  • 1. De exploitant van een speelgelegenheid is verplicht voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingsuren van het bedrijf, dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant is verplicht als leidinggevende van het bedrijf op te laten treden degene die als zodanig in de vergunning staat vermeld.

  • 3. De exploitant en de leidinggevende dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunning in het bedrijf aanwezig is en op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op deze regelgeving of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage af te geven.

Artikel 2:42 Exploitatietijden

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de veiligheid of ter voorkoming of beperking van overlast dan wel de bescherming van het woon- of leefklimaat de openingstijden van een speelgelegenheid beperken.

  • 2. Het is de bezoeker van een speelgelegenheid verboden, zich daarin te bevinden gedurende de tijden dat het bedrijf ingevolge het eerste lid gesloten dient te zijn.

Artikel 2:43 Intrekking vergunning

De burgemeester kan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

  • a.

    de exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan heeft vermeld;

  • b.

    het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:38, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat de Wet op kansspelen niet zal worden overtreden;

  • c.

    het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;

  • d.

    in het bedrijf strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in het bedrijf;

  • e.

    de openbare orde en veiligheid of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van het bedrijf wordt verstoord of benadeeld;

  • f.

    de exploitant of leidinggevende niet langer voldoet aan de in artikel 2:39, onder a en b, gestelde eisen;

  • g.

    de exploitant de in artikel 2:41 neergelegde verplichting niet of onvoldoende nakomt;

  • h.

    de exploitant of leidinggevende het toezicht op de naleving van het in deze paragraaf bepaalde belemmert of bemoeilijkt, of laat belemmeren of laat bemoeilijken.

Artikel 2:44 Sluiting speelgelegenheid

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:42 van deze verordening kan de burgemeester, indien het belang van de openbare orde en veiligheid dit naar zijn oordeel vereist, de sluiting bevelen van een speelgelegenheid.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft de burgemeester de sluiting op.

Artikel 2:45 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid

De exploitant is verplicht, indien hij de exploitatie van de speelgelegenheid beëindigt, hiervan onmiddellijk mededeling te doen aan de burgemeester.

Artikel 2:46 Bevoegd orgaan

Indien de speelgelegenheid niet in een voor publiek toegankelijk gebouw is gevestigd, worden de in deze afdeling aan de burgemeester toegekende bevoegdheden uitgeoefend door burgemeester en wethouders.

AFDELING 10 Speelautomaten en speelautomatenhallen

Artikel 2:47 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

Artikel 2:48 Aantal speelautomaten in horeca-inrichtingen

De burgemeester kan vergunning verlenen voor het aanwezig hebben van ten hoogste drie speelautomaten in een hoog- of laagdrempelige inrichting, met dien verstande dat:

  • a.

    geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten in een laagdrempelige inrichting;

  • b.

    vergunning kan worden verleend voor twee kansspelautomaten in een hoogdrempelige inrichting.

Artikel 2:49 Aantal speelautomatenhallen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te exploiteren.

  • 2. Vergunning kan worden verleend voor ten hoogste 1 speelautomatenhal.

Artikel 2:50 Aanvraag vergunning

De exploitant vraagt de vergunning voor een speelautomatenhal aan onder overlegging van:

  • a.

    een tekening op schaal van de inrichting waaruit in elk geval blijkt op welke plaats en in welk aantal kansspel- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

  • c.

    een overeenkomst of ander schriftelijk stuk waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • d.

    een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant dan wel, indien de ondernemer een rechtspersoon is, van degene(n) die de onderneming krachtens de statuten vertegenwoordigt(en) en van de leidinggevenden.

  • e.

    een bewijsstuk als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Speelautomatenbesluit 2000, waaruit blijkt dat de leidinggevende(n) beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico’s van gokverslaving.

Artikel 2:51 Aanwezigheidsplicht

Het is verboden een speelautomatenhal voor het publiek geopend te houden, indien in het bedrijf geen leidinggevende aanwezig is die in de vergunning staat vermeld.

Artikel 2:52 Gegevens en voorschriften vergunning

  • 1. De vergunning wordt gesteld ten name van de exploitant.

  • 2. In de vergunning wordt de naam vermeld van de leidinggevende(n).

  • 3. Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:

    • a.

      de openingstijden van de speelautomatenhal;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • c.

      het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld;

    • d.

      de exploitatie van de hal.

Artikel 2:53 Weigeringsgronden

  • 1. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien op het moment van de aanvraag het maximumaantal te verlenen vergunningen voor speelautomatenhallen als bedoeld in artikel 2:49 is bereikt;

    • b.

      indien de aanwezigheid van de speelautomatenhal in strijd is met een geldend bestemmingsplan dan wel stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening inde zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • c.

      indien de leidinggevende(n) in enig opzicht van slechtlevensgedrag is (zijn);

    • d.

      indien de leidinggevende(n) de leeftijd van 21 jaar niet heeft (hebben) bereikt;

    • e.

      indien de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning weigeren:

    • a.

      indien naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving, het karakter van de winkelstraat of winkelbuurt, dan wel de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelautomatenhal;

    • b.

      indien de aanvrager de bij of krachtens titel VA van de wet gestelde bepalingen heeft overtreden in de drie jaren voorafgaand aan het moment van aanvraag van de vergunning.

Artikel 2:54 Intrekkingsgronden

  • 1. De burgemeester trekt de vergunning in:

    • a.

      indien de gegevens die met het oog op het verkrijgen van de vergunning zijn verstrekt, zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      indien niet langer wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, onder a, van de wet gestelde eisen.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning intrekken:

    • a.

      indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is verleend, zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2:53, tweede lid, onder a;

    • b.

      indien wordt gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • c.

      indien niet wordt voldaan het bepaalde in de artikelen 2:51 of 2:55;

    • d.

      indien de vergunninghouder de bij of krachtens titel VA van de wet gestelde bepalingen heeft overtreden;

    • e.

      indien gedurende een periode van ten minste zes maanden geen gebruik van de vergunning is gemaakt.

Artikel 2:55 Wijziging leidinggevende

Indien een in de vergunning vermelde leidinggevende niet meer als zodanig werkzaam is, dient de ondernemer binnen vier weken nadat deze situatie is ontstaan, een aanvraag tot wijziging van de vergunning in, onder overlegging van het bewijsstuk als bedoeld in artikel 2:50, onder d.

Artikel 2:56 Wijziging ondernemer

Indien de exploitatie van een speelautomatenhal wordt beëindigd of een speelautomatenhal aan een rechtsopvolger wordt overgedragen, doet de ondernemer hiervan onmiddellijk schriftelijk mededeling aan de burgemeester.

AFDELING 11 Toezicht op smart- head- en growshops

Artikel 2:57 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;

  • b.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

  • c.

    leidinggevende:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de natuurlijke persoon, die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • d.

    bezoeker: een ieder die zich in de inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.

      de levenspartner en kinderen van een leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner;

    • 2.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:58 Exploitatie inrichting

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren.

  • 2. Er worden maximaal twee vergunningen verleend voor de exploitatie van een inrichting (maximumstelsel).

Artikel 2:59 Eisen leidinggevende

Een leidinggevende:

  • a.

    staat niet onder curatele;

  • b.

    is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

Artikel 2:60 Vergunningaanvraag

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste vermeld of overgelegd:

    • a.

      de personalia dan wel zetel en het adres van degene voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • b.

      de personalia en het adres van de overige leidinggevende(n);

    • c.

      een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

    • d.

      adres en aard van de inrichting;

    • e.

      een ten behoeve van de leidinggevende(n) afgegeven verklaring omtrent het gedrag, welke niet meer dan drie maanden oud mag zijn;

    • f.

      een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting;

    • g.

      een ingevuld vragenformulier op grond van de Wet Bibob.

Artikel 2:61 Beslistermijn

  • 1. De burgemeester beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De burgemeester kan de beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt hiervan in kennis gesteld.

  • 3. Een vergunning kan alleen op naam worden gesteld van natuurlijke personen.

Artikel 2:62 Voorschriften

  • 1. De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      de openingstijden van de inrichting;

    • b.

      de verkoop van producten;

    • c.

      de wijze waarop handelsreclame mag worden gevoerd.

Artikel 2:63 Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op de exploitatievergunning.

Artikel 2:64 Weigeringsgronden

    • 1.

      De burgemeester weigert onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning, indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van een inrichting in strijd is met het geldende bestemmingsplan;

    • b.

      een leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 2:59 gestelde eisen;

    • c.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met de vermeldingen op de aanvraag overeenstemt;

    • d.

      het in artikel 2:58, tweede lid, gestelde maximum aantal is bereikt;

    • e.

      de vestiging leidt tot een tweede inrichting binnen een straal van een 500 meter (hemelsbreed) van een bestaande inrichting.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigeren, indien:

    • a.

      naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de aanwezigheid van de inrichting leidt tot een ontoelaatbare verstoring van het woon- en leefklimaat of tot een ernstige aantasting van de openbare orde;

    • b.

      er sprake is van een geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid, onder a., genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

Artikel 2:65 Intrekkingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      er zich in de betreffende inrichting activiteiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert of op zal leveren voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • b.

      een leidinggevende van de inrichting toestaat danwel gedoogt, dat in of vanuit zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • c.

      in strijd wordt gehandeld met het bepaalde in artikel 2:63;

    • d.

      in de betreffende inrichting middelen als bedoeld in deartikelen 2 of 3 van de Opiumwet worden verstrekt;

    • e.

      blijkt dat een leidinggevende in de laatste vijf jaren voorafgaande aan het intrekkingsbesluit onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een maand, dan wel een geldboete van € 500,-- of meer, ter zake van overtreding van de

      Opiumwet, de Wet wapens en munitie, geweldpleging, heling, of betrokkenheid bij of deelname aan een criminele organisatie;

    • f.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie waarvoor geen vergunning is aangevraagd.

Artikel 2:66 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt indien de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken, tenzij dit het gevolg is van toepassing van artikel 2:67, eerste lid.

Artikel 2:67 Sluiting van inrichtingen

  • 1. De burgemeester kan een inrichting – al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:

    • a.

      indien de inrichting wordt geëxploiteerd zonder een geldige vergunning;

    • b.

      indien de inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien de burgemeester oordeelt dat een van de in artikel 2:65 genoemde gronden zich voordoet.

  • 2. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt, zodra een afschrift van het bevel tot sluiting op of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 3. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van een belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4. Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5. Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

AFDELING 12 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:68 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:69 Verblijfsontzeggingen

  • 1. Het is degenen, aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de in de bekendmaking aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarin vermeld.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt gedurende de in de bekendmaking vermelde periode van ten hoogste vier weken.

  • 3. Een ieder aan wie een verbod als bedoeld in het eerste lid is bekendgemaakt, is verplicht op daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zich onmiddellijk te begeven buiten de wegen en/of plaatsen waarop het verbod van toepassing is.

Artikel 2:70 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of (een gedeelte van) een onroerende zaak, alsmede glasbakken, afvalcontainers, bouwcontainers en kledingcontainers, die vanaf de weg zichtbaar zijn, te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak of op glasbakken, afvalcontainers, bouwcontainers en kledingcontainers, die vanaf de weg zichtbaar zijn:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 8. Het is verboden, zonder daartoe bevoegd te zijn, een aanplakbiljet of ander geschrift, dat rechtmatig op de weg of op een vanaf de weg zichtbare plaats is aangebracht, af te scheuren, onleesbaar te maken of te beschadigen.

Artikel 2:71 Vervoer van inbrekers werktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:72 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

Artikel 2:73 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

Artikel 273a Glas op straat

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkglazen of aangebroken glazen flessen of flesjes, met alcoholhoudende of alcoholvrije drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld onder a., waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:74 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:75 Verboden gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:76 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een gebouw danwel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang of het uitzicht wordt belemmerd;

Artikel 2:77 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of ander optisch middel een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:78 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, onder a, geldt niet voor als zodanig door het college aangewezen hondenuitlaatplaatsen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:79 Verontreiniging door honden en paarden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond of een paard is verplicht ervoor te zorgen dat die hond of dat paard zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      binnen de bebouwde kom: op de weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op het gedeelte van de weg dat bestemd is of mede  bestemd voor het verkeer van voetgangers en fietsers;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van de in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond of het paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3. De eigenaar of houder van een aangespannen paard is verplicht om binnen de bebouwde kom zijn span te hebben voorzien van een zak voor het opvangen en verzameld houden  van de uitwerpselen van dit paard.

  • 4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht om binnen de bebouwde kom materiaal bij zich te hebben, benodigd voor het opruimen van de uitwerpselen van zijn of haar hond.

Artikel 2:80 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:78, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1.50 meter.

Artikel 2:81 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast, hinder of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden moet degene die de zorg heeft voor een dier voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder of anderszins hinder veroorzaakt.

  • 5. Het in de voorgaande leden bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door of krachtens de Wet milieubeheer.

Artikel 2:82 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:83 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.

Artikel 2:84 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover de Wegenverordening Zeeland 1994 van toepassing is.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:85 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

AFDELING 13 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:86 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:87 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:88 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      als hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed is verkregen.

AFDELING 14 Vuurwerk

Artikel 2:89 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:90 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:91 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

AFDELING 15 Drugsoverlast

Artikel 2:92 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen danwel zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te

bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:93 Openlijk gebruik van drugs

Het is verboden op of aan de weg op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:94 Verwijderen van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg, dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks is geschied om afstand van dat voorwerp te doen.

AFDELING 16 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:95 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig

artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:2, 2:8, 2:9, 2:14, 2:23, 2:72, 2:73, 2:74, 2:75, en 2:91 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:96 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied

Artikel 2:97 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, E.D.

AFDELING 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent dan wel uitoefenen, in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de leidinggevende;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

AFDELING 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3:3 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de leidinggevende; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en leidinggevende

  • 1. De exploitant en de leidinggevende:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:5 Sluitingsuren

  • 1. Het bevoegd orgaan kan indien wordt gehandeld in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk en/of met het oog op de in artikel 3:12, lid 2, genoemde belangen en/of bij overtreding van de aan de vergunning verbonden voorschriften, door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting sluitingsuren vaststellen.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid dan wel krachtens artikel 3:6, eerste lid, gesloten dient te zijn.

Artikel 3:6 Sluiting seksinrichting

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan kan de, al dan niet tijdelijke, gehele of gedeeltelijke sluiting van een seksinrichting bevelen indien:

    • a.

      gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • b.

      de exploitant of zijn rechtsopvolger, dan wel (indien van toepassing) de leidinggevende, handelt in strijd met het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde;

    • c.

      dat met het oog op de in artikel 3:12, tweede lid, genoemde belangen noodzakelijk is.

Artikel 3:7 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:3 op de vergunning vermelde exploitant of leidinggevende in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:8 Straatprostitutie/raamprostitutie

  • 1. Het is verboden, al dan niet vanuit een seksinrichting, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostituee passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • 2. Met het oog op de in artikel 3:12, tweede lid genoemde belangen, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:9 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:10 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:11 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:12 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:4 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:13 Beleidsregels

Met het oog op de in artikel 3:12 genoemde belangen, kan het bevoegd bestuursorgaan over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk beleidsregels vaststellen.

AFDELING 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:3 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een leidinggevende als bedoeld in artikel 3:3, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:12, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat op de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUUR- SCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 Geluidhinder- en verlichting

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting; een inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: een door burgemeester en wethouders aangewezen festiviteit die niet specifiek aan één inrichting is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: een specifiek aan één inrichting gebonden festiviteit die plaats vindt binnen het gebouwde gedeelte van de inrichting;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1 van het Besluit, worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1 van het Besluit, worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen tot de daarin vermelde eindtijd.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht, zoals bedoeld in artikel 4.113 eerste lid van het Besluit, gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen, dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 4.113 van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd bij het college.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Bij festiviteiten als bedoeld in het eerste lid dient uiterlijk om 01.00 uur van de dag volgend op die waarop de festiviteit aanvangt, wederom te worden voldaan aan de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit.

  • 7. Het ten gehore brengen van muziek tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid dient binenn het gebouwde gedeelte van de inrichting plaats te vinden, waarbij ramen en deuren gesloten dienen te blijven, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 8. Het college kan in bijzondere omstandigheden van het bepaalde in lid 6 afwijken.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1. Het ten gehore brengen van onversterkte muziek binnen inrichtingen als bedoeld in artikel 2.18, lid 1, onder f, en vijfde lid van het Besluit is uitsluitend toegestaan tussen 10:00 uur en 22:00 uur.

  • 2. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:5 (Geluid)hinder door voertuigen

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit zich met een motorvoertuig of met een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 4:6 Geluidhinder door knalapparaten

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels of ander schadelijk wild van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, indien:

    • a.

      een knalapparaat niet in werking is vóór 7.00 uur en ná 21.00 uur, doch niet eerder dan een half uur voor zonsopkomst en niet later dan een half uur na zonsondergang;

    • b.

      de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidsgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;

    • c.

      de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;

    • d.

      de loop van een knalapparaat van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen afgericht staat;

    • e.

      binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld.

  • 3. In andere dan de onder lid 2 vermelde gevallen kan door het college ontheffing worden verleend.

Artikel 4:7 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

AFDELING 2 Weg- en waterverontreiniging

Artikel 4:8 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:9 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:10 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:11 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben

Artikel 4:12 Lijst waardevolle bomen

Het college stelt een lijst vast van waardevolle houtopstand, gebaseerd op de volgende criteria:

  • a.

    ecologische waarden;

  • b.

    esthetische waarden;

  • c.

    cultuurhistorische waarden;

  • d.

    waarden van stads- en dorpsschoon;

  • e.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid;

  • f.

    uniciteitswaarde

Artikel 4:13 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand

  • 1. Het is verboden z onder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de gemeentelijke lijst als bedoeld in artikel 4:12.

  • 2. Het verbod geldt eveneens voor houtopstanden die eigendom van de gemeente zijn.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt een formulier vast waarmee de aanvraag om een kapvergunning moet worden ingediend.

  • 4. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 5. H et bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 6. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college.

  • 7. Het gestelde in de Boswet is onverminderd van toepassing.

Artikel 4:14 Vergunning van rechtswege: vervallen

Artikel 4:15 Voorwaarde van niet-gebruik

  • 1. Een vergunning die op grond van artikel 4:13 is verleend wordt pas van kracht met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college in daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende gevallen bepalen, dat de vergunning onmiddellijk van kracht wordt.

Artikel 4:16 Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2. Legt het college een verplichting als bedoeld in het eerste lid op, dan kan het college tevens bepalen binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

AFDELING 4 Bescherming flora en historische belangen

Artikel 4:17 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4:18 Verbod te graven

  • 1. Het is zonder ontheffing van het college verboden de bodem of het talud van de stadswallen in de kern Hulst te verstoren door middel van spitten, boren of graven.

AFDELING 5 Maatregelen tegen ontsiering en overlast

Artikel 4:19 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 5:57 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan ten aanzien van het bepaalde in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de ruimtelijke ordening of de Landschapsverordening Zeeland.

Artikel 4:20 Stankoverlast door dode dieren e.d.

  • 1. Het is verboden huiden of afval van dieren, alsmede dode dieren, te brengen of te hebben op een plaats, waar die zaken door stank hinder kunnen veroorzaken.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Destructiewet, de Veewet of de Vleeskeuringswet van toepassing is.

Artikel 4:21 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in

      artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage I;

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op de volgende feest- en gedenkdagen: Nieuwjaarsdag, de eerste en tweede Paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, de eerste en tweede Kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5. Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4:22 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden om in door burgemeester en wethouders aangewezen gebieden zonder vergunning van het bevoegde gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is. 

  • 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3. Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

    • b.

      het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken en geldt eveneens niet voor zover de Landschapsverordening Zeeland van toepassing is

Artikel 4:23 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4:23, tweede lid, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, waaronder in elk geval worden verstaan een kampeer- wagen, caravan, camper, magazijnwagen, verkoopwagen, aanhangwagen, keetwagen e.d.:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een plaats te parkeren, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale Wegenverordening of de Landschapsverordening Zeeland.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een plaats, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Dit verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt;

    • b.

      voor een inzameling voor een instelling die is opgenomen in het rooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving en de collectanten beschikken over een legitimatiebewijs van de instelling waarvoor gecollecteerd wordt;

  • 4. De in het voorgaande lid, onder b, bedoelde instellingen dienen uiterlijk twee maanden voor aanvang van de hen toegewezen collecteperiode, te melden of zij daadwerkelijk van de collecteperiode gebruik zullen maken.

  • 5. Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door andere dan in het derde lid vermelde inzamelingen.

Artikel 5:14 Venten

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:21;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten zonder vergunning van het college.

  • 2. Het college kan per branche en per aangegeven gebied het aantal vergunningen aan een maximum binden.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5:17 Standplaats

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goede- ren een redelijkverzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Het college kan per branche en per aangegeven gebied het aantal vergunningen aan een maximum binden.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepaling

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorziening door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zeeland 1994.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken

AFDELING 3 Snuffelmarkten

Artikel 5:21 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

Artikel 5:22 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.

AFDELING 4 Haven en openbaar water

Artikel 5:23 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder haven: de gemeentelijke haven te Walsoorden, met inbegrip van kaden, laad- en losterreinen, zoals door het college nader is aangewezen.

Artikel 5:24 Gebruik van de haven

Het is verboden zonder ontheffing van het college in de haven:

  • a.

    ligplaats in te nemen met een vaartuig dat een grotere lengte heeft dan 95 meter;

  • b.

    te zwemmen, te surfen, te waterskiën of met een waterscooter te varen.

Artikel 5:25 Melden binnenkomst

De schipper die geen vaste ligplaats voor zijn vaartuig heeft, is gehouden zich ruim voor binnenkomst in de haven telefonisch te melden bij de havenmeester. Bij binnenkomst zal de definitieve ligplaats worden toegewezen.

Artikel 5:26 Ligplaats pleziervaartuigen

Het is verboden zonder vergunning van het college in de haven een vaste ligplaats in te nemen.

Artikel 5:27 Innemen ligplaats

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een andere ligplaats in te nemen, dan tot wederopzegging is aangewezen:

    • a.

      door het college, indien het een vaste ligplaats betreft;

    • b.

      door de havenmeester in andere gevallen.

  • 2. Het is degene aan wie een ligplaats is toegewezen niet toegestaan anderen, zonder tussenkomst van de havenmeester, toestemming te verlenen op die plaats een vaartuig te leggen.

  • 3. De aanwijzing van een ligplaats ontheft de schipper niet van zijn verplichting zich ervan te overtuigen dat de plaats voor zijn vaartuig veilig is.

  • 4. De schipper is verplicht te zorgen, dat zijn vaartuig zolang het een ligplaats inneemt, deugdelijk is vastgemaakt. Een vaartuig dient zodanig te worden afgemeerd, dat de voor- of achtersteven, dan wel het roer, in geen geval in aanraking mag komen met de kade.

  • 2. Het vastmaken mag niet anders geschieden dan aan de daartoe bestemde middelen of aan vaartuigen, welke aan zodanige middelen zijn vastgemaakt.

  • 3. 5.Degene aan wie een ligplaats is toegewezen, dient het college schriftelijk van het voornemen tot verhuur, dan wel tot het in gebruik geven van zijn vaartuig aan derden in kennis te stellen.

Artikel 5:28 Laden en lossen

  • 1. Vaartuigen mogen alleen geladen en gelost worden op de daartoe bestemde of door de havenmeester aangewezen plaatsen.

  • 2. De schipper van een vaartuig liggende bij een aanlegplaats moet gedogen, dat een ander vaartuig langs het zijne gemeerd wordt en daarover gemeenschap met de wal heeft, mits niet om te laden of te lossen.

  • 3. Het is verboden in de haven enig voorwerp of enige goederen te lossen of te laden zonder afdoende maatregelen ter voorkoming dat daarvan iets in het water valt.

  • 4. Mochten door nalatigheid of schuld van de verantwoordelijke persoon of personen toch goederen of voorwerpen in het water terecht komen, dienen deze op eerste aanzegging van de havenmeester terstond uit de haven te worden verwijderd, bij gebreke waarvan dit op kosten van nalatige(n) door of vanwege het college zal geschieden.

Artikel 5:29 Losmaken/verhalen vaartuigen

Het is verboden zonder toestemming van de schipper of eigenaar, dan wel zonder toestemming en anders dan volgens de aanwijzingen van de havenmeester, een in de haven gemeerd vaartuig los te maken of te verhalen of zich op of in het vaartuig te bevinden.

Artikel 5:30 Vaartuigen als werkplaats, magazijn e.d.

Het is aan eigenaren en gebruikers van vaartuigen verboden ligplaats in te nemen in de haven zonder schriftelijke ontheffing van het college indien deze vaartuigen worden gebezigd tot magazijn, tot werkplaats, tot het drijven van handel, tot het uitoefenen van een nering of tot huisvesting van personen, of welke kennelijk zijn bestemd voor de verkoop.

Artikel 5:31 Palen, balken, trappen e.d.

Het is verboden in de haven palen te slaan, balken, planken, bomen, trappen of andere dergelijke voorwerpen te leggen, te plaatsen of te hebben tenzij met ontheffing van het college en overeenkomstig de aanwijzingen van de havenmeester.

Artikel 5:32 Goederen op de kade

  • 1. Op de kade moeten de geloste goederen zo spoedig mogelijk worden weggehaald en alle andere ter lading aangevoerde goederen onverwijld worden ingeladen. De aangevoerde goederen moeten tenminste buiten de meerpalen worden gelegd.

  • 2. Indien men goederen op de kade wenst op te slaan, wordt de plaats daartoe voor een bepaalde, eventueel te verlengen, termijn, door de havenmeester aangewezen.

  • 3. Wanneer de havenmeester zulks nodig oordeelt, moet de eigenaar of rechthebbende zijn goederen op eerste aanzegging verplaatsen of van de opslagplaats verwijderen, bij het nalaten hiervan geschiedt zulks door of vanwege het college voor de rekening en risico van de belanghebbende. De eigenaar of rechthebbende kan de goederen wederom verkrijgen na vergoeding der gemaakte kosten.

Artikel 5:33 Onbeheerde of gezonken vaartuigen

In andere gevallen dan waarin de Wrakkenwet voorziet, is het college bevoegd onbeheerde of gezonken vaartuigen, alsmede niet gemeerd zijnde vaartuigen, welke in de haven worden aangetroffen te meren, te verhalen en in bewaring te nemen voor rekening en risico van de eigenaar.

Artikel 5:34 Overdracht eigendom vaartuigen

De eigenaar van een vaartuig waarmee ligplaats in de haven wordt ingenomen is verplicht, wanneer de eigendom van dat vaartuig geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen, hiervan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na het plaatsvinden van de overdracht, schriftelijk kennis te geven aan het college.

Artikel 5:35 Verwijdering vaartuigen

Het is verboden zich met een vaartuig in de haven te bevinden indien het college schriftelijk heeft medegedeeld dat het desbetreffende vaartuig daaruit verwijderd moet worden.

Artikel 5:36 Storten vuilnis

Het is verboden vuilnis en andere afvalstoffen op de havenwerken te storten anders dan in daarvoor bestemde voorzieningen. De schipper is verplicht op last van het college de door hem veroorzaakte vuilnis op te ruimen en de overboord geworpen of gevallen voorwerpen weer terug te nemen.

Artikel 5:37 Verontreiniging

Het is verboden van de wal of overboord in het water te werpen, te laten vallen, te pompen of te doen vloeien:

  • a.

    enig voorwerp;

  • b.

    olie, vuilnis, afval, lompen, faecaliën, residu uit chemische toiletten en dergelijke stoffen;

  • c.

    brandbare vloeistoffen of andere stoffen, welke het water verontreinigen of welke een belemmering van de scheepvaart of brandgevaar kunnen opleveren.

Artikel 5:38 Baggeren

Het is anderen dan de daarvoor door de gemeente aangewezen bedrijven verboden in de haven te baggeren.

Artikel 5:39 Onderhoudswerkzaamheden vaartuigen

  • 1. Het is verboden onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de in de haven of op de kade aanwezige vaartuigen te verrichten, welke kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater en/of de bodem.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de werkzaamheden worden uitgevoerd op het daarvoor op het haventerrein aanwezige onderhoudsplateau, of in scheeps- of machinereparatie-inrichtingen, op zodanige wijze dat verontreiniging van bodem en/of oppervlaktewater wordt voorkomen.

Artikel 5:40 Ontplofbare en licht-ontvlambare stoffen

  • 1. Bij het laden of lossen van ontplofbare of licht-ontvlambare stoffen is de schipper, onverminderd zijn verplichting tot naleving der omtrent het vervoer bestaande wetten en besluiten, gehouden de bijzondere voorzorgsmaatregelen te nemen, die hem door het college worden voorgeschreven.

  • 2. Het is aan boord van vaartuigen, waarmee ontplofbare stoffen worden vervoerd, of bij het laden en lossen hiervan, verboden te roken of zich met open vuur te bevinden, elders dan in woonvertrekken.

  • 3. Aan boord van elk motorschip dient voldoende blusapparatuur aanwezig te zijn.

Artikel 5:41 Open vuur

Het is verboden zonder voorafgaande toestemming van het college aan boord van vaartuigen of op het haventerrein open vuur te hebben of te gebruiken.

AFDELING 5 Openbaar water

Artikel 5:42 Gebruik van openbaar water

  • 1. Onverminderd het bepaalde in afdeling 4 van dit hoofdstuk, is het in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, tenzij deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 5:43 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, dan wel de provinciale milieuverordening van toepassing is.

Artikel 5:44 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens het in artikel 5:43 bepaalde.

Artikel 5:45 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Zeeland.

Artikel 5:46 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:47 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer, of watersporter in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. In gedeelten van het openbaar water die zijn gemarkeerd en aangewezen om te baden en/of te zwemmen, is het verboden te surfen, te waterskiën of met een waterscooter te varen.

  • 3. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is.

Artikel 5:48 Gebruik waterscooters

Het is verboden op een ander openbaar water dan de Westerschelde gebruik te maken van een waterscooter.

Artikel 5:49 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:50 Pleziervaart en sportvisserij:vervallen

AFDELING 6 Crossterreinen en verkeer in natuurgebieden

Artikel 5:51 Crossterreinen

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

Artikel 5:52 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 7 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:53 Verbod vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan terzake het aanleggen, stoken of hebben van vuur in de open lucht situaties aanwijzen, waarop het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij nadere regels stellen:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en fauna;

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover:

    • a.

      de Provinciale Milieuverordening danwel artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van Strafrecht van toepassing is;

    • b.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving.

AFDELING 8 Verstrooiing van as

Artikel 5:54 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:55 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      sportterreinen ten tijde van wedstrijden, trainingen en evenementen;

    • d.

      openbare terreinen ten tijde van een evenement.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde periode wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

Artikel 5:56 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

AFDELING 9 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 5:57 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5:58 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Een ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid en gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.

  • 4. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor het plaatsen van één of enkele kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein;

    • b.

      voor het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van het kamperenop zogenaamde ‘paalkampeerterreinen’ van Staatsbosbeheer;

    • c.

      voor het plaatsen van kampeerauto’s ten behoeve het kamperen daarin op plaatsen die daarvoor door het college zijn aangewezen, mits de kampeerauto niet langer dan 72 uur op die locatie aanwezig is;

    • d.

      voor het plaatsen van kampeermiddelen tijdens het nachtvissen, mits hierbij geen schade wordt toegebracht aan flora en fauna, geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt en geen afval wordt achtergelaten.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van enige bepaling van deze verordening en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast;

    • b.

      personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en ander voorzover het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd;

    • c.

      ambtenaren van politie en de daartoe aangewezen gemeentelijke controleurs.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 9 april 2009.

  • 2. Op de datum van inwerkingtreding vervalt de APV Hulst 2004, vastgesteld door de raad op 22 april 2004 en de daarbij behorende 1e, 2e en 3e wijziging, vastgesteld door de raad op respectievelijk 29 september 2005, 21 juni 2007 en 13 december 2007.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, die golden op het moment van inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:8, vierde lid, 2:9 en 4:13 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald onder de titel: “APV Hulst 2009”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hulst op 2 april 2009.
De Griffier, De Raadsvoorzitter,